Bouwverordening 2012

Geldend van 05-12-2018 t/m heden

Intitulé

Bouwverordening 2012

1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • 2.

      In deze verordening wordt verder verstaan onder: bouwwerk:

      • a.

        bevoegd gezag: dat wat daaronder wordt verstaan in de Woningwet;

      • b.

        omgevingsvergunning voor het bouwen: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Termijnen

(vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

2 De aanvraag omgegevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning

(vervallen)

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

(vervallen)

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

(vervallen)

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

(vervallen)

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;

    • b.

      (vervallen)

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

(vervallen)

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

(vervallen)

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

(vervallen)

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

(vervallen)

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

(vervallen)

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

(vervallen)

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

(vervallen)

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

(vervallen)

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

(vervallen)

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

(vervallen)

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

    • 1.

      dat de grond raakt, of

    • 2.

      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorschriften alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften vanstedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

(vervallen)

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

(vervallen

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

(vervallen)

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

(vervallen)

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

(vervallen)

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

  • (vervallen)

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

(vervallen)

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn.

(vervallen)

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • (vervallen)

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • (vervallen)

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • (vervallen)

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • (vervallen)

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • (vervallen)

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • (vervallen)

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • (vervallen)

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • (vervallen)

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • (vervallen)

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • (vervallen)

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • (vervallen)

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • (vervallen)

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • (vervallen)

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen)

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen)

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

(vervallen)

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • (vervallen)

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid

(vervallen)

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

(vervallen)

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen)

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen)

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

(vervallen)

Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming

(vervallen)

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de

(vervallen)

3 De melding

Artikel 3.1 De wijze van melden

(vervallen)

Artikel 3.2 Welstandscriteria

(vervallen)

4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking omgevingsvergunning voor het bouwen bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

(vervallen)

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

(vervallen)

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

(vervallen)

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

(vervallen)

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

(vervallen)

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

(vervallen)

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

(vervallen)

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

(vervallen)

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

(vervallen)

Artikel 4.11 Bouwafval

(vervallen)

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

(vervallen)

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

(vervallen)

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

(vervallen)

5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

(vervallen)

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

(vervallen)

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

(vervallen)

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard

vervallen)

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

(vervallen)

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen

(vervallen)

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen)

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen)

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

(vervallen)

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

(vervallen)

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.

Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

(vervallen)

6 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

(vervallen)

Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning

(vervallen)

Artikel 6.1.3 In behandeling nemen

(vervallen)

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing

(vervallen)

Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning

(vervallen)

Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning

(vervallen)

Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken

(vervallen)

Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen

(vervallen)

Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Vervallen

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

(Vervallen)

Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

(vervallen)

Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid

Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid

(vervallen)

7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

(vervallen)

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

(vervallen)

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

(vervallen)

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

(vervallen)

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

(vervallen)

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op vijf

Artikel 7.3.2 Hinder

(vervallen)

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte

Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

(vervallen)

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

(vervallen)

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

(vervallen)

8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

(vervallen)

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

(vervallen)

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

(vervallen)

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

(vervallen)

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

(vervallen)

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

(vervallen)

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

(vervallen)

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

(vervallen)

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

(vervallen)

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

(vervallen)

9 Welstand

(vervallen)

10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

(vervallen)

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

(vervallen)

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

(vervallen)

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

(vervallen)

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

(vervallen)

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

11 Handhaving

Artikel 11. Stilleggen van de bouw

(vervallen)

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

(vervallen)

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

(vervallen)

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

(vervallen)

12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Strafbare feiten

(vervallen)

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

(vervallen)

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

(vervallen)

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

(vervallen)

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als 'bouwverordening 2012'.

Bijlage 1

Gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1

Artikel 1 De bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening

(vervallen)

Artikel 2 De bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening

(vervallen)

Artikel 3 Funderingsplan

(vervallen)

Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens

(vervallen

Artikel 5 Bouwveiligheidsplan

(vervallen)

Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen

(vervallen)

Artikel 7 Eisen ten aanzien van berekeningen

(vervallen)

Bijlage 2

Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning

Bijlage behorende bij artikel 6.1.2

Artikel 1

(vervallen)

Artikel 2

(vervallen)

Artikel 3

(vervallen)

Bijlage 3

Gebruikseisen voor bouwwerken

Algemene toelichting bij bijlage 3

(Algemene toelichting vervallen)

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten

(vervallen)

Toelichting bij artikel 1

(vervallen)

Artikel 2 Elektrische installaties en toestellen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 2

(vervallen)

Artikel 3 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden

(vervallen)

Toelichting bij artikel 3

(vervallen)

Artikel 4 Voorzieningen voor de afvoer van rookgassen.

(vervallen)

Toelichting bij artikel 4

(vervallen)

Artikel 5 Verbod voor roken en open vuur

(vervallen)

Toelichting bij artikel 5

(vervallen)

Artikel 6 Blusleidingen en de bijbehorende pompinstallaties

(vervallen)

Toelichting bij artikel 6

(vervallen)

Artikel 7 Brandweerlift

(vervallen)

Toelichting bij artikel 7

(vervallen)

Artikel 8 Brandmeldinstallatie

(vervallen)

Toelichting bij artikel 8

(vervallen)

Artikel 9 Ontruimingsalarminstallatie

(vervallen)

Toelichting bij artikel 9

(vervallen)

Artikel 10 Automatische brandblusinstallatie

(vervallen)

Toelichting bij artikel 10

(vervallen)

Artikel 11 Brandslanghaspels en de bijbehorende pompinstallatie

(vervallen)

Toelichting bij artikel 11

(vervallen)

Artikel 12 Automatisch werkende deuren

(vervallen)

Toelichting bij artikel 12

(vervallen)

Artikel 12A Deuren van overdruktrappenhuizen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 12A

(vervallen)

Artikel 13 Kwaliteit van vluchtrouteaanduiding

(vervallen)

Toelichting bij artikel 13

(vervallen)

Artikel 14 Gasflessen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 14

(vervallen)

Artikel 15 Rookbeheersingssystemen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 15

(vervallen)

Artikel 16 Overdrukinstallatie

(vervallen)

Artikel 17 Onderhoud van rook- en brandscheidingen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 17

(vervallen)

Artikel 18 Brandweeringang

(vervallen)

Artikel 19 Logboek

(vervallen)

Toelichting bij artikel 19

(vervallen)

Artikel 20 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening

(vervallen)

Toelichting bij artikel 20

(vervallen)

Artikel 21 Rookmelders in woningen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 21

(vervallen)

Artikel 22 Roltrap

(vervallen)

Toelichting bij artikel 22

(vervallen)

Artikel 23 Garantiecertificaat

(vervallen)

Toelichting bij artikel 23

(vervallen)

Artikel 24 Opslag van goederen in rookvrije vluchtroutes

(vervallen)

Toelichting bij artikel 24

(vervallen)

Artikel 25 Bluswaterwinplaats op eigen terrein

(vervallen)

Toelichting bij artikel 25

(vervallen)

Bijlage 4

Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties

(Algemene toelichting vervallen)

Artikel 1 Uitgangen en vluchtroutes

(vervallen)

Toelichting bij artikel 1

(vervallen)

Artikel 2 Bekleding, stoffering en versiering

(vervallen)

Toelichting bij artikel 2

(vervallen)

Artikel 3 Elektrische verlichting

(vervallen)

Toelichting bij artikel 3

(vervallen)

Artikel 4 Aanduiding van blusmiddelen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 4

(vervallen)

Artikel 5 Toepassen van vuurwerk binnen een gebouw

(vervallen)

Toelichting bij artikel 5

(vervallen)

Artikel 6 Opstelling van inventaris

(vervallen)

Toelichting bij artikel 6

(vervallen)

Artikel 7 Afval

(vervallen)

Artikel 8 Periodieke controle van draagbare blustoestellen

(vervallen)

Toelichting bij artikel 8

(vervallen)

Artikel 9 Brandvoortplantingsklasse van plaatmateriaal

(vervallen)

Toelichting bij artikel 9

(vervallen)

Artikel 10 Glas

(vervallen)

Toelichting bij artikel 10

(vervallen)

Artikel 11 Textiel in horizontale toepassing

(vervallen)

Toelichting bij artikel 11

(vervallen)

Artikel 12 Toepassing van kunststof foliemateriaal, behangpapier, crêpepapier of

fotopapier

(vervallen)

Toelichting bij artikel 12

(vervallen)

Bijlage 5

Opslag brandgevaarlijke stoffen

(vervallen)

Bijlage 6

Opslag brandgevaarlijke stoffen

(vervallen)

Bijlage 7

Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen)

Bijlage 8

Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanweziheid van asbest

(vervallen)

Bijlage 9

Reglement van orde van de welstandscommissie

(vervallen)

Bijlage 10

Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)

(vervallen)

Bijlage 11

Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsintallatie)

(vervallen)

Bijlage 12

Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)

(vervallen)

Toelichting op de model-bouwverordening

(incl. 14 wijziging op het model 1992)

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Bouwtoezicht

De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met IV van de Woningwet. Op grond van artikel 5.10, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzen burgemeester en wethouders ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met III van de Woningwet.

Artikel 5.10 Wabo heeft betrekking op alle vormen van toezicht (op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau). Alle bestuurslagen kunnen in beginsel bevoegd gezag zijn onder de Wabo. Dit werkt ook door in de toezichtbevoegdheden. Ook ambtenaren op provinciaal of op rijksniveau kunnen onder omstandigheden als “bouwtoezicht” worden aangemerkt.

De Wabo is, zoals de Woningwet dit al vele jaren is, een lex specialis ten opzichte van de Awb. De Wabo-toezichthouders moeten ambtenaren zijn, zoals dit ook het geval is met de Woningwet. De ingehuurde toezichthouders die geen ambtenaar zijn, zijn onrechtmatig aangewezen. Zij verrichten hun werkzaamheden voor de gemeente onrechtmatig, wat consequenties heeft voor hun bevoegdheden, het bewijsrecht e.d.

Artikel 1.2, lid 1, onder g van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) maakt het echter mogelijk om toezichthouders die aangesteld moeten zijn als ambtenaar om hun toezichthoudende taken te mogen uitoefenen, onbezoldigd aan te stellen zonder dat de CAR-UWO op hen van toepassing wordt. Op basis daarvan kunnen gemeenten dus toezichthouders inhuren via particuliere bureaus en aanstellen als onbezoldigd ambtenaar.

De toezichthouder kan een aanstelling als buitengewoon opsporingsambtenaar krijgen, als deze voldoet aan de daartoe gestelde eisen.

Zie hiervoor: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/buitengewoon-opsporingsambtenaar.http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/buitengewoon-opsporingsambtenaarZie over dit onderwerp ook de VNG-ledenbrief: Uitbreiding art. 1:2 CAR: http://www.car-uwo.nl/CARUWO/Ledenbrieven/Lbr_07_117_5april2007.pdf (Lbr.07/17, CvA/LOGA 07/04) (5 april 2007)

Bouwwerk en gebouw

De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de MBV en de jurisprudentie.

De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

Algemeen

Sinds 1 juli 2008 geldt de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In afwijking van de daarvoor geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) moet op grond van de nieuwe wet ook een bestemmingsplan worden vastgesteld voor de bebouwde kom.

Ook bestaat de mogelijkheid een beheersverordening vast te stellen, indien voor het betreffende gebied geen grote veranderingen worden verwacht. Een beheersverordening vervangt een bestemmingsplan. Op grond van overgangsrecht dient uiterlijk op 1 juli 2013 een bestemmingsplan nieuwe stijl of beheersverordening te gelden voor alle gebieden van de gemeente.

De bouwverordening voorziet in hoofdstuk 2 in de stedenbouwkundige bepalingen voor gebieden waar geen bestemmingsplan geldt. Artikel 9 van de Woningwet bevat een afstemmingsregeling tussen bestemmingsplan en bouwverordening. Zolang geen bestemmingsplan of beheersverordening voor de bebouwde kom van kracht is, kan het oude artikel 1.3 worden gehandhaafd. Het vaststellen van een bestemmingsplan voor de bebouwde kom kan gevolgen hebben voor dit artikel en de daarop gebaseerde kaartbijlagen. Wanneer voor de bebouwde kom een bestemmingsplan wordt vastgesteld, dient te worden bezien of en in hoeverre artikel 1.3 van de bouwverordening daarop moet worden afgestemd of wellicht overbodig is geworden.

Het is toegestaan op grond van artikel 1.3 voor verschillende gebieden binnen de gemeente een ander alternatief uit de MBV vast te stellen met voor elk gebied een eigen kaartbijlage. Zie hiervoor ook paragraaf 2.5 van deze toelichting.

Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Algemeen

Regeling omgevingsrecht.

De indieningvereisten staan vermeld in artikel 7.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor). De Mor vervangt op dit punt het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning.

De indiening van de in art. 7.2 Mor en andere voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens kan het bevoegd gezag verlangen op grond van art. 4.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto art. 4.4 Besluit omgevingsrecht (Bor).

Wet BIBOB

De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB), Stb. 2002, 347, en het daaraan gekoppelde Besluit BIBOB, Stb. 2003, 180 zijn per 1 juni 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 216) en nadien gewijzigd, laatstelijk in 2011. Deze wet houdt in dat na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of over de aanvrager een integriteitadvies wordt gevraagd bij het Bureau BIBOB. Dit bureau ressorteert onder het ministerie van Justitie en is bevoegd om onderzoek te doen naar de antecedenten van de aanvrager - zowel natuurlijke als rechtspersonen - en naar de herkomst van de gelden waarmee het bouwproject wordt gefinancierd. Een negatief advies kan voor het bevoegd gezag aanleiding zijn de omgevingsvergunning te weigeren.

Het vragen van een advies door het bevoegd gezag is facultatief. Indien een advies bij het Bureau BIBOB wordt gevraagd, schort de termijn voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen met maximaal acht weken op (4 weken + verlenging 4 weken); artikelen. 15 en 31 Wet Bibob).

Algemene wet bestuursrecht

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft algemene regels voor het rechtsverkeer tussen burger en overheid. Ook de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is in de Awb opgenomen. De Awb is bij de voorbereiding van besluiten van belang voor de te volgen procedure. Dit geldt onder meer voor de gevallen waarin Afdeling 3.4 over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is.

Wet ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De Invoeringswet Wro gaf aanleiding tot discussie over het al dan niet kunnen voortbestaan van enkele stedenbouwkundige voorschriften uit paragraaf 2.5 van dit hoofdstuk. Dit betreft het zgn. parkeerartikel (2.5.30), de toegangsweg (2.5.3; van belang voor voertuigen van hulpverleningsdiensten om een bouwwerk te kunnen bereiken) en de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (2.5.4). Twijfel bestaat of een even effectieve en flexibele regeling (parkeren) in een bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Besloten is dat artikel 9.1.4, vijfde lid van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking treedt. Het gevolg hiervan is dat de stedenbouwkundige voorschriften van dit hoofdstuk vooralsnog blijven bestaan. De artikelen 8, vijfde lid, 9 en 10 Woningwet blijven bestaan totdat het gemelde probleem is opgelost.

WOB en de openbaarheid van gegevens aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ligt op grond van art. 3.8 Wabo voor een ieder ter inzage. Bij het indienen van een verzoek om een omgevingsvergunning voor het bouwen kan de aanvrager gemotiveerd verzoeken bepaalde gegevens niet openbaar ter inzage te leggen. De gegevens die op grond van de Wabo ter inzage liggen zijn de zakelijke gegevens die nodig zijn bij de beoordeling van het ingediende bouwplan.

De gegevens die de gemeente inwint op grond van de Wet BIBOB liggen niet ter inzage. Deze gegevens hebben een persoonlijk karakter. Zij betreffen de antecedenten van de aanvrager, van degene die bouwt en van degene die in het te bouwen bouwwerk bepaalde activiteiten onderneemt. Deze gegevens zijn gevoelig voor misbruik en liggen niet ter inzage.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. De bouwvergunning maakt deel uit van de omgevingsvergunning en wordt in de MBV aangeduid als omgevingsvergunning voor het bouwen (art. 2.1 Wabo) De Wabo heeft gevolgen voor de vergunningen en ontheffingen van de bouwverordening. De MBV is met de 13e serie van wijzigingen zgn. Wabo-proof gemaakt. De gefaseerde behandeling van een vergunningaanvraag en de vergunningverlening zoals bekend onder de Woningwet, is ook onder de Wabo mogelijk ten aanzien van de omgevingsvergunning.

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

Inleiding

De artikelen over het bodemonderzoek in de MBV hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 2.4.1 bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 2.4.1. Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen.

Lid 1

Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.

Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed.

Lid 3

In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen. De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, lid 2 Bor.

Lid 4

Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.

Lid 5

De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

Algemeen

In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

De indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht. De structuur is als volgt:

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag als voorschrift bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.

De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo.

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

De inhoud van dit artikel zal met de eerste wijziging (2013) van het Bouwbesluit 2012 in het Bouwbesluit worden opgenomen. Thans wordt bezien hoe het begrip ‘waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend personen zullen verblijven’ kan worden geconcretiseerd.

Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.

Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.

Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.

Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn.

Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit.

Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.

Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk

Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.4.2 van MBV.

Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen.

In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

  • -

    de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;

  • -

    de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;

  • -

    de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.

Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.

Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

Paragraaf .5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Algemeen

Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Invoeringswet Wro gaf aanleiding tot discussie over het al dan niet kunnen voortbestaan van enkele stedenbouwkundige voorschriften uit paragraaf 2.5. Dit betreft het zgn. parkeerartikel (2.5.30). Twijfel bestaat of een even effectieve en flexibele regeling (parkeren) in een bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Besloten is dat artikel 9.1.4, vijfde lid van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking treedt. Het gevolg hiervan is dat de stedenbouwkundige voorschriften van paragraaf 5 van hoofdstuk 2 vooralsnog blijven bestaan. De artikelen 8, vijfde lid, 9 en 10 Woningwet blijven bestaan totdat het gemelde probleem is opgelost.

Het parkeren regelen in een bestemmingsplan is nu ook mogelijk. Gemeenten die dit nu doen, kunnen hiermee door gaan. Voor zover planologische onderwerpen zijn geregeld in een bestemmingsplan, treedt voor die onderwerpen de bouwverordening terug (art. 9 Woningwet).

Relatie stedenbouwkundige bepalingen en het bestemmingsplan

Artikel 9 van de Woningwet is hier van groot belang. Dit betekent dat deze paragraaf van de MBV alleen dan geldt indien er geen bestemmingsplan voorhanden is, of indien het desbetreffende bestemmingsplan niet-vergelijkbare voorschriften van stedenbouwkundige aard bevat. Gedacht kan worden aan een slechts ten dele goedgekeurd bestemmingsplan, een globaal eindplan, een heel oud bestemmingsplan of een bestemmingsplan met een aantal gebreken. Soms is het moeilijk te bepalen of het desbetreffende bestemmingsplan exclusief wil zijn ten opzichte van de MBV. Sinds 1992 geeft de Woningwet wel enige duidelijkheid in art. 9, lid 2 (slot): '..., tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.' Het primaat ligt bij het bestemmingsplan. De Woningwet gaat er echter eenvoudigweg van uit dat bestemmingsplannen voor wat dit onderwerp betreft volstrekt duidelijk zijn. Dit is echter niet altijd het geval. Indien er sprake is van onduidelijkheid zal een en ander van geval tot geval bekeken moeten worden. Is een van deze gevallen aan de orde, dan vullen de stedenbouwkundige bepalingen (inclusief het afwijken hiervan) uit de bouwverordening het bestemmingsplan aan.

Alvorens in een concreet geval tot aanvullende werking van de bouwverordening wordt geconcludeerd, dient een drieledige toets te worden uitgevoerd:

  • a.

    bevat het bestemmingsplan voorschriften met betrekking tot een onderwerp dat tevens in de bouwverordening wordt gereguleerd? Luidt het antwoord ontkennend, dan dient vervolgens de vraag te worden gesteld of,

  • b.

    het bestemmingsplan aanvullende werking van de bouwverordening ten aanzien van het desbetreffende, niet in het bestemmingsplan gereguleerde, onderwerp expliciet uitsluit. Luidt ook het antwoord op deze vraag ontkennend, dan dient ten slotte te worden bezien of,

  • c.

    de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het bestemmingsplan, in die zin dat aanvullende werking van de bouwverordening tot gevolg heeft dat de gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, geheel of nagenoeg geheel teniet worden gedaan. Is dit het geval, dan dient aanvullende werking van de bouwverordening alsnog op grond van artikel 9, eerste lid van de Woningwet te worden afgewezen.

Wet ruimtelijke ordening

De Wro en de Invoeringswet Wro hebben gevolgen voor paragraaf 2.5. van de bouwverordening. In de algemene toelichting bij hoofdstuk 2 onder Wro is hierop ingegaan. In het bijzonder ten aanzien van artikel2.5.30 (parkeren) wijzen wij op het uitstel van de inwerkingtreding van artikel 9.1.4, vijfde lid Invoeringswet Wro. Zoals uit de eerder vermelde toelichting blijkt, blijven dit artikel vooralsnog in de MBV bestaan.

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Deze bepaling dient om te voorkomen dat, indien in de bouwverordening dan wel in een bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Deze bepaling blijkt vooral in het buitengebied betekenis te hebben.

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

Het bepaalde onder b kan desgewenst variëren naar gelang van de zone waarin de weg is gelegen. Ook kan per zone een vaste maat worden genoemd. Indien in gebieden van de gemeente waarvoor geen bestemmingsplan geldt, wegen zouden voorkomen van meer dan 30 meter breed zonder bestaande bebouwing, dan verdient het de voorkeur om het onder b bepaalde als volgt te redigeren:

b langs een wegbreedte waarlangs geen bebouwing, als onder a bedoeld, aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • -

    bij een wegbreedte van ten minste 30 meter de lijn gelegen op een afstand van de halve wegbreedte, gemeten uit de as van de weg;

  • -

    bij een wegbreedte die minder dan 30 meter, maar ten minste 10 meter bedraagt, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

  • -

    bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Hoewel het begrip 'rooilijn' algemeen gedefinieerd wordt als 'de lijn die - behoudens toegelaten afwijkingen - bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevelrooilijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevelrooilijn) niet mag worden overschreden', is - om misverstand te voorkomen - een direct verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn opgenomen. Vergunningvrije bouwwerken worden niet getoetst aan het bestemmingsplan, zie art. 3.25 Wro.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Door de verruiming van de categorie vergunningvrije bouwwerken kan in toenemende mate samenloop ontstaan tussen vergunningvrije en vergunningplichtige werken. In onderdeel a komt de keuze tot uitdrukking voor de 'totaal- benadering' zoals die ook uit de wetsgeschiedenis is af te leiden. Dit betekent dat een vergunningvrij bouwwerk niet vergunningvrij is als het onderdeel uitmaakt van een (meeromvattend) vergunningplichtige bouwplan. Deze 'totaal-benadering' houdt echter niet in dat de vergunning dan ook mag worden geweigerd louter op dat onderdeel dat op zichzelf beschouwd vergunningvrij zou zijn. In geval van samenloop gaat het zwaarste regime voor, maar zonder dat daarmee de essentie van vergunningvrij bouwen wordt aangetast (TK, 1999-2000, 26 734, nr. 6, p. 18). De redenering is, dat bij een eenmaal gerealiseerd bouwwerk bepaalde onderdelen aan een bouwwerk aangebracht kunnen worden als vrij bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn. Ingeval deze onderdelen deel uitmaken van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen is het niet logisch om het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn hierop van toepassing te laten zijn. De voor dit artikel van belang zijnde beperking, die artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht kent betreft een uitbreiding van het bebouwd oppervlak. Bij het aanbrengen van de daar bedoelde veranderingen mag er geen sprake zijn van een uitbreiding van het bebouwd oppervlak. Elke vergroting van een bouwwerk, waardoor een bestaande afwijking van de rooilijnvoorschriften zou toenemen, blijft dus vergunningplichtig.

Zie de figuren 1 en 2 in de bijlage die bij deze Toelichting behoort. De bedoelde figuren illustreren dat in het algemeen als veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, kunnen worden beschouwd:

  • 1.

    uittreksels die lager aangebracht worden dan 2,20 m boven straatpeil, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 0,20 m overschrijden, bij voorbeeld gevelversieringen, waaronder pilasters en gevellijsten, plinten, enigszins uitstekende schoorsteenwanden en hemelwaterafvoeren;

  • 2.

    uitsteeksels die hoger aangebracht worden dan 2,20 m boven straatpeil, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 0,50 m overschrijden, bij voorbeeld gevelversieringen zoals kroonlijsten, dakoverstekken, dakgoten, uithangbordjes en kleine luifels. Indien uitsteeksels aan gebouwen de voorgevelrooilijn verder overschrijden dan hiervoor onder 1 en 2 aangegeven, zal het bevoegd gezag dus in het algemeen overwegen daartegen repressief op te treden. Indien in een bestemmingsplan geen eigen regeling op het gebied van rooilijnen, toelaatbare bouwhoogte e.d. is opgenomen, maar ter zake de artikelen 2.5.1 t/m 2.5.30 van de bouwverordening van kracht zijn verklaard, dan verdient het aanbeveling om onderdeel a van artikel 2.5.7 aan te vullen met de tekst van de voorgaande punten 1 en 2 (minus de voorbeelden) onder tussenvoeging van de woorden ', te weten:'.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in af wijking van het verbod totoverschrijding van de voorgevelrooilijn

Naast de afwijkingsmogelijkheden bedoeld in artikel 2.5.8 kent artikel 2.5.29 nog de mogelijkheid van afwijking voor het geval, dat er geen bestemmingsplan of beheerverordening in voorbereiding is en geen van de omstandigheden als genoemd in art. 3.3 Wabo aan de orde is.

Lid 1, ad b

Deze bepaling maakt het mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn als het gaat om het op eigen voorterrein plaatsen van beeldhouwwerk, vitrines e.d.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

Artikel 2.5.9 is afgestemd op artikel 2, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De vermelding van artikel 2, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht in artikel 2.5.9 is vooral van belang om het misverstand, dat de bouwverordening ook betekenis zou hebben voor zaken, die als vrij bouwen genoemd zijn in artikel 2, Bijlage II, Besluit omgevingsrecht uit te sluiten.

Zie voor het bouwen over de weg overigens artikel 2.5.8.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

Lid 4, onder a

Bij deze afwijking van het bouwverbod kan worden gedacht aan bijvoorbeeld complexen van bij elkaar behorende gebouwen, zoals kazernes, ziekenhuizen en gevangenissen vallen.

Lid 4, onder f

Hieronder vallen bij voorbeeld aangebouwde garages, terugliggende zolderverdiepingen e.d.

Lid 4, onder g

Deze afwijking van het bouwverbod is in het algemeen van toepassing voor gebouwen, die een ruim voorterrein vragen.

Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn

Zie de figuren 3 t/m 12, in de bij deze Toelichting behorende bijlage.

Lid 1, onder a

Deze bepaling kan voor langgerekte, taps toelopende bouwblokken tot achtergevelrooilijnen in het smalle deel van het bouwblok leiden die elkaar dicht naderen. Dit behoeft echter geen bezwaar te vormen, omdat artikel 2.5.21 de bouwhoogte dan evenredig beperkt.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Hoewel het begrip 'rooilijn' algemeen wordt gedefinieerd als 'de lijn die - behoudens toegelaten afwijkingen - bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevelrooilijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevelrooilijn) niet mag worden overschreden', is - om misverstand te voorkomen - een direct verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn opgenomen.

Het geheel achter de achtergevelrooilijn bouwen moet overigens opgevat worden als een - verboden - overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Indien gebouwd wordt aan of bij een beschermd monument of in een van rijkswege beschermd stads- of dorpsgezicht, zijn normaliter vergunningvrije bouwwerken bij wijze van uitzondering vergunningplichtig op grond van artikel 5, Bijlage II van het Bor. Zie tevens artikel 2.5.14, lid l.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Artikel 2.5.13 is afgestemd op bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

De redenering is dat bij een eenmaal gerealiseerd bouwwerk bepaalde onderdelen aan een bouwwerk vergunningvrij aangebracht kunnen worden artikel 2, Bijlage II van het Bor met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Ingeval deze onderdelen deel uitmaken van de aanvraag om vergunning, is het niet logisch om het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn hierop van toepassing te laten zijn.

Zie tevens de twee laatste zinnen van de toelichting op artikel 2.5.7.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

Naast de afwijkingsmogelijkheden in het onderhavige artikel 2.5.14 kent artikel 2.5.29 nog de mogelijkheid tot afwijking in zeer speciale gevallen.

Artikel 2.5.14 is afgestemd op artikel 2, Bijlage II van het Bor. De vermelding hiervan is vooral van belang om het misverstand dat de bouwverordening ook betekenis zou hebben voor zaken die vergunningvrij zijn, uit te sluiten.

Wanneer ingevolge de bepalingen van dit artikel wordt afgeweken van het verbod de achtergevelrooilijn te overschrijden, dient artikel 2.5.2 in acht te worden genomen, mede in het belang van omwonenden. Voorts ware er aandacht aan te besteden, of een bouwwerk voor de brandweer bereikbaar moet blijven.

Ad a en g

Voor deze bedrijven kan tot op zekere hoogte tegemoet worden gekomen aan op bedrijfstechnische gronden gebaseerde verlangens. Met de onder g bedoelde bouwstrook (of bouwblok), geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend, wordt niet beoogd een bouwstrook (of bouwblok) met winkelbebouwing.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

Het erf, bedoeld in dit voorschrift, mag niet worden verward met de 'buitenruimte' in de zin van het Bouwbesluit.

Naleving van het onderhavige voorschrift houdt tevens in het ruimschoots voldoen aan het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, want in laatstgenoemde burenrechtbepaling wordt een maat van 2 meter voorgeschreven als minimumafstand tussen de erfgrens en muren waarin vrijelijk ramen mogen worden aangebracht.

Het vrijelijk ramen in de achtergevel kunnen aanbrengen is tevens het motief voor het bepaalde in het eerste lid, onder b. Het (gedeeltelijk) samenvallen van de achtergevel met de erfgrens vormt hiervoor immers een beletsel.

Lid 3 b, onder 1

Deze afwijkingsmogelijkheid is onder meer bedoeld voor patiowoningen.

Lid 3 b, onder 2

Indien één van de in dit lid genoemde situaties zich voordoet en er dus open ruimte achter een gebouw is, zij het dat deze niet bij het gebouw behoort en het gebouw overigens over voldoende 'uitloop' beschikt, zou kunnen worden afgeweken van de voorgeschreven erfgrootte.

Lid 3 b, onder 3

Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een verbetering van de bestaande toestand zal een verkleining van het erf tot geringere oppervlakte dan volgens dit artikel is vereist slechts aanvaardbaar zijn ten behoeve van het opheffen van onbevredigende situaties in het gebouw waarvoor binnen het gebouw geen oplossing kan worden gevonden. In die gevallen zal een verbetering van het gebouw tegen een verslechtering van het erf moeten worden afgewogen. Hiertoe zal in het bijzonder aandacht moeten worden geschonken aan de functie van het erf als onderdeel van de vluchtweg bij brand en aan de bereikbaarheid van het pand door de brandweer.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

Naleving van het onderhavige voorschrift houdt tevens in het voldoen aan het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, want in laatstgenoemde burenrechtbepaling wordt een maat van 2 meter voorgeschreven als minimumafstand tussen de erfgrens en muren waarin vrijelijk ramen mogen worden aangebracht.

Lid 2, onder a en b

Wanneer wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid, moet onder meer rekening worden gehouden met de ligging in het gebouw van eventuele dienstwoningen. Bovendien dient onderscheid te worden gemaakt tussen de gevallen, waarin het gaat om een bouwblok of een bouwstrook waarin geen woningen voorkomen en een bouwblok waarin bij voorbeeld naast bedrijfsgebouwen ook woningen voorkomen. Indien de laatste omstandigheid zich voordoet zal minder ver worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid, dan in het andere geval.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een opening in de zijgevel van het gebouw.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

Artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere terreineigenaar het recht om zijn erf te omheinen. Uiteraard moet hij daarbij de eventuele beperkingen in de gemeentelijke voorschriften in acht nemen. Laatstgenoemde voorschriften spelen echter meestal slechts een bescheiden rol, want een erfafscheiding is in principe een vergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2, Bijlage II, Bor, althans indien de daarin vermelde beperkingen ten aanzien van onder meer de hoogtematen in acht worden genomen. Hogere erfafscheidingen vallen vanzelfsprekend onder de vergunningplicht en behoeven derhalve preventieve toetsing aan de voorschriften van het bestemmingsplan of het onderhavige artikel van de bouwverordening. Eventueel kan het bevoegd gezag op grond van het tweede lid van laatstgenoemd artikel de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het verbod als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan gedacht worden aan het bouwen van bijvoorbeeld een gevangenismuur of een hek ter omheining van een terrein dat geen erf, behorend bij een gebouw, is.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

Het eerste lid strekt tot bescherming van het vergunningplichtige bouwwerk en de veiligheid van de bewoners of gebruikers daarvan. Het tweede lid ziet meer op de openbare veiligheid. De ondergrondse hoofdtransportleiding kan zowel dienen voor elektriciteit als voor aardgas, olie, chemische producten e.d.

Omdat het wenselijk is om van geval tot geval te kunnen bepalen in hoeverre het bouwen nabij hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen toelaatbaar is en zo ja, onder welke voorwaarden, is het artikel geredigeerd als een verbod, waarvan eventueel kan worden afgeweken. Redenen om af te wijken zullen in het algemeen zijn gericht zowel op de veiligheid van de gebruikers van het bouwwerk als op het voorkomen van storingen in de goede werking van de lijnen en leidingen ten gevolge van de bouw en de aanwezigheid van het bouwwerk.

Indien het onderhavige artikel moet worden toegepast, verdient het aanbeveling om overleg te plegen met de beheerder van de hoogspanningslijn of de hoofdtransportleiding.

Langs privaatrechtelijke weg heeft menige eigenaar / beheerder een recht van opstal gevestigd, als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Meestal betreft dit een gebied van 2 x 30 meter, dus een strook van 60 meter, waar niet mag worden gebouwd, met uitzondering van bepaalde bouwwerken zoals installaties e.d.

Indien in het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft een dergelijk recht van opstal is gevestigd - zie hiervoor het kadaster - dan geldt de daarin vastgelegde afstand en heeft een geringere afstand in een bestemmingsplan geen betekenis.

In veel bestemmingsplannen zijn voor uiteenlopende doeleinden zones vastgelegd, die elkaar (deels) kunnen overlappen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen(Bevi). De besluiten gaan voor op de gemeentelijke bouwverordening.

Het Bevb regelt onder andere dat de gemeenteraad er zorg voor draagt dat binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Bevb een bestemmingsplan in overeenstemming is met dit besluit.

Wanneer de betreffende buisleidingen correct in bestemmingsplannen zijn opgenomen, vervalt de werking van deze stedenbouwkundige bepaling uit de bouwverordening. Voor niet in een bestemmingsplan geregelde leidingen, blijft deze bepaling uiteraard onverkort van kracht. Dit vloeit voort uit artikel 9 Woningwet. Zie hierover de algemene toelichting bij paragraaf 5.

Zie voor meer informatie over het Bevb, Revb en Bevi:

www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/veiligheid/buisleidingen

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

Dit en de volgende artikelen bevatten een samenhangend stelsel van voorschriften voor de maximumhoogten van bouwwerken in relatie tot de afstanden tot tegenoverliggende bouwwerken. Voor de duidelijkheid is aangegeven, dat het stelsel alleen voor vergunningplichtige bouwwerken is bedoeld.

Het stelsel is niet alleen gericht op stedenbouwkundige ordening, maar ook op voldoende toetredingsmogelijkheden voor licht en lucht. Gezien de vaste fysische gegevenheden op het gebied van met name de daglichttoetreding is dan ook geen onderscheid gemaakt tussen de maximumhoogten in de voor- en in de achtergevelrooilijn.

Tevens wordt in het voorschriftenstelsel de onderste meter boven straatpeil van eventuele raamoppervlakten bij de bepaling van aanvaardbare belemmeringhoeken voor de daglichttoetreding buiten beschouwing gelaten, omdat de desbetreffende glasgedeelten praktisch geen lichtopbrengst leveren en zich grotendeels beneden de gebruikelijke vensterbankhoogte bevinden. (De belemmeringhoek in een stedenbouwkundig (straat)profiel is te definiëren als de hoek tussen de onderste glaslijn van het beschouwde gebouw en de bovenkant van de tegenoverliggende bebouwing.)

Met het oog op de in het algemeen wenselijke stedenbouwkundige ordening is wel gedifferentieerd naar bebouwingsdichtheden voor enerzijds de bebouwde kom (belemmeringhoek: maximaal 45 graden) en anderzijds daarbuiten (belemmeringhoek: maximaal 37 graden). Zie de figuren 12, 13 en 14 in de bij deze Toelichting behorende bijlage.

Een voorgevelrooilijn kan ontbreken op de plaatsen, waar bij voorbeeld een vaart, een gracht, een park of een plantsoen langs de weg ligt. Veelal zal een tegenoverliggende rooilijn dan te ver weg liggen om een beperkende invloed op de maximumhoogte van het bouwwerk te hebben. Langs een smalle gracht is dit echter niet ondenkbaar (zie figuur 15). Een plaatselijke onderbreking van een voorgevelrooilijn komt bij voorbeeld voor bij de uitmonding van een dwarsweg (dwarsstraat) (zie figuur 16).

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

Zie ook de toelichting op artikel 2.5.20.

Lid 2

De wijze van vaststelling van de bouwhoogte in het verticale vlak door de achtergevelrooilijn in een bouwblok, waarin de achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, is in figuur 17 nader toegelicht, waarbij a, a1 enz. de voor de bouwhoogte in rekening te brengen afstand van de achtergevelrooilijnen is. Het komt voor dat bij tussen twee wegen gelegen terreinen, die te ondiep zijn voor twee tegenover elkaar gelegen bouwstroken, de tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt.

De langs de andere weg liggende voorgevelrooilijn treedt dan in de plaats van de ontbrekende tegenovergelegen achtergevelrooilijn (zie figuur 18).

Lid 4

Bij achterterreinen die - door de ligging in geaccidenteerd gebied of anderszins - niet op straatpeil liggen, leidt bepaling van de bouwhoogte in het verticale vlak door de achtergevelrooilijn op de in het eerste t/m derde lid voorgeschreven wijze niet tot de juiste hoogte-diepteverhouding van het binnenterrein van gesloten bouwblokken. Dit mede in verband met het feit dat krachtens het bepaalde in artikel 2.5.26 bij het bouwen aan een weg ten opzichte van het straatpeil moet worden gemeten. Ter ondervanging van het genoemde bezwaar is het onderhavige vierde lid opgenomen.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover achtergevelrooilijn

Zie figuur 19.

Lid 2

Indien uit het bepaalde in het eerste lid voor een zijgevel tegenover een achtergevelrooilijn een lagere hoogte volgt dan voor de - op die zijgevel aansluitende - voorgevel toelaatbaar is dan kan het in overigens verlichtingstechnisch gunstige omstandigheden verantwoord zijn om af te wijken van de in het eerste lid bepaalde maximale hoogte voor het laten optrekken van de zijgevel tot de hoogte van de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

Lid 2

De hier genoemde hoek van 56 graden correspondeert met de hoogte-diepteverhouding uit het eerste lid van artikel 2.5.22.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

De maximumbouwhoogte van 15 meter komt - bij een in de woningbouw gebruikelijke verdiepingshoogte - overeen met 5 à 5,5 bouwlaag.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

Het onderhavige artikel wordt vooral gehanteerd voor bouwwerken op binnenterreinen van gesloten bouwblokken.

Een zadeldak is een dak, bestaande uit twee schuine vlakken die elkaar in het hoogste punt snijden, de zgn. nok, en vandaar beide naar beneden lopen tot hun goot.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

Zie artikel 1.1 voor de definitie van 'straatpeil'.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Ad a

De strekking van dit voorschrift is, dat bij een eenmaal gerealiseerd bouwwerk bepaalde onderdelen aan een bouwwerk aangebracht kunnen worden als vrij bouwen met overschrijding van de toegelaten hoogte. Ingeval deze onderdelen deel uitmaken van de aanvraag om een omgevingsvergunning om te bouwen is het niet logisch om het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn hierop van toepassing te laten zijn.

Ad b

Deze niet-vantoepassingverklaring geldt uiteraard, mits de te vernieuwen of te veranderen delen niet worden verhoogd. Dit zou namelijk de vergroting van een bouwwerk betreffen. Voor de vergroting van een bouwwerk zijn de artikelen 2.5.20 t/m 2.5.24 onverkort van toepassing, tenzij wordt afgeweken ingevolge artikel 2.5.28, onder e.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

De vermelding van artikel 3, onderdeel 7 en artikel 2, onderdelen 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vooral van belang om het misverstand, dat de bouwverordening ook betekenis zou hebben voor zaken, die als vrij bouwen genoemd zijn in artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), uit te sluiten.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden uit dit lid dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het bepaalde in de artikel 2.5.2. Daarbij kunnen ook welstandsoverwegingen worden betrokken.

Ad e, onder 1

Afgeweken zou kunnen worden wanneer het een gebouw betreft, dat aansluit bij bestaande bebouwing, die onder vigeur van vroegere voorschriften hoger is dan thans is toegelaten. Door de afwijking van de toegestane bouwhoogte kan dan een gaaf straatbeeld worden verkregen.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

Artikel 2.5.29 MBV is, in relatie met de overige stedenbouwkundige afwijkingen uit dit hoofdstuk, te vergelijken met de relatie tussen enerzijds de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking en anderzijds de afwijkingsregels die zijn gelegen buiten het bestemmingsplan. Paragraaf 2.5 MBV is te beschouwen als een bestemmingsplan vervangende regeling met derhalve ook de behoefte aan regels inzake afwijking wanneer nieuw ruimtelijk beleid wordt voorbereid. Bedoeld is een net zo eenvoudige afwijkingsregeling voor bouwen en gebruiken te hebben voor de verplichtingen uit de stedenbouwkundige eisen van de bouwverordening als van die uit een bestemmingsplan.

Sub a

Wellicht ten overvloede is hier nogmaals vermeld dat deze bepaling alleen van toepassing is indien er geen bestemmingsplan, beheersverordening of projectbesluit van kracht is. Aangezien er dan geen strijd kan zijn met een bestemmingsplan, vloeit uit art. 3.10 Wabo dat de reguliere procedure van 3.9 Wabo van toepassing is.

Sub b aanhoudingsvoorwaarden uit art. 3.3 Wabo

De aanvraag om een omgevingsvergunning moet in een aantal gevallen worden aangehouden. In art. 3.3 Wabo wordt bepaald wanneer daarvan sprake is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er geen reden is de aanvraag te weigeren, maar er voor de dag van aanvraag een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd of een voorbereidingsbesluit in werking is getreden. In een dergelijke situatie vervallen de stedenbouwkundige bepalingen uit de MBV, waaronder deze.

Sub c welk toekomstig ruimtelijk beleid is zoal relevant?

Voor een afwijking als bedoeld in dit artikel geldt zoals voor alle besluiten de eis van een voldoende motivering (art. 3:46 Awb). Deze motivering zal in het onderhavige geval in ieder geval betrekking moeten hebben op toekomstig planologisch beleid. Daarom is hier expliciet de eis opgenomen dat het bouwplan waar wordt afgeweken van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte 'in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd ruimtelijk beleid'.

'Vastgesteld en bekendgemaakt ruimtelijk beleid' is een mogelijkheid om de afwijking te onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een structuurplan, structuurvisie of -nota, beleidsnota, beleidsregels (een nota dakkapellen, bijgebouwen e.d.) en een sectorale nota.

Zoals uit het gestelde bij sub b. blijkt, vallen hieronder niet de situaties zoals vermeld in art. 3.3 Wabo, zoals bijvoorbeeld een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan. Ook een vastgesteld voorbereidingsbesluit voor bijvoorbeeld een bouwlocatie kan daarom geen basis vormen.

Sub d

De activiteit mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt aangesloten bij de terminologie dit wordt gebruikt en de betekenis die daaraan wordt toegekend in de Wabo. Bij dat begrip wordt rekening gehouden met milieu, cultuurhistorische, ecologische en natuurlijke en landschappelijke waarden.

Voor wat betreft de milieuwaarden zijn de afstanden ten opzichte van hinderveroorzakende activiteiten dan van groot belang. De relevante afstanden treft u aan in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Sub e

In het kader van een goede motivering wordt hier gevraagd om een goede ruimtelijke onderbouwing. Ook hier is aangesloten bij de terminologie uit de Wabo.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) behoort het onderwerp parkeren te worden geregeld in de (nieuwe) bestemmingsplannen. Alsuitwerking hiervan is in artikel 8.17 van de Invoeringswet Wro bepaald dat artikel 8, vijfde lid van de Woningwet vervalt. In verband met wetstechnische problemen is besloten dit deel van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking te doen treden. Een nieuwe datum van inwerkingtreding is niet bepaald. Dit betekent dat onder meer het ‘parkeerartikel’ uit debouwverordening blijft bestaan, ook indien op grond van de nieuwe Wro een bestemmingsplan wordt vastgesteld, waarin niet is voorzien in een regeling over het parkeren.

Lid 1

Het is zeer moeilijk aan te geven, wat in algemene zin een niet te overvloedig minimumaantal parkeerplaatsen dient te zijn. De daarom per omgevingsvergunning voor het bouwen te bepalen normstelling hangt af van onder meer de grootte van het gebouw, de ligging in de gemeente, het te

verwachten aantal bezoekers, c.q. bewoners of gebruikers, de eventuele aanwezigheid van openbaar vervoer en de frequentie daarvan, het tijdstip waarop de bezoekers gewoonlijk komen, en de mogelijke uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen. Tevens is aansluiting wenselijk op het voorgestane

verkeers- en vervoersbeleid, zoals dat is neergelegd het lokale verkeer- en vervoerplan. Voor kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimum aantallen parkeerplaatsen, uitgesplitst naar het soort voertuig en de bestemming van het gebouw, zie de uitgave Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004), paragraaf 6.3, verkrijgbaar bij de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede (tel. 0318-69 53 00 of www.crow.nl ). Overigens kan een verantwoorde parkeernorm alleen per te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen worden bepaald.

Aan de hand van de hiervoor genoemde publicaties kan, zoals gezegd, per te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen een verantwoorde parkeernorm worden bepaald. Bij de toepassing van het onderhavige lid is - op grond van praktisch-bouwkundige overwegingen - enige flexibiliteit in elke vastgestelde parkeernorm onontbeerlijk. Dus verdient het aanbeveling om in een concrete omgevingsvergunning voor het bouwen bij voorbeeld een afwijking naar boven van 10% als toelaatbaar te vermelden op locaties die per openbaar vervoer bereikbaar zijn, en van 50% op locaties die dat niet zijn.

Lid 2

Dit lid geeft maatvoorschriften voor parkeervakken, omdat deze voorschriften niet kunnen worden gemist bij het afdwingen van een correcte naleving van lid 1. De verplichting in lid 1 om voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aan te brengen zou immers gedeeltelijk kunnen worden ontdoken door alleen parkeervakken met afmetingen voor het kleinste type personenauto te maken. Ook het Bouwbesluit 1992 sprak in het - niet in werking getreden - artikel 218, lid 1, over 'parkeerplaatsen van voldoende afmetingen'. Het Bouwbesluit 2003 laat regeling van het onderhavige onderwerp geheel over aan bestemmingsplan en/of bouwverordening. Een bijkomende reden voor het opnemen van

maatvoorschriften voor parkeervakken is de wenselijkheid om de afwijkende maatvoering vast te leggen van parkeerplaatsen voor rolstoelgebruikers en stoklopers.

Lid 3

De onderhavige bepaling kan ertoe leiden dat een nieuw winkelcentrum wordt voorzien van een zgn. expeditiehof, respectievelijk een nieuw fabrieksgebouw van een laad- en losperron (met een op het fabrieksterrein gelegen, bijbehorende opstelstrook voor vrachtauto's).

Lid 4, ad a

De mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de eis in het eerste lid om een parkeergelegenheid van voldoende omvang en/of van voldoend afmetingen op eigen terrein of onder eigen dak te maken is onder meer bedoeld voor omgevingsvergunningplichtige verbouwingen van winkels e.d. in binnensteden. Eventueel kunnen daarbij financiële voorwaarden worden gesteld.

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

Artikel 2.2, eerste lid van het Bor geeft de raad de mogelijkheid om van het in artikel 2.11.1 eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal personen af te wijken. De raad kan indien afwijking van dit artikel is gewenst, een nieuw artikel 7.3.1 Vergunningsplicht nachtverblijf in de bouwverordening vaststellen.

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's).

Hoofdstuk 11 Handhaving

Algemeen

Het niet naleven van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening of de criteria uit de Welstandsnota voor bestaande bouwwerken vormt een overtreding waartegen direct met toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom kan worden opgetreden, zonder dat daartoe nog (de tussenstap van) een specifieke aanschrijving vereist is. Het Bouwbesluit 2012 geldt voor alle bouwwerken (artikel 1b Woningwet), voor de bouwverordening krijgt deze systematiek vormt in artikel 7b Woningwet en voor het welstandsvereiste voor bestaande bouw volgt dit uit artikel 13a Woningwet. Met het generieke handhavinginstrumentarium op grond van de Gemeentewet en de Awb kan worden afgedwongen dat het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk gaat voldoen aan de betreffende voorschriften van het Bouwbesluit 2012, dat het gebruik ervan of de staat of het gebruik van een open erf of terrein in overeenstemming is met de bouwverordening en dat het uiterlijk van een bouwwerk niet in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die zijn vastgelegd in de welstandsnota.

Tenzij sprake is van spoedeisende omstandigheden brengt artikel 4:8 van de Awb met zich mee dat een belanghebbende, die naar verwachting bedenkingen zal hebben tegen een voorgenomen handhavingbesluit, vooraf in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. In het handhavingbesluit dient vervolgens zorgvuldig te worden omschreven met welke voorschriften van het Bouwbesluit 2012 het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk in strijd is en met welke voorzieningen het bouwen of de staat van dat gebouw of ander bouwwerk weer in overeenstemming met die voorschriften kan worden gebracht. Door zelf binnen de daartoe gestelde termijn maatregelen te nemen kunnen belanghebbenden de toepassing van bestuursdwang voorkomen (artikel 5:24 Awb) dan wel overeenkomstig artikel 5:32b van de Awb het verbeuren van een dwangsom voorkomen.

Tegen een handhavingbesluit staan de normale rechtsmiddelen open die de Awb in samenhang met de Wet op de Raad van State biedt (bezwaar, beroep, hoger beroep en daarnaast de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen).

Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet blijft de mogelijkheid bestaan om met toepassing van bestuursdwang of op grond van artikel 5:32 van de Awb met een last onder dwangsom, handhavend op te treden tegen illegale bouw- en sloopwerkzaamheden door middel van het stilleggen van deze werkzaamheden. Daarbij is het feit dat zonder of in afwijking van een vereiste vergunning wordt gebouwd of gesloopt op zichzelf in beginsel voldoende aanleiding om spoedshalve bestuursdwang toe te passen overeenkomstig artikel 5:24 Awb. Het direct met bestuursdwang optreden tegen illegale bouw- of sloopwerkzaamheden is er immers op gericht te voorkomen dat de illegale situatie verder in omvang toeneemt, waardoor burgemeester en wethouders mogelijk voor voldongen feiten worden geplaatst. In dit verband kan onder meer worden verwezen naar de uitspraken van ABRvS van 14 november 2001 (JG 020026) en 11 juni 2003 (BR 2003, 893).

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Algemeen

Alle artikelen van deze verordening op overtreding waarvan straf is gesteld steunen op artikel 7b van de Woningwet juncto artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.

Bijlagen

Bijlage 1 figuren 1 t/m 19, behorende bij de stedenbouwkundige bepalingen

Bijlage 1 figuren 1 t/m 19, behorende bij de stedenbouwkundige bepalingenDeze bijlage is ook te vinden op de site van de gemeente Nieuwkoop onder de bouwverordening 2012.

Jurisprudentie

Jurisprudentie

JG 02.0008

JG 02.0026

JG 02.0048

JG 02.0112, art. 7-3-2-aanhef, art. 7-3-2-b-

JG 02.0113

JG 02.0161

JG 03.0009

JG 03.0011

JG 03.0029

JG 03.0046

JG 03.0065

JG 03.0066

JG 03.0134

JG 04.0033

JG 04.0045

JG 04.0059, art. 8-1-1-3, art.8-1-6

JG 04.0060, art.2-5-30-1

JG 04.0098

JG 04.0135

JG 04.0140

JG 05.0073

JG 05.0075

JG 05.0090

JG 05.0092

JG 05.0102

JG 05.0112

JG 06.0003

JG 06.0036

JG 06.0042

JG 06.0116

JG 07.0121

JG 07.0009

JG 07.0020

JG 07.0021

JG 07.0039

JG 07.0060

JG 07.0074

JG 08.0003

JG 08.0004

Bijlage Toetsingsbeleid Bouwbesluit 2012

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2 Wettelijk kader

2.1 Wettelijk kader bouwen

2.1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

2.1.2 Woningwet

2.1.3 Wro

2.2 Wettelijk kader slopen

2.3 Wettelijk kader brandveilig gebruik van bouwwerken

2.3.1 Omgevingsvergunning brandveilig gebruik

2.3.2 Melding brandveilig gebruik

3. Uitgangspunten van het nieuwe toetsingsbeleid

3.1 Differentiatie naar soort aanvraag

3.2 Vermindering van administratieve lasten

3.3 Constructieve veiligheid en brandveiligheid

4. Reikwijdte van het nieuwe toetsingsbeleid

5. Toetsingsbeleid Bouwbesluit

5.1 Hoofdlijnen Bouwbesluit

5.2 De toetsmatrix

5.3 Vertaling naar de LTB 2012

5.4 De matrix voor aanvragen omgevingsvergunning bouwen

5.4.1 Geen toets aan Bouwbesluit voor bouwwerken van beperkte omvang of beperkt risico

5.4.2 Hoger toetsniveau bereikbaarheid en toegankelijkheid

5.4.3 Lager toetsniveau energiezuinigheid

5.4.4 Geen toets aan Bouwbesluit inzake milieubelasting

5.4.5 Minder indieningsvereisten

5.5 De matrix voor sloopmeldingen

5.7 Risico’s en financiële consequenties

5.7.1 Risico’s

5.7.2 Financiële consequenties

6. Ontheffing en gelijkwaardigheid

6.1 Ontheffing

6.2 Gelijkwaardigheid

7. Slotbepaling

8. Bijlagen

8.1 Toetsmatrix Bouwen

8.2 Risicomatrix afwijkingen LTB 2012

8.3 Matrix indieningsvereisten

8.4 Sloopmatrix

8.5 Nota van inspraakreacties

1. Inleiding

Met dit beleidsdocument wil de gemeente Nieuwkoop vastleggen op welke manier wordt getoetst aan het Bouwbesluit. Aan het Bouwbesluit wordt getoetst bij aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en brandveilig gebruik. Aan het Bouwbesluit wordt ook getoetst bij meldingen brandveilig gebruik en bij sloopmeldingen.

Het toetsingsbeleid maakt inzichtelijk welk aspect van het Bouwbesluit op welk niveau wordt getoetst. Tegelijkertijd is bij het opstellen van dit document rekening gehouden met de wens van het gemeentebestuur om zoveel mogelijk te dereguleren. Als laatste formaliseert dit beleidsstuk voor een groot deel de huidige uitvoeringspraktijk daar waar het gaat om toetsing aan het Bouwbesluit.

De aanleiding om dit toetsingsbeleid op te stellen is de behoefte van de gemeente Nieuwkoop om de huidige toets praktijk kritisch te bekijken en vervolgens op basis van bewuste keuzes te formaliseren. Daarnaast zijn met dit nieuwe beleid een aantal zaken gedereguleerd om zo de (administratieve) lasten voor aanvragers, maar ook voor de gemeente, enigszins te verlichten.

Doordat dit beleidsdocument transparant maakt hoe de gemeente Nieuwkoop haar toetsen aan het Bouwbesluit uitvoert levert het ook een bijdrage aan de nieuwe wijze waarop het interbestuurlijk toezicht is geregeld. Met het toetsingsbeleid kan de gemeenteraad namelijk eenduidig aan de provincie verantwoorden op welke wijze invulling wordt gegeven aan (een deel van) zijn taken binnen het omgevingsrecht.

Als laatste kan dit nieuwe beleidsstuk gezien worden als een groeidocument. Met de op handen zijnde wijzigingen in de wetgeving rond het omgevingsrecht kan het stuk dienen als basis voor een eigen omgevingsbeleid.

Door het nieuwe toetsingsbeleid treden er verder geen substantiële wijzigingen op ten aanzien van de huidige werkwijze.

Om de inhoud en wenselijkheid van dit toetsingsbeleid  beter te kunnen begrijpen, is het allereerst nuttig om wat dieper in te gaan op de achtergrond van de regelgeving rondom het Bouwbesluit.

2 Wettelijk kader 

De regelgeving voor bouwen, slopen en brandveilig gebruiken van gebouwen heeft een geleed karakter. Dat wil zeggen dat er meerdere regelingen op van toepassing zijn, waarbij bovendien regelingen rusten op de grondslag van een hoger gelegen regeling.

2.1 Wettelijk kader bouwen

Zoals bekend is de bouwvergunning zoals wij die voorheen kenden nu een onderdeel geworden van de omgevingsvergunning. Dit door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij ook de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing zijn. Als we ons beperken tot de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, dan zijn daarop de volgende regelingen in ieder geval van toepassing:

wettelijk kader

2.1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht regelt het procedurele deel van de vergunningaanvraag en -afhandeling. Het is een wet die vergelijkbaar is met de Algemene wet bestuursrecht, in die zin dat daarin de spelregels en formele procedures, de rechten en plichten van burger en overheidsorgaan, worden geregeld. Voor omgevingsvergunningen worden zijn in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de criteria vastgelegd waaraan een aanvraag moet worden getoetst.

De toetsing is limitatief-imperatief. Dat wil zeggen dat bij strijdigheid van een of meer van de toetsingsgronden de vergunning moet worden geweigerd.

Anderzijds is het omgekeerde ook het geval. Als aannemelijk is dat aan alle toetsingsgronden wordt voldaan dan moet vergunning worden verleend.

Voor sommige van de strijdige toetsingsgronden is het mogelijk om toch gemotiveerd vergunning te verlenen. Denk hierbij aan afwijkingsvergunningen voor een strijdigheid met het bestemmingsplan of een ontheffing van de bouwverordening.

Het Besluit omgevingsrecht regelt een groot aantal procedurele en inhoudelijke zaken rondom vergunningverlening en toezicht.

In de Regeling omgevingsrecht worden onder meer de indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning beschreven.

2.1.2 Woningwet

In artikel 2 van de Woningwet is geregeld dat er een algemene maatregel van bestuur is waarin voorschriften zijn opgenomen over het bouwen, gebruiken, slopen van een bouwwerk en de staat van bestaande bouwwerken. Deze amvb kennen wij als het Bouwbesluit. De meest recente versie ten tijde van het maken van dit toetsingsbeleid is Bouwbesluit 2012.

Het Bouwbesluit is een van de toetsingsgronden bij omgevingsvergunningen voor het bouwen. Regels voor slopen in zijn geheel opgenomen in het Bouwbesluit.

De Woningwet verplicht de gemeenteraad in artikel 8 een bouwverordening vast te stellen. Sinds de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 op 1 april 2012 bevat de bouwverordening enkel nog stedenbouwkundige vangnetbepalingen en administratieve bepalingen. Ook aan de bouwverordening moet worden getoetst bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. De laatste versie van de bouwverordening van de gemeente Nieuwkoop is op 23 mei 2012 in werking getreden.

Het hebben van welstandsbeleid is een verplichting aan de gemeenteraad die volgt uit artikel 12a van de Woningwet. Bij de herindeling in 2007 zijn alle welstandsnota’s van de samengevoegde gemeenten ingetrokken. De gemeente Nieuwkoop is daarmee impliciet welstandsvrij. Welstand is in Nieuwkoop dus geen toetsingscriterium meer.

2.1.3 Wro

De Wet ruimtelijke ordening regelt dat er voor de gehele gemeente een planologisch kader is. In de gemeente Nieuwkoop zijn dat vooral bestemmingsplannen maar dat kunnen ook beheersverordeningen zijn. Het toetsen aan het ter plaatse geldende ruimtelijke kader is ook een verplicht toetsingscriterium die volgt uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2.2 Wettelijk kader slopen

Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is de sloopvergunning zoals wij die voorheen kenden uit de bouwverordening komen te vervallen. Voor slopen geldt nu een meldingsplicht.

Het Bouwbesluit regelt alle aspecten rondom de sloopmelding. De verplichting tot het doen van een sloopmelding, de indieningsvereisten en de afwikkeling van de melding. In het Bouwbesluit zijn bovendien rechtstreeks werkende regels opgenomen over de veiligheid tijdens het slopen.

De sloopmelding uit het Bouwbesluit is er alleen voor het waarborgen van de veiligheid van de omgeving en het reguleren van afvalstromen.

Voor het slopen van, bij of aan monumenten is te allen tijde een omgevingsvergunning nodig omdat dit van invloed is op het monument (voorheen monumentenvergunning).

Daarnaast is het mogelijk om sloopbeleid op te nemen in bestemmingsplannen om zo de ruimtelijke kwaliteit van gebieden en de bruikbaarheid van percelen te waarborgen. In die gevallen is er ook een omgevingsvergunning nodig. In de gemeente Nieuwkoop zijn geen bestemmingsplannen waar een ruimtelijke omgevingsvergunning voor het slopen wordt geëist.

2.3 Wettelijk kader brandveilig gebruik van bouwwerken

Voor het brandveilig gebruik van bouwwerken kennen we ook een tweedeling. Waar de risico’s hoog zijn geldt een omgevingsvergunningplicht. Voor gebouwen met een minder hoog risico geldt een meldingsplicht.

2.3.1 Omgevingsvergunning brandveilig gebruik

Zoals gezegd geldt er voor een aantal gebouwen een vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit zijn gebouwen met een hoog risico. Te denken valt hierbij aan gebouwen waar bedrijfsmatig of in het kader van zorg nachtverblijf wordt verschaft zoals verpleeghuizen, grotere hotels etc.

Een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik moet ook aangevraagd worden voor gebouwen waar dagverblijf wordt verschaft aan kinderen en lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen. Voorbeelden hiervan zijn zorgcentra, scholen en kinderdagverblijven.

Vooraf dient een aanvrager aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de brandveiligheidsartikelen uit het Bouwbesluit. De procedure wordt bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Voor gebouwen met een minder hoog risico geldt een meldingsplicht voor het brandveilig gebruiken.

2.3.2 Melding brandveilig gebruik

Als gebouwen gebruikt gaan worden voor het samenzijn van meer dan 50 personen of als er sprake is van kamergewijze verhuur, dan moet er op grond van het Bouwbesluit een melding gedaan worden.

Zoals bij een sloopmelding regelt het Bouwbesluit ook alle aspecten rondom de gebruiksmelding. Controle van de melding kan voorafgaand aan het gebruik maar veelal gebeurt dit periodiek tijdens het gebruik.

3. Uitgangspunten van het nieuwe toetsingsbeleid

Het Bouwbesluit kent veel gedetailleerde, technische voorschriften die niet naar zwaarte zijn gedifferentieerd. Het is in de praktijk niet mogelijk voor een het bevoegd gezag om aan al deze voorschriften te toetsen, dat wil zeggen na te gaan of in het voorliggende ontwerp aan alle vereisten is voldaan.

Het toetsingsbeleid voorziet in deze behoefte. Het vult de lacune tussen de algemeen geldende normen en de heersende praktijk. In het toetsingsbeleid legt de gemeente voor zichzelf en voor belanghebbenden vast hoe zij omgaat met bouwaanvragen en sloopmeldingen in het kader van de algemeen verbindende voorschriften van het Bouwbesluit. Concreet betekent dit dat de gemeente een ‘adequaat niveau’ van toetsing vastlegt. Het toetsingsbeleid vormt daarom een noodzakelijk bestanddeel van de gehele keten rond de aanvraag en verstrekking van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

3.1 Differentiatie naar soort aanvraag

Niet elk bouwwerk vraagt dezelfde soort toetsing. Daarnaast zijn niet alle voorschriften van toepassing op ieder bouwwerk. In de praktijk van de bouwplantoetsing vindt daarom volledige toetsing nooit plaats. Dit zou onwerkbaar zijn. Gemeenten toetsen in de praktijk op hoofdlijnen en op sommige onderdelen wat diepgaander. De afweging over wat niet en wat wel en in welke mate te toetsen, gebeurt op basis van vakkennis, ervaring en globale risico-inschatting. Hoewel deze praktijk niet onwenselijk of onjuist is, schuilt hierin wel een risico op het gebied van rechtszekerheid en aansprakelijkheid bij calamiteiten. Van een gemeente wordt namelijk altijd verwacht dat zij inzicht geeft in de criteria die zij hanteert bij de beoordeling van aanvragen.

3.2 Vermindering van administratieve lasten

Omdat in het nieuwe beleid het niveau van toetsen is vastgelegd neemt het aantal en de diepgang van de in te dienen bescheiden ook af.

Voor toetsingsaspecten die op een lager niveau worden getoetst kunnen vanzelfsprekend ook minder gedetailleerde gegevens worden aangeleverd. Dit leidt tot een administratieve ontlasting van aanvragers, zowel particulier als professioneel.

Voor kleine bouwwerken wordt volgens dit nieuwe beleid helemaal geen toets aan het Bouwbesluit gedaan. Aanvragers hoeven bij dat soort bouwwerken dus geen bescheiden meer in te dienen die het Bouwbesluit aangaan.­

Deze deregulerende ontwikkeling sluit prima aan bij zowel het raads- als het collegeprogramma.  De gemeente treedt terug in haar rol waarbij de burger of het bedrijf meer eigen verantwoordelijkheid neemt. Meer burger, minder gemeente.

3.3 Constructieve veiligheid en brandveiligheid

Voor wat betreft de constructieve veiligheid en de brandveiligheid verandert er bij de grotere bouwplannen niets. Op die onderdelen worden bij deze plannen geen concessies gedaan en nog steeds integraal getoetst.

Anders is dat bij de kleinere bouwplannen. Omdat er helemaal geen toets meer plaatsvindt aan het Bouwbesluit wordt naar de onderdelen constructieve veiligheid en brandveiligheid niet meer gekeken.

Het betreft hier alleen bouwplannen die qua omvang of bouwkosten vergelijkbaar zijn met vergunningvrije bouwwerken. Ook vergunningvrije bouwwerken worden niet getoetst aan het Bouwbesluit. De wetgever vindt de (geringe) risico’s aanvaardbaar en van ondergeschikt belang ten opzichte van de administratieve lasten die er mee zijn gemoeid.

De gemeente Nieuwkoop onderschrijft deze benadering. Dit principe zal ook worden toegepast op bouwwerken die zuiver vergunningplichtig zijn vanwege hun situering maar qua aard, omvang en/of bouwkosten vergelijkbaar zijn met vergunningvrije bouwwerken.

4. Reikwijdte van het nieuwe toetsingsbeleid

Aan de regels van het Bouwbesluit moet bij een viertal producten van de gemeente worden getoetst:

  • 1.

    Omgevingsvergunning bouwen

  • 2.

    Sloopmelding

  • 3.

    Omgevingsvergunning brandveilig gebruik

  • 4.

    Melding brandveilig gebruik

In het nieuwe toetsingsbeleid wordt alleen de diepgang van de toets aan het Bouwbesluit voor aanvragen om omgevingsvergunningen voor bouwen en sloopmeldingen geregeld.

De vergunningen en de meldingen voor het brandveilig gebruiken van bouwwerken maken geen onderdeel uit van dit beleidsdocument. Deze producten betreffen een specifiek brandveiligheidsaspect voor meer of minder risicovolle gebouwen. Prioritering heeft feitelijk al plaatsgevonden door de wetgever. De toetsing ervan wordt integraal gedaan bij de brandweer Hollands Midden. Hieraan worden geen concessies gedaan.

Dit toetsingsbeleid beperkt zich dus tot de omgevingsvergunningen voor bouwen en de sloopmelding.

Voor handhaving is een eigen toetsingsbeleid opgesteld in de vorm van het Beleidsplan Bestuurlijke Handhaving. Deze beleidsnotitie maakt voor omgevingsvergunningen gebruik van het Integraal Toezicht Protocol (ITP). Dit protocol sluit aan bij het nieuwe toets beleid in het voorliggend document.

5. Toetsingsbeleid Bouwbesluit

Het nieuwe toetsingsbeleid vertaalt gemeentelijke prioriteiten en uitgangspunten naar de toets praktijk. Het legt zo als het ware de basis voor een eenheid van beleid en uitvoering. Voor particulieren en bedrijven is transparant op welke wijze hun vergunningaanvraag aan het Bouwbesluit getoetst zal worden. Ook worden door het toetsingsbeleid waarborgen geschapen voor rechtsgelijkheid.

De basisgedachte van de bouwplantoetsing in de gemeente Nieuwkoop is dat elke aanvraag om omgevingsvergunning getoetst zal worden volgens een vastgesteld stramien, oftewel een toetsniveau. Dat stramien is gebaseerd op de normen van de Landelijke toetsmatrix Bouwbesluit 2012 (LTB 2012). Deze matrix vormt het uitgangspunt voor de vaststelling van de toetsniveaus die de gemeente Nieuwkoop hanteert.

Voor sloopmeldingen gebeurt dit op eenzelfde manier maar met gebruikmaking van een eigen, gemeentelijke toetsmatrix.

5.1 Hoofdlijnen Bouwbesluit

Het Bouwbesluit geeft voorschriften voor het bouwen van ‘bouwwerken’. Deze soorten bouwwerken zijn vertaald naar een indeling in functies. Deze gebruiksfuncties zijn leidend bij de toetsing, omdat de onderdelen waarop getoetst wordt en de mate waarin die toetsing plaatsvindt, afhankelijk is van die gebruiksfuncties.

Het Bouwbesluit kent de volgende gebruiksfuncties:

  • 1.

    Woonfunctie

  • 2.

    Bijeenkomstfunctie

  • 3.

    Celfunctie

  • 4.

    Gezondheidsfunctie

  • 5.

    Industriefunctie

  • 6.

    Kantoorfunctie

  • 7.

    Logiesfunctie

  • 8.

    Onderwijsfunctie

  • 9.

    Sportfunctie

  • 10.

    Winkelfunctie

  • 11.

    Overige functie

  • 12.

    Bouwwerk geen gebouw zijnde

 

De voorschriften voor al deze gebruiksfuncties zijn vervolgens weer verdeeld in hoofdstukken met afdelingen waarover voorschriften in kwestie gaan. Het gaat om de volgende onderwerpen:

Hoofdstuk 1, Algemene bepalingen

In dit hoofdstuk staan naast de begripsbepalingen ook de procedures omschreven van de gebruiks- en de sloopmeldingen

Hoofdstuk 2. Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van veiligheid

De voorschriften binnen het thema veiligheid gaan over de deugdelijkheid van de constructie en sterkte bij brand en de brandveiligheid, maar ook over gebruiksveiligheid en ‘sociale’ veiligheid:

  • 1.

    Constructieve veiligheid: duurzame waarborgen dat het gebouw niet (deels) instort of omvalt door op het bouwwerk inwerkende krachten.

  • 2.

    Brandveiligheid: bouwkundige aspecten die ervoor zorgen dat brandgevaarlijke situaties worden voorkomen en dat in geval van brand de brand en de rookontwikkeling beperkt blijven. Ook dienen er voldoende vluchtmogelijkheden te zijn.

  • 3.

    Gebruiksveiligheid: waarborgen voor het voorkomen van ongevallen in en om het gebouw.

  • 4.

    Sociale veiligheid: waarborgen tegen het indringen van onbevoegden in het gebouw.

Hoofdstuk 3. Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van gezondheid

De voorschriften binnen deze afdeling hebben betrekking op gezondheidsaspecten en richten zich bijvoorbeeld op de bescherming tegen geluidhinder, luchtverversing, schadelijke of hinderlijke invloed van algemene aard of van stoffen, tegen ongedierte en daglichttoetreding:

  • 1.

    Schadelijke of hinderlijke invloeden: waarborgen tegen geluidsoverlast of vochtoverlast.

  • 2.

    Schadelijke of hinderlijke stoffen: waarborgen inzake luchtverversing en het gebruik van schadelijke materialen en het binnendringen van stoffen of straling.

  • 3.

    Ongedierte: waarborgen tegen doordringen van ratten en muizen.

  • 4.

    Daglicht: normen voor voldoende toetreding van daglicht en de mogelijkheid van uitzicht vanuit het gebouw.

Hoofdstuk 4. Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid

De voorschriften hebben betrekking op allerlei zaken die tijdens het gebruik van het bouwwerk van belang zijn en voor zover deze deel uitmaken van het bouwwerk zelf. Daarbij kan gedacht worden aan toegankelijkheid, de aanwezigheid van bepaalde ruimten en opstelplaatsen,

  • 1.

    Toegankelijkheid: normen voor voldoende toegang en doorgang.

  • 2.

    Ruimten: waarborgen voor de aanwezigheid van verblijfsruimten, gemeenschappelijke ruimte, toiletruimte en bergruimte.

  • 3.

    Opstelplaatsen voor aanrecht en kooktoestel.

Hoofdstuk 5. Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu, nieuwbouw

De voorschriften hebben betrekking op isolatie, de beperking van luchtdoorlatendheid, de energieprestaties van het bouwwerk, materiaalgebruik en duurzaam bouwen:

  • 1.

    Thermische isolatie: waarborgen voor zo minimaal mogelijk wegvloeien van warmte uit het gebouw langs grondvloeren, wanden en daken.

  • 2.

    Luchtdoorlatendheid: normen voor de afsluiting van daken, grondvloeren en gevels, zodanig dat geen buitenlucht ongecontroleerd het gebouw kan binnendringen.

  • 3.

    Energieprestatie: normen voor het bereiken van energiebesparing.

  • 4.

    Beperking van de belasting van het milieu door toe te passen materialen.

  • 5.

    Bepaling van uitstoot van broeikasgassen en uitputting van grondstoffen aan de van gestandaardiseerde methoden.

Hoofdstuk 6. Voorschriften inzake installaties

Dit hoofdstuk bevat een diversiteit aan voorschriften op het gebied van gas, elektra, (afval)water.

  • 1.

    Verlichting: ruimten moeten van een geschikte verlichting zijn voorzien.

  • 2.

    Elektra, gas en water: Voorschriften voor (de uitvoering van) deze voorzieningen, afstandseisen voor aansluiting op het distributienetwerk

  • 3.

    Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater: bepalingen voor de juiste wijze van afvoer.

  • 4.

    Brand: bepalingen voor brandmeldinstallaties, vluchtroutes, brandbestrijding, bereikbaarheid voor hulpverlening.

  • 5.

    Bereikbaarheid voor gehandicapten.

  • 6.

    Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit.

Hoofdstuk 7. Voorschriften inzake het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Dit hoofdstuk bevat bepalingen ter voorkoming van brandgevaar, ontwikkeling van brand, vluchtwegen, en overige voorschriften voor veilig en gezond gebruik.

  • 1.

    Bepalingen met betrekking tot roken en open vuur.

  • 2.

    Opslag en aanwezigheid van (brandgevaarlijke) stoffen.

  • 3.

    Veilig gebruik van verbrandingstoestellen.

  • 4.

    Bepalingen voor het veilig kunnen vluchten uit gebouwen.

  • 5.

    Overige bepalingen voor veilig en gezond gebruik van een gebouw.

Hoofdstuk 8. Bouw- en sloopwerkzaamheden

Dit hoofdstuk bevat regels voor het voorkomen van overlast en onveilige situaties bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden.

  • 1.

    Bepaling voor veiligheid in de omgeving.

  • 2.

    Regels ter voorkoming van geluid-, trilling-, en stofhinder.

  • 3.

    Scheiden van bouw- en sloopafval.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Dit hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor “oude” bouwaanvragen en kent specifieke bepalingen voor overgangsrecht en inwerkingtreding.

5.2 De toetsmatrix 

Zoals gezegd is het in de praktijk niet doenlijk en gebruikelijk om bouwplannen te toetsen aan alle voorschriften van het Bouwbesluit. Tegelijkertijd roept dat de vraag op hoe de toets praktijk dan wel op een inzichtelijke en verantwoorde manier geregeld kan worden. Tegen die achtergrond heeft de vereniging BWT Nederland een aantal jaren geleden het initiatief genomen tot een project, waaraan een aantal gemeenten heeft deelgenomen. Dit project droeg de naam Collectieve Kwaliteitsnormering Bouwvergunningen (CKB). Doel van dat project was om een toetsprotocol te ontwikkelen dat voorziet in de behoefte aan een praktisch hanteerbare toetsingsnorm. Uit het project is een verzameling toetsingsnormen voortgekomen, die gelden als het minimale toetsniveau. Het project spoort gemeenten aan om zich minimaal te conformeren aan dit toetsniveau.

De normen die het CKB heeft vastgesteld zijn vertaald in een matrix die gebaseerd is op de woonfuncties en thema’s van het Bouwbesluit. Per categorie wordt een toetsniveau aangegeven. Deze matrix is aangepast aan het nieuwe Bouwbesluit. De nieuwe matrix (LTB 2012) kent afdelingen met afzonderlijke categorieën, waaraan een standaard toetsniveau is toegekend. De matrix fungeert als samenvatting van gemeentelijk toetsingsbeleid en als praktische hulpmiddel bij de uitvoering van de bouwplantoetsing. De Inspectie Leefomgeving en Transport, die toeziet op de bouwkwaliteit en de wijze waarop gemeenten die bewaken, heeft ingestemd met de CKB-normen. De betekenis daarvan is dat de inspectie deze normen ziet als een aanvaardbaar niveau van bouwplantoetsing.

De toetsniveaus kennen een schaalverdeling van 1 tot en met 4, waarbij niveau 1 staat voor een korte scan en 4 voor het maximale niveau. Volgens de CKB normering is de betekenis als volgt:

 

Niveau 1 Uitgangspunten

Bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de aangeleverde stukken in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven.

Niveau 2

Visueel

Kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk? Gecontroleerd wordt of de uitgangpunten op de aangeleverde stukken voor het betreffende aspect de juiste vorm hebben en of de uitkomsten plausibel zijn.

Niveau 3

Representatief

Controle van de belangrijkste uitgangspunten. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten de juiste vorm hebben en of de uitkomsten plausibel zijn. Tevens worden de belangrijkste berekeningen gecontroleerd, dan wel nagerekend. De na te rekenen aspecten worden geselecteerd op basis van de visuele toets.

Niveau 4

Integraal

Alles controleren. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten de juiste vorm hebben. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd, dan wel nagerekend.

 

Niveau 0

Geen toets

Niveau “0” is niet toetsen. Dit niveau komt in de CKB niet voor.

 

Als de matrix aangeeft dat met toetsen op niveau 1 kan worden volstaan, gaat de toetser alleen verder als de stukken daartoe aanleiding geven. Met andere woorden: als het vermoeden bestaat dat de informatie onjuist is en dat alleen door diepgaander te toetsen kan worden vastgesteld. In geval van weigering vergt de inhoudelijke onderbouwing daarvan uiteraard ook een grondige toetsing.

De LBT 2012 is opgenomen in het digitale toetsprotocol BRIStoets, een geautomatiseerd programma dat ook de gemeente Nieuwkoop hanteert als hulpmiddel bij het toetsen van bouwplannen aan het Bouwbesluit.5.2.3 Gemeentelijke accenten

In de afgelopen jaren is in Nederland discussie ontstaan over de constructieve veiligheid van gebouwen, mede naar aanleiding van een aantal incidenten. Dat was één van de aanleidingen om kritisch te kijken naar de praktijk van de gemeentelijke toetsing en om te komen tot een herijking. Dit resulteerde in het CKB-model. Dit heeft ertoe geleid dat het aspect veiligheid ook bij veel gemeenten extra aandacht hebben gekregen.

De gemeente Nieuwkoop richt zich, bij de toetsing aan het bouwbesluit van bouwaanvragen, primair op aanvraagonderdelen die tot calamiteiten kunnen leiden, wanneer daarin fouten of nalatigheden voorkomen en die na realisatie van een plan niet meer of slechts zeer moeilijk te corrigeren zijn.

Publiek toegankelijke bouwwerken, bedrijfsmatige bouwwerken met een hoge gebruiksintensiteit en projectmatige nieuwbouw van woningen vragen van gemeentewege de meeste inspanning. Bij kleinere bouwwerken is de toets doorgaans minder intensief. De controlewerkzaamheden betreffen in hoofdlijnen het controleren van de hoofddraagconstructie van een bouwwerk waaronder de funderingsconstructie en de sterkte van de vloer-, wand - en dakconstructie. Ook worden de stabiliteit en de brandwerendheid van de constructies van het bouwwerk beoordeeld.

Op deze is er een differentiatie aangebracht naar aard en omvang van het bouwwerk.

5.3 Vertaling naar de LTB 2012

De gemeentelijke uitgangspunten in dit toetsingsbeleid komen in grote lijnen overeen met de normen voor de praktische toepassing van bouwplantoetsing, die zijn vastgelegd in de LTB 2012. De gemeente Nieuwkoop hecht veel belang aan constructieve veiligheid en brandveiligheid. Op deze onderdelen toetst de gemeente, in overeenstemming met de landelijke norm, intensief voor de functies wonen en de functies die gerelateerd zijn aan publiek gebruik (bijv. scholen) of gebruik door meerdere personen. Dat betekent dat op deze onderdelen (en de deelaspecten daarvan) de gemeente de landelijke norm hanteert.

Voor een beperkt aantal onderdelen dat samenhangt met bouwfysica, energiezuinigheid, milieu en installatievoorzieningen hanteert de gemeente, in overeenstemming met de huidige praktijk, een lager toetsingsniveau dan de landelijke norm. De gemeente acht deze onderwerpen minder prioritair vanwege de mindere maatschappelijke impact van eventuele fouten en rekent deze technische onderdelen primair tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Samenvattend: de gemeente toetst op de volgende onderwerpen onder de landelijke norm:

  • 1.

    Vloerafscheidingen;

  • 2.

    Bouwfysica;

  • 3.

    installatievoorziening behoudens brandveiligheidsvoorzieningen;

  • 4.

    Bergingen en buitenruimten;

De toegankelijkheid van woningen en woongebouwen wordt juist hoger getoetst dan de landelijke norm. De gemeente Nieuwkoop vindt het namelijk belangrijk dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen huis kunnen blijven wonen. Door juist op de toegankelijkheid extra aandacht te vestigen in de toets levert dit een bijdrage aan de toekomstbestendigheid van de woningen.

Alle andere onderdelen worden getoetst conform landelijke norm.

5.4 De matrix voor aanvragen omgevingsvergunning bouwen 

In de bijlage bevindt zich de complete toetsmatrix van de gemeente Nieuwkoop. De opbouw van de matrix is als volgt. Langs de y-as (verticaal de rijen) van de matrix staan de hoofdstukken en de daarbij behorende afdelingen, oftewel de aspecten waarop de toetsing plaatsvindt. Deze corresponderen met de opbouw van het Bouwbesluit. Langs de x-as (horizontaal de kolommen) staan de gebruiksfuncties. Op deze wijze ontstaat een tabel waarop per afdeling en functie het toetsniveau kan worden ingevuld.

Tussen de artikelen van het bouwbesluit en het weergegeven toetsniveau is de kolom “scopes” geplaatst. Deze scopes vertegenwoordigen een verzameling van artikelen per specialisme. Er zijn in de matrix vijf verschillende scopes opgenomen:

  • 1.

    Algemeen Bouwkundig

  • 2.

    Constructief

  • 3.

    Brandveiligheid

  • 4.

    Bouwfysica

  • 5.

    Installaties

Indelen in scopes biedt de mogelijkheid om een Bouwbesluittoets op te knippen en per deel uit te laten voeren door vakspecialisten. Dit kan zowel intern als extern. Dit gebeurt in Nieuwkoop met name op het gebied van constructies (scope B) en brandveiligheid (scope C).

De scope-indeling sluit bovendien aan bij de BRL 5019 die strekt tot gecertificeerde bouwplantoetsen.

In de onderstaande tabel is weergegeven voor welke concrete toetsingscategorieën de matrix van de gemeente Nieuwkoop afwijkt van de LTB matrix:

Onderdelen met afwijkend toetsniveau:

Afdeling Bouwbesluit 2012

Niveau LTB

2012

Niveau Nieuwkoop 2013

2.3

Afscheiding van trap, vloer of hellingbaan

2/3

1/2

3.1

Bescherming tegen geluid van buiten

3

1

3.2

Bescherming tegen geluid van installaties

2

1

3.3

Beperking van galm

2

1

3.4

Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw

2

1

3.5

Wering van vocht

2/3

1

3.6

Luchtverversing

3/2

1

3.7

Spuivoorziening

2

1

3.8

Toevoer van verbrandingsgas en afvoer van rookgas

2

1

3.11

Daglicht

2/3

1

4.4

Bereikbaarheid en toegankelijkheid, nieuwbouw

1/2

2/3

4.5

Buitenberging

2

1

4.6

Buitenruimte

2

1

5.1

Energiezuinigheid, nieuwbouw

3

1

5.2

Milieu, nieuwbouw

3

0

6.1

Verlichting, nieuwbouw en bestaande bouw (behoudens noodverlichting)

2

1

6.2

Voorzieningen voor het afnemen en gebruiken van energie (nieuw en bestaand)

2

1

6.3

Watervoorziening, nieuwbouw en bestaande bouw

2

1

6.12

Veilig onderhoud gebouwen, nieuwbouw

2

1

In bijlage 8.1 zijn deze afwijkende waarden met rood aangegeven.

5.4.1 Geen toets aan Bouwbesluit voor bouwwerken van beperkte omvang of beperkt risico

Inmiddels heeft de wetgever tal van kleine bouwwerken aangewezen die vergunningvrij mogen worden gebouwd. Voor de aanwijzing van vergunningvrije bouwwerken zijn afwegingen gemaakt. Belangrijk bij deze afweging is de invloed van het bouwwerk op zijn directe omgeving. Bijvoorbeeld bouwactiviteiten aan de voorgevel, bij of aan een monument of in een beschermd stadsgezicht zijn niet vergunningvrij omdat deze een grotere invloed kunnen hebben op de omgeving of voor het monument. In die gevallen heeft de wetgever het wenselijk geacht dat getoetst moet kunnen worden aan de voorschriften van het bestemmingsplan.

Gevolg hiervan is dat ook de toetsing aan het Bouwbesluit verplicht is voor deze bouwwerken. De ruimtelijke aspecten hebben echter geen directe relatie met de voorschriften van het Bouwbesluit. Dit rechtvaardigt om deze aan vergunningvrije technisch vergelijkbare bouwplannen niet te toetsen aan het Bouwbesluit.

Er vindt dan ook geen toets aan het Bouwbesluit plaats voor bouwwerken die naar aard en omvang vergunningvrij zouden kunnen worden gebouwd maar dat niet zijn omdat:

  • 1.

    er wordt gebouwd aan de voorgevel of,

  • 2.

    in het voorerfgebied of,

  • 3.

    binnen een beschermd stadsgezicht of,

  • 4.

    het een monument betreft of,

  • 5.

    het een andere verbouwing of bouwwerk betreft met een bouwsom lager dan € 50.000,-.

In deze gevallen moet er overigens wel aan het Bouwbesluit worden voldaan maar de gemeente Nieuwkoop legt de verantwoordelijkheid neer bij de bouwer van het betreffende bouwwerk. Feitelijk geheel in lijn met artikel 1b van de Woningwet.

In juridische zin is het achterwege blijven van een Bouwbesluittoets niet mogelijk. De verlaging van de administratieve lasten prevaleert hier boven eventuele risico’s.

5.4.2 Hoger toetsniveau bereikbaarheid en toegankelijkheid

In de huidige tijd willen mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Het Bouwbesluit regelt dat onder andere door eisen te stellen aan de bereikbaarheid en toegankelijkheid van een gebouw. De gemeente Nieuwkoop vindt het ook belangrijk dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen huis kunnen blijven wonen. Daarom wordt er op een hoger niveau getoetst op dit onderwerp dan dat in de landelijke matrix is opgenomen.

In de matrix zijn deze hogere toetsniveaus in groen aangegeven.

5.4.3 Lager toetsniveau energiezuinigheid

De rijksoverheid heeft ambitieuze doelen op het gebied van energie en klimaat. Zo wil Nederland in 2020 20% minder CO2 uitstoten dan in 1990. De energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen vormen één van de instrumenten om dit doel te bereiken. Deze eisen zijn sinds de invoering in 1995 regelmatig aangescherpt.

De EPC (energieprestatiecoëfficiënt) is de maatstaf voor de energieprestatie. Hoe lager de EPC, hoe energiezuiniger het gebouw. Verdere aanscherping is nodig, want vanaf eind 2020 moeten alle nieuwe gebouwen bijna-energie- neutraal gebouwd worden. Daarmee voldoet Nederland aan de herziene Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (EPBD). Nieuwe overheidsgebouwen moeten volgens de herziene EPBD al vanaf eind 2018 bijna-energieneutraal gebouwd worden.

De aanscherping van de energieprestatie-eis voor nieuwbouwwoningen is ook vastgelegd in het Lente-akkoord Energiezuinige Nieuwbouw tussen Rijk en marktpartijen van juni 2012. Zij hebben hierin afgesproken per 1 januari 2015 het gestandaardiseerde energiegebruik van nieuwbouwwoningen ten opzichte van 2007 met de helft te verminderen en afspraken te maken over een traject naar energieneutraal bouwen vanaf 2020.

Bij het indienen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een EPC berekening worden aangeleverd waar het gaat om gebouwen die worden verwarmd voor het verblijven van mensen. Een dergelijke berekening is zeer omvangrijk en kent heel veel parameters. Het met de hand uitrekenen van de EPC zou een enorme inspanning betekenen. Gelukkig is deze berekening met de juiste software goed uit te voeren.

Ook het volledig controleren van de berekening is vanwege de complexiteit een stevige klus. Daarnaast worden de berekeningen gemaakt door specialistische bureaus en is de software moeilijk te manipuleren. Bovendien is de praktijk dat de uitkomsten van de berekeningen altijd kloppen doordat er, op papier, aanvullende maatregelen worden getroffen. Bij de toetsing is vooraf niet na te gaan of die aanvullende maatregelen in de praktijk ook altijd daadwerkelijk worden uitgevoerd. Dat kan alleen door voldoende toezicht tijdens de bouw.

De gemeente Nieuwkoop onderschrijft de doelstellingen op duurzaamheidsgebied van de rijksoverheid. Naar de mening van de gemeente Nieuwkoop is de EPC berekening bij aanvragen om omgevingsvergunningen voor het bouwen echter niet het juiste instrument om die doelstellingen te bereiken.

Beter is het om in duurzaamheid en energiezuinigheid te implementeren in projecten die de gemeente Nieuwkoop zelf ontwikkelt of waar de gemeente grondposities heeft. Bijvoorbeeld door het sluiten van private (anterieure) overeenkomsten.

Nieuwkoop heeft er voor gekozen om de energieprestatie als bedoeld in het Bouwbesluit alleen op hoofdlijnen te controleren (toetsniveau 1)

5.4.4 Geen toets aan Bouwbesluit inzake milieubelasting

Nieuw in het Bouwbesluit 2012 is de milieubelasting van een bouwplan.

Om met de berekeningsmethodiek ervaring op te doen kent het Bouwbesluit 2012 hiervoor nog geen grenswaarden maar wel de verplichting om een berekening in te dienen waarmee is aangetoond dat de milieubelasting van een plan is overwogen.

Ook hier onderschrijft de gemeente Nieuwkoop de doelstellingen op duurzaamheidsgebied. De manier waarop die doelstellingen op dit moment zijn vertaald in het Bouwbesluit dragen niet bij aan duurzaam bouwen. Zolang er geen grenswaarde is waaraan inhoudelijk moet worden voldaan is hierop niet te toetsen. Het laten indienen van deze berekening is een extra last voor de aanvrager en met het resultaat wordt niets gedaan. Dit draagt op deze manier dus geenszins bij aan duurzaam bouwen.

Bij het ontbreken van een dergelijke berekening zal deze daarom niet worden opgevraagd.

5.4.5 Minder indieningsvereisten

Een van de uitgangspunten van dit beleidsstuk is de vermindering van de administratieve lasten. Door alleen die stukken in te dienen die noodzakelijk zijn voor de Bouwbesluittoets wordt dit ook daadwerkelijk verwezenlijkt.

Op een groot aantal punten wordt het toetsniveau aangepast aan de risico’s. Voor de toetser houdt dit in dat er op veel punten minder diepgaand getoetst hoeft te worden. Bij kleine bouwwerken wordt zelfs helemaal geen toets meer uitgevoerd. Het zou voor de aanvrager niet billijk zijn om te moeten voldoen aan alle indieningsvereisten van de Regeling omgevingsrecht.

Op grond van dit beleid hoeft de aanvrager dan ook niet meer volledig te voldoen aan de landelijk geldende indieningsvereisten. Slechts gegevens die nodig zijn om de toets uit te voeren conform dit beleid hoeven te worden overlegd. In bijlage 8.3 is een matrix opgenomen met de minimum vereiste gegevens.

Zoals eerder gezegd kan op onderwerp een diepgaandere toets worden uitgevoerd als de ingediende gegevens daar aanleiding toe geven. De aanvrager kan dan alsnog worden gevraagd om (uitgebreidere) gegevens te overleggen. Hierbij moet het gaan om uitzonderingsgevallen waarbij gerede twijfel bestaat dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit.

5.5 De matrix voor sloopmeldingen

Voor sloopmeldingen is nog geen landelijke standaard. De gemeente Nieuwkoop participeert wel in de werkgroep die een matrix gaat stellen die vergelijkbaar is met de LTB 2012. Tijdens het samenstellen van dit document is er echter nog geen definitieve versie. Er is gemeend om toch een sloopmatrix op te nemen in dit beleidsstuk om zo een gelijke werkwijze te bewerkstelligen als bij aanvragen om omgevingsvergunningen voor bouwen.

De invulling van deze matrix is volledig door de gemeente Nieuwkoop gedaan.

De matrix voor sloopmeldingen is een iets andere wijze opgebouwd als dat voor aanvragen omgevingsvergunning. Langs de Y-as is een onderscheid gemaakt tussen vier categorieën van gebouwen: laagbouw, hoogbouw, monumenten en milieurisicovolle gebouwen. Elk van deze types zijn onderverdeeld in drie risicogebieden: vrijstaand (geen hinder), laag risico en hoog risico.

Langs de X-as zijn vervolgens de toetsingscriteria vertaald uit het Bouwbesluit 2012 weergegeven.

In de matrix voor sloopmeldingen is sprake van slechts drie toetsniveaus.

Niveau 1 Uitgangspunten

Geen sloopveiligheidsplan nodigPer onderwerp checken of er daadwerkelijk geen sprake is van gevaar en/of hinder

 

Niveau 2

Visueel

Een summier sloopveiligheidsplan nodigPer onderwerp de situatie bekijken of er daadwerkelijk maatregelen worden getroffen

Niveau 3

Representatief

Uitgebreid sloopveiligheidsplan nodigWorden de juiste maatregelen getroffenWorden maatregelen getroffen die het minste gevaar/hinder opleverenKloppen de uitgangspunten van het Constructie Risico Inventarisatie?Is het asbestinventarisatierapport:Opgesteld door een gecertificeerd bedrijfVan het juiste type (A of B inventarisatie)VolledigUitgegaan van de juiste risicoklasse (SMArt)

 

De matrix voor sloopmeldingen treft u in de bijlage 8.4 aan.

5.7 Risico’s en financiële consequenties

5.7.1 Risico’s

De Landelijke Toetsmatrix Bouwbesluit 2012 is net als destijds de CKB opgesteld vanuit een risicobenadering. Daar waar de risico’s groter zijn zal het toetsniveau hoger liggen dan daar waar de risico’s minder zijn.

De gemeente Nieuwkoop heeft in haar matrix voor een aantal aspecten een lager toetsniveau opgenomen. Voor deze toetsniveaus is op basis van kennis en ervaring een risicoanalyse gemaakt. Middels een risicomatrix is inzichtelijk gemaakt wat voor impact het onderdeel heeft en hoe groot de kans is dat dit probleem zich daadwerkelijk voordoet.

5.7.1.1 Risicomatrix afwijkingen LTB 2012

In bijlage 8.2 is de risicomatrix voor afwijkingen van het LTB 2012 opgenomen.

Om de risico’s te berekenen is gebruik gemaakt van de volgende formule:

Risico = Kans X Effect

De volgende effectonderwerpen zijn onderscheiden:

  • 1.

    fysieke veiligheid persoonlijk

  • 2.

    fysieke veiligheid schade gebouw

  • 3.

    gezondheid

  • 4.

    overlast naar derden

  • 5.

    milieu

Niet ieder onderwerp weegt even zwaar mee in de risicoanalyse: aan de effectonderwerpen fysieke veiligheid persoonlijk en gezondheid is een wegingsfactor 3 toegekend. Aan fysieke veiligheid schade gebouw is een wegingsfactor 2 toegekend. Aan deze drie onderwerpen wordt dus een groter belang gehecht. Overlast naar derden en milieu hebben een wegingsfactor 1.

De kans en het effect zijn onderverdeeld in een aantal waarden:

Effect:

1

=

het niet voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit heeft nauwelijks tot geen gevolg (effect) voor het effectonderwerp;

2

=

het niet voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit heeft gevolgen (effect) voor het effectonderwerp (effect is behoorlijk/aanzienlijk);

3

=

het niet voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit heeft enorme gevolgen (effect) voor het effectonderwerp;

 

Kans:

De kans dat een bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit is:

1

=

zeer klein

2

=

klein

3

=

reëel

4

=

groot

5

=

zeer groot

 

De bepalende factoren die van invloed kunnen zijn op de kans dat een voorschrift niet wordt nagekomen zijn: bekendheid met de voorschriften, de complexiteit van de voorschriften en de kosten om aan de voorschriften te voldoen.

De risicoberekening ziet er dan als volgt uit:

risicoberekening 

De effecten en kans zijn ingevuld op basis van de kennis en ervaring van de afdeling VVH.

De risicoanalyse maakt nu inzichtelijk waar zich de risico’s voordoen. Hoe hoger het risico, hoe zwaarder de toetsing die moet plaatsvinden. Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:

Risico

Toetsniveau

Kleur in risicomatrix

1 t/m 3,49

1

 donker grijs

3,5 t/m 7,99

2

 licht grijs

8 t/m 11,49

3

 heel licht grijs

> 11,49

4

 zwart

 

De volledige risicoanalyse voor de afwijkingen is opgenomen in bijlage 7.2.

5.7.1.2 Risico’s kleine bouwwerken

Bij vergunningvrij bouwen is de bouwer zelf verantwoordelijk voor de bouwkwaliteit op grond van het Bouwbesluit. De wetgever vindt de risico’s die deze kleinere bouwwerken met zich meebrengen acceptabel.

Bouwwerken die qua aard en omvang gelijkwaardig zijn aan vergunningvrije bouwwerken wil de gemeente Nieuwkoop niet meer onderwerpen aan een preventieve toets aan het Bouwbesluit. Deze bouwwerken zijn vaak alleen vergunningplichtig omdat zij van invloed zijn op de bebouwde omgeving. Bij die plannen is een preventieve toets aan bijvoorbeeld het bestemmingsplan of monumentenbeleid de motivatie voor de vergunningplicht.

De risico’s bij het niet voldoen aan het Bouwbesluit zijn van gelijke omvang als bij vergunningvrije bouwwerken.

5.7.1.3 Juridische risico’s

Primair is het, op grond van de Woningwet, de eigenaar, de bouwer of de gebruiker die te allen tijde de verantwoordelijkheid draagt dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.

Het kan toch zo zijn dat een bouwplan wordt vergund dat niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit. In die gevallen wordt de vergunning verleend in strijd met wet- en regelgeving. Bij het vergunningsvrije stelsel kan dit ook gebeuren. Alleen hier komt geen beoordeling en besluitvorming van de overheid aan te pas.

Als het gaat om bouwen dan kan de gemeente niet zonder meer aansprakelijk worden gesteld. Alleen in zeer specifieke gevallen kan de gemeente aansprakelijk worden gehouden voor falend bouwtoezicht. Er moet in dat geval sprake zijn van nalatigheid, of beter gezegd een onrechtmatige daad.

Bij de preventieve toets van het bouwplan aan de voorschriften van het Bouwbesluit zou in het huidige systeem sprake moeten zijn van aantoonbaar ondeugdelijke toetsing.

Bij de grote bouwwerken zal van een ondeugdelijke toetsing niet zo snel sprake zijn. De toetsing wordt uitgevoerd aan de hand van de matrix. Daar waar er evidente gebreken blijken uit de aanvraag is het aan de professionaliteit van de toetser om, buiten de matrix om, deze gebreken te betrekken bij de toets.

Ander is dat bij de kleine bouwwerken waarvoor in het geheel geen toets meer wordt uitgevoerd. Daar loopt de gemeente het risico aansprakelijk gesteld te worden voor geleden schade als aangetoond kan worden dat er daadwerkelijk sprake is van een onrechtmatige daad.

Gezien de aard en omvang van de bouwwerken waarbij geen toets meer wordt uitgevoerd is dit vooral een  (gering) financieel risico.

Er zijn in de jurisprudentie overigens geen gevallen bekend waarbij een gemeente met succes aansprakelijk is gesteld vanwege een onrechtmatige daad in haar preventieve toets.

5.7.1.4 Veiligheidsrisico’s

Bij veruit de meeste bouwpannen wordt een grondige toets uitgevoerd op de veiligheidsartikelen uit het Bouwbesluit. Dit geldt alleen niet bij de kleinere bouwplannen die vergelijkbaar zijn met vergunningvrij bouwen.

Constructies worden bij die plannen bijvoorbeeld niet getoetst waardoor (op termijn) instortingsgevaar zou kunnen optreden. Ook het onderdeel brandveiligheid blijft bij deze beoordeling achterwege. Hiermee wordt dus geen aandacht besteed aan bijvoorbeeld vluchten uit een woning. Indien een woning niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit, dan kan dit bij een calamiteit leiden tot ongevallen.

Gebruiksveiligheid op bijvoorbeeld hekwerken worden niet getoetst op de inhoudelijke beoordelingscriteria hierdoor neemt de kans op persoonlijke ongevallen toe.

5.7.1.5 Gezondheidsrisico’s

Voor plannen in en rond de woning geldt dat, indien noodzakelijk, geen beoordeling plaatsvindt van het onderdeel binnenluchtkwaliteit in de woning. Op termijn kan dit leiden tot gezondheidsklachten van de gebruiker.

5.7.1.6 Duurzaamheid:

Ook voor het onderdeel duurzaamheid is het toetsniveau naar beneden bij gesteld. Voor het onderdeel duurzaamheid zou de beoordeling van de isolatie bij een verbouwing van een woning normaal gesproken uitgebreid beoordeeld worden.

Je mag op dit punt van de markt verwachten dat dit vanzelf in de planvorming wordt meegenomen. Het verwachte risico is dus gering. Dit strookt niet geheel met het rijks- en gemeentelijke beleid met betrekking tot dit onderwerp.

5.7.1.7 Bestuurlijke risico’s

Door buiten de lijntjes te kleuren kan in de toekomst de vraag rijzen of de gemeente haar verantwoordelijkheid voldoende heeft genomen. Hier ligt een bestuurlijk risico op het gebied van veiligheid, gezondheid en duurzaamheid.

De politieke keuzes die nu gemaakt worden hebben mogelijk wel gevolgen voor toekomstige bestuurders

5.7.2 Financiële consequenties

5.7.2.1 Risicoaansprakelijkheid

Zoals in de vorige paragraaf genoemd zou het kunnen voorkomen dat de gemeente aansprakelijk wordt gesteld bij geleden schade. Er moet echter sprake zijn van aantoonbare grove nalatigheid wil een dergelijke aansprakelijkheidsstelling daadwerkelijk tot uitkering leiden.

5.7.2.2 Leges

De grondslag voor de legesberekening wordt niet in dit beleidsstuk uitgediept. Bij het vaststellen van de nieuwe legesverordening en tarieventabel wordt rekening gehouden met dit toetsingsbeleid.

6. Ontheffing en gelijkwaardigheid

Soms zijn er redenen om uitzonderingen te maken op de voorschriften. Op deze bijzondere gevallen wordt hier kort ingegaan.

6.1 Ontheffing

Het huidige Bouwbesluit geeft het college van B&W niet meer de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de voorschriften. Dat was in de voorgaande edities van het Bouwbesluit wel het geval. Veelal werden die ontheffingen toegepast bij verbouwingen.

De systematiek van het nieuwe Bouwbesluit is veranderd. Bij verbouwingen van bouwwerken kan vaak teruggevallen worden op een lager niveau dan de voorschriften voor nieuwbouw. Soms is dit een specifiek benoemde waarde en vaak is dit het ‘rechtens verkregen niveau’.

Het rechtens verkregen niveau is het aanwezige niveau dat een bouwwerk of een deel van het bouwwerk legaal heeft verkregen en dat niet onder het niveau voor bestaande bouwwerken ligt.

Mocht een aanvrager toch af willen wijken van het minimum niveau dat is vastgelegd in het Bouwbesluit dan kan alleen de minister op verzoek van de aanvrager ontheffing verlenen van de voorschriften. Dit is geregeld in artikel 7 van de Woningwet. In Nieuwkoop is dit nog nimmer voorgekomen.

6.2 Gelijkwaardigheid

Kenmerkend voor het Bouwbesluit is dat het de voorschriften voor de bouw koppelt aan prestatie-eisen voor het desbetreffende onderdeel. Het komt voor dat onderdelen van een bouwplan niet voldoen aan die prestatie-eis, maar wel aan wat met een voorschrift wordt beoogd. Er is dan sprake van gelijkwaardigheid van de voorgestelde oplossing.

Volgens het Bouwbesluit is een gelijkwaardige oplossing acceptabel. Er moet dan wel echte gelijkwaardigheid zijn, dat wil zeggen dat de oplossing ‘ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met de (...) gestelde voorschriften’ (Bouwbesluit 2012, artikel 1.3). Het is aan de aanvrager om de gelijkwaardigheid aan te tonen. Hij kan dit doen door erkende kwaliteitsverklaringen te overleggen of door het college van B&W op een ander wijze te overtuigen van de gelijkwaardigheid.

Een gelijkwaardige oplossing wordt altijd integraal getoetst.

 

7. Slotbepaling

Het “Toetsingsbeleid Bouwbesluit 2012 gemeente Nieuwkoop” treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering d.d. 24 april 2014.

De raad voornoemd,

De griffier,

De voorzitter,

 

 

E.R. van Holthe

F. Buijserd

 

 

8. Bijlagen

 

8.1 Toetsmatrix Bouwen

 

8.2 Risicomatrix afwijkingen LTB 2012

 

8.3 Matrix indieningsvereisten 8.4 Sloopmatrix

 

8.5 Nota van inspraakreacties

toetsingsbeleid bijlagen 8.1 tot 8.5