Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nieuwegein houdende regels omtrent Wmo en jeugdhulp Wmo en Jeugdhulpverordening gemeente Nieuwegein 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2019

Intitulé

Wmo en Jeugdhulpverordening gemeente Nieuwegein 2017

De raad van de gemeente Nieuwegein;

gelet op de artikelen 2.1.3,2.1.4, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen

2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 18 oktober 2016;

besluit:

vast te stellen

Wmo en Jeugdhulpverordening gemeente Nieuwegein 2017

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verder verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in de Jeugdwet;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de inwoner daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

    • c.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • d.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft, ofwel het feitelijk woonadres;

    • e.

      hulpvraag: de behoefte van een inwoner aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en of de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • f.

      inwoner: cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een ouder, pleegouder, pleegoudervoogd of jeugdige als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • g.

      jeugdhulp: jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugwet;

    • h.

      maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een individuele voorziening als bedoeld in de Jeugdwet;

    • i.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 2.3.6 Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

    • j.

      voorliggende voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet of Wmo;

    • k.

      Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2 Toegang en procedure

  • 1. De toegang tot jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning is belegd bij het college.

  • 2. De toegang tot jeugdhulp is ook belegd bij de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

  • 3. Het college stelt bij nadere regeling de procedure van de melding van een hulpvraag, het onderzoek, en de aanvraag van een maatwerkvoorziening vast.

Artikel 3 Beschikbaarheid voorzieningen jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van algemene voorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie en advies bij vragen over opgroeien en opvoeden;

    • b.

      lichte hulp en ondersteuning bij het opgroeien en opvoeden;

  • 2. De volgende vormen maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      ambulante hulp;

    • b.

      dagbehandeling;

    • c.

      pleegzorg;

    • d.

      geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz);

    • e.

      verzorging en begeleiding aan jeugdigen met een lichamelijke dan wel verstandelijke dan wel zintuiglijke beperking;

    • f.

      residentiële jeugdhulp;

    • g.

      jeugdreclassering;

  • 3. Een maatwerkvoorziening als bedoeld in het tweede lid, omvat voor zover het naar het oordeel van het college noodzakelijk is, ook het vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke maatwerkvoorzieningen jeugdhulp beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4 Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie al dan niet vanwege opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, voor zover de inwoner deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;  

    • b.

      met gebruikmaking van voorzieningen die voor de inwoner algemeen gebruikelijk worden geacht;  

    • c.

      met gebruikelijke hulp; 

    • d.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel, 

    • e.

      met gebruikmaking van een algemene dan wel een voorliggende voorziening,  

      kan verminderen of wegnemen.

       

  • 2. De maatwerkvoorziening, bedoeld in het eerste lid, levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt beoordeeld op welke wijze een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met algemene voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

Artikel 5 Afwegingsfactoren maatwerkvoorzieningen Wmo

  • 1. Bij het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening worden de volgende afwegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      of de maatwerkvoorziening kan worden aangemerkt als de goedkoopst passende maatwerkvoorziening; 

    • b.

      of er aan de zijde van de inwoner sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens hulpvraag;  

    • c.

      of de maatwerkvoorziening nog niet gerealiseerd is voor de melding dan wel de aanvraag, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden en de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld; 

    • d.

      of de inwoner zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Nieuwegein.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, zijn bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor in of rond de woning de volgende afwegingsfactoren van toepassing:

    • a.

      de woonruimte is bestemd en of geschikt om het gehele jaar bewoond te worden; 

    • b.

      het bezoeken of logeerbaar maken van een woning indien een partner of kind van een inwoner zijn hoofdverblijf in een zorginstelling heeft;  

    • c.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening is geen gevolg van achterstallig onderhoud dan wel renovatie van de woning om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning of aan het wooncomplex mogen worden gesteld; 

    • d.

      de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend door het college;

Artikel 6 Afwegingsfactoren maatwerkvoorzieningen Jeugdhulp

  • 1. Bij het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening worden de volgende afwegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de inwoner en het probleem of de hulpvraag; 

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp; 

    • c.

      of er aan de zijde van de inwoner sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens hulpvraag; 

    • d.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner;

     

  • 2. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kunnen de volgende afwegingsfactoren worden gehanteerd:

    • a.

      de beschikbaarheid van de maatwerkvoorziening; 

    • b.

      de duur van de maatwerkvoorziening.

Artikel 7 Maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb in overeenstemming artikel 2.3.6 van de Wmo of met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2. Het college stelt bij nadere regeling:

    • a.

      de criteria vast op grond waarvan een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb kan worden toegekend;  

    • b.

      op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen hulpmiddelen, woningaanpassingen, andere maatregelen en diensten.

  • 3. Het college bepaalt bij nadere regels onder welke voorwaarden de persoon aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 8 Primaat van voorzieningen

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt een collectief beschikbare vorm als eerst passend aangemerkt, waaronder het collectief vervoer.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

Paragraaf 2.2 Kwaliteit, kostprijs en eigen bijdrage

Artikel 9 Kwaliteit maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college ziet toe dat aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van maatwerkvoorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten door:

    • a.

      het afstemmen van maatwerkvoorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      het afstemmen van maatwerkvoorzieningen op andere vorm van zorg;

    • c.

      er op toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van maatwerkvoorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, het laten uitvoeren van een standaard kwaliteitsonderzoek en een signaal gestuurd kwaliteitsonderzoek, een jaarlijks inwoner- ervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 10 Kostprijs maatwerkvoorzieningen

Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald.

Artikel 11 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen Wmo

  • 1. De inwoner is een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening Wmo.

  • 2. Indien een woningaanpassing als maatwerkvoorziening wordt verleend ten behoeve van een minderjarige inwoner, is de eigen bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en/of;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een inwoner.

  • 3. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de inwoner zijn ontheven of ontzet.

  • 4. Het college stelt nadere regels over de omvang van de verschuldigde eigen bijdrage met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (AMvB).

Artikel 12 Verhouding prijs, kwaliteit maatwerkvoorziening

  • 1. Het college zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten ten behoeve van een hulpvraag van de inwoner en uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. 

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;  

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;  

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;  

    • e.

      de kosten voor (bij)scholing, waaronder

    • 1.

      het werken conform de meldcode kindermishandeling;

    • 2.

      gecertificeerd zijn.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • -

      het aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

    • -

      instructie over het gebruik van de voorziening;

    • -

      onderhoud van de voorziening. 

    • c.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 13 Meldingsregel calamiteiten en geweld Wmo

Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening Wmo door een aanbieder.

Paragraaf 2.3 Financiële vergoedingen

Artikel 14 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.

Artikel 15 Tegemoetkoming meerkosten

  • 1. Het college kan aan een inwoner met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen een tegemoetkoming meerkosten verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie, indien de inwoner hierdoor aannemelijke meerkosten heeft.

  • 2. Het college stelt bij nadere regels de hoogte van de vergoeding vast en in welke gevallen een tegemoetkoming kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 16 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Een inwoner doet aan het college op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over het gebruik maken van een voorziening, zoals bepaald in hoofdstuk 2 van deze verordening.

  • 2. In aanvulling op artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo kan het college een beslissing over het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; 

    • b.

      de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is aangewezen;  

    • c.

      de maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb niet meer toereikend is;  

    • d.

      de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden waaronder een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verstrekt, of; 

    • e.

      de inwoner de maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van en pgb niet of voor een ander doel heeft aangewend dan waarvoor het bestemd is.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura of het ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb.

  • 4. Een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling of binnen de termijn waarvoor het is verstrekt niet is aangewend voor het afgesproken doel waarvoor de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is toegekend.

  • 5. Ingeval het recht op een in eigendom of bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening in natura is ingetrokken, kan deze maatwerkvoorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Het college kan bij nadere regeling bepalen welk onderzoek wordt gedaan en welke maatregelen worden genomen bij fraude.

Artikel 17 Inspraak

De Adviesraad sociaal domein adviseert het college over onderwerpen die deze verordening betreffen conform de Verordening adviesraad sociaal domein.

Artikel 18 Klachtenregeling

  • 1. Voor klachten van inwoners is de gemeentelijke klachtenregeling van toepassing.

  • 2. Het college ziet toe dat aanbieders een regeling vaststellen voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Overgangsrecht

  • 1. De Wmo verordening Nieuwegein 2015 en Jeugdverordening Nieuwegein worden ingetrokken.

  • 2. Een inwoner behoudt recht op een maatwerkvoorziening overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, die verstrekt is op grond van de Wmo verordening Nieuwegein 2015 of een individuele voorziening overeenkomstig de toekenningsvoorwaarden, die verstrekt is op grond van de Jeugdverordening Nieuwegein.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend op grond van de Wmo verordening Nieuwegein 2015 of Jeugdverordening Nieuwegein en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit op grond van de Wmo verordening Nieuwegein 2015 of de Jeugdverordening, wordt beslist met inachtneming van die verordeningen.

Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo en Jeugdhulpverordening gemeente Nieuwegein 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 november 2016.
de griffier de voorzitter

Bijlage I Begrippen uit de Wmo 2015 en Jeugdwet

Bijlage I Begrippen uit de Wmo 2015 en de Jeugdwet 

Omwille van de toegankelijkheid wordt hieronder definities uit de Wmo 2015 en de Jeugdwet opgenomen.

Wmo 2015

De wet zelf kent al een flink aantal definities (zie artikel 1.1.1) die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

- aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

- algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

- begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

- cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

- cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

- gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

- maatschappelijke ondersteuning:

1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een

beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel

mogelijk in de eigen leefomgeving,

3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

- mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

- persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

- sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;

- vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

- voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Jeugdwet

De wet zelf kent al een flink aantal definities (zie artikel 1.1.1) die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  

- dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van jeugdhulp aan een jeugdige of ouder of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

- hulpverleningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6;

- jeugdhulp :

  • 1.

    1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2.

    2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

    3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

- jeugdige : persoon die:

  • 1.

    – is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

  • 2.

    – vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

  • 3.

    – is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

 

- opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en

stoornissen:

 

1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  

2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en

  

3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

Bijlage II Stappenplan woonplaats jeugdhulp

afbeelding binnen de regeling

Toelichting

Algemeen deel

De Jeugdverordening Nieuwegein, de Wmo-verordening Nieuwegein 2015 en de bijbehorende regelingen zijn, als uitwerking van de Jeugdwet en Wmo 2015, in november 2014 vastgesteld. De beide verordeningen zijn een goede vertaling van de beide wetten, tegelijkertijd is de wens bij het gemeentebestuur ontstaan om een geïntegreerde verordening vast te stellen die beter aansluit bij de uitvoeringspraktijk.

De bedoeling is vanuit het perspectief van klantvriendelijkheid in samenspraak met de inwoner, die een voorziening aanvraagt, op een toegankelijke en laagdrempelige manier tot overeenstemming te kunnen komen zonder dat de wettelijke vereisten en waarborgen die wetgever in Wmo 2015 en de Jeugdwet heeft vastgelegd uit het oog worden verloren.

 Integraliteit en flexibiliteit

De flexibiliteit van de onderhavige verordening komt tot uiting in de bevoegdheid die de raad aan het college overdraagt om de aanvraagprocedure voor voorzieningen en andere specifieke bepalingen bij nadere regeling te regelen.

De wetgever hanteert verschillende exclusieve begrippen in Wmo 2015 en de Jeugdwet. In de uitvoeringspraktijk wordt juist vaak met dezelfde begrippen voor voorzieningen wmo en jeugd gewerkt. Daarom is ervoor gekozen om ook zoveel mogelijk eenduidige begrippen te hanteren in de verordening en tegelijkertijd wordt in de definitiebepaling van de verordening aan het originele begrippenkader van de wetgever gerefereerd.

In de bijlage bij deze verordening is opsomming opgenomen van de meest relevante definities uit de Wmo 2015 en de Jeugdwet. De wetgever heeft in de Wmo 2015 en Jeugdwet soortgelijke bepalingen qua inhoud en structuur opgenomen over persoonsgebonden budget, kwaliteitseisen van de dienstverlening, klachtrecht en medezeggenschap. De integraliteit komt verder tot uitdrukking door de opbouw van de verordening en de geïntegreerde bepalingen die betrekking hebben op zowel wmo en jeugdhulp, voor zo ver dat gelet op de aard van de bepaling mogelijk is. Daar waar de te verordenen onderwerpen over wmo en jeugdhulp zich onderscheiden wordt dit nadrukkelijk geregeld en wordt dit hieronder voor zo ver van toepassing nader toegelicht.

 

De hoofdstukindeling is als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorzieningen

Paragraaf 2.2 Kwaliteit, kostprijs en eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Paragraaf 2.3 Financiële vergoedingen

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikelsgewijs 

Artikel 1. Begrippen

1. In deze verordening wordt verder verstaan onder:

  • a.

    Algemene voorziening

Enerzijds wordt hiermee bedoeld het in art 1.1.1. Wmo neergelegde aanbod van diensten en activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente is vrij in de beleidskeuze welke algemene voorzieningen zij treft. In dat verband is het niet wenselijk dat er een opsomming wordt gegeven. Wel worden in de beleidsregels voorbeelden gegeven van aanwezige algemene voorzieningen in de gemeente. Anderzijds wordt hiermee bedoeld de overige voorzieningen althans de vrij toegankelijke voorzieningen zoals omschreven in de MvT bij art 2.9 eerste lid van de Jeugdwet.

  • b.

    Algemeen gebruikelijke voorziening

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, voorhanden is en in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Uit jurisprudentie is af te leiden dat het voorzieningen zijn die, gelet op de omstandigheden van de inwoner, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Bij die beoordeling kunnen, de volgende criteria een rol spelen:

-Is de voorziening gewoon te koop?

-Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

-Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de inwoner.

In de jurisprudentie van de CRvB is in 2016 bepaald dat huishoudelijke hulp niet kan worden gezien als algemeen gebruikelijk, nu per geval maatwerk moet geleverd.

  • c.

    Gebruikelijke hulp

De definitie van gebruikelijke hulp staat in de Wmo 2015. In de MvT staat dat wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar de algemene aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Nu het wenselijk is dat op dit punt beleid wordt ontwikkeld, wordt in beleidsregels nadere invulling hieraan gegeven. Dit geldt zowel voor Wmo als voor Jeugdaanvragen.

Als de gegeven hulp in omvang en intensiteit de gebruikelijke hulp overstijgt, dan zien we dit als mantelzorg. Kinderen onder de 18 jaar hoeven geen mantelzorgtaken uit te voeren. Dit betekent dat we kinderen niet actief vragen om mantelzorgtaken te verrichten buiten de gebruikelijke zorg.

  • d.

    Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen bij het beoordelen van hulpvragen Wmo. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht. Indien de inwoner met een briefadres in de basisregistratie personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres.

Voor situaties van jeugdigen wordt opgemerkt dat het woonplaatsbeginsel uit Burgerlijk wetboek het uitgangspunt is, zoals blijkt uit de definitie van woonplaats in de Jeugdwet. Het uitgangspunt is dat kinderen dezelfde woonplaats als hun ouders hebben. Soms kunnen zich situaties voordoen die dit anders of genuanceerd maken. Soms kan er bijvoorbeeld sprake zijn van ouders met kinderen die zijn uitgeschreven uit de Basisregistratie personen, maar die wel een feitelijke woonplaats hebben, die kunnen aankloppen bij de gemeente waar die feitelijke woonplaats zich bevindt. Als leidraad voor het bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor jeugdhulp wordt het Stappenplan gehanteerd die de VNG heeft op gesteld, bij het bepalen van de verantwoordelijke gemeente voor de uitvoering van de Jeugdwet. Dit stappenplan is als bijlage II aan deze verordening toegevoegd.

  • e.

    Hulpvraag

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de Wmo. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de inwoner  zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wmo is noodzakelijk.

 

De definitie van een hulpvraag door ouders of jeugdigen valt te herleiden uit artikel 2.3 van Jeugdwet. Jeugdhulp moet gericht zijn op het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders. En de jeugdhulp dient gericht te zijn op het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en gericht zijn op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap.

  • f.

    Inwoner

Omwille van de toegankelijkheid en duidelijkheid van deze verordening is het begrip inwoner in deze verordening geïntroduceerd te hanteren. Een inwoner kan:

  • g.

    een cliënt als bedoeld in Wmo zijn:

De cliënt (inwoner) kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening wmo gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Brp belangrijk is maar niet doorslaggevend.

b)  of ouders of jeugdige als bedoeld in de Jeugdwet zijn:

Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar). Hieronder zijn nog enkele begrippen uit de Jeugdwet opgenomen.

  • h.

    Maatwerkvoorziening

In de Wmo 2015 heeft de wetgever de term maatwerkvoorziening gedefinieerd, zie voor de definitie de bijlage I. In de Jeugdwet heeft de wetgever het begrip individuele voorziening geïntroduceerd als jeugdhulpvoorziening die specifiek aan individuele gevallen toegekend kunnen worden, anders dan algemeen vrij toegankelijke voorzieningen.

Ook hier is ervoor gekozen om in deze verordening één begrip te hanteren voor specifieke voorzieningen. Met maatwerkvoorzieningen worden dan ook maatwerkvoorzieningen zoals bedoeld in de Wmo dan wel individuele voorziening op grond van de Jeugdwet bedoeld. Opgemerkt zij dat de juridische lading van het begrip maatwerkvoorziening anders is dan die van een individuele voorziening, althans gelet op de bedoeling van de wetgever. Toch is omwille van de eenvoud en duidelijkheid gekozen om ten aanzien van jeugdhulpvoorziening aansluiting te zoeken bij het begrip maatwerkvoorziening. Het motief daarvoor is dat geredeneerd wordt vanuit de beleving van de inwoner.

  • i.

    pgb

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

  • j.

    Voorliggende voorziening

Bij het beoordelen van een hulpvraag is en blijft het relevant dat in het kader van de zelfredzaamheid wordt bekeken in hoeverre andere voorzieningen dan bedoeld in de Wmo of Jeugdwet voorhanden zijn. Er kan sprake zijn van voorzieningen op grond van andere wetten zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz) en Participatiewet of op grond van lokale regelgeving (bijvoorbeeld Regionale huisvestingsverordening) of zonder wettelijke basis (participatietrajecten naar aanleiding van inwonersinitiatieven).

Denk bijvoorbeeld aan een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (vergelijk CRVB:2012:BV9433).

In principe wordt in eerste instantie bezien welk wettelijk kader van toepassing is. In dat geval wordt er doorverwezen en kan worden gesteld dat het college op grond van de Jeugdwet of Wmo niet aan zet is. Denkbaar is dat er een combinatie mogelijk is. Zo bestaan er situaties waarbij inwoners (bijv in een verpleeghuis wonend) op grond van de Wlz of Zvw voorzieningen ontvangen die niet altijd passend zijn en aanvullingen vanuit de Wmo wenselijk zijn. Zo kan bijvoorbeeld op grond van de Wmo aanvullend een rolstoel als maatwerkvoorziening worden verleend voor weekendbezoek.

 

Artikel 2. Toegang en procedure 

Dit artikel bevat een delegatiebepaling aan het college om bij nadere regeling de procedure omtrent de beoordeling van de hulpvraag te regelen.

Voor het gemeentebestuur is het van belang dat de procedure klantvriendelijk en laagdrempelig wordt ingericht.

In lid 2 is de toegang jeugd beschreven. In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat bij drang en dwang de toegang er ook kan zijn vanuit het justitieel kader (zoals bepaald wordt in H6 van de Jeugdwet).

 Artikel 3. Beschikbaarheid voorzieningen Jeugdhulp

 

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen (maatwerkvoorzieningen) en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

 

Het gemeentebestuur is bevoegd om zelf te bepalen welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Dit is bepaald in artikel 2.3 van de Jeugdwet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 2 lid 1) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder  (artikel 2 lid 2) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben (tweede lid).

Het vervoer van en naar de jeugdhulpvoorziening kan ook onderdeel van de maatwerkvoorziening jeugdhulp zijn (artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet). Om hiervoor in aanmerking te komen is een medische noodzakelijkheid vereist of dient er sprake te zijn van beperkingen in de zelfredzaamheid van ouders en of jeugdige. Om tot een oordeel hierover te komen kan het wenselijk zijn dat onafhankelijk (medisch) advies wordt ingewonnen (derde lid) door het college (Geynwijs).

 

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

 

De verordende vormen van voorzieningen (categorieën) zijn conform de in de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet uitgewerkt. Bij de specifieke invulling daarvan gekeken is naar de gemeentelijke beleidsvisies/keuzes (mede gelet op de door de rijksoverheid gestelde budgettaire kaders) voor de voorzieningen die gemeente beschikbaar wil en kan stellen. De onderhandelingsresultaten met zorgaanbieders hebben daar ook een rol van betekenis bij gespeeld.

Met algemene voorzieningen jeugdhulp worden voorzieningen bedoeld die vrij toegankelijk zijn, in die zin een dergelijke voorziening zonder specifiek maatwerk aangeboden kan worden. Hierbij is geopteerd om deze vormen van jeugdhulp zo algemeen mogelijk te duiden. Twee categorieën worden onderscheiden: voorzieningen in het kader preventieve jeugdhulp en voorzieningen in het kader van lichte jeugdhulp.

 

In het tweede lid worden bepaald welke vormen van maatwerkvoorzieningen jeugdhulp beschikbaar worden gesteld. Het betreft de gangbare jeugdhulpvoorzieningen.

 

Ambulante hulp

ambulante hulp is gericht op bijvoorbeeld spijbelen, ruzie met ouders of een lichte depressie – vindt plaats in de thuissituatie. Het kind gaat gewoon naar school of werk en heeft afspraken met een jeugdhulpinstelling. Bij intensieve ambulante jeugdhulp worden ook de overige gezinsleden bij de behandeling betrokken. Vormen van ambulante hulp zijn:

  • 1.

    ambulante spoedhulp

  • 2.

    gezinsbegeleiding

  • 3.

    individuele begeleiding

  • 4.

    opvoedcursussen voor ouders

  • 5.

    trainingen voor kinderen en jongeren

 

Dagbehandeling

Dagbehandeling vindt overdag voor meerdere uren plaats. Het kind gaat 's avonds weer naar huis. Vormen van dagbehandeling zijn:

  • 1.

    kinderopvang plus

  • 2.

    medische kleuterdagverblijven

  • 3.

    dag- en deeltijdbehandeling kinder- en jeugdpsychiatrie

  • 4.

    na-schoolse groepsopvang voor 5- tot 13-jarigen met ontwikkelingsproblemen

  • 5.

    daghulp niet-schoolgaande jeugd

  • 6.

    naschoolse dagbehandeling voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking.

 

Pleegzorg

Als een kind uit huis geplaatst wordt - wanneer het bedreigd wordt in zijn ontwikkeling of als het niet veilig is voor hem - is pleegzorg de eerste keus. Deze vorm van opvang in gezinsverband staat namelijk het dichtst bij de natuurlijke situatie. Pleegouders worden in eerste instantie in de directe omgeving van het kind gezocht: binnen de familie of bij bekenden (netwerkpleegzorg). Als dat geen optie is wordt het kind bij een zogenaamd bestandspleeggezin. Pleegzorg kan korte en langere tijd duren. Pleegzorg bestaat ook in deeltijd, waardoor er maatwerk geboden kan worden bij de hulp aan kinderen en hun ouders.

 

Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz)

De geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) biedt hulp aan kinderen en jongeren met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd. De hulp wordt verleend door psychologen, psychiaters en psychiatrisch verpleegkundigen. De huisarts, psychiater en de jeugdhulp kunnen verwijzen naar de jeugd-ggz.

 

Verzorging en begeleiding aan jeugdigen met een lichamelijke dan wel verstandelijke dan wel zintuiglijke beperking;

Jongeren met een lichte verstandelijke beperking (lvb) (al dan niet gepaard gaand met een lichamelijke of zintuiglijke beperking) hebben een beneden gemiddeld IQ én een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. Dit leidt niet per definitie tot problemen, maar vaak is dat wel het geval. Deze jongeren lopen een verhoogd risico op leerproblemen, psychiatrische stoornissen en gedragsproblemen.

 

Residentiële jeugdhulp

Residentiële jeugdhulp is hulpverlening waarbij kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar, op vrijwillige of gedwongen basis, dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Er bestaan verschillende typen residentiële zorg zoals gesloten, besloten en open leefgroepen. Ook zijn er leefgroepen met een deeltijdarrangement, waarbij jongeren deels in de groep wonen en bijvoorbeeld in het weekend thuis zijn.

 

Jeugdreclassering

Jeugdreclassering is begeleiding voor jongeren die een proces-verbaal hebben gehad van de politie of leerplichtambtenaar. Jeugdreclassering is er voor jongeren tussen 12 en 23 jaar.

 

In het derde lid wordt bepaald dat het college bij nadere regeling kan regelen welke maatwerkvoorzieningen jeugdhulp beschikbaar zijn.

 

Hoofdstuk 2 Voorzieningen 

Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorzieningen

 

Artikel 4. Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

 

In dit artikel worden de uitgangscriteria voor het in aanmerking komen van een maatwerkvoorziening Wmo of jeugd geïntegreerd verordenend. In de Wmo en Jeugdwet zit deels een overlap, bijvoorbeeld door gebruikmaking van dezelfde terminologie eigen kracht, zelfredzaamheid, zelfstandigheid en participatie.

 

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in de Wmo 2015 en de Jeugdwet centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt  op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

 

In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de Wmo is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een inwoner (cliënt) voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

 

In artikel 2.3 van de Jeugdwet wordt de kaders voor de jeugdhulp bepaald en met welke doelstelling jeugdhulp moet worden ingezet en waar de jeugdhulp de jeugdige toe in staat moet kunnen stellen. De jeugdhulp moet een jeugdige in staat stellen gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en deel te nemen aan het maatschappelijk, rekening houdend met het ontwikkelingsniveau van de jeugdige.

 

Ten aanzien van het eerste lid onder b: algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting bij de definitie. In de beleidsregels worden voorbeelden genoemd van algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Ook ten aanzien van het eerste lid onder e : algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle inwoners van de gemeente. Zie hier evenals voor de voorliggende voorziening de toelichting bij de definitie.

 

Artikel 5. Afwegingsfactoren maatwerkvoorziening Wmo

 

In het eerste lid wordt bepaald dat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien aan de voorwaarden genoemd onder a, b, c, d en e wordt voldaan.

In jurisprudentie is herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de inwoner niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de Wmo.

 

In het eerste lid onder a. van dit artikel is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst passende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst passende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst passend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

 

In het eerste lid onder b is bepaald dat er aan de zijde van de inwoner sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens hulpvraag;

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren door hen zelf bekostigde voorzieningen en melden zich voor een aanspraak op een maatwerkvoorziening na het optreden van een beperking. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden van die beperking geen meerkosten met zich meebrengt. Het begrip meerkosten hangt dan ook nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. Voorbeelden: een inwoner heeft al jaren particulier huishoudelijke hulp, maar door beperkingen doet hij/zij nu aanvraag bij de gemeente. Of de inwoner gebruikt al jaren een eigen auto of taxi voor vervoer, maar door beperkingen wil de inwoner nu een vergoeding.

 

In het eerste lid c wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een melding doet of een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd is. (voorbeeld badkamer is besteld en al gerealiseerd). In lijn met jurisprudentie (vergelijk RBOBR:2014:3092) kan de voorziening worden geweigerd, omdat de voorziening al is gerealiseerd waardoor gesteld kan worden dat er geen te compenseren beperkingen meer zijn.

 

In het eerste lid onder d. wordt het hoofdverblijf bepalend geacht, zie hiervoor de toelichting van de definitie hoofdverblijf.

 

In het tweede lid onder a. wordt benadrukt dat een woning het hele jaar door bewoond dient te worden teneinde voor een maatwerkvoorziening woningaanpassing in aanmerking te komen. Hiermee worden het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerwoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, caravans en woonboten uitgesloten.

 

Het tweede lid onder b maakt het mogelijk dat inwoner zijn partner/kind/familielid op bezoek krijgt of te logeren krijgt in het weekend. Dit is het geval wanneer een kind van inwoner, partner (of naast familielid) in een zorginstelling verblijft. Logeerbaar maken houdt in het toegankelijk en bruikbaar maken van maximaal 1 woonkamer, 1 slaapkamer, een toilet en 1 douche.

 

Bij het tweede lid onder c geldt als voorbeeld dat geen elektrische deuropeners worden aangebracht in senioren complexen bij de algemene toegang. Verwacht wordt dat dit door de ontwikkelaar bij de bouw wordt meegenomen. Daarnaast bestaan normen van afschrijvingstermijn van een badkamer. In de beleidsregels worden voorbeelden genoemd.

 

Bij het tweede lid onder d maakt duidelijk dat een inwoner met beperkingen geen aanspraak kan maken op aanpassingen in de woning als de inwoner bekend is of (had moeten zijn) met de noodzakelijke aanpassingen voordat er verhuisd werd. Laat hij dit achterwege dan kan gesproken worden van een niet adequate verhuizing. Inwoners dienen eerst met Geynwijs in contact te treden gezien hun informatie over de mogelijkheden van beschikbare aangepaste woningen, dan wel dat Geynwijs mee kan denken in een vroegtijdig stadium over de eisen waar een woning aan moet voldoen.

 

 Artikel 6. Afwegingsfactoren maatwerkvoorziening Jeugdhulp 

In artikel 2.3 lid 4 van de Jeugdwet wordt bepaald dat het college bij de bepalingen van de aangewezen vorm van jeugdhulp  rekening moet houden met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

In artikel 6 zijn deze afwegingsfactoren opgenomen. In de uitvoeringspraktijk zal de sociaal professional op basis van de specifieke omstandigheden van de jeugdige en of zijn ouders bepalen in welke mate deze factoren een rol spelen bij de beoordeling van de hulpvraag voor een maatwerkvoorziening. Zo kan bijvoorbeeld door de ouders worden aangegeven dat zij een jeugdhulpaanbieder wensen die van een bepaalde godsdienstige gezindheid is. In hoeverre hier rekening kan worden gehouden is o.a. mede afhankelijk van de beschikbare jeugdhulp en andere factoren soort maatwerkvoorziening en of de bereikbaarheid van de jeugdhulpaanbieder.

 

Artikel 7. Maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb 

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1. van de Jeugdwet een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb verstrekken.

Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een inwoner dit gemotiveerd vraagt. Zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b van de Wmo en artikel 8.1.1, eerste lid van de Jeugdwet: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

Op grond van artikel 8.1.1, derde lid, onder b van de Jeugdwet is onder meer van belang dat een maatwerkvoorziening jeugdhulp in de vorm van een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de maatwerkvoorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is.

Op grond van artikel 2.1.3 tweede lid, onder b van de Wmo en artikel 2.9 onder c van de Jeugdwet wordt bepaald dat bij verordening geregeld wordt op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. In het tweede lid wordt geregeld dat bij nadere regels wordt bepaald op basis van welke criteria een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt.

 

In de uitvoeringspraktijk komt het geregeld voor dat een pgb aan een persoon in het sociale netwerk van de hulpvrager wordt besteed. In het derde lid is daarom een bepaling opgenomen dat het college in nadere regels voorwaarden kan stellen ten aanzien van dat soort pgb-verstrekkingen.

   

  Artikel 8. Primaat van voorzieningen

 

In dit artikel heeft onder meer het primaat van collectief vervoer en verhuizing een grondslag gekregen.

Lid 1 Collectief vervoer: voorbeeld hiervan is de regiotaxi, dit is collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur, van en naar een opstapplaats of een halte van het openbaar vervoer. Regiotaxi Utrecht is toegankelijk voor iedereen die zelfstandig of met begeleiding kan reizen. Vanuit de Wmo kunnen inwoners met een Wmo-pas gebruik maken van een korting op het tarief van de regiotaxi.

Was-en strijkservice: van de was- en strijkservice, die gerund wordt door mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, kunnen inwoners gebruik maken met behulp van een Wmo-voucher. Deze voucher biedt de mogelijkheid 2 waszakken met een totaal van 10 kg per week te laten verzorgen door deze service. De wasjes worden thuis bij de Wmo-clienten opgehaald en teruggebracht als mensen zelf niet tot brengen en/of halen in staat zijn.

Er volgen nog meer vormen van collectieve voorzieningen.

 

Lid 2 Verhuizen: Bij een aanvraag voor een woningaanpassing wordt eerst bezien of verhuizing naar een andere woning een betere en meer toekomstbestendige oplossing kan bieden. Het college past het primaat verhuizen toe na een zorgvuldige belangenafweging over wel of niet verhuizen. Factoren waarmee rekening wordt gehouden zijn de beschikbaarheid van aangepaste woningen, de financiële gevolgen van een verhuizing, de snelheid waarmee het probleem opgelost kan worden en de sociale omstandigheden. In beleidsregels is nader uitgewerkt hoe het primaat wordt toegepast.

 

Om oudere inwoners goed te ondersteunen in het proces om te komen tot de juiste beslissing is er een algemene voorziening in de vorm van een verhuisadviseur beschikbaar. De verhuisadviseur geeft advies en hulp aan senioren met een verhuiswens naar een beter passende woning. De dienstverlening kan variëren van het geven van informatie tot het intensief begeleiden bij het vinden van een andere woning. De woonwensen en ervaren belemmeringen worden in kaart gebracht.

  

Artikel 9. Kwaliteit maatwerkvoorzieningen 

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo en artikel 4.1.1. Jeugdwet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

 

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van inwoners en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

 

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

 

In het tweede lid is het toezicht en de controle op de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen Wmo belegd. Naast de periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks inwoner- ervaringsonderzoek, welke is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Wmo, houdt de GGDrU toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen. Via signaal gestuurd kwaliteitstoezicht en standaard kwaliteitstoezicht op gecontracteerde aanbieders maatwerk.

Daarnaast gaat het dus ook om medezeggenschap van inwoners tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

Het toezicht en handhaving van jeugdhulp wordt uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg (Ministerie VWS).

 

Artikel 10. Kostprijs maatwerkvoorzieningen 

In dit artikel wordt de mogelijkheid gegeven om in de nadere regels uiteen te zetten hoe de kostprijs tot stand komt. In lid b is gevolg gegeven aan artikel 2.1.4, zevende lid van de Wmo waar is bepaald dat in de verordening wordt bepaald welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor opvang vaststelt en int.

Ook voor jeugdhulp is dit artikel van toepassing.

 

Artikel 11. Eigen bijdrage maatwerkvoorziening Wmo 

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de Wmo. De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget alsmede voor algemene voorzieningen. In dit artikel wordt de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening geregeld. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Uitvoeringsbesluit Wmo (Amvb) worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo stelt. In het tweede en derde lid is de mogelijkheid van artikel 2.1.5, om de bijdrage ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, benut. In het vierde lid is bepaald dat er nadere regels worden gesteld over de omvang van de verschuldigde bijdrage.

  

Artikel 12. Verhouding prijs, kwaliteit maatwerkvoorzieningen

Het college kan de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de inwoner, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid van de Wmo en artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een maatwerkvoorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van de maatwerkvoorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid van de Wmo en artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Ten aanzien van de inkoop huishoudelijke hulp is met aanbieders HH1 de code verantwoord marktgedrag van toepassing.

 

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 13. Meldingsregel calamiteiten en geweld Wmo 

In artikel 3.4, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo onverwijld melding moet doen van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. De Gemeentelijke Gezondheidsdienst regio Utrecht (GGDrU) is aangewezen als toezichthouder calamiteiten.

 

De GGDrU doet gedegen onderzoek naar de calamiteit en eventuele raakvlakken met de kwaliteit van de geleverde voorziening, met als doel inzicht geven in de kwaliteit van zorg, de kwaliteit van het onderzoek en het formuleren van adviezen ten behoeve van de preventie en afhandeling van een calamiteit in de toekomst.

Artikel 14. Jaarlijkse waardering mantelzorgers 

Deze delegatiebepaling betreft een uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.1.6 van de Wmo en is ook van waarde voor jeugdhulp.

   

Artikel 15. Tegemoetkoming meerkosten 

Dit artikel heeft betrekking op de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), op de Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) en het niet opnemen in de Wmo 2015 van de mogelijkheid om financiële tegemoetkomingen voor voorzieningen toe te kennen. De Wmo 2015 kent wel de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten en dat wordt met dit artikel geregeld. Hiermee wordt geduid op een financiële tegemoetkoming voor meerkosten voor bijvoorbeeld verhuizing naar een geschikte woning, vervoerskosten of een rolstoelvoorziening voor sportbeoefening.

 

Via dit artikel is het ook mogelijk om inwoners die een beroep doen op Geynwijs en zelf niet voldoende draagkrachtig zijn om de kosten van maatschappelijke participatie te dragen, een participatiebijdrage te verstrekken. De participatiebijdrage is niet bedoeld voor de compensatie van zorgkosten. De participatiebijdrage is bedoeld voor het stimuleren en ondersteunen zodat  kwetsbare inwoners beter kunnen deelnemen aan de samenleving.

 

Nu het college bevoegd is met de uitwerking hiervan, is in de nadere regels vastgelegd in welke gevallen tegemoetkoming mogelijk is en worden de verschillende hoogtes van de bedragen genoemd in de bijlage van de nadere regels.

 

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering 

Deze bepaling is een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid van de Wmo en van artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

 

De in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting heeft als uitgangspunt heeft dat van de inwoner (waaronder jeugdige en zijn ouders aan wie een maatwerkvoorziening al dan niet in vorm van pgb is verstrekt), verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die maatwerkvoorziening terecht is gedaan. Indien het de inwoner redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de maatwerkvoorziening dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

  

Artikel 17. Inspraak

 

Hier wordt nadrukkelijk bepaald dat de Adviesraad Sociaal Domein conform de Verordening Adviesraad Sociaal Domein kan bijdragen aan beleidsvorming met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. De Adviesraad heeft een leidende rol hierin gelet op de kennis- en expertise die zij bezit.  

 Artikel 18. Klachtenregeling 

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid  wordt bepaald dat gemeentelijke klachtenregeling (Klachtenregeling gemeente Nieuwegein 2016) van toepassing is. Deze regeling is ook van toepassing op klachten van hulpvragers over sociaal professionals van Geynwijs.  

 

In beginsel moeten inwoners bij onvrede zich kunnen uiten over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Het gemeentebestuur heeft vanuit die gedachte de ombudsfunctionaris aangesteld. Deze functionaris is heeft onder meer als taak om onvrede bij inwoners in kaart te brengen. De ombudsfunctionaris heeft een intermediërende rol daarin, die onder meer inhoudt dat deze functionaris helpt te sturen in het achterhalen of het om onvrede over de wijze van bejegening van de medewerker Geynwijs gaat (klacht) of dat het om onvrede gaat over de procedure en de inhoud van het doelenplan (bezwaar). In het eerste geval zal de ombudsfunctionaris de hulpvrager erop wijzen dat het doorlopen van de klachtenprocedure mogelijk is, als de informele aanpak niet tot een oplossing leidt. In het laatste geval zal de hulpvrager door de ombudsfunctionaris erop worden gewezen dat het doorlopen van de bezwaarprocedure mogelijk is, als de informele aanpak niet tot een oplossing leidt.   

 

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van de Wmo en Jeugdwet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen.

Is de inwoner niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

 

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

|Het gemeentebestuur heeft de klachtenprocedure op een toegankelijke en laagdrempelige wijze ingericht. De huidige gemeentelijke klachtenregeling wordt hierbij als vertrekpunt gehanteerd.

 Artikel 19. Hardheidsclausule 

Juist omdat het in de Wmo en Jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

  

Artikel 20. Overgangsrecht 

Uitgangspunt van het overgangsrecht is dat aanvragen voor voorzieningen waarop nog niet in primo is beslist worden beoordeeld op grond van de onderhavige verordening.

Hierbij wordt altijd in het oog gehouden dat een inwoner er niet op achteruit mag gaan. Een afgegeven beschikking blijft op basis van de verordeningen 2015 voor de duur van de looptijd van de beschikking door de inwerkingtreding van de (geïntegreerde) verordening 2017 ongewijzigd. Hierop is de uitzondering dat bij nieuwe feiten of omstandigheden, bijv fraude (zie art 16) een beschikking kan worden ingetrokken.

 

Voor bezwaarschriften die ten tijde van de oude regelingen zijn ingediend, maar waarop nog niet (onherroepelijk) is beslist, gelden de oude regelingen.