Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels Wmo voorzieningen 2012

Geldend van 15-03-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels Wmo voorzieningen 2012

Beleidsregels Wmo Voorzieningen 2012

 

Het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein;

 

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

BESLUIT:

vast te stellen het volgende

Beleidsregels Wmo voorzieningen 2012

 

INHOUDSOPGAVE

 

 

Inleiding

 

Hoofdstuk 1 Algemeen afwegingskader

 

Hoofdstuk 2 Het gesprek en vraagverheldering

 

Hoofdstuk 3 Beoordeling van de te bereiken resultaten

 

Hoofdstuk 4 Verstrekkingvormen en voorwaarden

 

Hoofdstuk 5 Procedurele bepalingen

 

Bijlagen:

1. Tabel normering huishoudelijke taken

INLEIDING

 

 

Een nieuwe beleidsvisie vraagt om nieuwe beleidsregels. Anders dan in het verleden schrijven deze beleidsregels niet meer precies voor in welke situatie de burger recht heeft op welke voorziening. Deze beleidsregels geven het afwegingskader om te kunnen beoordelen hoe de beperkingen van een burger gecompenseerd kunnen worden. Dit past in de nieuwe werkwijze van de Wmo.

 

De beleidsregels beginnen met een algemeen afwegingskader. Hierin wordt aangegeven hoe we omgaan met algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen en welke plek ze innemen in het beoordelen van de compensatie. Vervolgens komen eigen verantwoordelijkheid waaronder ook financiële eigen verantwoordelijkheid, mantelzorg en vrijwilligerswerk aan bod. Tot slot besteedt het algemene afwegingskader aandacht aan wat we verstaan onder langdurig noodzakelijk en goedkoopst compenserend.

 

Met dit algemene kader kan de vraag van de burger worden beantwoord. Op welke wijze de vraag wordt beantwoord, wordt uitgelegd in het tweede hoofdstuk van de  beleidsregels "het gesprek". Het gesprek wordt afgerond met een conclusie. Die conclusie van het gesprek kan leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening zijn, maar ook kan de conclusie zijn dat er een andere oplossing is of dat er geen compensatie nodig is.

 

Het derde hoofdstuk van deze beleidsregels behandelt alle te bereiken resultaten, 8 in totaal, en geeft hiervoor regels. Achtereenvolgens komen de resultaten voor het voeren van een huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het lokaal verplaatsen en het aangaan van sociale verbanden aan bod.

 

Het vierde hoofdstuk gaat in op de vormen waarin een individuele voorziening kan worden verstrekt. Onderscheid wordt gemaakt in voorzieningen in natura, voorzieningen in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB) en financiële tegemoetkomingen. Elke vorm waarin de voorziening wordt geleverd kent zijn eigen voorwaarden en eisen. Het is belangrijk dat de burger goed geïnformeerd wordt over de voor – en nadelen van de verschillende verstrekkingvormen. Dit hoofdstuk geeft daar inzicht in.

 

Het vijfde hoofdstuk regelt de procedure met betrekking tot onderzoek, advies, besluitvorming en terugvordering. De nieuwe beleidsvisie maakt het verstrekken van een PGB aantrekkelijker zowel voor de gemeente als voor de burger. De consequentie daarvan is dat onderzoek en controle ook goed ingebed moeten zijn. De mogelijkheden om onderzoek te doen zijn uitgebreid. Ook de mogelijkheden om terug te vorderen als dat nodig is, zijn ruimer geworden.

 

Tot slot bevat dit document nog een bijlage. De tabel normering huishoudelijke taken. Hierin zijn de taken en activiteiten met de bijbehorende tijden opgenomen. Met dit overzicht kan een besluit worden genomen over het aantal uren hulp dat nodig is per week om het huishouden te doen.

 

De nieuwe beleidsvisie, de nieuwe verordening, het nieuwe besluit, het overgangsrecht en deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking. Met vaststelling van deze documenten door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders is het beleid voor wat Prestatieveld 6 van de Wmo voor de komende jaren bepaald.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN AFWEGINGSKADER

 

 

Prestatieveld 6 van de Wmo is er uitsluitend om oplossingen te bieden door middel van het verstrekken van voorzieningen wanneer het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid komen tijdens het gesprek aan de orde.

 

Eigen mogelijkheden

Niet iedere beperking leidt tot een participatieprobleem. Door voort te zetten wat feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn wanneer als gevolg van de beperking het inkomen daalt. Dat zou aanleiding kunnen zijn om wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

 

Financiële mogelijkheden

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat het college rekening houdt met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt het college bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen wanneer u het zelf kunt betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. Er wordt alleen rekening gehouden met inkomen en niet met vermogen. Rente uit vermogen wordt daarbij gezien als inkomen.

 

Eigen bijdrage

Voor alle voorzieningen, met uitzondering van rolstoelen, is een eigen bijdrage verschuldigd. Deze wordt berekend conform de voorwaarden van het Besluit Wmo. Dit betekent dat per periode van 4 weken een bijdrage is verschuldigd. De hoogte hiervan is afhankelijk van de leefsituatie en het inkomen. De totale eigen bijdrage is nooit hoger dan de totale kosten van de voorziening. De eigen bijdrage betaalt men voor het gebruik van de voorziening en niet voor het bezit ervan. Het is dan ook niet zo dat de voorziening eigendom wordt van de burger zodra de kosten van de voorziening volledig zijn betaald. Bij bruikleenvoorzieningen  is de periodieke eigen bijdrage verschuldigd zolang de voorziening in gebruik is bij de burger. Dit met een maximum van de werkelijke kosten van de voorziening.

 

Bij PGB's en voorzieningen die in eigendom worden verstrekt, is de termijn voor de eigen bijdrage wettelijk gemaximeerd tot 39 perioden (3 jaar).

 

Een eigen bijdrage is niet van toepassing wanneer de burger jonger is dan 18 jaar en op voorzieningen waarvoor een inkomensgrens geldt.

 

Er is ook geen eigen bijdrage verschuldigd als de kosten van de voorziening lager zijn dan

€ 500,00. Het innen van de eigen bijdrage is dan hoger dan de baten.

 

Ondersteuning van en door mantelzorgers en vrijwilligers

Wanneer een participatieprobleem kan worden opgelost met ondersteuning door een mantelzorger of vrijwilliger, gaat dit voor op de verstrekking van een voorziening. Bij de beoordeling of dit een geschikte oplossing is, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden en behoeften van de mantelzorger of de vrijwilliger. Nadrukkelijk moet het college rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. De aandacht hiervoor kan echter niet leiden tot 'eigen’ aanspraken van mantelzorgers en vrijwilligers in het kader van prestatieveld 6. Het gaat altijd om afgeleide aanspraken, gerelateerd aan de burger met het participatieprobleem. Een voorbeeld daarvan is de verstrekking van een eenvoudige transportrolstoel. Deze kan geschikt zijn voor de burger met beperkingen. Als de mantelzorger – als gevolg van een lichte beperking die op zichzelf geen compensatie behoeft - niet in staat is de rolstoel te duwen, is de oplossing niet geschikt en zal rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden van de mantelzorger.

 

Algemene en collectieve voorzieningen

Niet iedere vraag hoeft te leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. In het gesprek voorafgaande aan de aanvraag, maar ook in het contact met de burger tijdens het behandelen van de vraag dan wel aanvraag, moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de mogelijkheid van het inzetten van algemene of collectieve voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die al dan niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, snel en regelarm beschikbaar zijn en niet door het college zelf worden verstrekt of beheerd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een uitleenpunt voor rolstoelen, collectief vervoer, een boodschappenservice of een vrijwillige klussendienst.

 

Wanneer de algemene of collectieve voorziening voldoende oplossing biedt, kan hiernaar worden verwezen en is geen aanvraag voor een individuele voorziening noodzakelijk. Wanneer de algemene of collectieve voorziening slechts een gedeelte van het participatieprobleem oplost, kan aanvullend een individuele voorziening worden geboden.

 

Voorliggende voorzieningen

Anders dan algemene en collectieve voorzieningen hebben voorliggende voorzieningen een wettelijke basis. Het zijn wettelijke voorzieningen waarop de burger een beroep kan doen. Hiermee kan een mogelijk beroep op een individuele voorziening worden voorkomen. Om die reden hoort het bespreken van voorliggende oplossingen in het gesprek. Denk hierbij bijvoorbeeld aan voorzieningen voor werk of scholing in het kader van de WIA of zorgvoorzieningen in het kader van de ZVW, de AWBZ of de regeling Hulpmiddelen. Maar ook fiscale mogelijkheden zoals de bijzondere kostenaftrek kunnen worden gezien als een voorliggende oplossing. Hiervan kan sprake zijn bij het aanpassen van een eigen woning. De aanpassings- en rentekosten komen deels voor aftrek in aanmerking. Voorwaarde is dat de aanpassingen medisch noodzakelijk zijn.

Algemeen gebruikelijk

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk indien aan meerdere (2 van de 3) criteria is voldaan:

1. de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;

2. de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

3. de voorziening is in prijs niet aanzienlijk duurder als soortgelijke producten.

Dergelijke voorzieningen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Uitzonderingen

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de burger toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Ook wanneer de burger een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassingzijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening toch voor vergoeding in aanmerking komen.  

 

Langdurig noodzakelijk

De voorwaarde dat alleen langdurig noodzakelijke voorzieningen worden toegekend, komt voort uit de veronderstelling dat bij een kortdurende noodzaak veelal andere oplossingen mogelijk zijn, zoals de kortdurende uitleen in het kader van Regeling Hulpmiddelen. Het wil niet zeggen dat per definitie geen kortdurende noodzakelijke voorziening wordt toegekend. Zo kan de verstrekking van een voorziening noodzakelijk zijn als geen enkele andere voorliggende oplossing of regeling hierin kan voorzien. Voorbeeld: hulp bij het huishouden.

 

Goedkoopst-compenserende voorziening

De voorwaarde goedkoopst-compenserend betekent dat de te verstrekken voorziening(en) allereerst het participatieprobleem adequaat moet compenseren. Zijn er meerdere oplossingen, dan wordt gekozen voor de goedkoopste (combinatie van) voorziening(en). Bij de afweging wat goedkoop is, wordt gerekend met de totale kosten over de te verwachten gebruiksduur. Zo kan het verstrekken van een individuele taxikostenvergoeding op jaarbasis goedkoper zijn dan het verstrekken van een autoaanpassing. Wordt echter rekening gehouden met de te verwachten gebruiksduur, dan kan het verstrekken van de autoaanpassing op lange termijn goedkoper zijn.

Het gaat in eerste instantie om de goedkoopst-compenserende oplossing voor het college. Bij die afweging wordt niet voorbij gegaan aan de belangen van de burger. Zo is verhuizen naar een geschikte woning vaak goedkoper dan aanpassen. Wanneer de burger als gevolg hiervan echter een restschuld overhoudt bij de verkoop van de oude woning, is het per saldo niet de goedkoopst-compenserende oplossing. Het kan niet zo zijn dat de burger onevenredig veel kosten maakt als gevolg van de keuze van het college voor de goedkoopste oplossing. Het college mag rekening houden met zogenaamde macro-overwegingen. Zo is bijvoorbeeld collectief vervoer voor het college goedkoop juist vanwege de mogelijkheden combinatieritten te maken. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Uiteraard moet altijd een individuele afweging worden gemaakt. Het macro belang mag niet boven het belang van een voldoende compenserende oplossing worden gesteld.

 

Individueel gericht

De compensatieplicht van het college beperkt zich tot de participatieproblemen van de persoon met beperkingen. Hierbij moet rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden en behoeften. Zo wordt duidelijk dat wat goedkoopst-compenserend is voor de één, niet per definitie ook geschikt is voor de ander met een vergelijkbare beperking. Er is altijd sprake van een individuele afweging. Ook kunnen behoeften en omstandigheden van direct betrokkenen niet per definitie buiten beschouwing worden gelaten (zie eerder in dit hoofdstuk).

 

 

HOOFDSTUK 2 HET GESPREK EN VRAAGVERHELDERING

 

Als een burger problemen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, zal hij op zoek gaan naar ondersteuning. In veel gevallen zal hij zelf in staat zijn die ondersteuning te zoeken en te organiseren door middel van een beroep op de mantelzorger of een vrijwilliger. In een aantal gevallen zal de burger niet in staat zijn op eigen kracht een oplossing te organiseren en kan hij bij de gemeente aankloppen voor informatie, advies en / of ondersteuning. Uitgangspunt is dat met de burger die op zoek is naar ondersteuning altijd een gesprek wordt gevoerd. De wijze waarop de burger om een gesprek vraagt of de plaats waar het gesprek plaatsvindt, kan overigens verschillen. Hij kan gebruik maken van de verschillende kanalen van het Wmo loket. Hij kan mailen, bellen, schrijven of een baliebezoek op het Stadshuis brengen. De plaats waar het gesprek plaatsvindt, past bij de mogelijkheden van de burger.

 

Doel en inhoud van het gesprek

Het doel van het gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en kan de voorbereiding zijn op de formele aanvraag. In het gesprek komen alle mogelijke oplossingen aan bod. Er wordt gekeken naar voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve oplossingen. Uiteraard komt ook de individuele oplossing aan bod, maar pas nadat alle andere mogelijkheden zijn verkend en geen oplossing zijn voor het participatieprobleem. In voorkomende gevallen zal het gesprek worden afgesloten met een verslag. Als het gesprek uitmondt in een aanvraag voor een individuele voorziening, is het verslag de basis voor deze aanvraag.

 

Telefoon en balie

Het gesprek vindt mondeling plaats. Ofwel telefonisch ofwel door een bezoek aan de balie. Het  telefoonnummer voor informatie, advies en vraagverheldering is op werkdagen beschikbaar.

 

Huisbezoek

In veel gevallen zal een huisbezoek worden afgelegd. In ieder geval bij elke nieuwe burger met een vraag. Het huisbezoek wordt afgelegd door de consulent van de gemeente. Zo nodig kan een derde worden ingeschakeld, zoals een ouderenadviseur, maatschappelijk werk,  maar ook een medisch deskundige of een medewerker van een andere uitvoeringsafdeling of meerdere deskundigen tegelijk. Het huisbezoek kan ook op een andere locatie dan 'thuis' plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld in situaties dat een ontmoeting belangrijk is, maar het zien van de thuissituatie niet noodzakelijk is.

 

Verslag

Tijdens het gesprek komt de ondersteuningsbehoefte aan de orde, worden oplossingen besproken en wordt het resultaat benoemd. Een verslag is in ieder geval nodig als het gesprek leidt tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Als het gesprek gevoerd is aan de hand van een intakeformulier, dient dit intakeformulier als verslag.

Als er geen intakeformulier is ingevuld, maar wel een rapportage is opgemaakt, dient die rapportage als verslag. Dit kan voorkomen als het gesprek gevoerd is door een medewerker van een welzijnsorganisatie.

 

Situaties waarin geen gesprek plaatsvindt

Het gesprek blijft beperkt tot het verstrekken van informatie en advies als:

- De burger geen uitgebreider gesprek wil en meteen een aanvraag voor een voorziening wil indienen. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de persoonlijke feiten en omstandigheden van de burger die de voorziening wenst aan te vragen.

- De gemeente, of een andere partij bij wie de burger aanklopt voor informatie en advies, komt samen met de burger tijdens deze fase al tot de conclusie dat een gesprek niet nodig is. Deze situatie doet zich voor als de feiten en omstandigheden van de burger al voldoende bij het college bekend zijn.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

 

 

De compensatieplicht beperkt zich tot de in artikel 4 van de Wmo omschreven leefgebieden. Deze zijn vertaald in 8 resultaten die in dit hoofdstuk worden uitgewerkt. Bij ieder resultaat wordt het afwegingskader omschreven. Dit kader dient als richtlijn, waarbij altijd voor ogen moet worden gehouden dat hiervan kan worden afgeweken wanneer dit noodzakelijk is om de juiste vorm van compensatie te bereiken.

 

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

 

Om dit resultaat te bereiken moet er licht en zwaar huishoudelijk werk worden gedaan. Denk aan stofzuigen, soppen van de badkamer en wc, dweilen en schoonhouden van de ruimtes in de woning. Het schoonhouden van de woning blijft beperkt tot de ruimtes die in gebruik zijn en horen tot het niveau van de sociale woningbouw. Dit betekent ondermeer dat de grootte van de woning niet per definitie van invloed is op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin hoort niet bij dit resultaat en hoeft dus niet te worden gecompenseerd. Op grond van persoonlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Doe dus altijd onderzoek om vast stellen wanneer dit resultaat bereikt is.

 

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met burger worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan de burger op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem of haar heen het huis schoonhouden?

Is er een gezonde huisgenoot aanwezig, dan hoeft het college op grond van gebruikelijke zorg niet te compenseren.

Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Een voorbeeld hiervan is een glazenwasbedrijf dat de buitenkant van de ramen kan lappen.

Als het voorgaande niet beschikbaar is, moet het college de burger compenseren zodat dit resultaat wordt bereikt. Voor het vaststellen van de precieze werkzaamheden en het aantal uren, maakt het college gebruik van de tabel normering huishoudelijke taken (bijlage 1).

 

Afwegingskader

Het gaat om alle activiteiten die nodig zijn om het huis schoon en leefbaar te houden.

● Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

 

●Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

 

● Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Is sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die -ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de burger die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

 

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan het huishouden te kunnen doen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende meerdere aaneengesloten etmalen, zullen de niet uitstelbare taken gecompenseerd kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als werkzaamheden niet uitgesteld kunnen worden (maaltijd bereiden/verzorging) kan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel hulp geïndiceerd worden.

 

Omvang van de hulp

De omvang dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar halve uren, per week. Voor het vaststellen van de benodigde uren wordt gebruik gemaakt van de tabel normering huishoudelijke taken (bijlage 1).

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

 

Iedere Nederlander moet zelf voor een woning zorgen. Bij de keuze van een woning moet men binnen de eigen (financiële) mogelijkheden rekening houden met de eigen situatie. Dit betekent dat men rekening houdend met bestaande of te verwachten beperkingen zoekt naar een geschikte woning. Wanneer de mogelijkheden hiervoor ontbreken, volstaat een zo geschikt mogelijke woning en kan het college het niet geschikte deel compenseren. Hierbij is van belang dat de burger het college niet confronteert met reeds gemaakte keuzes, maar vooraf overleg pleegt. Alleen op deze manier kan worden beoordeeld of er wordt gekozen voor de goedkoopst te compenseren oplossing.

 

Hoe wordt het resultaat bereikt?

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in een geschikt huis wonen. We hebben het dan over woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Het college ondersteunt en bemiddelt bij het zoeken naar een (geschikte) woning.

Men is dus primair zelf verantwoordelijk voor het vinden van een geschikte beschikbare woning (rekening houdend met bekende beperkingen en met het oog op de toekomst), passend bij het bestedingspatroon.

De compensatieplicht houdt in dat eventuele problemen in het normale gebruik van de woning opgelost moeten worden. Het gaat hier om het niveau sociale woningbouw en het van toepassing zijnde Bouwbesluit. Daarbij kan het anders indelen/inrichten van de woning een voorliggende oplossing zijn.

 

Omvang

De compensatieplicht van het college beperkt zich tot zelfstandige woonruimten waar de burger zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat hierbij ook om woonwagens met een vaste standplaats en woonschepen met een vaste ligplaats in de gemeente Nieuwegein.

Het college heeft geen verantwoordelijkheid om algemeen gebruikelijke voorzieningen of

inrichtingselementen zoals kasten en CV-installaties te verstrekken. Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd (bijvoorbeeld het vervangen van een lavet door een douche) is de verantwoordelijkheid van de burger zelf of de woningcorporatie evenals renovatie en periodiek onderhoud.

 

Burgers die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, hebben de verantwoordelijkheid om een geschikte woning te zoeken en kunnen geen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

Uitgangspunt is dat in deze situatie aanpassingen niet worden vergoed. Een individuele beoordeling moet uitwijzen of dit uitgangspunt in die specifieke situatie redelijk is.

 

Bij een verhuizing vanuit een zelfstandige woning naar een AWBZ- instelling wordt geen tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend.

 

Verhuizen of aanpassen?

Als blijkt dat de burger gecompenseerd moet worden, kijkt het college naar de goedkoopst compenserende oplossing. Dit kan een verhuizing zijn naar een aangepaste woning of een eenvoudig aan te passen woning. In deze situatie kan het college een tegemoetkoming in de verhuiskosten toekennen. Bij de afweging of verhuizen leidt tot het resultaat: wonen in een geschikt huis, moeten de volgende aspecten meegewogen worden: de aanwezigheid van mantelzorg in de woonomgeving, de financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn) en de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de burger en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Deze afweging moet ten grondslag liggen aan het besluit.

 

Het stallen van vervoersvoorzieningen

Voor vervoersvoorzieningen, zoals scootermobielen en driewielfietsen, moet een geschikte stalling aanwezig zijn. Is er geen geschikte stalling aanwezig dan moet deze worden gemaakt. De burger is hiervoor zelf verantwoordelijk.  Bij elektrische voorzieningen behoort ook de oplaadmogelijkheid tot de eigen verantwoordelijkheid. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer in het geheel geen geschikte stroomvoorziening aanwezig is, bijvoorbeeld in een kelderbox met enkel zwakstroom.

 

Gemeenschappelijke ruimten

In beginsel heeft het college geen compensatieplicht als het gaat om gemeenschappelijke ruimten. Of er in een individuele situatie wel compensatieplicht bestaat, hangt af van het van toepassingszijnde Bouwbesluit en de doelgroep waarvoor het wooncomplex feitelijk bestemd is.

 

Dubbele woonlasten

Wanneer een woning van een burger met beperkingen wordt aangepast, kan het zijn dat deze burger dubbele woonlasten heeft. Het college kan de burger in de kosten tegemoet komen. Het moet dan duidelijk zijn dat de burger redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen dat hij voor dubbele woonlasten is komen te staan. Voor de periode van maximaal 6 maanden kan een tegemoetkoming worden verstrekt. De termijn gaat in vanaf de tweede maand dat de oude woonruimte is verlaten. Voor de berekening wordt uitgegaan van de kale huur/ hypotheek, van de verlaten woning met een maximum van de huurtoeslaggrens. Op de vergoeding is de eigen bijdrageregeling van toepassing.

Tevens kan aan de woningbouwvereniging een vergoeding voor kosten huurderving worden toegekend als het gaat om een aangepaste rolstoel- toe- en doorgankelijke woning. Ook hier geldt dat het gaat om een periode van maximaal 6 maanden.  De termijn gaat in vanaf de tweede maand dat de woning leeg staat.

 

Uitraasruimte

Het college kan een vergoeding verstrekken voor een uitraaskamer. Een uitraaskamer is een verblijfsruimte waarin een burger met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Per individuele situatie moet beoordeeld worden hoe deze ruimte eruit moet zien.

 

Resultaat 3 Goederen voor primaire levensbehoeften

 

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen voldoende eten en drinken in huis kunnen halen en dat ze beschikken over schoonmaakmiddelen en bv. wasmiddelen. Er mag worden verwacht dat de aanschaf van deze artikelen één maal per week plaatsvindt en dat men gebruik maakt van de service van bv. supermarkten of andere boodschappendiensten en/of maaltijdservices. Onder dit resultaat valt niet de aanschaf van kleding of huishoudelijke apparaten. Het college hoeft die behoeften niet te compenseren.

 

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met de burger worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan de burger op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de primaire levensbehoeften. Is er bijvoorbeeld een gezonde huisgenoot of een kind in de omgeving aanwezig. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorziening aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Is er bv. een boodschappendienst die het eten en drinken kan bezorgen? In veel gevallen zullen er aanvaardbare en beschikbare voorliggende en / of collectieve voorzieningen in de gemeente aanwezig zijn. Compenseren door het college om dit resultaat te bereiken zal niet veel

voorkomen.

 

Omvang van de hulp

Als het voorgaande niet beschikbaar is, moet het college de burger compenseren. Voor het vaststellen van de precieze werkzaamheden en het aantal uren, maakt het college gebruik van de tabel normering huishoudelijke taken (bijlage 1).

 

Resultaat 4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

 

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in staat zijn elke dag schone en draagbare kleding te kunnen dragen. Wassen, strijken en kleine verstelwerkzaamheden zijn dan aan de orde. Verwacht mag worden dat mensen beschikken over een wasmachine. Als die er niet is, hoeft de aanschaf daarvan niet gecompenseerd te worden. Hoewel het niet afdwingbaar is, mag daarnaast worden verwacht dat mensen de te compenseren taken tot een minimum beperken door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden.

 

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met burger worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken.

Kan de burger op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem of haar heen zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een gezonde huisgenoot of een buur die bereid is de was wekelijks te doen. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Is er bv. een was en strijkdienst beschikbaar die ervoor kan zorgen.

 

Omvang van de hulp

Als het voorgaande niet beschikbaar is, moet het college de burger compenseren. Voor het vaststellen van de precieze werkzaamheden en het aantal uren, maakt het college gebruik van de tabel normering huishoudelijke taken (bijlage 1).

 

Resultaat 5 Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en / of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang van zijn of haar kinderen. Het college heeft alleen compensatieplicht als ouders door acute problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. Compenseren is dus per definitie altijd tijdelijk in afwachting van een definitieve oplossing.

 

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met de burger worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken.

Kan de burger op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de kinderen. Is er bijvoorbeeld de mogelijkheid van ouderschapsverlof, een oppasoma of opa of buurvrouw? Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren.

Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Is er bv. kinderopvang of naschoolse opvang in de buurt die voor de opvang kan zorgen.

 

Als het voorgaande niet meteen of niet afdoende beschikbaar is, moet het college de burger compenseren. De compensatie zal altijd tijdelijk zijn, maximaal 3 maanden, en worden vastgesteld totdat een definitieve oplossing is gevonden. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden.

 

Afwegingskader Hulp bij het huishouden (resultaat 2 t/m 5)

 

Eigen verantwoordelijkheid leefeenheid

De burger is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Aanspraak op hulp bij het huishouden is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.

 

Uitgangspunt is dat geen aanspraak op hulp bij het huishouden kan worden gedaan als aanvrager binnen 9 maanden voor de aanvraag particuliere en zelf betaalde hulp heeft gehad én omstandigheden van de aanvrager ongewijzigd zijn gebleven.

 

Wanneer een huishouden bestaat uit meerdere personen, verstaan we onder een leefeenheid:

● een eenheid bestaande uit gehuwde of samenwonende personen die al dan niet samen met een of meer minderjarigen duurzaam een huishouden voeren; dan wel

 

●een meerderjarige persoon die met een of meer minderjarige personen duurzaam een huishouden voert. Met deze definitie sluiten wij alle bewoners van één adres in in het begrip leefeenheid. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de groep bewoners. Denk aan woongroepen, kamerverhuur, hat-eenheden (gesplitste woningen), kloosterlingen, meerdere generaties in een huis.

 

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de functie hulp bij het huishouden instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

Alleenstaanden die geen indicatie voor hulp bij het huishouden zorg hebben, anders dan bijvoorbeeld bij het plotseling wegvallen van de verzorger in het huishouden, zijn voor het aanleren van huishoudelijke vaardigheden in de regel aangewezen op voorliggende voorzieningen als welzijnswerk, enz.

De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en, indien alle bewoners zorgbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Als één van de medebewoners wel in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren, hoeft deze persoon niet de huishoudelijke taken over te nemen van zijn huisgeno(o)ten die dat niet kan/kunnen. Dezen worden immers ieder voor hun aandeel geïndiceerd voor hulp bij het huishouden.

 

Andere oplossingen en voorliggende voorzieningen

Wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van andere laagdrempelig toegankelijke of goedkopere oplossingen, gaat deze optie voor op een aanspraak op hulp bij het huishouden . Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar wettelijke en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

 

Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren (niet limitatieve lijst):

● kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school);

● voor- en naschoolse opvang;

● oppascentrale;

● maaltijddienst;

●hondenuitlaatservice;

● boodschappendienst;

 

Vrijwillige hulpverlening is geen voorliggende voorziening. Bij een zorgvraag waarvoor vrijwilligers een adequate oplossing zouden kunnen bieden, moet deze mogelijkheid wel worden onderzocht. De wens om geen gebruik te maken van voorliggende voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd òf feitelijk aanwezig zijn, kan niet tot een indicatie leiden. Of de burger dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken ligt buiten het zicht en de zeggenschap van het college en behoort tot de verantwoordelijkheid van de burger en zijn systeem. Wanneer men geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening terwijl deze wel beschikbaar en adequaat is, is dit geen reden tot het indiceren van (aanvullende) hulp bij het huishouden. Van burgers die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen. Afwijking van deze norm is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als ‘aanleren’, ‘observeren’ dan wel stimulering van de zelfredzaamheid.

 

Bij burgers die geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen dient bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van een burger verwachten we dat hij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. In crisissituaties kan voor een termijn van 3 maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen.

Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, oppas aan huis kunnen als overbrugging fungeren van de wachttijd voor een voorliggende voorziening.

 

Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de burger afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp.

Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de burger (AWBZ, Regeling hulpmiddelen). Zo nodig kan de burger gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De burger kan voor de tijd, een redelijk termijn,  dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden (er is dus een vorm van overbruggingszorg).

 

Onderscheid hulp bij het huishouden 1 en 2

Er wordt onderscheid gemaakt in twee 'producten'. Onder hulp bij het huishouden 1 vallen de feitelijke werkzaamheden die te maken hebben met de eerste 3 resultaten. Onder hulp bij het huishouden 2 vallen de activiteiten rond het vierde resultaat, advies, ondersteuning en regievoering. Hulp bij het huishouden 2 komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

 

Het doel van hulp bij het huishouden 2 kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Indien hulp bij het huishouden 2 activiteiten worden geïndiceerd, geldt het geheel van de indicatie als hulp bij het huishouden 2.

 

Werkzaamheden hulp bij het huishouden 1

• Licht poetswerk (resultaat 1)

Hieronder wordt verstaan afwassen (als er geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), hand en spandiensten, opruimen, stof afnemen en bedden opmaken. Het aantal uren hulp is afhankelijk van persoonsgebonden problematiek, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin,  bestaan van allergieën, ernstige beperkingen en het aantal kamers dat in gebruik is.

 

• Huishoudelijke werkzaamheden (resultaat 1)

Hieronder wordt verstaan stofzuigen, schrobben en dweilen van sanitair en keuken, bedden verschonen en opruimen huishoudelijk afval. Het aantal uren hulp wordt bepaald door de grootte van de woning, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, vervuilingsgraad en COPD problematiek.

 

• Maaltijdverzorging (resultaat 3)

Hieronder wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, het dekken en afruimen van de tafel, koffie en thee zetten, afwassen (handmatig of met een machine) warm eten bereiden en het opslaan van levensmiddelen.

In een gezin zonder kinderen zal deze vorm van hulp veelal beschikbaar zijn in de vorm van een voorliggende voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijd-voorziening. Warme maaltijden kunnen dan thuis worden bezorgd.

 

• Verzorging van kleding en linnen (resultaat 4)

Hieronder wordt verstaan het sorteren en wassen van kleding en linnengoed, drogen en opvouwen van kleding en strijken. Het aantal uren hulp wordt bepaald door het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin, of de burger bedlegerig is en of er extra moet worden gewassen.

 

Werkzaamheden hulp bij het huishouden  2

 

• Anderen helpen met zelfverzorging (resultaat 5)

Het gaat dan in de meeste gevallen om het verzorgen van (gezonde) kinderen die tot de leefeenheid van de burger behoren. De grondslag ligt bij de ouders die tijdelijk niet in staat zijn om de ouderrol op zich te nemen. Hieronder wordt verstaan naar bed brengen, uit bed halen, wassen en aankleden, hulp bij het eten en/ of drinken, maaltijden voorbereiden, sfeer scheppen/ spelen en opvoedingsactiviteiten Ook hier wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg en voorliggende voorzieningen.

 

• Dagelijkse organisatie van het huishouden

Hieronder wordt verstaan de organisatie van de huishoudelijke activiteiten en het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.

 

• Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Hieronder wordt verstaan het formuleren/ bijstellen van doelen met betrekking tot het huishouden, helpen met (ver)krijgen/ handhaven van structuur in het huishouden.

 

• Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

Hieronder wordt verstaan instructie/ aanleren om te gaan met hulpmiddelen, instructie/aanleren licht en zwaar huishoudelijk werk, instructie/ aanleren verzorging van kleding- en linnengoed en instructie/aanleren van het doen van boodschappen en koken.

 

Resultaat 6 Verplaatsen in en om de woning

 

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om burgers die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

 

Hoe wordt het resultaat bereikt?

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel of vervoermiddel voor dagelijks zittend gebruik, zal een programma van eisen worden opgesteld.

 

Een rolstoel of vervoermiddel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget worden kosten voor de rolstoel of het vervoermiddel, die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura, als uitgangspunt genomen.

 

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.

 

Resultaat 7 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Het gaat om lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van de rijksoverheid verricht.

Een collectief vervoersysteem is voorliggend op een individuele voorziening. Bij de beoordeling of het collectieve vervoerssysteem voorliggend is moet rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de burger.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor een persoon zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

 

Hoe wordt het resultaat bereikt?

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Ook algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen een oplossing zijn zoals een fiets met trapondersteuning, een bakfiets en dergelijke.

 

Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de burger uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte kan worden ingevuld met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de burger.

Alleen wanneer collectief vraagafhankelijk vervoer in de individuele situatie niet of onvoldoende compenserend is, kan worden gekozen voor een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer. Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient volgens de jurisprudentie tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Gemeente Nieuwegein werkt niet met een maximum.

 

Bij een zeer beperkte loopafstand zal het college beoordelen of naast een collectieve of individuele voorziening ook nog gecompenseerd moet worden voor de zeer korte afstand. Hierbij houdt het college ook rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de burger.

 

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de

vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de medische noodzaak tijdens het vervoer te ondersteunen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt. Veelal zal dit kunnen worden opgelost door gebruik te maken van een OV-begeleiderskaart en hoeft vanuit de Wmo dus geen aanvullende compensatie te worden geboden.

 

Resultaat 8 Het hebben van contacten en het aangaan van sociale verbanden

 

Het gaat hier om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

 

Hoe wordt het resultaat bereikt?

Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn. Denk hierbij aan:

●Bij recreatieve activiteiten: de grote mate van eigen verantwoordelijkheid voor het kiezen van een recreatieve activiteit die past bij de eigen mogelijkheden;

 

●Bij het doen van vrijwilligerswerk: de verantwoordelijkheid van de vrijwilligers-organisatie voor het vervoer van de vrijwilliger;

 

●Bij religieuze activiteiten: de veelal grote mate bereidheid van de religieuze instellingen om hulp en assistentie te verlenen aan de deelnemers.

 

Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het resultaat 'lokaal verplaatsen per vervoermiddel' opgelost kan worden.

 

Sportvoorzieningen

Ook kan een sportvoorziening onder dit resultaat vallen. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening. Denk hierbij aan een sportrolstoel of ander aangepast sportmateriaal. Wanneer vanwege de beperking extra kosten worden gemaakt, kan een tegemoetkoming in de kosten worden verstrekt. Het tegemoetkoming voor sportvoorzieningen is gemaximeerd tot het in het financieel besluit Wmo genoemde bedrag en wordt maximaal eens in de 3 jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en de reparatie. Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht, wordt de tegemoetkoming in de kosten alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen niet voor individuele compensatie in aanmerking.

 

 

HOOFDSTUK 4 VERSTREKKINGVORMEN EN VOORWAARDEN

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt burgers die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

 

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk.

1. De voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de burger een voorziening (kant-en-klaar) verstrekt, in eigendom of in bruikleen.

2. Het persoongebonden budget (PGB) Artikel 6 Wmo verplicht dit te bieden als alternatief voor een naturavoorziening.

3. De financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

 

Voorziening in natura

De voorziening in natura wordt 'kant-en-klaar' geleverd aan de burger. Het kan gaan om hulp (HBH) maar ook om een hulpmiddel. Een hulpmiddel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Alleen wanneer de herverstrekkingskosten van een voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening, kan de voorziening in eigendom worden verstrekt.

 

Onderhoud, reparatie en eventuele verzekering maken deel uit van de verstrekking. De

gebruiksvoorwaarden worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst. Hierin wordt onder andere benoemd dat de burger verantwoordelijk is voor goed beheer van de voorziening.

 

Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

 

Uitzonderingen

Er kunnen redenen zijn om de verstrekking van een PGB te weigeren of te beëindigen, bijvoorbeeld:

1. als de burger geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

2. als de burger in een schuldsaneringtraject zit;

3. als er sprake is van een ernstig vermoeden van misbruik;

4. als de burger niet aan de gestelde voorwaarden voldoet;

 

Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een burger met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. In dit geval moet in het gesprek aan de orde komen of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget.

 

Omvang van het PGB

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. Voor hulp bij het huishouden is hiervoor een tarief per uur vastgesteld..

Voor voorzieningen zijn vaste categorieprijzen vastgesteld op basis van de tarieven van gecontracteerde leveranciers. Voor voorzieningen waarvoor geen vaste categorieprijzen gelden wordt het PGB vastgesteld op basis van één of meerdere offertes, opgevraagd door de burger, en / of door een verkenning dan welkennis van de markt door het college.

 

Uitbetaling persoonsgebonden budget

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de burger bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en aan welke eisen de aan te schaffen voorziening moet voldoen, worden 'PGB voorwaarden' en (indien van toepassing) een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Uitbetaling kan ineens of, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), ook in termijnen. Bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Afhankelijk van de hoogte van het bedrag wordt de vergoeding in eens, per kwartaal of per half jaar uitbetaald. Bedragen onder de € 2.000,00 in eens, bedragen boven de € 5.000,00 per kwartaal en tussen 2 en 5.000 euro per half jaar.

 

Het instandhoudingdeel voor een voorziening (vergoeding voor onderhoud en reparatie) wordt jaarlijks uitgekeerd, eventueel op declaratiebasis.

 

Controle en verantwoording

Het college heeft de vrijheid al dan niet controles uit te voeren. Wanneer wordt besloten tot controle zal dit in eerste instantie een indicatieve steekproef zijn. Afhankelijk van de resultaten kan, eventueel op advies van of in overleg met de accountant, een representatieve steekproef worden uitgevoerd.

 

Dit kan bijvoorbeeld:

  • 1.

    bij vermoeden van onjuist of onbedoeld gebruik. Naast de steekproef kan worden besloten om bij (een redelijk vermoeden van) onjuist, onbedoeld, onvolledig of geen gebruik de administratie van de desbetreffende PGB houder op te vragen en te controleren.

 

  • om na te gaan of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De controle richt zich op de vraag of het PGB is besteed aan het doel waarvoor het bestemd is. Of het gehele PGB bedrag is besteed is daarbij van ondergeschikt belang. Het gaat er immers om dat het doel van het PGB is bereikt, namelijk compensatie van het participatieprobleem.

 

 

Bijzondere regels bij PGB Hulp bij het huishouden

Voor Hulp bij het huishouden geldt dat tenminste 75% van de in de betreffende periode indiceerde uren daadwerkelijk moet zijn ingezet. Zijn er minder uren ingezet, dan wordt het niet bestede deel teruggevorderd. Daarbij is het niet van belang welk tarief door de budgethouder is betaald voor de wel ingezette uren.

 

Wanneer de besteding van het PGB door de budgethouder niet kan worden verantwoord, wordt het PGB teruggevorderd en de leveringsvorm omgezet in een voorziening in natura.

Jaarlijks dient 6 weken na afloop van het kalenderjaar de budgethouder verplicht de besteding van het PGB te verantwoorden.

Bij tijdelijke toekenningen voor korte periodes of bij verhuizen of overlijden dient 6 weken na stopzetten van het PGB verantwoording te worden afgelegd.

 

Uitvoering verantwoording PGB

1. Als de budgethouder zelf de administratie verzorgt

Houders van een PGB zijn verplicht zelf of met hulp van een derde een uren- en salarisadministratie bij te houden. In dat geval is de budgethouder verplicht een door het college beschikbaar gesteld verantwoordingsformulier ingevuld te retourneren met daarbij de betalingsbewijzen van de op het verantwoordingsformulier genoemde bedragen.

 

2. Als de administratie wordt uitbesteed aan de Sociale Verzekeringsbank

Houders van een PGB kunnen kosteloos de volledige administratie en uitbetaling van het loon (en indien van toepassing de afdracht van loonbelasting, sociale premies) volledig uitbesteden aan de Sociale Verzekeringsbank. In dat geval kan bij verantwoording worden volstaan met het insturen van de salarisstroken over de betreffende verantwoordingsperiode.

 

3. Als de budgethouder een zorgaanbieder of zelfstandige inhuurt

Houders van een PGB die daarmee de zorg inkopen bij een zorgaanbieder of zelfstandige (zzp-er), zijn verplicht een door het college beschikbaar gesteld verantwoordingsformulier ingevuld te retourneren met daarbij de facturen en betaalbewijzen van de op het verantwoordingsformulier genoemde bedragen.

 

Verklaring van zorg

Voor de uitbetaling van het PGB is het noodzakelijk dat er binnen 6 weken na de verzenddatum van het besluit de Verklaring van Zorg binnen is. Als de Verklaring van Zorg niet binnen 6 weken geretourneerd is, gaat het PGB pas in, op de datum waarop de Verklaring getekend is ontvangen.

 

Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee aan te schaffen. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is het college verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden geen persoonsgebonden budget zijn. Een PGB gaat immers rechtstreeks naar de burger. Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming mag rekening worden gehouden met een eventueel algemeen gebruikelijk deel.

 

Financiële tegemoetkoming als forfaitaire vergoeding

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten wordt vastgesteld. Het gaat dan om een verhuiskostenvergoeding of een vergoeding voor een sportvoorziening of een vervoerskostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, bijvoorbeeld het tarief van het collectief- of openbaarvervoer.

 

Een forfaitair bedrag gaat voor vervoer of een verhuizing kan vrij worden besteed, mits aan de in de beschikking gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om daadwerkelijke besteding aan vervoer binnen de regio of om daadwerkelijke verhuizing naar een woning die voldoet aan het programma van eisen.

Indien het naar het oordeel van het college wenselijk is, kan een forfaitaire financiële tegemoetkoming op declaratiebasis beschikbaar worden gesteld. Eén van de aanleidingen hiervoor kan zijn bewezen onbedoeld gebruik in het verleden.

 

Verantwoording

In de beschikking waarin het bedrag wordt toegekend worden voorwaarden opgenomen over de besteding van de financiële tegemoetkoming. Er moet na aanschaf of realisatie van de voorziening verantwoording worden afgelegd over de besteding van de tegemoetkoming, waarna uitbetaling plaatsvindt. Hierin wijkt het af van het PGB dat immers vooraf beschikbaar wordt gesteld.

 

HOOFDSTUK 5 PROCEDURELE BEPALINGEN

Inleiding

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in

bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

 

Criteria

● De verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een burger geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

 

●De burger moet de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de burger vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de burger aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de burger. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

 

●Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF3 zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de burger gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden.

Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

● Het college beoordeelt het medisch advies en neemt het besluit om al dan niet te compenseren.

 

Alternatieven voor bezwaar

Het maken van bezwaar op een besluit is voor de burger veelal een moeizaam proces. Daarom wordt bij een voorgenomen afwijzing of bij ontvangst van een bezwaarschrift altijd eerst contact opgenomen met de burger om nog eens naar het probleem te kijken en tot een oplossing te komen. Ook bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein  haar vergadering van 14 maart 2012.
 
 
 
De secretaris,                         De burgemeester,