Regeling vervallen per 01-11-2010

Verordening afstemming bijstand Nieuwegein 2005

Geldend van 07-07-2005 t/m 31-10-2010

Intitulé

Verordening afstemming bijstand Nieuwegein 2005

De Raad van de gemeente Nieuwegein

gelezen het besluit van burgemeester en wethouders van 10 mei 2005,

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 Wet werk en bijstand en artikel 147 Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening: "Verordening afstemming bijstand Nieuwegein".

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    afstemming: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein;

  • h.

    belanghebbende: iemand die een uitkering ontvangt of heeft ontvangen op grond van de Abw of de WWB.

Artikel 2. Het afstemmen van de bijstand

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging van de bijstand wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot afstemming

In het besluit tot afstemming van de bijstand worden in ieder geval vermeld: de reden van verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5. Het horen van de belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      onverwijlde spoed dat vereist;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van afstemming

  • 1. Het college ziet af van afstemming indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      dringende redenen daarvoor aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het afstemmen op grond van de redenen genoemd in het eerste lid, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De afstemming van de bijstand start met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot de afstemming is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. De afstemming wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Indien de afstemming voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden volgt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming dat er een cumulatie optreedt van de verlagingen behorend bij de verschillende gedragingen.

Artikel 9. Recidive

Indien een belanghebbende zich binnen een periode van één jaar na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie volgt, volgt een verlenging van de duur van de verlaging.

Artikel 10. Schriftelijke waarschuwing

Indien het niet tijdig nakomen van de verplichtingen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kunnen burgemeester en wethouders afzien van het opleggen van een verlaging van de uitkering en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Artikel 11. Gedragingen

De volgende gedragingen waarop afstemming kan volgen, worden onderscheiden.

  • 1.

    Als gevolg van het niet nakomen van de informatieverplichting leveren de volgende gedragingen een verlaging op van 5% gedurende één maand:

    • a.

      het niet terstond een identiteitsbewijs ter inzage tonen;

    • b.

      verplichting tot melding van verrichten vrijwilligerswerk;

    • c.

      het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan.

  • 2.

    Als gevolg van het niet nakomen van de medewerkingsverplichting leveren de volgende gedragingen een verlaging op van 5% gedurende drie maanden:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

    • b.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij vijf uitzendbureau´s en deze inschrijving steeds tijdig doen verlengen;

    • c.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een exemplaar van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

  • 3.

    Als gevolg van het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan leveren de volgende gedragingen een verlaging op van 10% gedurende drie maanden:

    • a.

      De verplichting tot het instellen van een alimentatievordering;

    • b.

      Het niet voldoen aan verplichtingen strekkende tot vermindering of beëindiging van bijstand, bijvoorbeeld de verplichting om over te gaan tot boedelscheiding.

  • 3a.

    Als gevolg van het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan levert een te snelle intering op het eigen vermogen een verlaging op van 20% gedurende de periode waarover te snel in ingeteerd.

  • 4.

    Als gevolg van het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid worden de volgende categorieën gedragingen gehanteerd:

    Eerste categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing op opleiding.

    Verlaging: 10% gedurende drie maanden.

    Tweede categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats te verschijnen;

    • c.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

    Verlaging: 20% bij het eerste verzuim, bij herhaling treedt een verdubbeling op van de verlaging, die uiteindelijk kan oplopen tot 100%.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden va—n arbeid in dienstbetrekking.

    Verlaging: 100% gedurende één maand.

  • 5.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens het college of zijn ambtenaren, volgt een afstemming van de bijstand. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën van gedragingen: verbaal (mondelinge en schriftelijke uitlatingen), fysiek geweld en vernielingen.

    Eerste categorie:

    Verbaal geweld (mondelinge en schriftelijke uitlatingen)

    Verlaging: maximaal 10% gedurende drie maanden

    Tweede categorie:

    Fysiek geweld

    Verlaging: maximaal 30% gedurende drie maanden

    Derde categorie:

    Vernielingen

    Verlaging: maximaal 30% gedurende drie maanden

  • 6.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond en de informatieverplichting niet is nagekomen, volgt een verlaging van de bijstand die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag, waarbij wordt uitgegaan van een benadelingsbedrag kleiner dan € 6.000,--.

    Bij een benadelingsbedrag hoger dan € 6.000,-- wordt altijd proces verbaal opgemaakt en volgt aangifte bij het Openbaar Ministerie. Bij de afstemming wordt uitgegaan van tien procent van het benadelingsbedrag, waarna een maandelijkse verlaging van de bijstand wordt toegepast van tien procent totdat het bedrag (dus 10% van het benadelingsbedrag) geheel is ingelost.

Artikel 12. Beleid en bevoegdheden sociale verzekeringsbank

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van de mandaatregeling van de Sociale verzekeringsbank een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de Sociale verzekeringsbank, zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98, van toepassing.

Artikel 13. Inwerkingtreding

  • 1. De verordening na vaststelling door de gemeenteraad publiceren en daarna treedt de verordening in werking.

  • 2. De verordening afstemming "Bijstand Nieuwegein 2004" van 24 juni 2004 in te trekken.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening afstemming bijstand Nieuwegein 2005.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 23 juni 2005.

de voorzitter
de griffier

Toelichting algemeen:

Inleiding

Met de invoering van de Wet werk en bijstand moeten gemeenten een eigen afstemmingsbeleid gaan voeren. Op grond van in een verordening vast te leggen criteria dient het college in individuele gevallen te bepalen wat de verlaging van de uitkering is indien een verplichting niet wordt nagekomen. Deze afstemmingsverordening treedt in de plaats van het boeten- en maatregelenbeleid in de Abw. Het opleggen van een boete of maatregel wordt vervangen door een afstemming van de uitkering. Het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz en het Boetebesluit socialezekerheidswetten verliezen hun werking in de Wwb. Ten aanzien van de Ioaw en Ioaz blijft het Maatregelenbesluit wel van toepassing.

De basis voor deze verordening ligt in artikel 8 lid 1 sub b en artikel 18 lid 2 en 3 Wet werk en bijstand.

Artikel 8 lid 1 onder b:

  • 1.

    De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

    • b.

      het verlagen van de algemene bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid;

Artikel 18 lid 2 en 3

  • 2.

    Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3.

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Relatie met de reïntegratieverordening

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om een verordening vast te stellen op het gebied van reïntegratie. Deze reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen bij het niet voldoen aan die verplichtingen, sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

Overgangsperiode tot inwerkingtreding verordening.

De WWB geeft de mogelijkheid aan gemeenten de afstemmingsverordening op een later tijdstip dan 1 januari 2004, doch vóór 1 januari 2005, inwerking te laten treden. In de periode waarin de gemeente nog geen geldende verordening heeft, blijft het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz van kracht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in de Wet werk en bijstand.

Artikel 2. Het afstemmen van bijstand

Artikel 18 Wwb regelt de afstemming van de uitkering. In dit artikel is bepaald dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het individualiseringsbeginsel staat dus centraal in de Wwb.

Wanneer burgemeester en wethouders constateren dat de belanghebbende zich niet aan de uit deze wet voortvloeiende verplichting (inclusief die aan hem door burgemeester en wethouders in de beschikking zijn opgelegd) houdt of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kunnen zij de bijstand verlagen. Dit houdt ook in dat als betrokkene aan burgemeester en wethouders geen juiste informatie heeft verstrekt die van belang is voor het recht op uitkering, burgemeester en wethouders de uitkering lager kunnen vaststellen.

De inlichtingenverplichting zoals die wordt neergelegd in artikel 17 Wwb heeft zowel betrekking op de arbeidsinschakeling als het recht op bijstand. Verstrekt de belanghebbende niet of niet alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de beoordeling van het recht op bijstand of ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

Het percentage van de verlaging berekenen we over de bijstandsnorm. Deze bestaat uit de norm inclusief de toeslag en het vakantiegeld.

In het geval we op grond van artikel 12 WWB (aanvullende) bijzondere bijstand verlenen aan een jongere van 18, 19 of 20 jaar kunnen we de afstemming mede berekenen over de bijzondere bijstand. Jongeren tot 21 jaar kunnen een beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep kunnen doen op hun ouders. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, kan worden voorzien in een recht op bijzondere bijstand.

In het geval de verwijtbare gedraging van de belanghebbende in verband staat met zijn recht op bijzondere bijstand, kan de afstemming ook op die bijzondere bijstand worden toegepast. Je kunt hierbij denken aan een belanghebbende die de bijzondere bijstand niet gebruikt waarvoor het is gegeven.

Artikel 4. Het besluit tot afstemming

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5. Het horen van de belanghebbende

Het horen bedoeld in dit artikel zien wij in het licht van een goede voorbereiding van het besluit. De betekenis die het horen kan hebben in het kader van rechtsbescherming van de belanghebbende staat hier niet voorop. Daar is voldoende ruimte voor in de bezwaarprocedure.

Horen kan op verschillende wijze plaatsvinden. Naast de mogelijkheid om schriftelijk zijn zienswijze bekend te maken, kan de belanghebbende eventueel ook telefonisch of mondeling gehoord worden. De zienswijze van belanghebbende leggen vervolgens schriftelijk vast in een hoorverslag of in de rapportage.

We kunnen van horen afzien indien de belanghebbende eerder in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Daarnaast kan van horen worden afgezien indien de belanghebbende niet voldaan heeft om binnen een gestelde termijn te voldoen aan zijn inlichtingenplicht.

Ook bij onverwijlde spoed kunnen wij besluiten om de belanghebbende niet te horen. Er moet dan wel sprake zijn van objectiveerbare spoed. Wanneer wij van mening zijn dat het horen niets toevoegt aan de bepaling van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, dan kan het horen eveneens achterwege blijven.

Artikel 6. Afzien van afstemming

Van afstemming van de uitkering zien wij af indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Wij stellen de belanghebbende echter regelmatig op de hoogte van zijn of haar verplichtingen op grond van de WWB. Het ontbreken van iedere vorm van verwijtbaarheid wordt daarom niet snel aangenomen.

Ook bij dringende reden kunnen wij afzien van afstemming van de uitkering. Van dringende reden is sprake indiende uitvoering van het besluit tot onaanvaardbare consequenties leidt voor de belanghebbende of het gezin. Uit het woord dringend blijkt dat er wel iets bijzonders aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wij denken hierbij niet primair of uitsluitend aan financiële redenen, ook immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen. Voor wat betreft financiële redenen wordt in het algemeen reeds voldoende bescherming geboden door de toepasselijk beslagvrije voet.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdsvak

Nieuw is de mogelijkheid om de verlaging voor een langere periode, dat wil zeggen langer dan 1 maand, op te leggen. We kunnen onder de WWB de verlaging voor een bepaalde periode opleggen of totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Hieraan verbonden is de plicht tot heroverweging van de verlaging binnen een termijn van uiterlijk 3 maanden.

De heroverweging van de verlaging dient als volgt te worden uitgevoerd. We nodigen de belanghebbende uit voor een gesprek, waarbij we aan de orde stellen welke verplichting niet is nagekomen en of er aanleiding bestaat om de verlaging te herzien. Daarbij moet oog zijn voor alle persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, maar ook de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid spelen een rol. Zeker bij voortdurende sanctiewaardige gedragingen zal het individualiseringsbeginsel ertoe leiden dat we goed moeten motiveren waarom we de verlaging wel of niet herzien.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Bij een samenloop van gedragingen tellen we de hoogte en de duur van de afstemming bij elkaar op. Bijvoorbeeld als er een afstemming is van 10% voor 1 maand en een afstemming van 20% voor 2 maanden, dan is de totale afstemming 30% voor 1 maand en vervolgens nog 20% voor 1 maand.

Artikel 9. Recidive

Bij herhaling van een gedraging in dezelfde of een hogere categorie binnen een periode van 12 maanden volgt er een verdubbeling van de duur van de afstemming.

Artikel 10. Schriftelijke waarschuwing

Wij kunnen volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de gedraging niet heeft geleid tot het te hoog of ten onrechte verstrekken van bijstand. De gedraging telt wel mee in het kader van recidive. Bij herhaling binnen een termijn van twee jaar, geven we geen schriftelijke waarschuwing meer, maar gaan we over tot afstemming van de uitkering.

Artikel 11. Gedragingen

De gedragingen onderscheiden wij in de volgende categorieën:

  • 1.

    Het niet nakomen van de informatieverplichting: 5% gedurende 1 maand

    Op de uitkeringsgerechtigde rust de verplichting om aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand. Deze informatieplicht ziet zowel op het te laat verstrekken van gegevens als op het verstrekken van onjuiste of onvoldoende inlichtingen met gevolgen voor de bijstand.

  • 2.

    Het niet nakomen van de medewerkingsverplichting: 5% gedurende 3 maanden

    De gedraging onder a betreft de formele verplichting zich als werkzoekende bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie te doen inschrijven en ingeschreven te blijven. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven kan arbeidsbemiddeling niet of niet optimaal plaatsvinden, waardoor de kans op deelname aan arbeidsbevorderende activiteiten dan wel op een betaalde baan wordt verkleind. Hier vloeit tevens de verplichting in onderdeel b uit voort.

    Onderdeel c omvat de verplichting voortvloeiende uit de in de WWB, de kadernota reïntegratie en de reïntegratieverordening geregelde plannen met betrekking tot arbeidsinschakeling. De belanghebbende is verplicht zijn activeringsplan dat in overleg met de afdeling sociale zaken en arbeid en het reïntegratiebedrijf is opgesteld, voor gezien te ondertekenen en te retourneren aan het college zodat geen misverstand kan ontstaan over de verplichtingen over en weer.

  • 3.

    Onvoldoende besef van verantwoordelijkheid: 10% gedurende 3 maanden

    Voor zover de belanghebbende aanspraak kan maken op andere bronnen van inkomsten, moet hij al het mogelijke doen om daar gebruik van te kunnen maken. De WWB is bedoeld als laatste vangnet.

  • 3a

    te snelle intering op het vermogen: 20% gedurende de periode waarover te snel is ingeteerd

    Wanneer iemand te snel inteert op zijn vermogen, is dat ook een gedraging waarbij onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef wordt getoond. In zo’n geval dient er altijd een berekening te worden gemaakt over de periode die een normale te achten intering zou hebben bestreken. Daarna volgt een beslissing, waarbij de bijstand wordt afgestemd in dat individuele geval.

    Daarnaast moeten we ook een afweging maken omtrent het tonen van onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef indien een betrokkene zonder noodzaak leningen afsluit voor de aanschaf van luxe-goederen en ten gevolge daarvan te snel inteert. Ook daarmee wordt een gedraging verricht, die getuigt van onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef en om die reden moet ook dan worden bekeken over welke periode de te snelle intering zich uitstrekt.

    De afstemming bedraagt 20% van de geldende bijstandsnorm, gedurende een even lange periode waarover te snel is ingeteerd. Bij de vaststelling van de periode gaan we uit van 1 keer de toepasselijke bijstandsnorm.

4. Plicht tot arbeidsinschakeling

De gedragingen met betrekking tot de plicht tot arbeidsinschakeling zijn ingedeeld in 3 categorieën. Bij de indeling in categorieën is er van uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate de gedraging concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van arbeid.

De eerste categorie onder a betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt in ruime zin. Naast het voldoen aan oproepen om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, gaat het hierbij om activiteiten van de belanghebbende zelf, Deze moeten gericht zijn op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals voldoende sollicitaties op eigen initiatief naar algemeen geaccepteerde arbeid. De afstemming bedraagt 10 gedurende 3 maanden.

In de tweede categorie gaat het om gedragingen die direct aanleiding vormen tot een beroep op een uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hierbij om niet verantwoorde beperkingen of eisen, die de belanghebbende stelt ten aanzien van algemeen geaccepteerde arbeid. Het gaat ook om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Negatieve gedragingen kunnen onder meer tot uitdrukking komen in de wijze waarop de belanghebbende zich opstelt bij een sollicitatie. Ook is het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van het concrete plan gericht op een vergroting van de arbeidsmarktkansen van de belanghebbende in deze categorie opgenomen. De afstemming bedraagt 20% gedurende de periode dat het verzuim zich voordoet.

Uiteraard moeten we bij een voortdurende verlaging wel het proportionaliteitsbeginsel naleven. Daaruit volgt dat van een voortdurende verlaging slechts sprake kan zijn, indien aan de cliënt ook daadwerkelijk aanbiedingen worden gedaan waarmee het verzuim kan worden opgeheven. Dus er dient wel sprake te zijn van mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, scholing of opleiding en andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

De derde categorie duidt op een situatie dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om algemeen geaccepteerde arbeid, al dan niet in deeltijd, te aanvaarden om de uitkeringsafhankelijkheid geheel of gedeeltelijk te beëindigen. Tot deze categorie rekenen wij tevens de verwijtbare situatie waarin voorafgaand aan de bijstandsaanvraag dan wel tijdens de bijstand – als het gaat om deeltijdwerk – betaalde arbeid niet wordt behouden. De afstemming bedraagt 100% gedurende 1 maand.

Gezien het uitgangspunt van de WWB, werk boven inkomen, dienen deze gedragingen een prominente plaats te krijgen. Het voorstel is om bij deze gedragingen aan te sluiten bij het oude maatregelenbesluit en te sanctioneren met 100% gedurende 1 maand. In individuele gevallen, waarbij bijvoorbeeld sprake is van een ontslag met verzachtende omstandigheden kan nog worden overwogen om de verlaging toe te passen op de hoogte van de afstemming.

5. Ernstig misdragen

Een bijzondere situatie waarin sprake is van het niet nakomen van aan de uitkering verbonden verplichtingen, is wanneer een betrokkene zich zeer ernstig misdraagt jegens burgemeester en wethouders of hun ambtenaren. Duidelijk is dat de Wwb slechts het zeer ernstig misdragen voor verlaging in aanmerking wil laten komen. Dat kunnen diverse vormen van agressie zijn, waarbij er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Er zijn 3 categorieën aangebracht:

Eerste categorie: verbaal geweld (mondelinge en schriftelijke uitlatingen)

Een veel voorkomende vorm van agressie uit zich in verbaal geweld tegenover de ambtenaar of de receptioniste. Is dan sprake van zeer ernstig misdragen? Wellicht wanneer er bedreigingen of anderszins zeer beledigende opmerkingen worden gemaakt. Het voorstel is om de verlaging volgend op verbaal geweld in sterke mate te laten afhangen van de omstandigheden van het geval, waarbij de aard van het verbale geweld en het individualiseren sterk in het oog moeten worden behouden. Om die reden past een maximering van de verlaging tot 10% gedurende drie maanden. Indien daartoe aanleiding bestaat, hetgeen dus goed gemotiveerd moet blijken uit het opgemaakt rapport, mag ook een minder hoge verlaging worden toegepast gedurende een kortere termijn. Na drie maanden hoeft dus niet te worden heroverwogen, aangezien de verlaging dan al ongedaan wordt gemaakt.

Bij recidive (herhaling van de gedraging binnen één jaar) luidt het voorstel om nog eens maximaal 10% gedurende zes maanden toe te passen.

Tweede categorie: fysiek geweld

Ingeval van fysiek geweld volgt een maximale verlaging van 30% gedurende drie maanden en tevens een verbod tot betreden van het gebouw gedurende deze periode. Iedere overtreding van het verbod van betreden levert onherroepelijk een extra verlaging op van 10% boven op de 30% die reeds was opgelegd. Ingeval van recidive (dus herhaling van fysiek geweld binnen één jaar) volgt een verdubbeling van de periode, dus maximaal 30% verlaging gedurende zes maanden.

Derde categorie: vernielingen

Sporadisch komt het voor dat een betrokkene zich schuldig maakt aan vernieling. Een adequaat middel hiertegen zou kunnen zijn een afstemming van de uitkering en wel in de vorm van een verlaging van maximaal 30% gedurende drie maanden. Daarnaast moet er altijd een verbod tot betreden van het gebouw volgen. Bij overtreding van dit verbod is een verdere verlaging van de uitkering op zijn plaats, voorstel 10% en bij herhaling oplopend naar 20%. Ingeval van recidive van vernieling, volgt een verlaging van maximaal 30% gedurende zes maanden.

6. Fraude: 10% van het benadelingsbedrag

Indien informatie die voor het recht op een uitkering wordt verzwegen of onjuist wordt verstrekt met het oogmerk een hogere uitkering te krijgen is er sprake van uitkeringsfraude.

In de WWB is de bestuurlijke sanctie die we kenden vanuit de Abw vervangen door een verlaging van de uitkering. Deze wordt afgestemd op de mate waarin de betrokkene niet aan zijn verplichting heeft voldaan om Burgemeester en Wethouders de juiste informatie te verschaffen die van belang is voor het recht op uitkering. Wanneer het benadelingsbedrag groter is dan de in de aangifterichtlijn sociale zekerheid genoemde grens van € 6.000,-- blijft de verplichting voor gemeenten gehandhaafd om procesverbaal op te maken en aangifte te doen bij het OM. Als het benadelingsbedrag kleiner is dan € 6.000,-- wordt dus een verlaging van de uitkering toegepast.

Verlaging van de uitkering is ook mogelijk door middel van extra terugvordering, indien de fraude pas na het beëindigen van de uitkering wordt geconstateerd en er niet voor het volledige uitkeringsbedrag is gefraudeerd. Ook heeft de gemeente op grond van artikel 18 Wwb de bevoegdheid om bij een eventuele nieuwe aanvraag om bijstand rekening te houden met eerder gepleegde inlichtingenfraude indien dit eerder niet mogelijk was. Bij deze laatste bevoegdheid luidt het voorstel om bij nieuwe instroom binnen één jaar inderdaad alsnog over te gaan op afstemming van de nieuw toe te kennen uitkering.

We hebben ervoor gekozen om afstemming van de uitkering conform het voormalige boetebesluit uit te voeren. Dit houdt in dat de hoogte van de afstemming 10% van het benadelingsbedrag bedraagt, waarna een maandelijkse verlaging van de bijstand wordt toegepast van 10% totdat het gehele afstemmingsbedrag is afgelost. Uiteraard geldt dat naar drie maanden altijd een heroverweging moet plaats vinden, deze kan in dit geval echter vrij standaard worden uitgevoerd. Immers, de overweging dat het afstemmingsbedrag nog niet geheel is ingelost geeft feitelijk al aan dat er nog geen heroverweging van de verlaging hoeft plaats te vinden.

De hoogte van het afstemmingsbedrag wordt ( naar boven of beneden) nader bepaald op:

  • -

    de ernst van de gedraging, gelet op de duur van de fraude/hoogte van het fraudebedrag en eventuele recidive,

  • -

    de mate van verwijtbaarheid, dat wil zeggen de mate waarin de belanghebbende kan worden toegerekend dat hij zijn inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen,

  • -

    de omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 12. Inwerkingtreding

De verordening na vaststelling door de gemeenteraad publiceren en op grond van de Tijdelijke referendumwet nog zes weken ter inzage leggen. Daarna treedt de verordening in werking.

Artikel 13. Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.