Regeling vervallen per 12-02-2019

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nijkerk houdende uitgangspunten voor het financieel beleid, financieel beheer en inrichting van de financiële organisatie Financiële verordening

Geldend van 07-12-2016 t/m 11-02-2019

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 30 september 2003;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende Financiële beheersverordening [sinds de 1e wijziging: Financiële verordening] (Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie).

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    BBV: het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • b.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van de organisatie van de gemeente en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    financiël e administratie: het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van de organisatie van de gemeente, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    • 1.

      de financieel-economische positie;

    • 2.

      het financiële beheer ;

    • 3.

      de uitvoering van de begroting;

    • 4.

      het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    • 5.

      alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • d.

    administratieve organisatie: het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

  • e.

    financieel beheer: het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen rechten van de gemeente.

  • f.

    rechtmatigheid:de in de rekening verantwoorde lasten, baten en balansmutatuies zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de begroting en de van toepassing zijnde wettelijke regelingen, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

  • g.

    doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • h.

    doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • i.

    product: een samenhangend geheel van goederen, diensten, activiteiten en voorzieningen, dat bijdraagt aan het realiseren van een programma, zo mogelijk meetbaar gemaakt in tijd, geld, kwantiteit en kwaliteit.

HOOFDSTUK 1 - Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programma’s

  • 1. De indeling van de begroting in programma’s wordt door de raad vastgesteld.

  • 2. De raad stelt per programma vast:

    • a.

      de beoogde maatschappelijke effecten: wat willen we bereiken?

    • b.

      de te leveren producten: wat gaan we daarvoor doen?

    • c.

      de baten en lasten: wat mag het kosten?

  • 3. De raad stelt per programma indicatoren vast met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten en de te leveren producten.

  • 4. Het college draagt zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde producten en de maatschappelijke effecten, zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid kunnen worden getoetst.

Artikel 3 Paragrafen

  • 1. De beheersmatige aspecten die, aanvullend op wat in het BBV verplicht is gesteld, in de paragrafen worden behandeld worden door de raad vastgesteld.

  • 2. Het college formuleert per paragraaf het beleid op hoofdlijnen, ter vaststelling door de raad.

  • 3. Het college geeft in de productenraming en productenrealisatie uitvoeringsinformatie op productniveau met betrekking tot de onderwerpen waarvoor de raad in de paragrafen het beleid op hoofdlijnen heeft vastgesteld.

  • 4. Elke vier jaar legt het college de volgende nota’s ter bespreking aan de raad voor:

    • a.

      een Nota Risicomanagement ter onderbouwing van de paragraaf Weerstandsvermogen, waarin de kaders over het financieel risicomanagement, het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen en de gewenste weerstandscapaciteit worden vastgelegd;

    • b.

      een Nota Grondbeleid waarin ter onderbouwing van de paragraaf Grondbeleid een visie op het grondbeleid wordt vastgelegd; in de nota worden doelstellingen geformuleerd en worden de strategie en kaders beschreven die worden ingezet om de doelstellingen te bereiken.

  • 5. Op verzoek van de raad zet het college zijn beleid met betrekking tot de overige paragrafen of onderdelen daarvan uiteen in afzonderlijke beleidsnota’s, die ter bespreking aan de raad worden voorgelegd.

Artikel 4 Financiële begroting

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de baten en lasten van al het beleid waartoe het gemeentebestuur heeft besloten in de financiële begroting zijn opgenomen.

  • 2. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen worden bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld.

  • 3. De raad autoriseert met het vaststellen van de financiële begroting de daarin opgenomen investeringskredieten.

Artikel 5 Meerjarenraming

  • 1. De programma’s, het onderdeel algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien alsmede de financiële begroting geven inzicht in de financiële gevolgen van het beleid voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar.

  • 2. De productenraming wordt meerjarig opgezet, in overeenstemming met de programma’s.

Artikel 6 Producten

  • 1. Bij iedere begroting en jaarstukken wordt aangegeven in welke producten de programma’s zijn onderverdeeld.

  • 2. De onderverdeling van de programma’s in producten staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijziging.

Artikel 7 Kadernota

  • 1. Het college biedt de raad jaarlijks een nota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren, inclusief het beleid voor reserves en voorzieningen. In de Kadernota worden de bevindingen betrokken uit de tussentijdse rapportages bedoeld in artikel 10 en de jaarstukken bedoeld in artikel 11.

  • 2. De raad stelt de Kadernota uiterlijk 1 juli voorafgaand aan het begrotingsjaar vast.

Artikel 8 Uitvoering begroting

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 2. Het college draagt er ten aanzien van de productenraming zorg voor dat:

    • a.

      de lasten en baten, door middel van kostentoerekening, eenduidig zijn toegewezen aan de producten van de productraming;

    • b.

      de budgetten uit de productraming en kredieten voor investeringen passen binnen de kaders zoals geautoriseerd bij de vaststelling van de financiële begroting;

    • c.

      de lasten van de producten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere producten binnen hetzelfde programma onder druk komt.

  • 3. Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de programma’s zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting niet worden overschreden.

Artikel 9 Interne controle

  • 1. Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van een aantal bedrijfsonderdelen of bedrijfsprocessen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening en de rechtmatigheid van beheershandelingen.

  • 3. Het college zorgt op basis van de resultaten van de toets genoemd in het tweede lid voor een plan van verbetering. Het college neemt op basis van het plan van verbetering maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

  • 4. De resultaten van de toets en het plan van verbetering worden ter kennis gebracht van de accountant.

Artikel 10 Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisering van de begroting over de eerste drie maanden en de eerste negen maanden van het lopende begrotingsjaar.

  • 2. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de indeling van de begroting.

  • 3. De rapportages gaan in op de voortgang in de uitvoering van de programma’s, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan afwijkingen in:

    • a.

      de maatschappelijke effecten;

    • b.

      de te leveren producten;

    • c.

      de baten en lasten.

      Ook wordt gerapporteerd over afwijkingen ten opzichte van de paragrafen en de financiële begroting.

  • 4. Het college informeert in ieder geval vooraf de raad, en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen, voorzover het betreft niet bij begroting vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake:

    • a.
      • -

        investeringen in onroerende zaken groter dan €1.500.000 en

      • -

        overige investeringen groter dan € 500.000;

    • b.

      aankoop van goederen en diensten groter dan € 500.000;

    • c.

      het verstrekken van leningen (anders dan ter uitvoering van de financieringsfunctie), waarborgen en garanties groter dan € 500.000.

  • 5. Het college informeert vooraf de raad en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen indien het college nieuwe meerjarige verplichtingen aangaat waarvan de jaarlijkse lasten groter zijn dan € 50.000.

Artikel 11 Jaarstukken

  • 1. Het college legt verantwoording af over de realisering van de begroting. In de verantwoording geeft het college per programma aan:

    • a.

      wat is bereikt;

    • b.

      welke producten zijn geleverd;

    • c.

      wat de kosten zijn.

  • 2. De raad bepaalt aan de hand van de jaarstukken of de beleidsdoelen van de programma’s bijstelling behoeven en of de inhoud van de paragrafen moet worden aangepast.

Artikel 12 Jaarplanning

  • 1. Het college zendt de volgende stukken voor de daarbij vermelde datum aan de leden van de raad:

    a.

    1 juni:

    de ontwerp jaarstukken van het vorige begrotingsjaar, de eerste tussenrapportage over het lopende begrotingsjaar en de ontwerp kadernota voor het volgende begrotingsjaar;

    b.

    1 oktober:

    de ontwerp begroting voor het volgende begrotingsjaar;

    c.

    1 november:

    de tweede tussenrapportage over het lopende begrotingsjaar.

  • 2. Het college legt de volgende stukken voor de daarbij vermelde datum voor de leden van de raad ter inzage:

    a.

    1 juni:

    de vastgestelde productenrealisatie;

    b.

    15 november:

    de vastgestelde productenraming.

HOOFDSTUK 2 - Financiële positie

Artikel 13 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden lineair in 5 jaar afgeschreven.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen en disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. Agio wordt direct ten gunste van de exploitatie gebracht.

  • 3. De materiële vaste activa met economisch nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het BBV, worden lineair afgeschreven in:

    Automatisering

    - PC's

    4 jaar

    - programmatuur

    > multi-user-programmatuur t.b.v. gemeentelijke diensten en producten

    7 jaar

    > overige programmatuur

    6 jaar

    Begraafplaatsen

    - voorzieningen

    10 jaar

    Brandweer

    - voertuigen

    > 1e lijns uitrukvoertuigen (incl . installaties)

    15 jaar

    > hoogwerker

    20 jaar

    - brandblus- en reddingsmiddelen (materiaal, kleding)

    10 jaar

    Gebouwen (excl. Ondergrond)

    - stenen gebouwen

    40 jaar

    - andere gebouwen

    25 jaar

    - verbouwing (uitbreiding)

    25 jaar

    - renovatie gebouwen (onderhoud)

    25 jaar

    - woonwagens / woonwagencentra

    25 jaar

    - installaties (lift, CV etc.)

    15 jaar

    Gronden en terreinen

    - sportterreinen

    15 jaar

    - speelterreinen

    10 jaar

    - kunstgrasvelden

    > onderlaag/fundering

    25 jaar

    > toplaag

    10 jaar

    Installaties

    10 jaar

    Kantoorinrichting

    - inventaris

    10 jaar

    - telefooncentrale

    8 jaar

    Machines en gereedschappen

    10 jaar

    Onderwijs

    - noodlokalen

    15 jaar

    - 1e inrichting

    20 jaar

    - uitbreiding inrichting

    20 jaar

    - leer- en hulpmiddelen

    8 jaar

    Riolering

    - drukriolering (BBL)

    25 jaar

    - vrijvervalriolering

    40 jaar

    - baggerwerk

    15 jaar

    - pompen & gemalen

    15 jaar

    Speeltoestellen en voorzieningen

    10 jaar

    Vervoermiddelen

    8 jaar

    Activa met een verkrijgingsprijs van meer dan € 20.000 worden geactiveerd. Activa met een verkrijgingsprijs kleiner dan € 20.000 kunnen worden geactiveerd. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

  • 4. Onder activa met een meerjarig maatschappelijk nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het BBV, worden verstaan investeringen in aanleg en onderhoud van: waterwegen; waterbouwkundige werken; permanente terreinwerken; wegen; straten; fietspaden; voetpaden; bruggen, viaducten; tunnels; verkeerslichtinstallaties; openbare verlichting; straatmeubilair; reconstructie openbare ruimte; parken; overig openbaar groen.

  • 5. Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves ten laste van de exploitatie gebracht. Hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken. In geval van activering bij raadbesluit wordt het actief lineair afgeschreven in een bij het besluit aan te geven tijdsduur.

  • 6. Het college kan kortere afschrijvingstermijnen hanteren dan de termijnen genoemd in lid 3, indien ongewijzigde toepassing van die termijnen zou leiden tot een bedrijfs¬economisch minder aanvaardbaar resultaat.

  • 7. In afwijking van dit artikel, lid 1 tot en met 5, worden vaste activa, die op 31 december 2003 op een andere wijze zijn gewaardeerd en afgeschreven dan gesteld in dit artikel, volgens de op dat moment aanwezige boekwaarde voor de rest van de periode afgeschreven volgens de gehanteerde afschrijvingsmethodiek.

Artikel 14 Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor openstaande vorderingen betreffende onroerende zaakbelasting gebruikers, onroerende zaakbelasting eigenaren, precariobelasting, hondenbelasting, rioolrechten en reinigingsrechten wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd. Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen ouder dan drie maanden.

Artikel 15 Reserves en voorzieningen

  • 1. De in artikel 7 genoemde Kadernota bevat het beleid ten aanzien van de reserves en voorzieningen. De nota bepaalt het doel, de vorming en de vrijval van reserves en voorzieningen, een en ander in relatie tot het weerstandsvermogen.

  • 2. Aan reserves wordt geen rente toegerekend.

Artikel 16 Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen de indirecte kosten meegenomen die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten, bedoeld in het eerste lid, worden meegenomen de rentelasten, de overheadkosten, en voor leges en retributies (zoals de afvalstoffenheffing, de rioolheffing e.d.) de compensabele BTW.

  • 3. De rentelasten worden conform de systematiek van omslagrente aan de producten en diensten toegerekend.

  • 4. Bij de bepaling van de kostprijs worden meegenomen de bijdragen aan en van reserves.

  • 5. De opbouw van de tariefsoorten die zowel een directe kostencomponent als een overheadcomponent bevatten, wordt jaarlijks in de paragraaf lokale heffingen van de begroting inzichtelijk gemaakt.

Artikel 17 Financieringsfunctie

  • 1. Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het afstemmen van nieuwe leningen/uitzettingen op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;

    • c.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitenrisico’s;

    • d.

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;

    • e.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2. Het college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een AA-rating afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%;

    • b.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s;

    • d.

      voor het aantrekken van financieringen voor langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • e.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro’s;

    • f.

      voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm gelden de wettelijke waarden. Het college informeert de raad indien de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigen te worden overschreden.

  • 3. Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 4. Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een besluit financieringsstatuut. Het college zendt het besluit financieringsstatuut ter kennisgeving aan de raad.

Artikel 18 Registratie bezittingen en activa

  • 1. Het college draagt zorgt voor een actuele en volledige registratie van bezittingen. In de registratie worden ook opgenomen niet-geactiveerde kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde en de niet- of netto-geactiveerde investeringen in de openbare ruimte.

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente systematisch worden gecontroleerd, met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren-)vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de (crediteuren)schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de drie jaar.

  • 3. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen. De resultaten en het (eventuele) plan van verbetering worden ter kennis gebracht van de accountant.

HOOFDSTUK 3 - Financiële organisatie en administratie

Artikel 19 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeentelijke organisatie;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van registergoederen, kapitaalgoederen, voorraden, vorderingen en schulden, enzovoorts;

  • c.

    het verschaffen van informatie voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het bevorderen van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen.

Artikel 20 Financiële administratie

Het college draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoen aan het BBV en andere relevante wet- en regelgeving;

  • b.

    de vereiste informatie verstrekt wordt aan het Rijk, de Provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 21 Financiële organisatie

Het college draagt zorg voor en legt schriftelijk vast:

  • a.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • b.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten.

Artikel 22 Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en legt schriftelijk vast de interne regels voor de inkoop en voor de aanbesteding van werken en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels terzake van de Europese Unie.

Hoofdstuk 4 - Slotbepalingen

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2004, met dien verstande dat de begroting, meerjarenraming, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2004 voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:

    • a.

      de Nota financiële spelregels vaste activa, vaste passiva en rentetoerekening, vastgesteld bij raadsbesluit van 25 mei 2000 (rbs. 2000-054) en

    • b.

      het Treasurystatuut, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 december 2002 (rbs. 2002-110).

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam "Financiële verordening” .

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

4 november 2003

de griffier

F.E. CONTANT

de voorzitter

B. Vries

Toelichting

[Zie voor een algemene toelichting op de financiële functie binnen de gemeente de VNGpublicatie Handreiking voor de financiële en controle verordeningen (artikel 212, 213 en 213a Gemeentewet).]

ALGEMEEN

Financiële functie

Het gewijzigde artikel 212 van de Gemeentewet verplicht de raad tot het vaststellen van een verordening over het financieel beleid, het financieel beheer en de financiële organisatie. Het doel hiervan is dat de raad de uitgangspunten vastlegt voor de uitvoering van de financiële functie.

De financiële functie omvat alle directe en indirecte activiteiten en processen ter uitvoering van de onderwerpen die zijn opgenomen in het BBV. De kernonderwerpen zijn de begroting en rekening, de paragrafen en de financiële positie en in relatie daarmee de balans. Het zijn onderwerpen waarbij vooral de raad een centrale rol vervult. De begroting betreft immers het vaststellen van de beschikbare gelden en de programma’s die daarmee gerealiseerd moeten worden. Om de financiële positie te beoordelen, moet de vraag beantwoord worden of de financiën van de gemeenten op, met name, de langere termijn gezond zijn. De begroting en de financiële positie hangen nauw samen. Zo kan de begroting sluitend zijn, terwijl de meerjarige financiële positie kwetsbaar is. Andersom kan de financiële positie gezond zijn en de rekening een tekort laten zien. De raad zal de begroting steeds in relatie moeten bezien met de financiële positie. De begroting en de financiële positie zijn in onderlinge samenhang van belang voor het inzicht in de gemeentelijke financiën.

De paragrafen gaan over onderwerpen die van invloed zijn op de begroting en de financiële positie en waarbij sprake is van bestuurlijke en financiële risicofactoren.

Hieronder worden de begrippen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie toegelicht.

Financieel beleid

Het financieel beleid omvat de uitgangspunten voor de financiële functie. In de eerste plaats zijn dat de algemene de uitgangspunten en doelen voor uitoefening, organisatie en werking van de financiële functie en de daarbij behorende informatievoorziening. Ten tweede gaat het specifiek om uitgangspunten die de budgettaire ruimte beïnvloeden. Artikel 212 noemt in dat verband drie onderwerpen: de doelstellingen, richtlijnen en limieten voor de financieringsfunctie; de regels voor de waardering en afschrijving van activa; en de grondslagen voor de berekening van de tarieven, heffingen en prijzen die gemeenten heffen.

Financieel beheer

Het financieel beheer omvat de activiteiten die moeten bewerkstelligen dat de uitvoering van de begroting volgens de gestelde plannen en doelen en binnen de gestelde kaders plaatsvindt en dat de financiële positie daarmee in overeenstemming is. Die activiteiten dienen er voor te zorgen dat de financiële situatie onder controle is. Zeker voor de begroting hangen de activiteiten nauw samen met de cyclus van planning en control. Het gaat daarbij niet alleen om de financiële aspecten, maar evenzeer om de programmatische: welke maatschappelijke effecten worden beoogd en welke prestaties moeten daarvoor geleverd worden?

Financiële organisatie

De financiële organisatie ondersteunt het financieel beheer. Het gaat daarbij ten eerste om de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de raad, het college en de ambtelijke organisatie.

Ten tweede gaat het om de inrichting en het onderhoud van de (administratieve) systemen die de activiteiten en processen van het financieel beheer ondersteunen. Deze systemen ondersteunen niet alleen de geldstromen (wat mag het kosten), maar evenzeer de prestaties (output). Tot de systemen behoren ook management controlsystemen binnen de ambtelijke organisatie, tussen de ambtelijke organisatie en het college en tussen het college en de raad.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 2 Programma’s

Artikel 3 Paragrafen

De artikelen 2 en 3 bevatten een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De raad legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast, evenals de kengetallen waarop de raad wil sturen en controleren.

In het Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995 was de indeling van de begroting in functies verplicht voorgeschreven. In het BBV is dat niet meer zo. De gemeente bepaalt nu zelf het aantal en de inhoud van de programma's van de begroting en kan daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de eigen politiek-bestuurlijke wensen. Zo kan een gemeente programma's indelen naar doelgroepen of indelen volgens de pijlers van het grote stedenbeleid. Omdat er een politiek-bestuurlijke keuze ten grondslag ligt aan de indeling van de programma’s, stelt de raad de indeling vast. Meestal zal die vaststelling voor enkele jaren gelden, bijvoorbeeld voor een gehele raadsperiode. Indien daartoe aanleiding is, kan de raad de indeling wijzigen.

Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daar voor doen en wat mag dat kosten? Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk indicatoren nodig zijn. Aan de hand van die indicatoren kan de raad zijn kaderstellende functie vervullen. Ook dienen zij om de raad de gelegenheid te bieden zijn controlerende functie in te vullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen. In het dualistisch bestel moet de raad de w-vragen zelf beantwoorden; hij kan dat niet overlaten aan het college en/of de ambtelijke organisatie.

De paragrafen vormen voor de raad een middel om het beleid op hoofdlijnen vast te leggen met betrekking tot beheersmatige aspecten rond de uitvoering van de begroting. De eisen waaraan een paragraaf moet voldoen zijn vastgelegd in het BBV. Indien de raad meer uitvoerige informatie wenst over een onderwerp dat in een paragraaf wordt behandeld kan het college worden gevraagd daarvoor een beleidsnota op te stellen.

In de verordening is vastgelegd dat per raadsperiode een nota wordt voorgelegd over het risicomanagement en een nota grondbeleid.

Artikel 4 Financiële begroting

De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie moet volgen.

Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen. Investeringen van gemeenten worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de programma’s verantwoorde lasten.

Artikel 5 Meerjarenraming

Alle begrotingsstukken kennen, conform de voorschriften, een meerjarige opzet.

Artikel 6 Producten

De raad stelt de programmabegroting vast. Ter uitvoering van de begroting stelt het college  zoals geregeld in het Besluit begroting en verantwoording  een productenraming op. Het college is vrij in het aantal producten en de indeling daarvan. De productenraming is in de systematiek van het BBV geen onderdeel van de begroting. De raad kan van oordeel zijn dat hij bij de programmabegroting en verantwoording een overzicht wil hebben van welke producten er bij de programma’s horen. Dit wordt geregeld in het eerste lid.

Artikel 7 Kaders begroting

Artikel 7 gaat over het meerjarige budgettaire kader. Dat vormt, zoals in de meeste gemeenten gebruikelijk is, de grondslag voor de eigenlijke begroting. Gegeven het grote belang van het budgetrecht van de raad, is het logisch dat de raad expliciet een budgettair kader vaststelt. Daarbij worden ook de reserves en voorzieningen betrokken, als bedoeld in artikel 15.

Artikel 8 Uitvoering begroting

In artikel 8 legt de raad het college een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. Het tweede lid stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de productenraming. Het derde lid doet hetzelfde voor de uitvoering van de programma’s van de begroting.

In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het college.

Artikel 9 Interne controle

De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. Daarmee creëert de raad de zekerheid dat het college aan de eisen genoemd in met name artikel 8, eerste lid, zal kunnen voldoen.

In het eerste lid wordt het college opgedragen voor de inrichting van de financiële organisatie verschillende maatregelen te treffen op het gebied van interne controle, bijvoorbeeld een adequate functiescheiding. Voor een goede interne controle zijn echter aanvullende onderzoeken nodig. In het tweede lid van artikel 9 geeft de raad aan, welke onderzoeken hij nodig acht om de eisen van controle te waarborgen en met welke frequentie deze onderzoeken moeten worden uitgevoerd.

Het derde en vierde lid regelen dat het college op grond van de uitkomsten van de onderzoeken bij tekortkomingen maatregelen tot herstel treft.

De genoemde onderzoeken in dit artikel omvatten niet de interne onderzoeken van het college naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze interne onderzoeken zijn opgenomen in de verordening artikel 213a Gemeentewet.

Artikel 10 Tussentijdse rapportage en informatie

Artikel 10, eerste tot en met vijfde lid, formaliseert een belangrijk onderdeel van de planning en control van de raad. De raad geeft namelijk aan de aard van de informatie die het college standaard dient te verstrekken evenals de reguliere frequentie. Dit houdt tevens in dat, daar waar nodig, een risicoanalyse wordt verstrekt met een toekomstperspectief. Op basis van deze informatie kan de raad de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is.

Artikel 10 regelt wanneer de raad tussentijds over de stand van zaken in het lopende begrotingsjaar moet worden geïnformeerd. In dit artikel is gekozen voor twee tussenrapportages conform de bestaande praktijk.

Door het vastleggen van de datum in het artikel leegt de raad de maximale termijn vast, waarbinnen de tussenrapportages moeten worden samengesteld en opgeleverd.

In het derde lid van het artikel geeft de raad kaders voor de inrichting van de tussenrapportages. De tussenrapportages dienen overzichtelijk te zijn en niet te uitgebreid. Het gaat niet om uitsluitend financiële informatie, maar om de voortgang van de uitvoering van de begroting als geheel.

Het vierde en vijfde lid gaan in op de informatieplicht van het college voor nieuwe, niet in de begroting opgenomen activiteiten.

De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting op hoofdlijnen het door het college uit te voeren beleid. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma’s besloten liggen in materiële zin oftewel financieel geaccordeerd. Bij de uitvoering van de begroting geldt voor het college de informatieplicht uit het tweede en vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Bij het aangaan van verplichtingen of het uitoefenen van bevoegdheden door het college met ingrijpende gevolgen voor de gemeente moet het college eerst het gevoelen van de raad inwinnen. De raad schrijft nu in dit artikel voor welke privaatrechtelijke rechtshandelingen in elk geval vooraf aan de raad moeten worden gemeld. De raad perkt hiermee de beoordelingsvrijheid in van het college door zelf te bepalen wat belangrijk genoeg is om vooraf aan de raad mee te delen. De raad schept op deze wijze echter ook zekerheid voor het college. Het college weet welke informatie hij in elk geval vooraf aan de raad moet mededelen. Het haalt mogelijke misverstanden en politieke spanningen uit de lucht.

Voor verschillende privaatrechtelijke rechtshandelingen zijn in de verordening limietbedragen ingevuld. Bij rechtshandelingen boven deze limieten is het college verplicht vooraf het gevoelen van de raad in te winnen. Beneden deze bedragen blijft overigens de informatieplicht voor het college gelden, zoals neergelegd in artikel 169, vierde lid, Gemeentewet, dat wil zeggen dat het college gehouden is de raad te informeren over het gebruik van collegebevoegdheden indien er om welke reden dan ook ingrijpende gevolgen zijn te verwachten.

De limietbedragen in de verordening moeten voldoende hoog zijn, zodat het college niet bij elke kleine zaak eerst de raad moet raadplegen. Hierdoor zou kostbare tijd van de raad en het college verloren gaan en de handelingsvrijheid van het college worden gefrustreerd. Iets wat de dualiseringsoperatie juist probeert te voorkomen. De raad en het college zullen steeds moeten afwegen de kosten die aan de informatievoorziening is verbonden versus het nut, de toegevoegde waarde ervan. Al snel namelijk wordt er in de praktijk een overvloed aan informatie gevraagd. Het vaststellen van grensbedragen heeft altijd iets arbitrairs, maar de opgenomen bedragen van € 1.500.000 voor de aankoop van onroerende zaken, € 500.000 in de (overige) investeringssfeer en € 50.000 in de exploitatiesfeer lijken in de praktijk hanteerbaar.

Artikel 11 Jaarstukken

Artikel 11 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop. De verantwoording betreft de volledige begroting: programma’s, paragrafen en financiële begroting.

Artikel 12 Jaarplanning

Dit artikel geeft een overzicht van de data waarop het college de diverse stukken uit de begrotingscyclus bij de raad moet indienen respectievelijk voor de leden van de raad ter inzage moet leggen.

Artikel 13 Waardering en afschrijving vaste activa

De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de “regels voor waardering en afschrijving activa”. Artikel 13 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio. De materiele vaste activa worden onderverdeeld in materiele vaste activa met economisch nut en materiele vaste activa met alleen maatschappelijk nut.

Het eerste lid bepaalt dat de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief lineair worden afgeschreven in 5 jaar, de maximumtermijn volgens het BBV.

Het tweede lid bepaalt, dat het saldo van agio en disagio direct in de exploitatie wordt verwerkt; dit is toegestaan volgens het BBV, evenals afschrijving gedurende maximaal de looptijd van de lening.

Het tweede lid bepaalt, dat de kosten voor het afsluiten van geldleningen ineens ten laste van het resultaat worden gebracht. De raad kan de afschrijvingstermijn en wijze op deze plaats in de verordening vastleggen.

Het derde lid geeft de afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa met economisch nut. De afschrijvingswijze van deze activa is lineair. De maat voor de afschrijvingstermijnen is de economische levensduur. De afschrijvingstermijnen zijn afgestemd op de Nijkerkse situatie.

Het vierde lid geeft een opsomming van de activa van de gemeente, welke slechts een maatschappelijk en geen economisch nut hebben. Investeringen in vaste activa met alleen maatschappelijk nut mogen ineens ten laste van de exploitatie worden gebracht. Deze investeringen genereren geen inkomsten en brengen bij verkoop geen geld op. Activering van deze activa geeft een opwaartse vertekening van het eigen vermogen. Het is de bedoeling dat de verordening een limitatieve opsomming geeft. Hierbij dient opgemerkt te worden dat alleen investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut geactiveerd mogen worden. Er moet namelijk in de praktijk een (h)erkenbaar criterium zijn voor de onderscheiding van activa met alleen een maatschappelijk nut. In lid 4 is er voor gekozen om aan te geven welke soorten van activa het betreft. Meer gedetailleerd gaat het dan om de zaken als waterwegen, waterbouwkundige werken, permanente terreinwerken, wegen, straten, fietspaden, voetpaden, bruggen, viaducten, tunnels, verkeerslichtinstallaties, openbare verlichting, straatmeubilair, reconstructie openbare ruimten, parken en overig groen.

Het vijfde lid bepaalt, dat activa met alleen maatschappelijk nut onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves direct ten laste van de exploitatie worden gebracht. Slechts bij uitzondering mogen dergelijke investeringen met toestemming van de raad worden geactiveerd. Dit kan nodig zijn ingeval een gemeente een (aantal) zeer grote investering in de openbare ruimte wil uitvoeren. Een gemeente kan bij een dergelijk (meerjarige) investering de begroting mogelijk niet sluitend krijgen. Dit is echter wel verplicht. Artikel 189 Gemeentewet bepaalt namelijk, dat de begroting in enig jaar in evenwicht is, dan wel evenwicht in de eerstvolgende jaren tot stand wordt gebracht. In een dergelijk geval kan activering van deze investeringen bij wijze van uitzondering uitkomst bieden.

In het zesde lid is aangegeven dat het college om bedrijfseconomische redenen kan kiezen voor een kortere afschrijvingstermijn. Dat kan bijvoorbeeld nuttig zijn bij renovatie/groot onderhoud aan gebouwen. De standaard afschrijvingstermijn van 25 jaar sluit niet altijd aan bij de resterende boekwaarde of gebruiksduur van het betreffende (hoofd-)gebouw. Met gebruikmaking van het zesde lid kan worden bereikt dat voor de afschrijvingstermijn van de kosten van renovatie wordt aangesloten bij de resterende afschrijvingstermijn van het betreffende gebouw.

Mogelijk zijn er ook andere situaties waarin toepassing van een aangepaste (kortere) afschrijvingstermijn bedrijfseconomisch gewenst is, zonder het principe los te laten dat op de betreffende investeringen wordt afgeschreven.

In de reguliere rapportages (bestuursrapportage/jaarrekening) informeert het college de raad over de situaties waarin van het zesde lid gebruik is gemaakt.

Het zevende lid is een overgangsbepaling. Het is namelijk niet nodig de nieuwe regels voor waardering en afschrijving met terugwerkende kracht toe te passen op alle investeringen die nog op de exploitatie drukken. Dit zou aanzienlijke financiële consequenties hebben. De overgangsbepaling houdt in dat de nieuwe regels pas gaan gelden voor investeringen die worden verricht na 1 januari 2004.

Artikel 14 Voorziening oninbare vorderingen

Artikel 14 geeft de regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare vorderingen. In de Nijkerkse praktijk is dit een probleem van beperkte omvang.

Artikel 15 Reserves en voorzieningen

Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad.

Artikel 15 bepaalt, dat het college het beleid over de reserves en voorzieningen voorlegt ter behandeling en vaststelling door de raad. Daarbij kan de raad het kader vaststellen voor de omvang van de reserves. Kaders stellen voor voorzieningen is veelal niet aan de orde, omdat voorzieningen een verplichtend karakter kennen. Wel is het inzichtelijk informatie te geven over de voorzieningen.

Artikel 16 Kostprijsberekening

In artikel 16 is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, let b Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. Kostprijzen laten zich op vele manieren berekenen. In dit artikel worden uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven.

Artikel 17 Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 212, tweede lid onder c. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de begroting en de rekening zoals die in het Besluit begroting en verantwoording is voorgeschreven. In dit artikel stelt de raad doelstellingen, richtlijnen en limieten die voor het college gelden. Het vierde lid van het artikel draagt het college op een financieringsstatuut (treasurystatuut) op te stellen dat met name protocollen bevat voor de dagelijkse uitvoering. Onderwerpen die in zo’n besluit aan de orde komen zullen met name betreffen het derivatenbeheer (indien van toepassing), het kasbeheer, het risicobeheer, de financiering en de administratieve organisatie. Onder het risicobeheer vallen het renterisicobeheer, het kredietrisicobeheer, het koersrisicobeheer, het interne liquiditeitsbeheer en het valutarisicobeheer (indien van toepassing).

In het derde lid onder a wordt gesproken van een vereiste rating die een financiële instelling moet hebben. De regelgeving schrijft voor dat het minimaal om een AA-rating moet gaan.

In onderdeel b wordt verder gesproken over een hoofdsomgarantie voor uitzettingen. Dit is de minimumeis die volgens de regeling geldt. De nominale waarde van de uitzetting blijft dan in ieder geval intact.

De kasgeldlimiet en de renterisiconorm zijn wettelijk geregeld (Wet financiering decentrale overheden, artikel 3 en 4, respectievelijk 5 en 6). Overschrijding is niet toegestaan. Gedeputeerde staten moeten in hun hoedanigheid van toezichthouder ingrijpen, maar kunnen onder bijzondere omstandigheden een tijdelijke overschrijding tolereren. Bij overschrijding kan de gemeente worden geconfronteerd met preventief toezicht op het sluiten van kortlopende (kasgeldlimiet) of langlopende (renterisiconorm) leningen. De raad dient daarom wanneer overschrijding dreigt terstond geïnformeerd te worden.

Artikel 18 Registratie bezittingen en activa

Voor een goed beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de gemeentelijke bezittingen onontbeerlijk. Om te garanderen dat de registratie actueel en juist is, wordt in dit artikel het college opgedragen periodiek de registratie te controleren en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te treffen.

Artikel 19 Administratie

In artikel 19 worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet  inherent aan het dualisme  de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college.

Artikel 20 Financiële administratie

Een belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit begroting en verantwoording zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.

Artikel 21 Financiële organisatie

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan hij zich moet houden.

Artikel 22 Aanbesteding en inkoop

De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Het college zorgt voor het opstellen van regels voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Er bestond nog geen financiële beheersverordening volgens (het oude) artikel 212. Wel was er een raadsbesluit met financiële spelregels. Dit dient te worden ingetrokken, evenals het Treasurystatuut.