Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Participatievoorzieningen 2012

Geldend van 01-04-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Participatievoorzieningen 2012

De raad van de gemeente Nieuwegein;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2011;

gelet op de bepalingen van

De Wet op het Participatiebudget (Wpb), het Beleidskader Participatiebudget, de Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Wet inburgering (WI), Wet educatie beroepsonderwijs (WEB), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

 

gelet op de EG-verordening Algemene groepsvrijstelling (EG nr. 800/2008) van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard. (Verzamelcirculaire SZW, juni 2009),

 

besluit vast te stellen de “Verordening Participatievoorzieningen 2012”

Hoofdstuk I ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein;

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van Nieuwegein

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, dat algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • d.

      duurzame uitstroom: algemeen geaccepteerde arbeid of arbeid in WSW-verband die over een periode van ten minste 6 maanden wordt verricht, zonder dat daarbij sprake is van uitkeringsafhankelijkheid;

    • e.

      inwoners:personen die ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Nieuwegein;

    • f.

      klant:een inwoner die deelneemt aan een voorziening;

    • g.

      uitkeringsgerechtigde:een inwoner met een uitkering op grond van de WWB, Ioaw of Ioaz;

    • h.

      reguliere baan: algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde werken met behoud van uitkering of arbeid in WSW-verband.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wetten WWB, Ioaw, Ioaz, WI, WEB en Wpb.

Artikel 2 Doelgroep

Iedere in Nieuwegein woonachtige Nederlander of vreemdeling die door de wet gelijk is gesteld aan een Nederlander van 18 jaar of ouder en van 16 of 17 jaar wanneer geen sprake meer is van een leer- of kwalificatieplicht of wanneer schooluitval dreigt en een startkwalificatie alsnog behaald kan worden door een leerwerktraject.

Hoofdstuk II TAAK GEMEENTE

Artikel 3 Aanbieden van voorzieningen

  • 1. Het college biedt voorzieningen aan die gericht zijn op het ondersteunen en behouden van de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van de voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de persoon, het meest doelmatig is met het oog op noodzakelijk geachte economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid kunnen opheffen.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan voorzieningen.

  • 5. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en/of andere gemeenten, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en/of de andere gemeente een uitkering verstrekt.

  • 6. Bij verwachte overschrijding van het budget kan het college prioriteit aanbrengen binnen de doelgroep en de voorzieningen. Het college informeert de raad vooraf wanneer deze prioriteit wordt aangebracht.

  • 7. Tenzij anders vermeldt, informeert het college de raad achteraf over wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit.

Artikel 4 Planning en verantwoording

  • 1. De raad legt in de programmabegroting vast welke maatschappelijke doelen zij wil bereiken op het gebied van Participatie.

  • 2. Het college geeft jaarlijks in de programmabegroting aan hoe zij de in lid 1 bepaalde doelen wil bereiken.

  • 3. Het college legt via de jaarrekening en het jaarverslag verantwoording af aan de raad.

  • 4. Het college legt nieuw beleid ter advisering voor aan de Cliëntenraad WWB.

Hoofdstuk III AANSPRAAK EN VERPLICHTINGEN

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Personen bedoeld in artikel 2 van deze verordening hebben aanspraak op voorzieningen gericht op ondersteuning en behouden van door het college noodzakelijk geachte economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn binnen deze verordening en het uitvoeringsbesluit.

Artikel 6 Verplichtingen van de klant

  • 1. Een klant die deelneemt aan een voorziening moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening en aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde deelneemt aan een voorziening en niet voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen en/of het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform wat hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

  • 3. Indien een klant die geen uitkering ontvangt van de gemeente niet voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen en/of het gestelde in eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Hoofdstuk IV VOORZIENINGEN

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college legt in een uitvoeringsbesluit vast welke voorzieningen in ieder geval worden aangeboden.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. De voorziening die wordt aangeboden moet passen binnen de verordening en het uitvoeringsbesluit.

  • 4. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      Indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen die voortvloeien uit de wet niet nakomt;

    • b.

      Indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      Indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaart, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van de voorziening;

    • d.

      Indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snellere arbeidsinschakeling.

  • 5. Het college stelt nadere regels vast over criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8 Individuele voorzieningen voor economische zelfredzaamheid

  • 1. Dit zijn voorzieningen gericht op het ondersteunen en behouden van de economische zelfredzaamheid;

  • 2. De doelgroep voor deze voorziening bestaat uit:

    • a.

      Mensen met een WWB-, Ioaw-, Ioaz-uitkering (WWB´ers);

    • b.

      Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (WI´ers);

    • c.

      Jongeren van 18 tot en met 22 jaar zonder startkwalificatie (RMC’ers);

    • d.

      Jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie die geen beroep doen op de WBB en niet beschikken over een duurzame positie op de arbeidsmarkt;

    • e.

      Jongeren van 16 en 17 jaar die geen kwalificatieplicht hebben of die dreigen voortijdig de school te verlaten en alsnog een startkwalificatie kunnen behalen door een leerwerktraject; en

    • f.

      Overige inwoners die willen werken en die op het moment van aanvraag niet of niet volledig werken of met werkeloosheid bedreigd worden, waaronder de niet-uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en UWV-ers voor wie het voorzieningenpakket van het UWV ontoereikend is.

  • 3. Voor inwoners genoemd onder lid 2 geldt dat het gezinsinkomen niet hoger mag zijn dan 110% van het netto bijstandsniveau (op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de voorziening is ingediend).

  • 4. In afwijking van het bepaalde onder lid 3 geldt voor jongeren tot 27 jaar zonder startkwalificatie die een taalvoorziening nodig hebben voor inpassing in het regulier onderwijs, dat het huishoudinkomen niet hoger mag zijn dan 200% van het netto bijstandsniveau.

  • 5. In afwijking van het bepaalde onder lid 3 geldt de inkomensgrens niet voor de inzet van inburgeringstrajecten voor verplichte inburgeraars.

Artikel 8a Tegenprestatie

  • 1. Het college kan in het kader van individuele voorzieningen gericht op economische zelfredzaamheid voor mensen met een WWB-uitkering die in staat zijn werkzaamheden te verrichten, een voorziening ‘tegenprestatie’ inzetten.

  • 2. De in lid 1 genoemde voorziening is er op gericht om mensen met een WWB-uitkering met behoud van uitkering tijdelijk een maatschappelijk nuttige taak te laten verrichten die ten goede komt aan de stad.

  • 3. De activiteiten in het kader van een ‘stad-op-orde’ voorziening moet de economische zelfredzaamheid van de deelnemer bevorderen.

Artikel 9 Collectieve voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid

  • 1. Dit zijn voorzieningen die inwoners ondersteunen bij het bewerkstelligen en behouden van de maatschappelijke zelfredzaamheid. Indien mogelijk vormt de ondersteuning in dit kader een opmaat naar een traject gericht op economische zelfredzaamheid.

  • 2. De doelgroep voor deze voorzieningen bestaat uit alle inwoners van 18 jaar en ouder die niet maatschappelijk zelfredzaam zijn, omdat zij in onvoldoende mate beschikken over:

    • a.

      Kennis van de Nederlandse taal;

    • b.

      Kennis van de Nederlandse samenleving;

    • c.

      Kennis en vaardigheden met betrekking tot communicatie, sociale omgang, pedagogisch functioneren en mobiliteit;

    • d.

      Financiële vaardigheden;

    • e.

      Rekenvaardigheden; en/of

    • f.

      Digitale vaardigheden.

Artikel 10 Individuele voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid

  • 1. Dit zijn voorzieningen die inwoners ondersteunen bij het bewerkstelligen en behouden van de maatschappelijke zelfredzaamheid. Indien mogelijk vormt de begeleiding een opmaat naar een traject gericht op economische zelfredzaamheid.

  • 2. De doelgroep die aanspraak kan maken op deze voorzieningen is:

    • a.

      Mensen met een WWB-, Ioaw-, Ioaz-uitkering (WWB´ers);

    • b.

      Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (WI´ers);

    • c.

      Jongeren van 18 tot en met 22 jaar zonder startkwalificatie (RMC´ers).

  • 3. Voor inwoners genoemd onder lid 2 geldt dat het huishoudinkomen niet hoger mag zijn dan 110% van het netto bijstandsniveau (op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de voorziening is ingediend).

  • 4. In afwijking van het bepaalde onder lid 3 geldt de inkomensgrens niet voor de inzet van inburgeringstrajecten voor verplichte inburgeraars.

Artikel 10a Tegenprestatie

  • 1. Het college kan in het kader van individuele voorzieningen gericht op maatschappelijke zelfredzaamheid voor mensen met een WWB-uitkering die in staat zijn werkzaamheden te verrichten, een voorziening ‘voorziening’ inzetten.

  • 2. De in lid 1 genoemde voorziening kan er ook op gericht zijn om mensen met een WWB-uitkering met behoud van uitkering, eventueel parttime, tijdelijk een tegenprestatie te laten verrichten die ten goed komt aan de stad.

  • 3. De activiteiten in het kader van een ‘stad-op orde’ voorziening moet de maatschappelijke zelfredzaamheid van de deelnemer bevorderen.

Artikel 11 Subsidie- en budgetplafonds

Het college kan in beleidsregels één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 12 Werkgeverssubsidies

  • 1. Het college kan loonkostensubsidies verstrekken aan werkgevers die klanten in dienst nemen, die begeleiding nodig hebben bij hun inwerkproces in een reguliere baan.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de hoogte van deze subsidies en de wijze waarop deze te gelde kunnen worden gemaakt.

Hoofdstuk V BIJZONDERE BEPALINGEN INBURGERING

Artikel 13 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder een voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Artikel 14 Informatieverstrekking

  • 1. Het college zorgt er voor dat inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten op grond van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Het college beoordeelt ten minste eens in de 4 jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars en rapporteert daarover aan de raad.

Artikel 15 Aanwijzen van groepen inburgeraars

  • 1. Het college werkt in het Uitvoeringsbesluit nader uit de groepen inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars waaraan hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden.

  • 2. Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 16 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar tevens een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

Artikel 17 Procedure aanbod voorzieningen

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid en artikel 24a eerste, tweede en derde lid, van de WI schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeraar in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de voorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeraar aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 2 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 6 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de voorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

  • 5. Wanneer de vrijwillige inburgeraar het aanbod aanvaardt, sluit het college binnen 6 weken na ontvangst van deze mededeling een overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 18 Eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage voor inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 23, tweede lid van de WI wordt in maximaal 12 termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot toekenning van de voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3. De betaalverplichting van de eigen bijdrage kan worden meegenomen in een schuldregeling.

  • 4. Voor vrijwillige inburgeraars geldt geen eigen bijdrage.

Artikel 19 Opleggen van verplichtingen

  • 1. Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

    • a.

      het deelnemen aan de aangeboden voorziening;

    • b.

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

    • c.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • d.

      voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

    • e.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • 2. Het college kan in een overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24, tweede lid, WI een of meer van de volgende verplichtingen opnemen:

    • a.

      het deelnemen aan de aangeboden voorziening;

    • b.

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

    • c.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • d.

      voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat in de overeenkomst wordt neergelegd;

    • e.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de overeenkomst kan worden voldaan;

Artikel 20 Inhoud van de beschikking inburgeringsplichtige

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van deze verordening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop de aangeboden voorziening moet zijn behaald;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen.

Artikel 21 Inhoud overeenkomst vrijwillige inburgeraar

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van deze verordening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop de aangeboden voorziening moet zijn behaald;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen.

Artikel 22 De gevolgen van het niet nakomen van de overeenkomst

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij wet en regeling, kan het college een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de vrijwillige inburgeraar die aan de voorziening deelneemt de overeengekomen verplichtingen niet nakomt;

    • b.

      de vrijwillige inburgeraar die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 17 van deze verordening.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WI of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 20 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de WI bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de WI verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 23 De hoogte van de boete voor de inburgeringsplichtige

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de WI. 

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WI of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 20 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de WI bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de WI verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 24 Verhoging van de boete bij recidive

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 23 eerste lid, van deze verordening bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 23 tweede lid, van deze verordening bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de WI vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de WI vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 25 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26 Intrekking oude regeling

De Verordening Participatievoorzieningen (raadsnummer 2010/378) wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze verordening inwerking treedt.

Artikel 27 Overgangsrecht

  • 1. Voorzieningen die zijn verleend onder de werking van de Verordening Participatievoorzieningen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als voorzieningen krachtens deze verordening.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor een voorziening op grond van de Verordening Participatievoorzieningen (raadsnummer 2010/378) is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste van de maand volgend op de dag waarop de verordening openbaar bekend is gemaakt.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Participatievoorzieningen 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 februari 2012.
de griffier, de voorzitter,

Toelichting bij de Verordening Participatievoorzieningen 2012

TOELICHTING ALGEMEEN

 

Inleiding

Sinds 1 januari 2009 is de Wet participatiebudget van kracht. De wet bundelt drie eerder apart verstrekte budgetten voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inburgering (WI) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De wet moet bijdragen aan het vergroten van de arbeidsparticipatie en de inburgering en het bevorderen van maatschappelijke participatie door educatie. Met de Wet participatiebudget hebben gemeenten meer bestedings- en beleidsruimte gekregen.

 

De ambitie van de gemeente Nieuwegein is dat mensen naar vermogen mee kunnen doen. Door middel van arbeidsparticipatie en als dat (nog) niet mogelijk is door middel van maatschappelijke participatie. Participatie is op zichzelf geen doel. Het verwerven en behouden van (een bepaalde mate van) zelfredzaamheid wel. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het bewerkstelligen en behouden van een bepaalde mate van zelfredzaamheid. Veel mensen lukt dat, sommigen niet. Wij faciliteren deze inwoners door hen passende voorzieningen te bieden, zodat inwoners in staat zijn om naar vermogen en duurzaam mee te doen.

 

De gemeente Nieuwegein biedt deze inwoners een breed scala aan voorzieningen. Het betreft in de eerste plaats voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, gericht op het behalen van een startkwalificatie en andere educatieve toerusting. Daarnaast bieden wij voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie. Meer dan voorheen ligt de nadruk op voorzieningen die een duurzame vorm van arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie ondersteunen.

 

In deze verordening is gekozen voor een procedurele verordening. Slechts ten aanzien van loonkostensubsidies en activeringspremies zijn algemene artikelen opgenomen; de aard van deze voorzieningen maakt regeling in de verordening noodzakelijk.

 

Het college geeft invulling aan de verordening via een Uitvoeringsbesluit en beleidsregels. Op deze wijze kan het college snel en flexibel reageren op de behoefte van de arbeidsmarkt en maatwerk leveren op de vraag van de klanten.

 

Relevante wetgeving

De Wet werk en bijstand (WWB) heeft gemeenten beleidsmatig en financieel de verantwoordelijkheid gegeven voor het bijstandsbeleid. Het doel van de WWB is om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen en het beroep op de bijstand te voorkomen en te verminderen.

 

De Wet inburgering (WI) regelt de inburgeringsplicht. Inburgering is een eerste stap op weg naar integratie. Niet alleen arbeidsparticipatie is in dit verband van belang, maar ook het actief meedoen aan en betrokken zijn bij de samenleving. Inburgeringsplichtigen zijn zelf verantwoordelijk voor het met goed gevolg afleggen van het examen. Gemeenten handhaven deze verplichting, bieden aan specifieke groepen voorzieningen aan, stellen vast wie uitgezonderd wordt van de plicht en proberen door middel van informatie en advies vrijwillige inburgeraars te werven.

 

De Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) heeft een sterk sociaal-maatschappelijk karakter. De wet bundelt verschillende vormen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, gericht op bieden van mogelijkheden voor mensen (opleiding, algemene vorming, zelf ontplooiing) om beter te kunnen functioneren in de samenleving. Een belangrijk uitgangspunt in de WEB is dat iedereen een startkwalificatie behaald.

 

De WIJ is van kracht sinds 1 oktober 2009 en is bedoeld om jongeren te stimuleren hun school af te maken, werken en leren te combineren of een baan te aanvaarden. De wet verplicht gemeenten om jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden voor een uitkering een aanbod te doen. Dit kan een baan zijn, een vorm van scholing of een combinatie van beide, afgestemd op de situatie van de betreffende jongere. Als zij werk accepteren krijgen ze salaris van de werkgever. Bij acceptatie van het leeraanbod krijgen ze een inkomen dat even hoog is als de bijstandsuitkering. Als het aanbod niet wordt geaccepteerd krijgt de jongere geen uitkering van de gemeente.

 

Met betrekking tot jongeren worden in dit kader ook de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) genoemd. Om meer grip te krijgen op het terugdringen en voorkomen van voortijdig schoolverlaten is Nederland verdeeld in 39 RMC regio´s. De RMC regio is verantwoordelijk voor een sluitende melding en registratie, doorverwijzing en herplaatsing van voortijdig schoolverlaters (VSV´ers); voor het bevorderen van een goede samenwerking tussen alle partijen in de regio die te maken hebben met jongeren tot 23 jaar, en het realiseren van een sluitende aanpak met een zo goed mogelijk traject op-maat voor jongeren die extra zorg nodig hebben.

 

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, zijn zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, zoals is neergelegd in gelet op de EG-verordening Algemene groepsvrijstelling (EG nr. 800/2008) van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard. (Verzamelcirculaire SZW, juni 2009),

 

Opgemerkt moet hier nog worden, dat het bij staatssteun niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een re-integratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of detacheringsbanen te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun.

 

De EG-verordening Algemene groepsvrijstelling betreft twee groepen werkgelegenheidssteun: de steun voor het scheppen van werkgelegenheid en de steun bij het in dienst nemen van kansarme en gehandicapte personen. Elk ander type werkgelegenheidssteun is niet verboden, maar moet vooraf wel gemeld worden aan de Commissie.

 

In deze verordening Participatievoorzieningen gaat het met name om steun aan kansarme en gehandicapte personen. Hier wordt onder verstaan ‘alle personen die behoren tot een etnische minderheid, alle migrante en alle werkelozen’ en ‘alle personen met een fysieke, mentale of psychologische handicap’ .

 

De steun mag maximaal 50% (voor kansarme personen) en 60% (voor gehandicapte personen) van de loonkosten en van de verplichte sociale premies bedragen gedurende de periode van een jaar. Bovendien mag ook steun toegekend worden ter compensatie van de gedaalde productiviteit van die personen en ook voor de aanpassing van lokalen en speciale assistentie. Bij cumulatie van steun mag het totaal niet meer dan 100% van de loonkosten bedragen.

 

Voor de toepassing van de EG-Verordening Algemene groepsvrijstelling wijst het Ministerie van SZW erop dat het noodzakelijk is dat er sprake is van een steunmaatregel. Dit is niet het geval indien er bijvoorbeeld sprake is van een generieke regeling. Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of iedere onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van de tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Ook is er geen sprake van een steunmaatregel indien subsidie uitsluitend een nadeel compenseert en geen enkel voordeel voor de onderneming oplevert.

De bepalingen in de Verordening participatievoorzieningen, het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit en beleidsregels voldoen aan deze regelingen. De werkgeverssubsidies hoeven niet gemeld te worden aan de Commissie.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

HOOFDSTUK I  Algemene bepalingen

Artikel 1.  Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet op het Participatiebudget (Wpb), Wet werk en bijstand (WWB), Wet investeren in jongeren (WIJ), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Wet inburgering (WI), Wet educatie beroepsonderwijs (WEB), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.  Doelgroep

Dit artikel geeft aan welke mensen tot de doelgroep van deze verordening behoren. Het college kan voorzieningen verstrekken aan personen die op grond van artikel 10 en 11 Burgerlijk wetboek inwoner van de gemeente Nieuwegein zijn.

 

HOOFDSTUK II  Taak gemeente

Artikel 3.  Aanbieden van voorzieningen

In dit artikel is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan het door de Raad vastgestelde beleidskader ´Participatiebudget 2010-2013´.

 

Het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel zijn de vertaling van de opdracht dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. Het college heeft de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, opdat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden.

 

De ondersteuning en voorzieningen zijn gericht op economische zelfredzaamheid, waarbij betaalde arbeid de meest gewenste vorm is. Wanneer dit (nog) niet mogelijk is, zijn ondersteuning en voorzieningen gericht op maatschappelijke zelfredzaamheid mogelijk. Hiermee komen we tegemoet aan het belang dat iedereen mee moet kunnen doen in maatschappij. Van daar uit kijken we verder naar wat het hoogst haalbare is voor een klant.

 

Samenwerking met het UWV en andere gemeenten wordt mogelijk gemaakt door artikel 5. Regionale samenwerking op bijvoorbeeld het Werkplein in het aanbieden en inkopen van voorzieningen wordt ruimer.

 

Het zesde lid geeft het college de mogelijkheid om prioriteit te stellen binnen de doelgroep en voorzieningen. Het college informeert de raad vooraf wanneer deze prioriteit wordt aangebracht.

Artikel 4.  Planning en verantwoording

Hier is gekozen om aan te sluiten bij de gemeentelijke planning en controlcyclus.

In lid één staat dat de raad in de programmabegroting vaststelt welke maatschappelijke doelen zij wil bereiken op het gebied van de WWB en aanverwante wet- en regelgeving.

In lid twee staat dat het college jaarlijks in de programmabegroting aangeeft op welke wijze zij uitvoering wil geven aan de door de raad aangegeven doelen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Het college legt in de jaarrekening en het jaarverslag verantwoording af aan de raad over het gevoerde beleid, de verrichtte activiteiten en de effecten daarvan.

Het vierde lid geeft verder nog aan dat de Cliëntenraad wordt betrokken bij de vaststelling van nieuw beleid. Hier wordt een relatie gelegd met de verordening Cliëntenparticipatie.

HOOFSTUK III   Doelgroep, aanspraak en verplichtingen

Artikel 5.  Aanspraak op ondersteuning

Met het samenvoegen van de drie budgetten van re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie is ook de doelgroep uitgebreid naar iedere inwoner van de gemeente Nieuwegein. Niet alleen de wettelijk verplichte groep wordt bediend, maar iedereen die ondersteuning nodig heeft in het verkrijgen of behouden van economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid.

Daarbij is in het beleidskader Participatiebudget gekozen voor de volgende concrete beleidsdoelen:

  • 1.

    de gemeente Nieuwegein wil dat haar potentiële beroepsbevolking deelneemt aan regulier betaalde arbeid en daarmee economisch zelfredzaam is;

  • 2.

    De gemeente Nieuwegein wil dat haar inwoners van 18 tot 27 jaar beschikken over een startkwalificatie;

  • 3.

    De gemeente Nieuwegein wil dat haar inwoners maatschappelijk zelfredzaam zijn, omdat zij beschikken over voldoende:

    • 1.

      Kennis van de Nederlandse taal;

    • 2.

      Kennis van de Nederlandse samenleving;

    • 3.

      Kennis en vaardigheden met betrekking tot communicatie, sociale omgang, pedagogisch functioneren;

    • 4.

      Financiële vaardigheden;

    • 5.

      Rekenvaardigheden;

    • 6.

      Digitale vaardigheden.

Deze doelstellingen staan in volgorde van prioriteit.

Artikel 6.  Verplichtingen van de cliënt

Iedere klant die deelneemt aan een voorziening moet voldoen aan de verplichtingen vermeldt in deze verordening en de verplichtingen die nog specifiek in de toekenningsbeschikking zijn opgenomen door het college.

 

Voor klanten met een uitkering geldt daarnaast dat zij tevens moeten voldoen aan de verplichtingen vermeldt in de wet op grond waarvan zij een uitkering ontvangen( bijvoorbeeld de WWB, Ioaw, Ioaz, WI). Hier ligt ook een verbinding met de afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het opleggen van een afstemming (een korting op de uitkering) indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.

 

Echter voor klanten die geen uitkering van de gemeente ontvangen, kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Het is noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd.

HOOFDSTUK IV  Voorzieningen

Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen

In deze verordening is gekozen voor een procedurele verordening. Dit betekent dat de raad de kaders vaststelt waarbinnen voorzieningen vertrekt mogen worden. Het college geeft in een uitvoeringsbesluit hier nadere invulling aan door daarin de voorzieningen te benoemen. Slechts de voorzieningen ten aanzien van loonkostensubsidies en activeringspremies zijn algemene artikelen opgenomen; de aard van deze voorzieningen maakt regeling in de verordening noodzakelijk.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een klant gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de werkgeverssubsidies. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

 

Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Het geeft het college de mogelijkheid om de doelgroep nader te bepalen en de voorzieningen daarop aan te laten sluiten.

Artikel 8.  Individuele voorzieningen voor economische zelfredzaamheid

De raad heeft in het beleidskader participatiebudget 2010-2013 een drietal soorten voorzieningen aangegeven. Eén daarvan is individuele voorzieningen voor het ondersteunen of behouden van economische zelfredzaamheid.

 

Lid 2 geeft aan welke doelgroepen gebruik kunnen maken van deze voorzieningen.

 

Lid 3 geeft aan dat inwoners gebruik kunnen maken van de voorzieningen mits het huishoudeninkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Met deze inkomensgrens sluiten wij aan bij de landelijk verplicht gestelde inkomensgrens voor het gemeentelijk minimabeleid.

Lid 4 maakt voor een specifieke doelgroep een uitzondering op lid 3: de jongeren tot 27 jaar zonder startkwalificatie die een taalachterstand hebben. Deze jongeren kunnen zonder adequate taalvoorziening niet instromen in het regulier onderwijs. Voor deze doelgroep geldt de inkomensgrens uit de vorige verordening: 200% van het netto bijstandsniveau. Door deze ruime grens wordt voorkomen dat jongeren om financiële redenen uitvallen uit het onderwijs en geen duurzame aansluiting kunnen vinden bij de arbeidsmarkt.

Lid 5 maakt voor een specifieke voorziening een uitzondering op lid 3: wanneer sprake is van een inburgeringstraject voor een inburgeringsplichtige, geldt de inkomensgrens niet.

Artikel 8a.  Tegenprestatie

Met dit artikel biedt de raad het college de mogelijkheid om  voorzieningen te organiseren die mensen met een uitkering in staat stellen om maatschappelijk nuttige taken te verrichten. De ingezette voorziening moet bijdragen aan het bevorderen van de economische zelfredzaamheid van de deelnemer.

Artikel 9.  Collectieve voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid

De raad heeft ook bepaald dat er collectieve voorzieningen moeten komen voor haar inwoners die ondersteuning nodig hebben bij het bewerkstelligen en behouden van maatschappelijke zelfredzaamheid. Indien mogelijk biedt deze ondersteuning een opmaat naar economische zelfredzaamheid. Bepaald is welk open educatief aanbod op basiskennis en –vaardigheden er moet komen.

 

Lid 2 Iedere inwoner van Nieuwegein van 18 jaar en ouder, die niet of in onvoldoende mate beschikken over de genoemde basiskennis en –vaardigheden, waardoor zij niet in staat zijn maatschappelijk te participeren, kan gebruik maken van deze voorzieningen. Aspecten als leeftijd, opleidingsniveau of inkomen vormen geen criterium. Artikel 10.  Individuele voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid

Voor sommige inwoners geldt dat een collectieve voorziening geen adequate ondersteuning biedt om te komen tot maatschappelijke zelfredzaamheid. Indien zij behoren tot de doelgroep vermeldt in lid 2, dan kunnen zij aanspraak maken op een individuele voorziening.

 

Lid 3 geeft aan dat inwoners gebruik kunnen maken van de voorzieningen mits het huishoudeninkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Met deze inkomensgrens sluiten wij aan bij de landelijk verplicht gestelde inkomensgrens voor het gemeentelijk minimabeleid.

 

Lid 4 maakt voor een specifieke voorziening een uitzondering op lid 3: wanneer sprake is van een inburgeringstraject voor een inburgeringsplichtige, geldt de inkomensgrens niet. Artikel 10a.  Tegenprestatie

Met dit artikel biedt de raad het college de mogelijkheid om voorzieningen te organiseren die mensen met een uitkering in staat stellen om maatschappelijk nuttige taken te verrichten. De ingezette voorziening moet bijdragen aan het bevorderen van de maatschappelijke zelfredzaamheid van de deelnemer.Artikel 11.  Subsidie- en budgetplafonds

De raad heeft algemeen de bevoegdheid om subsidie- of budgetplafonds vast te stellen. Om de financiële risico’s te beheersen, is het noodzakelijk om een verdeling te maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. In dit artikel bepaalt de raad dat het college subsidies- en budgetplafonds in kan stellen.

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

 

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Artikel 12.  Werkgeverssubsidies Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen die deze basis bieden. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. De subsidie in lid 1  is op grond van lid 2 nader uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit.

 

 

Hoofdstuk V            BIJZONDERE BEPALINGEN INBURGERING

 

Artikel 13  Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van dit hoofdstuk in de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

 

Artikel 14  De informatieverstrekking

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel het kader vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het college is vervolgens belast met de organisatie van de informatieverstrekking.

Het tweede lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking.

 

Artikel 15  Aanwijzen van groepen inburgeraars

In het eerste lid van dit artikel draagt de raad het college op om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars bij voorrang een voorziening kan worden aangeboden.

Lid 2 Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

 

Artikel 16  De samenstelling van de voorziening

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen voor de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • De kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • De persoonlijke situatie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling.

 

Lid 2 geeft aan dat in het geval er tevens sprake is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling het college de inburgeringsvoorzieningen daarop afstemt.

 

Artikel 17  Procedure aanbod voorzieningen

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat een dergelijk aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

 

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeraar op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeraar een aanbod heeft gedaan.

 

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid).

 

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbesluit neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (3,5 jaar na aanvang van deze termijn).

 

Artikel 18  Eigen bijdrage

De hoogte van de eigen bijdrage voor de inburgeringsplichtige is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

 

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage in maximaal 12 termijnen betaalt.

 

Lid 2 maakt het mogelijk dat bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

 

Lid 3 bepaalt dat vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen.

 

Artikel 19  Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.

 

Artikel 20  De inhoud van de beschikking inburgeringsplichtige

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

 

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

 

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is 3,5 jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 20 van de verordening.

 

Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar na deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

 

Artikel 21 De inhoud van de overeenkomst vrijwillige inburgeraar

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.

 

Een verschil is wel dat de vrijwillige inburgeraar geen eigen bijdrage hoeft te betalen.

 

Artikel 22 Gevolgen van het niet nakomen van de overeenkomst

In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt.

Lid 1 geeft het college de mogelijkheid de voorziening te beëindigen wanneer de vrijwillige inburgeraar zich niet houdt aan de overeenkomst of niet meer behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 17 van deze verordening.

 

Daarnaast geeft lid 2 het college de mogelijkheid om een boete van € 500,00 aan de vrijwillige inburgeraar op te leggen wanneer hij niet voldoet aan verplichtingen, zoals is vastgelegd in de overeenkomst.

 

Artikel 23 De hoogte van boete voor de inburgeringsplichtige

De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en geen gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

 

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval geen bestuurlijke boete kan opleggen.

 

Artikel 24 Verhoging van de boete bij recidive

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 24 van deze verordening mogelijk is. Om te kunnen spreken van recidive, een herhaling van een overtreding, moet de herhaling zich 12 maanden na de eerste overtreding hebben voorgedaan.

 

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 24, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

 

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

 

 

HOOFDSTUK VI                     Slotbepalingen

 

Artikel 25.       Hardheidsclausule

Het college kan wanneer de uitvoering van de verordening leidt tot zeer schrijnende situaties of onbillijkheden van overwegende aard ten gunste van de belanghebbende afwijken van deze verordening.

 

Artikel 26.       Intrekking oude regeling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 27.       Overgangsrecht

Dit artikel regelt welke verordening van toepassing is. Op een aanvraag die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt de aanvraag besloten op grond van deze verordening.

 

Artikel 28.       Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 29.       Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.