Regeling vervallen per 12-12-2013

Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen 2012

Geldend van 01-04-2012 t/m 11-12-2013

Intitulé

Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen 2012

Gelet op het bepaalde in de Verordening Participatievoorzieningen 2012, zoals die is vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Nieuwegein van 29 februari 2012,

overwegend dat het wenselijk is om een aantal nadere regels betreffende de uitvoering van de Verordening Participatievoorzieningen vast te leggen in een door burgemeester en wethouders vast te stellen uitvoeringsbesluit,

besluit het college van burgemeester en wethouders vast te stellen het

Uitvoeringsbesluit Participatievoorzieningen 2012

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, dat algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • c.

      startkwalificatie:een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoelt in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      inwoners:personen die ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Nieuwegein;

    • e.

      klant:een inwoner die deelneemt aan een voorziening;

    • f.

      uitkeringsgerechtigde:een inwoner met een uitkering op grond van de WWB, Ioaw of Ioaz.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wetten WWB, Ioaw, Ioaz, WI, WEB en Wpb.

Artikel 2. Doelgroepen

  • 1. Iedere in Nieuwegein woonachtige Nederlander of vreemdeling die door de wet gelijk is gesteld aan een Nederlander van 18 jaar of ouder en van 16 of 17 jaar wanneer geen sprake meer is van een leer- of kwalificatieplicht of wanneer schooluitval dreigt en een startkwalificatie alsnog behaald kan worden door een leerwerktraject;

  • 2. Het college weegt bij het kiezen van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen aan de klant af of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de klant, het meest doelmatig is met het oog op de inschakeling in arbeid.

  • 3. Het college deelt iedere klant in op de participatieladder, controleert periodiek deze indeling en meet met dit instrument de mogelijkheden van het bestand en de resultaten van de inzet van re-integratiemiddelen.

    De participatieladder bestaat uit de volgende treden:

    Trede 6: Betaald werk

    Trede 5: Betaald werk met ondersteuning

    Trede 4: Onbetaald werk

    Trede 3: Deelname georganiseerde activiteiten

    Trede 2: Sociale contacten buitenhuis

    Trede 1: Geïsoleerd

HOOFDSTUK II Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan voorzieningen.

  • 2. Het college zet de voorzieningen in als onderdeel van een traject dat is gericht op het behouden en ondersteunen van economische zelfredzaamheid en/of het behalen van een startkwalificatie voor 18 tot 27 jarigen en/of het behouden en ondersteunen van maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college stelt vier soorten voorzieningen beschikbaar:

    • a.

      individuele voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Deze voorzieningen kunnen ingezet worden in trajecten met als doel economische zelfredzaamheid.

    • b.

      individuele voorzieningen gericht op het behalen van een startkwalificatie of anderszins gericht op educatieve toerusting. Deze voorzieningen kunnen ingezet worden in alle trajecten.

    • c.

      voorzieningen gericht op het bewerkstellingen of behouden van maatschappelijke zelfredzaamheid. Hieronder vallen individuele en collectieve voorzieningen. Deze voorzieningen kunnen ingezet worden in trajecten met als doel maatschappelijke zelfredzaamheid.

    • d.

      flankerende voorzieningen die de inzet van de voorzieningen genoemd onder a tot en met c kunnen ondersteunen.

  • 4. Voor het bepalen van de beschikbare voorziening hanteert het college de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager behoort tot één van de doelgroepen genoemd in artikel 8, 9 of 10 van Verordening Participatievoorzieningen;

    • b.

      de voorziening of combinatie van voorzieningen vormt de meest efficiënte weg naar duurzaam regulier werk, het behalen van een startkwalificatie of het bewerkstellingen van duurzame maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 5. Het college kan aan de doelgroep 16 en 17 jarigen voorzieningen aanbieden voor zover dit wettelijk is toegestaan.

Artikel 4. Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan een participatieplaats, leerwerkstage, oefenstage of een proefplaatsing aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Onverminderd hetgeen vermeld staat in artikel 10a van de WWB, wordt onder een participatieplaats verstaan: het tijdelijk onder begeleiding, met behoud van uitkering, verrichten van werkzaamheden bedoeld om werkervaring en vaardigheden op te doen.

  • 3. Onder een leerwerkstage wordt verstaan: het tijdelijk onder begeleiding, met behoud van uitkering, verrichten van werkzaamheden door middel van een stage, gecombineerd met een beroepsgerichte training of scholing, bedoeld om werkervaring en vaardigheden op te doen binnen een bepaald vakgebied. De leerwerkstage duurt maximaal 24 maanden, tenzij voor het behalen van een startkwalificatie meer tijd nodig is.

  • 4. Onder een oefenstage wordt verstaan: het tijdelijk onder begeleiding, met behoud van uitkering, verrichten van werkzaamheden bij een werkgever als oriëntatie op de arbeidsmarkt of in afwachting van het starten van een opleiding. De oefenstage duurt maximaal 6 maanden en kan eenmaal verlengd worden met 6 maanden. De oefenstage kan één of meer van de volgende leerdoelen inhouden:

    • -

      voorbereiding op een opleidingsrichting;

    • -

      inhoudelijke kennismaking met het vakgebied;

    • -

      opdoen van werknemersvaardigheden;

    • -

      vak gerelateerde leerdoelen.

  • 5. Onder een proefplaatsing wordt verstaan: het tijdelijk onder begeleiding, met behoud van uitkering, verrichten van werkzaamheden bij een werkgever gericht op doorstroom naar regulier werk bij diezelfde werkgever. De proefplaatsing mag maximaal 3 maanden duren en kan bij uitzondering eenmalig 3 maanden worden verlengd.

  • 6. Voor de klant die niet beschikt over een startkwalificatie is een leerwerkstage die mede is gericht op het behalen van een startkwalificatie een voorliggende voorziening. Dit is niet het geval wanneer de klant niet in staat is een startkwalificatie te halen of wanneer het geen bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling.

  • 7. Het college biedt alleen de participatieplaats, leerwerkstage of proefplaatsing aan indien door deze plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door plaatsing geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 8. In een schriftelijke overeenkomst tussen de klant, de werkgever en de gemeente wordt tenminste vastgelegd, het doel, de duur en de wijze van begeleiding.

Artikel 5. Scholing

  • 1. Het college kan aan de klant scholing aanbieden, wanneer het college van oordeel is dat scholing noodzakelijk is.

  • 2. Het college verstrekt de in het eerste lid bedoelde scholing indien en voor zover deze scholing relevant is voor de arbeidsinschakeling of maatschappelijke zelfredzaamheid en niet langer duurt dan 24 maanden.

  • 3. Alle vormen van studiefinanciering zijn een voorliggende voorziening.

  • 4. Onder noodzakelijke scholing verstaan we in ieder geval het behalen van een startkwalificatie wanneer deze ontbreekt. De beperking in tijdsduur vermeldt in lid 2 van dit artikel is hier niet van toepassing.

  • 5. Vergoeding voor scholing wordt verstrekt met inachtneming van de artikelen 14 en 17 van dit uitvoeringsbesluit.

Artikel 6. Werkgeverssubsidies

Gelet op artikel 12 van de Verordening Participatievoorzieningen 2012

  • 1.

    Het college verstrekt een loonkostensubsidie aan de werkgever die een uitkeringsgerechtigde in dienst neemt die meer dan de gebruikelijke begeleiding nodig heeft bij zijn of haar inwerkproces in een reguliere baan.

  • 2.

    De beleidsregels voor de onder lid 1 vermelde subsidie staan in de bijlage van dit Uitvoeringsbesluit.

  • 3.

    Het college stelt een subsidieplafond in voor het verstrekken van de onder lid 1 vermelde subsidie.

  • 4.

    De subsidie wordt verstrekt in volgorde van aanvraag tot het plafond is bereikt.

  • 5.

    Het onder 3 genoemd subsidieplafond bedraagt vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2012 een bedrag van € 200.000.

Artikel 7. Intrekking vaststelling subsidie en terugvordering

  • 1. Indien de klant of de werkgever zich verwijtbaar niet houdt aan de hen opgelegde verplichtingen kan het college het recht op subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken met ingang van de datum waarop niet meer wordt voldaan aan de verplichtingen.

  • 2. De mogelijkheid tot intrekking vervalt 5 jaar na bekendmaking van de vaststellingsbeschikking.

  • 3. De als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde subsidie wordt bij beschikking teruggevorderd op grond van artikel 4:57 Awb.

Artikel 8. Maatschappelijke zelfredzaamheid

  • 1. Het college kan bemiddelen in het verkrijgen van voorzieningen in het kader van het bewerkstellingen of duurzaam behouden van maatschappelijke zelfredzaamheid als bijvoorbeeld begeleiding bij sociaal – psychische problematiek.

  • 2. Onder de voorzieningen kan ook vallen het verrichten van (maatschappelijk nuttige) activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op economische zelfredzaamheid of activiteiten gericht op duurzame maatschappelijke zelfredzaamheid en het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 9. Tegenprestatie

Gelet op de artikelen 8a en 10a van de Verordening Participatievoorzieningen 2012

  • 1.

    Het college biedt aan een uitkeringsgerechtigde de voorziening ‘tegenprestatie’ aan en stemt dit aanbod af op het vermogen van de klant en de beschikbare ‘tegenprestatie’-voorzieningen.

  • 2.

    Het college zet de voorziening ‘tegenprestatie’ in wanneer aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk.

  • 3.

    ‘Tegenprestatie’ kan uitsluitend worden verricht bij organisaties zonder winstoogmerk en voor zover door de plaatsing geen reguliere arbeidsplaats wordt verdrongen.

  • 4.

    Desgewenst kan het college vrijwilligerswerk aanmerken als ‘tegenprestatie’. Voorwaarde hiervoor is dat de tijdsinvestering in het vrijwilligerswerk overeenstemt met de beschikbaarheid die van de uitkeringsgerechtigde redelijkerwijze verwacht mag worden.

HOOFDSTUK III Flankerende voorzieningen

Artikel 10. Onkostenvergoedingen aan de klant

1.Het college kan aan de klant die in het kader van de door het college noodzakelijk geachte voorziening kosten maakt, deze kosten vergoeden, dit voor zover in deze kosten niet op andere wijze, kan worden voorzien. Het gaat hierbij om:

  • a.

    reiskosten;

  • b.

    kosten kinderopvang;

  • c.

    kosten in verband met tegenprestatie;

  • d.

    kosten in verband met scholing;

  • e.

    overige kosten of persoonsgebonden voorzieningen.

Artikel 11. Reiskostenvergoeding

  • 1. De kosten worden vergoed bij overschrijding van de gemeentegrens van Nieuwegein

  • 2. De hoogte van de vergoeding voor reiskosten wordt in het geval dat niet wordt gereisd per openbaar vervoer toch vastgesteld op basis van de kosten van openbaar vervoer (tweede klasse).

  • 3. In geval van medische beperkingen bij de klant kunnen ook kosten binnen de gemeentegrens van Nieuwegein worden vergoed.

Artikel 12. Kosten van kinderopvang

  • 1. Onder kinderopvang verstaan we:

    • -

      opvang in kinderdagverblijven,

    • -

      voor- en tussenschoolse opvang,

    • -

      buitenschoolse opvang.

  • 2. Van noodzakelijke kosten van kinderopvang kan slechts sprake zijn indien en voor zover de klant thuis niet over kinderopvang beschikt, bijvoorbeeld omdat de klant is aan te merken als alleenstaande ouder.

  • 3. De vergoeding voor kinderopvang wordt slechts toegekend indien en voor zover niet op andere wijze kan worden voorzien in de kosten van kinderopvang.

  • 4. De hoogte van de vergoeding bedraagt de werkelijk gemaakte kosten.

  • 5. De kostenvergoeding wordt vastgesteld voor de duur van de te verrichten trajectactiviteiten inclusief de eventuele noodzakelijke opzegtermijn.

Artikel 13. Kosten in verband met tegenprestatie

Het college vergoedt de kosten die noodzakelijk zijn voor het verrichten van een tegenprestatie.

Artikel 14. Kosten in verband met scholing

  • 1. Aan de klant die in het kader van een traject noodzakelijke scholing of opleiding volgt of gaat volgen, kan door het college een vergoeding worden toegekend voor de in verband daarmee noodzakelijk te maken kosten.

  • 2. Onder scholingskosten vallen ook kosten voor het volgen van een geïntegreerd traject.

Artikel 15. Overige kosten of persoonsgebonden voorzieningen

Aan de klant die vanwege de inschakeling in de arbeid of het volgen van een traject overige noodzakelijke kosten maakt of een persoonsgebonden voorziening nodig heeft, kan het college deze kosten vergoeden of deze voorziening verstrekken.

Artikel 16. Voorschotten aan de klant

  • 1. Het college kan voorschotten verstrekken als aan de voorwaarden van de vergoeding is voldaan.

  • 2. Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde vergoeding of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar.

  • 3. Als er meerdere vergoedingen worden ontvangen op basis van de verordening en dit uitvoeringsbesluit, kunnen voorschotten op de ene vergoeding met een definitief vastgestelde andere vergoeding worden verrekend.

Artikel 17. Budgetplafond flankerende voorzieningen

  • 1.

    Het college stelt een budgetplafond in voor het verstrekken van vergoedingen en voorzieningen in het kader van artikel 14 en 15.

  • 2.

    De vergoedingen en voorzieningen worden verstrekt in volgorde van aanvraag tot het plafond is bereikt.

  • 3.

    Het onder lid 1 genoemd budgetplafond bedraagt vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2012 een bedrag van€ 75.000.

HOOFDSTUK IV Bijzondere bepalingen Inburgering

Artikel 18. Doelgroep

  • 1. Dit hoofdstuk bevat extra bepalingen voor de doelgroep verplichte inburgeraars en vrijwillige inburgeraars op grond van de WI;

  • 2. Aan geestelijk bedienaren en asielgerechtigde nieuw- en oudkomers is het college verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden.

  • 3. Aan overige verplichte inburgeraars en de vrijwillige inburgeraars kan het college een inburgeringsvoorziening aanbieden wanneer de inburgeraar:

    • a.

      de intentie heeft om de voorziening te starten en af te ronden;

    • b.

      zich blijvend in Nederland heeft gevestigd of de intentie heeft om zich blijvend in Nederland te vestigen.

  • 4. Het college biedt personen met een verblijfstitel op medische gronden of op grond van studie geen inburgeringsvoorziening aan.

Artikel 19 Inburgeringsvoorziening

  • 1. Het college biedt inburgeringsvoorzieningen en/of Taalkennisvoorzieningen aan als bedoelt in de WI;

  • 2. Een inburgeringsvoorziening is een traject dat voorbereidt op het behalen van het inburgeringsexamen of het Staatsexamen I of II.

Artikel 20 Ontheffing van de inburgeringsplicht

1.Het college is bevoegd om de inburgeringsplichtige te ontheffen van de inburgeringsplicht wanneer:

  • a.

    er sprake is van individuele omstandigheden als genoemd in artikel 6, eerste lid WI;

  • b.

    een het onderzoek als bedoeld in artikel 25 van de WI daartoe aanleiding geeft en;

  • c.

    indien het college beoordeelt dat, op grond van de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen ten aanzien van het behalen van het (inburgerings)examen binnen de in artikel 7 van de WI gestelde termijnen, het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het (inburgerings)examen te behalen. De inburgeringsplichtige dient hiertoe een schriftelijk verzoek in bij de gemeente, vanaf zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn, vergezelt van een duidelijke motivatie;

  • d.

    Het college kan de termijn van zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn buiten toepassing laten, indien toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard;

  • e.

    het college van oordeel is dat een inburgeringsplichtige aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. De inburgeringsplichtige dient hiertoe een gemotiveerd schriftelijk verzoek in bij de gemeente. De gemeente toetst op de criteria (vrijwilligers)werkervaring, opleidingsniveau en taalniveau.

Artikel 21 Verlengen van de inburgeringstermijn

  • 1. Het college kan de wettelijke inburgeringstermijn verlengen met ten hoogste twee jaar, indien de inburgeringsplichtige in een schriftelijk verzoek aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet behalen van het (inburgerings)examen binnen de gestelde termijn.

  • 2. Het college kan de wettelijke inburgeringstermijn eenmalig verlengen met ten hoogste twee jaar en zes maanden, indien de inburgeringsplichtige aantoonbaar een alfabetiseringscursus als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) volgt of heeft gevolgd.

Artikel 22 Kosten herexamen

  • 1. Het college vergoedt éénmalig de kosten voor een herexamen inburgering op alle verplichte onderdelen.

  • 2. Indien de inburgeraar tweemaal zakt voor het inburgeringsexamen biedt het college een maatwerkoplossing die aansluit bij het vastgestelde doelperspectief van de inburgeraar. Een tweede herexamen kan hierbij tot de mogelijkheden behoren.

Artikel 23 Boete

  • In de Verordening Participatievoorzieningen is in artikel 25 en 26 de hoogte van de bestuurlijke boetes vastgelegd. In dit artikel is de werkwijze met betrekking tot het opleggen van de boetes uitgewerkt. Lid 1 correspondeert met artikel 25 lid 1 van de verordening en lid 2 met artikel 25 lid 2 van de verordening.

  • 1. Het college legt een boete van € 250,00 op indien de inburgeringsplichtige voor de derde keer niet verschijnt op een zonder tegenbericht of geldige reden en het college het vermoeden heeft dat de inburgeringsplichtige onvoldoende medewerking verleent. Na de eerste en tweede keer niet verschijnen, stuurt het college een herstelbrief en een nieuwe afspraak.

  • 2. Het college legt een boete van € 500,00 op indien de inburgeringsplichtige voor de tweede keer geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WI of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 21 van de Verordening Participatievoorzieningen. Na de eerste keer volgt een gesprek en een waarschuwingsbrief.

  • 3. Indien er sprake is van recidive binnen twaalf maanden en de inburgeringsplichtige valt dit te verwijten, dan zal de bestuurlijke boete opnieuw worden opgelegd. Hiervoor gelden dezelfde regelingen als beschreven in lid 1 en 2 van dit artikel.

  • 4. De bestuurlijke boete wordt pas opgelegd als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden zijn vastgesteld. Dit zal uit nader onderzoek moeten blijken (bv. huisbezoek). Als uit het onderzoek blijkt dat de inburgeringsplichtige geen verwijtbaar gedrag heeft getoond (opname in het ziekenhuis; vakantie, enz.) dan moet er geen boete worden opgelegd.

  • 5. Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid van de Wet Werk en Bijstand.

  • 6. Het college kan afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen zijn.

Artikel 24 Stimuleringsbijdrage

  • 1. Indien de inburgeringsplichtige het (inburgerings)examen heeft behaald binnen de gestelde handhavingstermijn zoals opgenomen in de beschikking, wordt een bonus uitgekeerd ter hoogte van het bedrag van de eigen bijdrage dat tot het moment van de uitbetaling is geïnd.

  • 2. Indien de eigen bijdrage is meegenomen in een schuldregeling conform artikel 20 lid 4 van de Verordening Participatievoorzieningen, of indien er een passende betalingsregeling is vastgesteld in verband met onvoldoende draagkracht en de inburgeringsplichtige het (inburgerings)examen heeft behaald binnen de gestelde termijn zoals opgenomen in de beschikking wordt een bonus uitgekeerd ter hoogte van het tot dan toe voldane bedrag van de eigen bijdrage. De resterende betalingstermijnen vervallen daarmee.

  • 3. Indien er sprake is van invordering van de eigen bijdrage door middel van dwanginvordering, wordt er geen bonus uitgekeerd.

Hoofdstuk V Handhaving

Artikel 25 Handhaving

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de wet, kan het college een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de klant die aan de voorziening deelneemt de hem opgelegde verplichting niet nakomt;

    • b.

      de klant die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 en 5 van de Verordening Participatie;

    • c.

      de klant algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt;

    • d.

      de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelstelling van het traject.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in de wet, kan het college, indien een uitkeringsgerechtigde die gebruik maakt van een voorziening niet of onvoldoende voldoet aan het gestelde in artikel 6 en 7 van de Verordening Participatie, de uitkering verlagen op de wijze zoals voorzien in de Afstemmingsverordening Nieuwegein, voor zover deze van toepassing is, alsmede het recht op de voorziening geheel of gedeeltelijk herzien en de kosten van de voorziening terugvorderen.

  • 3. Indien een niet-uitkeringsgerechtigde die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 6 en 7 van de Verordening Participatie, kan het college het recht op de voorziening geheel of gedeeltelijk herzien en de kosten van de voorziening terugvorderen. Dit geldt niet voor inburgeringsvoorzieningen.

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 26 Intrekking oude regeling

Het Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen (2010/15869) inclusief bijlagen en wijzigingen wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit.

Artikel 27 Overgangsrecht

  • 1. Voorzieningen die zijn verleend onder de werking van het Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen (2010/15869) en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van het Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen 2012 worden aangemerkt als voorzieningen krachtens het Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen 2012.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen 2012 een aanvraag voor een voorziening op grond van het Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen (2010/15869) is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop dit Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen 2012 toegepast.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Dit Uitvoeringsbesluit treedt in werking na openbare bekendmaking of zoveel later als de Verordening Participatievoorzieningen 2012 in werking treedt.

Artikel 29 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: ‘Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen 2012’.

Ondertekening

Nieuwegein, 20 maart 2012
De burgemeester,                                          De secretaris,

Bijlage: Beleidsregels loonkostensubsidies onder de WWB

Bijlage: Beleidsregels loonkostensubsidies onder de WWB

Artikel 1. Begripsbepaling

Loonkostensubsidie is een bijdrage in de kosten van begeleiding en de kosten van productieverlies in de inwerk- en gewenningsperiode.

Artikel 2. Doelgroep

Alle WWB-, Ioaw- en Ioaz-gerechtigden die een uitkering ontvangen van de gemeente Nieuwegein.

Artikel 3. Criteria bij de beoordeling

De loonkostensubsidie wordt verleend wanneer aan de volgende criteria en voorwaarden is voldaan:

  • 1.

    Door de gemeente is vastgesteld dat de werkzoekende begeleiding nodig heeft bij de inpassing in het reguliere arbeidsproces. Vaststelling vindt plaats door meting van de loonwaarde of onderzoek door de gemeente.

  • 2.

    De functie sluit aan bij de mogelijkheden en capaciteiten van de werkzoekende.

  • 3.

    De functie biedt de werkzoekende de mogelijkheid om zijn werkcompetenties te ontplooien.

Artikel 4 Verplichtingen voor de werkgever

  • 1.

    De werkgever biedt een arbeidsovereenkomst voor tenminste 6 maanden.

  • 2.

    De werkgever biedt een inwerk- en begeleidingsprogramma.

  • 3.

    Bij goed functioneren verplicht de werkgever zich in principe om de arbeidsovereenkomst te verlengen met minimaal 3 maanden.

  • 4.

    De subsidie wordt niet verleend wanneer aan het bedrijf door het CWI een ontslagvergunning is verleend om bedrijfseconomische redenen, in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

Artikel 5 Hoogte en duur van de loonkostensubsidie

1.De loonkostensubsidie voor begeleiding en productieverlies bedraagt

€ 750 per maand bij een arbeidsovereenkomst van 32 uur per week of meer.

  • 2.

    Bij een arbeidsovereenkomst tot 32 uur per week wordt de subsidie naar evenredigheid verstrekt afgezet tegen een volledige werkweek van 40 uur.

  • 3.

    Wanneer de loonwaarde van de werkzoekende is bepaald, wordt de loonkostensubsidie afgestemd op de loonwaarde, waarbij het onder lid 1 genoemd bedrag als maximum geldt.

  • 4.

    De subsidie wordt per klant verstrekt voor de duur van de arbeidsovereenkomst. De subsidie kan meerdere keren toegekend worden met een totaal maximum van 24 maanden.

  • 5.

    Naast de subsidie ontvangt de werkgever van de gemeente de polis ‘Nieuwe start zonder risico’.

Artikel 6 Vergoeding van scholingskosten

  • 1.

    In het kader van deze subsidieregeling worden de kosten van de scholing vergoed, mits de scholing noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie en bijdraagt tot de duurzame arbeidsinpassing van de klant. De vergoeding bedraagt 100% van de gemaakte kosten met een maximum van € 5.000.

  • 2.

    De omvang van de vergoeding van de scholingskosten is niet afhankelijk van de omvang van het dienstverband.

  • 3.

    De aanvraag en de toekenning van de vergoeding van scholingskosten is gekoppeld aan de aanvraag van loonkostensubsidie.

  • 4.

    De vergoeding wordt achteraf uitbetaald op basis van facturen.

  • 5.

    Bij voortijdige beëindiging van het dienstverband worden de gemaakte scholingskosten volledig vergoed tot het hiervoor genoemde maximum.

Artikel 7 Aanvraag en verlening van de loonkostensubsidie

  • 1.

    Voor of bij aanvang van het dienstverband verstrekt de gemeente een aanvraagformulier aan de werkgever waarmee hij de subsidie kan aanvragen.

  • 2.

    Het aanvraagformulier dient binnen 1 maand na de ingangsdatum van het dienstverband te worden ingeleverd met een kopie van de arbeidsovereenkomst.

  • 3.

    Het voorstel tot besluit over de aanvraag bevat tenminste de volgende gegevens:

  • -

    de arbeidsmogelijkheden van de klant;

  • -

    het perspectief dat de werkgever biedt;

  • -

    het inwerk- en begeleidingsprogramma;

  • -

    (eventueel) de noodzaak van scholing en de kosten daarvan.

  • 4.

    De afspraken met de werkgever en voorwaarden voor de loonkostensubsidie worden opgenomen in een beschikking tot subsidieverlening.

  • 5.

    Aan de subsidieverlening worden tenminste de volgende voorwaarden verbonden:

  • -

    de klant treedt daadwerkelijk in dienst van de werkgever;

  • -

    de werkgever voert het inwerk- en begeleidingsprogramma uit;

  • -

    wanneer de klant na afloop van de arbeidsovereenkomst niet bij de werkgever in dienst kan blijven, ondersteunt de werkgever de klant bij het aansluitend vinden van een andere baan;

  • -

    de werkgever verstrekt de gemeente alle informatie die nodig is voor het beoordelen van de subsidie;

  • -

    tijdens de periode van de subsidieverlening maakt de werkgever in ieder geval melding van:

  • .

    uitval door ziekte langer dan 2 weken;

  • .

    wijzigingen in aard, duur en omvang van het dienstverband.

Artikel 8 Vaststelling en uitbetaling van de loonkostensubsidie

  • 1.

    De subsidie wordt in termijnen achteraf vastgesteld en bedraagt per periode van 3 maanden maximaal € 2.250.

  • 2.

    Wanneer het dienstverband voor het verstrijken van de periode van 3 maanden is/wordt beëindigd, wordt de subsidie naar rato vastgesteld.

  • 3.

    De gemeente beoordeelt in de 3de, 6de, 9de, 12de, 15de, 18de, 21ste en de 24ste maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst of:

  • -

    de werkzoekende in dienst is;

  • -

    het inwerk- en begeleidingsprogramma uitgevoerd wordt.

  • 4.

    Op basis van deze beoordeling wordt de subsidie voor de betreffende termijn vastgesteld en uitbetaald.

  • 5.

    De gemeente gaat na of in de volgende termijn het inwerk- en begeleidingsprogramma voortgezet wordt. Op basis van deze informatie worden afspraken gemaakt over de voortzetting van de subsidieverlening.

Artikel 9 Samenloop met andere voorzieningen

Samenloop met andere voorzieningen uit de verordening participatievoorzieningen is mogelijk.

Artikel 10 Overige bepalingen

  • 1.

    Loonkostensubsidies kunnen worden toegekend aan zowel werkgevers binnen Nieuwegein als werkgevers buiten Nieuwegein.

  • 2.

    Bij de subsidieverlening en de subsidievaststelling alsmede de vergoedingen voor scholing, is de regeling budgethouderschap van toepassing.

Artikel 11 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels loonkostensubsidies ingevolge artikel 12 Verordening participatievoorzieningen 2012’.