Regeling vervallen per 01-01-2013

Nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Nijkerk

Geldend van 01-02-2007 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2007

Intitulé

Nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Nijkerk

Het college van de gemeente Nijkerk;

Gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Algemene Wet Bestuursrecht en artikel 38 uit de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Nijkerk;

b e s l u i t:

vast te stellen de Nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 1 Beleidsregel verstrekkingen individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1.1 De aanvraag

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt als een schriftelijke aanvraag is ingediend bij de Gemeente Nijkerk. Op een aanvraag is de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. Deze wet dient als bekend te worden beschouwd.

Een uitzondering daarop is de aanvraag voor een algemene voorziening.

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar.

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

Artikel 1.2 De aanvrager

Alleen door of namens een persoon met beperkingen kan een aanvraag voor een Wmo-voorziening worden ingediend. Dit laatste moet dan blijken uit een machtiging van de persoon met beperkingen of uit het feit, dat de aanvrager de wettelijk vertegenwoordiger is. Het begrip ‘persoon met beperkingen’ is omschreven in artikel 1, lid d van de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.3 De bevoegde gemeente

De vaststelling of iemand in de gemeente woonachting is, gebeurt door het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Bij twijfel moet het aantal nachten waar men verblijft uitsluitstel bieden. De gemeente waar men de meeste nachten verblijft, is verantwoordelijk voor de verstrekking van de voorziening. De aanvraag moet worden ingediend bij de gemeente waar men zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 1.4 Algemene voorzieningen

Op grond van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kan het College individuele voorzieningen bieden in de vorm van een algemene voorziening. Het begrip algemene voorzieningen is nieuw binnen de Wmo. De regels voor de algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft (grens ligt bij 12 weken);

  • het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte;

Het karakter van deze algemene voorzieningen: een snelle oplossing in weinig complexe en niet langdurige situaties, zonder administratieve rompslomp, dus met weinig bureaucratie, geen eigen bijdragen en geen beschikkingen, is zodanig dat bij algemene voorzieningen andere wijzen van aanvragen dan uitsluitend schriftelijk mogelijk moet zijn.

Volstrekt helder moet wel zijn:

  • -

    wanneer het verzoek om een algemene voorziening is gedaan;

  • -

    door wie dat verzoek is behandeld;

  • -

    welke beperkte toets is uitgevoerd;

  • -

    wat daar het effect van is;

  • -

    zodat vast ligt welke algemene voorziening van toepassing is;

  • -

    op welke wijze verstrekt;

  • -

    voor welke periode.

Dit wordt vastgelegd in een eenvoudige rapportage van de hand van degene die heeft behandeld, op maximaal één A4.

Artikel 1.5 Aantoonbare beperkingen

Voor de toekenning van voorzieningen moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. De ziekte of het gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan moet op objectieve wijze plaatsvinden.

Artikel 1.6 Andere wettelijke regelingen

Wanneer op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat vindt geen verstrekking in het kader van de Wmo plaats.

Artikel 1.7 Goedkoopst adequate voorziening

De gemeente verstrekt de goedkoopste voorziening, die als adequaat beschouwd kan worden. De verstrekking kan hierdoor afwijken van de aangevraagde voorziening. In verband hiermee is onder meer besloten dat het verstrekkingenpakket zoveel mogelijk te standaardiseren. Alleen wanneer een standaardvoorziening niet adequaat is, zal een verstrekking van een daarvan afwijkende voorziening aan de orde zijn. Waar mogelijk worden voorzieningen herverstrekt. Een product kan weliswaar duurder zijn, maar daardoor langer meegaan. Uiteindelijk kan de prijs, over de levensduur gerekend, dan lager uitvallen. Bij het vaststellen van de goedkoopste voorziening gaat het om wat voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Als de betrokkene een duurdere voorziening in natura wil verkrijgen is dit toegestaan, mits deze voorziening adequaat is en zo nodig na inname herverstrekt kan worden. De meerkosten van een dergelijke ‘luxer’ voorziening komen voor rekening van de betrokkene en worden bij beëindiging en inname van de verstrekking niet vergoed. Ook bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget komen de meerkosten voor rekening van de aanvrager.

Artikel 1.8 Individueel gericht

De gemeente verstrekt een voorziening slechts, wanneer deze in overwegende mate op het individu gericht is. Voorzieningen moeten binnen de grenzen van het verstrekkingenbeleid zijn afgestemd op de specifieke situatie van een cliënt. Afgestemd op de specifieke situatie van de cliënt betekent niet dat alle aanvragen zonder meer worden gehonoreerd.

Artikel 1.9 Langdurig noodzakelijk

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil echter niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Artikel 1.10 Algemeen gebruikelijk

Wanneer een voorziening voor de aanvrager als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden vindt geen verstrekking plaats in het kader van de Wmo. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

  • 1.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 2.

    de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

  • 3.

    de voorziening is niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

  • 1.

    de aangevraagde voorziening betreft een acute, onverwachte vervanging van een gebruikelijke voorziening.

  • 2.

    een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

Artikel 1.11 Gebruik van voorzieningen

Een voorziening die door de gemeente aan een aanvrager wordt verstrekt, is met name bedoeld voor het gebruik in de directe woon- en leefomgeving. Indien voorzieningen tijdens bijvoorbeeld een vakantie worden meegenomen naar elders draagt de aanvrager in beginsel zelf de verantwoordelijkheid voor de verzekering van de voorziening en voor het laten verhelpen van defecten en storingen. In geval achteraf blijkt dat er sprake was van normale reparatiekosten, die de betrokkene niet verweten kunnen worden, worden deze vergoed. Een aanvullende voorziening voor het meenemen dan wel het gebruiken van een voorziening buiten de directe woon- en leefomgeving wordt in beginsel niet verstrekt.

Artikel 1.12 Afschrijvingstermijn en vervanging

Bij gelijkblijvend ziektebeeld verstrekt de gemeente bij vervolgaanvragen slechts een nieuwe voorziening, wanneer een voorziening technisch is afgeschreven. Dit zal van situatie tot situatie verschillen, omdat voorzieningen in verschillende omstandigheden worden gebruikt en er ook verschillen zijn in intensiteit, belasting en frequentie. Situaties waarin de voorziening, buiten de schuld van de aanvrager om, kapot of verloren is gegaan, vormen hierop een uitzondering.

Voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft en daarbij sprake is van schuld, wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootermobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen wordt eerst met betrokkene overlegd en duidelijk gemaakt dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan wordt overgegaan tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening wordt ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan wordt tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.

Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden.

Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan op gelijke wijze bij verloren gaan gedurende de looptijd gehandeld worden.

Artikel 1.13 Begripsbepalingen

Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Verordening:

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdverblijf:

de woonruimte , bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen een briefadres heeft.

Hoofdstuk 2 Verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Verschillende wijzen om voorzieningen te verstrekken

Gevolg van artikel 6 van de Wmo is dat er drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk zijn.

  • Voorziening in natura. De gemeente verstrekt een voorziening kant en klaar aan de aanvrager. Bij verstrekking van roerende voorzieningen ligt het primaat bij bruikleen.

  • Persoonsgebonden budget. de gemeente verstrekt een bedrag aan de aanvrager, die daarmee zelf een dienst of voorziening inkoopt. De voorwaarden voor toekenning en gebruik van een persoonsgebonden budget zijn uitgewerkt in artikel 2.3 t/m 2.6.

  • Financiële tegemoetkoming. In relatie tot bouwkundige woonvoorzieningen legt de Wmo, in artikel 7, lid 2 de verplichting op om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget genoemd worden.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

  • 1. Toekenning van een voorziening in natura vindt plaats door middel van een beschikking.

  • 2. Losse woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn:

    • a.

      aankleedtafel voor kinderen (bruikleen)

    • b.

      afdroogtafel (bruikleen)

    • c.

      badzitje

    • d.

      badplank

    • e.

      douchestoel

    • f.

      douchebrancard (bruikleen)

    • g.

      douchestretcher (bruikleen)

    • h.

      douchewagen (bruikleen)

    • i.

      kinderbox (bruikleen)

    • j.

      postoel

    • k.

      toiletstoel

    • l.

      toiletverhoger

    • m.

      mobiele tillift (bruikleen)

    • n.

      traplift (bruikleen)

Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      als er een algemene voorziening de goedkoopst adequate voorziening is.

    • c.

      de aanvrager eerder onverantwoord is omgegaan met een persoonsgebonden budget voor individuele Wmo-voorzieningen.

    • d.

      Een aanvrager als bedoeld onder b. of c. kan alsnog in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget, als na een herbeoordeling blijkt dat, door gewijzigde omstandigheden, de aanvrager vermoedelijk wel verantwoord met het persoonsgebonden budget kan omgaan. Het college kan voor de herbeoordeling advies inwinnen bij terzake deskundigen.

Artikel 2.4 Omvang van het persoonsgebonden budget

1. Bij de bepaling van de omvang van het persoonsgebonden budget worden twee mogelijkheden onderscheiden:

  • a.

    Het persoonsgebonden budget voor diensten, afkomstig uit de AWBZ, dat in de Wmo per 1 januari 2007 alleen maar betrekking heeft op hulp bij het huishouden;

  • b.

    Het persoonsgebonden budget voor voorzieningen afkomstig uit de Wvg, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Bij diensten (hulp bij het huishouden) gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. Dit is zorg afkomstig uit de AWBZ. De AWBZ kende al een dergelijk systeem van persoonsgebonden budgetten.

Wat betreft de voorzieningen afkomstig uit de Wvg zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden.

De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier periodiek bij de leverancier worden opgevraagd.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van 90% het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget (90% over netto kostprijs). Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Wat betreft de kosten voor onderhoud worden hiervoor de contracten met de leveranciers als uitgangspunt genomen. Door de PGB-houder moet worden aangetoond dat voor onderhoud een adequate voorziening is getroffen, om te voorkomen dat achteraf problemen ontstaan.

2. Hulp bij het huishouden

  • 1.

    Diegenen die in 2007 een eerste aanvraag doen en direct onder de gemeentelijke regels vallen krijgen een bedrag dat als volgt is vastgesteld (100% van de gemiddelde tarieven die de gemeente betaald aan de door hen geselecteerde aanbieders voor 52 weken op jaarbasis, met onderscheid naar alleen schoonmaken (HV 1) en overige huishoudelijke hulp (HV2/3); bij AWBZ was dit € 17,- per uur):

    Klasse

    Aantal uren

    Alleen schoonmaken (HV1)

    Met lichte ondersteuning (HV2)

    In ontregeld huishouden (HV3)

    1

    0-2 uur

    € 738

    € 1.087

    € 1.087

    2

    2-4 uur

    € 2.215

    € 3.260

    € 3.260

    3

    4-7 uur

    € 4.061

    € 5.977

    € 5.977

    4

    7-10 uur

    € 6.276

    € 9.238

    € 9.238

    5

    10-13 uur

    € 8.492

    € 12.498

    € 12.498

    6

    13-16 uur

    € 10.707

    € 15.759

    € 15.759

    Hoger

    > 16 uur

    € 14,2 per uur

    € 20,9 per uur

    € 20,9 per uur

  • 2.

    Diegenen die op basis van overgangsrecht op 31 december 2006 een indicatie hebben voor hulp bij het huishouden op grond van de AWBZ ontvangen in het jaar 2007 de onderstaande bedragen zo lang als de indicatie duurt, doch maximaal tot en met 31 december 2007. Daarna vallen zij onder de gemeentelijke regels.

    Klasse 1: € 904,- per jaar

    Klasse 2: € 2.714,- per jaar

    Klasse 3 € 4.977,- per jaar

    Klasse 4 € 7.692,- per jaar

    Klasse 5 € 10.407,- per jaar

    Klasse 6 € 13.120,- per jaar.

  • 3.

    Als ondersteuning bij de verantwoordelijkheid voor het persoonsgebonden budget, biedt de gemeente Nijkerk voor personen als genoemd onder 1, desgewenst aan om op zijn kosten lid te worden van budgethoudersvereniging Per Saldo (abonnement plus). Voor de personen als genoemd onder 2, geldt dat zij op grond van de AWBZ in 2007 voor de duur van hun indicatie nog een beroep kunnen doen op uitgebreidere dienstverlening door de Sociale Verzekeringsbank. Daarna is ook voor hen een lidmaatschap van budgethoudersvereniging Per Saldo op kosten van de gemeente Nijkerk een optie.

3. Woonvoorzieningen

  • 1.

    Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 3.015.

  • 2.

    Bouwkundige of woontechnische voorzieningen tot en met € 6.807 die voorkomen op de Standaard voorzieningen Lijst op basis van standaardbedragen. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 3.

    Bouwkundige of woontechnische voorzieningen die niet voorkomen op de Standaard voorzieningen Lijst en voorzieningen vanaf € 6.807 op basis van minimaal drie offertes. De hoogte van het persoonsgebonden budget is het bedrag van de goedkoopste door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 4.

    Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maxima:

    • a.

      € 949 in een woonwagen die binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan de standplaats binnen 5 jaar wordt opgeheven;

    • b.

      € 6.807 voor het bezoekbaar maken van een woning.

  • 5.

    Roerende woonvoorzieningen op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 6.

    Voor roerende woonvoorzieningen die niet kunnen worden geleverd door de gecontracteerde leveranciers, berekening kostprijs op basis van de door het college geaccepteerde offerte.

  • 7.

    Voor vervanging vloerbedekking niet ouder dan 7 jaar bedraagt het persoonsgebonden budget € 30,00/m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW).

  • 8.

    Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.

  • 9.

    Tijdelijke huisvesting op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van:

    • a.

      € 582,-- per maand bij zelfstandige woonruimte;

    • b.

      € 291,-- per maand bij niet-zelfstandige woonruimte

4. Vervoersvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

Voor deze tegemoetkomingen zijn normbedragen op jaarbasis vastgesteld. Op de norm wordt een korting toegepast op grond van een beperkte vervoersbehoefte, de aanwezigheid van een partner en leeftijd. Ook wanneer de tegemoetkoming wordt toegekend aanvullend op collectief vervoer wordt een korting toegepast.

1. Normbedragen

a. Voor 12-jarigen en ouder (100%)

Individueel taxivervoer 2000 x € 1,53 per km

pgb

Per jaar

€ 3.064

Individueel rolstoeltaxivervoer 2000 x € 1,76 per km

pgb

Per jaar

€ 3.520

Eigen/bruikleenautobudget Nibud kilometerprijs 2000 x € 0,43 per km

pgb

Per jaar

€ 870

b. Voor 4 tot 12-jarigen (75%)

Individueel taxivervoer 2000 x € 1,53 per km

pgb

Per jaar

€ 2.298

Individueel rolstoeltaxivervoer 2000 x € 1,76 per km

pgb

Per jaar

€ 2.640

Eigen/bruikleenautobudget Nibud kilometerprijs 2000 x € 0,43 per km

pgb

Per jaar

€ 652,50

c. Voor partners beiden geïndiceerd (2x75%)

Individueel taxivervoer 2000 x € 1,53 per km

pgb

Per jaar

€ 4.596

Individueel rolstoeltaxivervoer 2000 x € 1,76 per km

pgb

Per jaar

€ 5.280

Eigen/bruikleenautobudget Nibud kilometerprijs 2000 x € 0,43 per km

pgb

Per jaar

€ 1.305

d. Aanvullend op collectief vervoer (25%)

Een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van individueel (rolstoel)taxivervoer of bruikleenautovervoer wordt aanvullend op het gebruik van collectief vervoer alleen verstrekt indien de gehandicapte wel gebruik kan maken van collectief vervoer, maar uitsluitend collectief vervoer wegens sociale omstandigheden niet adequaat is gezien de vervoersbehoefte. In dat geval gelden de volgende normbedragen:

Individueel taxivervoer 2000 x € 1,53 per km

pgb

Per jaar

€ 766

Individueel rolstoeltaxivervoer 2000 x € 1,76 per km

pgb

Per jaar

€ 880

Eigen/bruikleenautobudget Nibud kilometerprijs 2000 x € 0,43 per km

pgb

Per jaar

€ 217,50

e. Bewoners van AWBZ-instellingen (50%)

Individueel taxivervoer 2000 x € 1,53 per km

pgb

Per jaar

€ 1.532

Individueel rolstoeltaxivervoer 2000 x € 1,76 per km

pgb

Per jaar

€ 1.760

Eigen/bruikleenautobudget Nibud kilometerprijs 2000 x € 0,43 per km

pgb

Per jaar

€ 435

f. Toeslag bewoners AWBZ-instellingen

Afhankelijk van de individuele situatie.

g. Tegemoetkoming in het gebruik van een collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling

De tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten van het vervoer, en maximaal 50% van de kosten die de gemeente bijdraagt voor het gebruik van de Regiotaxi door zelfstandig wonende mensen met een beperking. Dit bedrag is afhankelijk van prijsafspraken met de vervoerder van de Regiotaxi en de vastgestelde reizigerstarieven.

2. Begeleidingskosten

  • a.

    Het persoonsgebonden budget bestaat uit twee maal de enkele reisafstand van de begeleider naar de aanvrager. Bij de vaststelling van de hoogte van het budget voor de kosten van begeleiding wordt rekening gehouden met het feit dat de aanvrager ook bezoek kan ontvangen.

  • b.

    Als de aanvrager met het OV of met De Regiotaxi kan reizen, is de hoogte van de kosten van begeleiding gebaseerd op het tarief van OV.

  • c.

    Als de aanvrager met een (rolstoel)taxi, eigen auto of auto van derden kan reizen, wordt het persoonsgebonden budget voor de begeleidingskosten gebaseerd op het aantal kilometers gelegen tussen de woning van de begeleider en de woning van de aanvrager, tegen het kilometertarief, dat jaarlijks door de Uitvoering Werknemersverzekeringen (Uwv) wordt vastgesteld.

  • d.

    Reiskosten in verband met de rij-, gewenningslessen voor vervoersvoorzieningen: een vergoeding van € 0,29 per kilometer.

3. Overige individuele vervoersvoorzieningen

Op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Voorzieningen die niet geleverd worden door de gecontracteerde leveranciers op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.

5. Rolstoelen

  • 1.

    Op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Voorzieningen die niet geleverd worden door de gecontracteerde leveranciers op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie (gemiddeld op basis van het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar).

  • 2.

    Voor de diverse rolstoelaccessoires gelden daarbij de volgende maximale bedragen (inclusief BTW):

    Schootskleed

    € 118,00

    Spaakbeschermers

    € 139,00

    Transferbord

    € 106,00

    Voorframebeschermers

    € 37,00

    touch-up verf

    € 24,00

    Reflectorkit

    € 23,00

    Spiegel

    € 41,00

  • 3.

    Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.424, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Artikel 2.5 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, hetgeen op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een program van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking en kan het college besluiten (een deel van) het persoonsgebonden budget terug te vorderen.

In de beschikking zal ook opgenomen moeten worden dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld.

  • 1.

    Voor een persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden gelden de volgende bevoorschottingsritmes:

    tot € 2.500 op jaarbasis

    in een keer

    Tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis

    per half jaar

    tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis

    per kwartaal

    boven € 25.000 op jaarbasis

    Maandelijks

  • 2.

    Voor een persoongebonden budget voor woonvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting:

    tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

    in een keer

    bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen tot en met € 6807,--

    in een keer

    bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen vanaf € 6807,--

    geen bevoorschotting, uitbetaling na gereedmelding

    roerende woonvoorzieningen

    in een keer bij aanschaf, per maand bij huur

    onderhoud, keuring en reparatie

    per jaar

    tijdelijke huisvesting

    geen bevoorschotting, financiering achteraf per maand

    verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen

    in een keer

    Financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen die worden verstrekt aan woningeigenaren, die niet zelf de aanvrager zijn worden niet bevoorschot maar uitbetaald na gereedmelding. Ook huurderving wordt achteraf gefinancierd en per maand uitbetaald.

  • 3.

    Voor vervoersvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting:

    PGB’s voor vervoer

    per kwartaal

    Begeleidingskosten

    per kwartaal

    onderhoud, keuring en reparatie

    per jaar

    overige vervoersvoorzieningen

    in een keer bij aanschaf, per maand bij huur

  • 4.

    Voor rolstoelen geldt de volgende bevoorschotting:

    onderhoud, keuring en reparatie

    per jaar (sportrolstoel per 3 jaar)

    overige voorzieningen

    in een keer bij aanschaf, per maand bij huur

Artikel 2.6 Verantwoording van het persoonsgebonden budget

  • 1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 2. Met uitzondering van budgethouders voor verhuizen, gebruik van eigen auto, taxi of rolstoeltaxi, dient iedere budgethouder de volgende stukken te bewaren:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte/gehuurde voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van aanschaf/huur van de voorziening;

      of:

    • c.

      bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • d.

      betalingsbewijzen van de woningaanpassing;

      of:

    • e.

      een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen;

    • f.

      indien van toepassing een nota van het lidmaatschap van Per Saldo.

Artikel 2.7 Terugvordering

Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Is het persoongebonden budget niet ingezet, of niet ingezet voor het doel waarvoor het bestemd is, dan overweegt het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. In dat geval kan de voorziening alsnog in natura worden verstrekt.

Artikel 2.8 Eigendom

Op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Nijkerk van toepassing. Op grond van deze overeenkomst worden met een persoonsgebonden budget aangeschafte roerende woonvoorzieningen, vervoermiddelen, verplaatsingsmiddelen of andere hulpmidden eigendom van de gemeente, als de voorziening niet meer adequaat is voor de aanvrager, of als het recht erop vervalt, bijvoorbeeld bij verhuizing naar een andere gemeente.

Artikel 2.9 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 7 van de verordening bepaalt dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen (voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een financiële tegemoetkoming) aan personen van 18 jaar en ouder, een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn.

Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage is gebaseerd op de kostprijs en maximaal de kostprijs is van de verstrekte voorziening. Bij huishoudelijke hulp is dat het gemiddelde uurtarief van de door de gemeente geselecteerde aanbieders, vermenigvuldigd met het aantal uren hulp per periode. Bij woonvoorzieningen is dat bij een verstrekking in eigendom de kostprijs gedeeld door de maximale periode dat een eigen bijdrage wordt gevraagd (2 jaar). De omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel is uitgewerkt in artikel 2.10 wat betreft hulp bij het huishouden en wat betreft de woonvoorzieningen is dit uitgewerkt in artikel 2.11.

Vervolgens wordt de inkomensafhankelijke bijdrage door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld op het niveau van de kostprijs dan wel op een inkomensafhankelijke maximum bijdrage.

De bepaling van het inkomensafhankelijke maximum gaat als volgt. Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn.

Omdat de eigen bijdrage berekend wordt over het verzamelinkomen in het jaar 2004 kan het zijn dat men sinds dien aanzienlijk minder is gaan verdienen. In die situatie is herziening van de eigen bijdrage mogelijk. Dan moet het (gezamenlijk) verzamelinkomen wel meer dan € 1.816,- lager uitvallen dan in 2004. Herziening is ook mogelijk als in 2006 een uitkering Wwb wordt ontvangen.

Indien met betrekking tot het peiljaar geen aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, wordt de eigen bijdrage bepaald op basis van het het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

In omstandigheden is het mogelijk dat een voorlopige eigen bijdrage wordt betaald. In die situatie ontstaat de mogelijkheid van naheffing. Al deze activiteiten voert het CAK uit.

Artikel 2.10 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel hulp bij het huishouden

  • a.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 16,60 (per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.137 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • b.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 14.162 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • c.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 20.810,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • d.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 19.837 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

Artikel 2.11 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel woonvoorzieningen

  • a.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 5,55 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 18.827 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 8,5 % bedraagt.

  • b.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 5,55 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.522 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 8,5 % bedraagt.

  • c.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 7,90 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 23.543 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 8,5 % bedraagt.

  • d.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 7,90 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 24.796 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 8,5 % bedraagt.

Artikel 2.12 Geen eigen bijdrage/eigen aandeel rolstoel

Voor de verstrekking van een rolstoel is geen eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd.

Artikel 2.13 Perioden van vier weken

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van 26 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 13 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Mogelijke voorzieningen

Artikel 8 van de verordening geeft een drietal mogelijk te verstrekken voorzieningen aan:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Ad.a Primaat algemene hulp bij het huishouden.

Uit artikel 9 van de verordening blijkt dat indien als gevolg van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat op kan lossen, men voor deze eerste vorm, algemene hulp bij het huishouden in aanmerking kan komen. Bij algemene hulp bij het huishouden ligt zodoende het primaat

Hierbij wordt met name gedacht aan respijtzorg als een algemene voorziening.

Alleen verstrekking met instemming van aanvrager

Mocht men aan het loket aangeven niet met deze vorm van hulp in te kunnen stemmen, dan wordt een normale procedure opgestart met een aanvraagformulier en het gebruikelijke onderzoek. Deze vorm van algemene hulp bij het huishouden wordt dus alleen gerealiseerd indien cliënt het daar mee eens is. De brief is dan alleen maar een bevestiging en geen beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaat. Wil men een beschikking, bijvoorbeeld omdat men een persoonsgebonden budget wil, dan wordt die afgegeven. Er moet dus altijd overeenstemming bestaan over deze vorm van hulp.

Duur verstrekking

Daarbij moet gedacht worden aan situaties die maximaal drie maanden voortduren.

Ad b. en c. Hulp bij het huishouden in natura of door middel van een persoonsgebonden budget.

Artikel 9 van de verordening bepaalt dat indien de algemene hulp bij het huishouden niet aanwezig is, of indien deze algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing bied, men in aanmerking kan komen voor hulp bij het huishouden in natura of een persoonsgebonden budget, te besteden aan hulp bij het huishouden.

Mantelzorg

Hulp bij het huishouden kan verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaats vindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft dan de hulpvrager.

Typen hulp in het huishouden

  • 1.

    Alleen schoonmaakwerkzaamheden Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Voor deze categorie cliënten gelden de volgende functies:

    • a.

      Licht en zwaar huishoudelijk werk

    • b.

      De was doen

    • c.

      Huishoudelijke spullen in orde maken

  • 2.

    Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding Een deel van de cliënten heeft hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Voor deze categorie cliënten gelden aanvullend de volgende functies:

    • a.

      Broodmaaltijd bereiden

    • b.

      Warme maaltijd bereiden

    • c.

      Boodschappen doen voor dagelijks leven

    • d.

      Anderen helpen in huis met zelfverzorging

    • e.

      Anderen helpen in huis bij bereiden van de maaltijd

    • f.

      Dagelijkse organisatie van het huishouden (bijv. lichte administratieve werkzaamheden)

  • 3.

    Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen de ontregelde huishouding Bij een deel van de cliënten is sprake van een ontregelde huishouding. Voor deze categorie cliënten gelden aanvullend op categorie 1 en 2 de volgende functies:

    • a.

      instructie

    • b.

      advies

    • c.

      voorlichting

    • d.

      eenvoudige psychosociale begeleiding

Artikel 3.3 Voorliggende voorzieningen

Bij al deze onderdelen geldt dat voorliggende voorzieningen voorgaan.

1. Algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in:

kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; hondenuitlaat-service; boodschappendiensten enz. Als dit wettelijke voorzieningen zijn bestaat geen mogelijkheid tot aanspraak op een Wmo-voorziening. Voor andere voorliggende voorzieningen geldt dat dit ter plaatse beschikbaar moet zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening.

2. Werkwijze

  • a.

    Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.

  • b.

    Niet relevant zijn de kosten die aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

  • c.

    Indien het gaat om zorg in natura, dan kan de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

  • d.

    Omdat sprake is van een eigen bijdrage moeten de benodigde gegevens worden doorgegeven aan het CAK, die deze eigen bijdragen int.

  • e.

    Gaat het om een persoonsgebonden budget, dan kan, indien aan het gestelde in artikel 6 is of kan worden voldaan en er geen overwegende bezwaren bestaan, het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend en kan ingevolge lid 4 van artikel 6 tot uitbetaling worden overgegaan. Ook in deze situatie dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 13 van de verordening bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

  • a.

    als algemene woonvoorziening;

  • b.

    als woonvoorziening in natura;

  • c.

    als persoonsgebonden budget;

  • d.

    als financiële tegemoetkoming.

Als een algemene voorziening, zoals genoemd in artikel 2.2 lid 2 niet de oplossing is voor het woonprobleem, zal een aanvraag voor een woonvoorziening moeten worden ingediend. In dat geval komen de onder b, c en d van artikel 13 van de verordening genoemde verstrekkingsmogelijkheden in aanmerking.

Onder deze verstrekkingsmogelijkheden vallen de volgende concrete voorzieningen:

  • 1.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • 2.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • -

      kosten voor woningaanpassingen

    • -

      aanbouw of uitbreiding van ruimten

    • -

      verwerven van grond

  • 3.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

    • -

      roerende woonvoorzieningen

    • -

      onderhoud, keuring en reparatie

    • -

      tijdelijke huisvesting

    • -

      huurderving

    • -

      verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen

Artikel 4.2 Algemene woonvoorzieningen

Artikel 14 van de verordening bepaalt dat een aanvrager die voldoet aan de criteria “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” en een aanpassing aan de woning nodig heeft, voor een algemene woonvoorziening in aanmerking kan komen als deze het woonprobleem snel en adequaat op kan lossen.

De algemene woonvoorziening is net als alle algemene voorzieningen in de verordening bedoeld voor situaties betreffende oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg/ voorzieningen of betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd. Op dit moment zijn er de volgende algemene woonvoorzieningen binnen de Gemeente Nijkerk.

  • a.

    beugels

  • b.

    douchezitje

  • c.

    drempelhulp

  • d.

    antislip behandeling van de badkamervloer

Gaat het om een algemene voorziening, dan zal geen aanvraag worden ingediend. Een melding bij het Wmo-loket is voldoende. Na een beperkte toets zal geregeld worden dat de algemene woonvoorziening wordt gerealiseerd.

Artikel 4.3 Primaat verhuizing

Artikel 16 regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is en meer kost dan € 6.807, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt.

1. Afweging

Bij de afweging tussen verhuizing of woningaanpassing spelen vervolgens de volgende factoren een rol:

  • a.

    beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte;

  • b.

    vergelijking aanpassingskosten huidige en nieuwe woonruimte;De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing aanpassen;

  • c.

    snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden door verhuizing dan wel aanpassing. De richtlijn is dat een verhuizing binnen maximaal 6 maanden gerealiseerd moet kunnen zijn. Bij weigering van een aangepaste woning gaat de termijn opnieuw in;

  • d.

    aanwezigheid mantelzorg in huidige en nieuwe woonomgeving;

  • e.

    binding van de aanvrager met de wijk;

  • f.

    ligging van de huidige en nieuwe woonruimte ten opzichte van voorzieningen en werklocatie;

  • g.

    consequenties van verhuizing dan wel aanpassing voor de woonlasten van de aanvrager. Voor aanvragers, die op grond van hun inkomen in aanmerking komen voor Individuele Huursybsidie (IHS), is hierbij de richtlijn dat de verhuizing niet mag leiden tot overschrijding van de fiatteringgrens(het op dat moment geldende maximum), tenzij de aanvrager geen bezwaar heeft tegen een huurverhoging;

  • h.

    overige financiële consequenties van verhuizing dan wel aanpassing voor eigenaar-bewoner.

Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend.

2. Hoofdverblijf

De gemeente waar de aanvrager de woning van haar hoofdverblijf staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

3. Verhuis- en inrichtingskostenvergoeding

Valt de afweging uit in het voordeel van verhuizing, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen. Een verhuiskostenvergoeding zal veelal in de vorm van een persoonsgebonden budget ter hoogte van € 3.015 worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • a.

    De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

  • b.

    De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • c.

    Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.

4. Voorwaarden voor een verhuiskostenvergoeding

Een persoonsgebonden budget in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst-adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning, zoals in artikel 20, aanhef en onder e van de verordening wordt bepaald.

Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-adequate kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten.

Het college verstrekt in beginsel geen persoonsgebonden budget voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

Artikel 4.4 Primaat losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn.

Hierbij geeft de verordening in artikel 17 nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit.

Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

1. Voorwaarden voor een losse woonunit

  • a.

    De mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit moet bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw.

  • b.

    Op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

  • c.

    Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit.

  • d.

    Het is van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

Artikel 4.5 Overige (bouwkundige) voorzieningen.

1. Normaal gebruik van de woning

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen.

Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

2. Bezoekbaar maken van woningen

Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van woningen. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de verordening bedraagt € 6.807.

3. Woonvoorziening t.b.v. therapeutisch doel

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

4. Woonvoorziening t.b.v. hobby’s (incidenteel karakter)

Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

5. Voorliggende voorzieningen

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt – conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg- beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door:

  • a.

    redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders;

  • b.

    algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken;

  • c.

    een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Artikel 4.6 Overige niet-bouwkundige woonvoorzieningen

1. Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserend arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden:

Soort vertrek

Aantal m2 bij aanbouw

Aantal m2 bij uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

1 persoonsslaapkamer

10

4

2 persoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

- wastafelruimte

2

1

- doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

Berging

6

4

2. Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen.

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vast voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen die in een slooppand wonen.

3. Woningsanering in verband met CARA

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

4. Uitraasruimte

Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn.

De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

5. Kosten van tijdelijke huisvesting

Voorwaarde voor verstrekking van deze voorziening zijn:

  • a.

    De aanvrager kan zijn woning tijdelijk niet bewonen als gevolg van een noodzakelijke woning aanpassing;

  • b.

    De aanvrager kan redelijkerwijs niet voorkomen dat hij, als gevolg van deze aanpassing, dubbele woonlasten heeft;

  • c.

    De gemeente verstrekt deze voorziening voor de periode, waarin de aanvrager dubbele woonlasten heeft, met een maximum van 6 maanden.

6. Huurderving

Doel van deze voorziening is het stimuleren van woningeigenaren om aangepaste woningen toe te wijzen aan mensen met een beperking. De gemeente verstrekt deze voorziening voor een periode van maximaal 6 maanden.

7. Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 7 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • -

    Indien het artikel zeven jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt;

  • -

    Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Normbedragen

Als normbedragen worden gehanteerd:

  • -

    voor vloerbedekking € 30,- per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten;

Artikel 4.7 Procedure bij bouwkundige woningaanpassing

1. Bouwkundige voorzieningen kunnen alleen worden verstrekt als

  • a.

    de eigenaar van de woning is bereid om mee te werken;

  • b.

    de woning technisch aanpasbaar is;

  • c.

    de aanpassing bruikbaar is voor eventuele volgende bewoners met een beperking;

  • d.

    de voorziening voldoende verzekerd is. Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

  • e.

    het geen aanpassing betreft van een algemeen gebruikelijke voorziening aan de eisen van deze tijd;

  • f.

    het geen voorziening betreft in gebouwen die zijn of worden gebouwd na inwerkingtreding van het Bouwbesluit en die op grond daarvan tijdens de bouw (hadden) moeten worden aangebracht;

  • g.

    het geen voorzieningen betreft bestemd voor collectief gebruik in op senioren gerichte woongebouwen die gebouwd zijn na 1995, of in op gehandicapten gerichte woongebouwen.

2. Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt.

De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op.

3. Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het persoonsgebonden budget.

De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage (voor berekening zie artikel 12, dit voert het CAK uit) voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

4. Het college geeft toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

5. De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

6. He college controleert

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats.

De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

7. Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding

Voorwaarden voor verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • e.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

  • f.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming; de gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

  • g.

    Indien ná de toekenning van de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget en vóór de gereedmelding van de woningaanpassing de relatie tussen de aanvrager en de woning niet meer aanwezig is (verhuizing of overlijden) wordt de toegekende voorziening als volgt herzien:

    • a.

      Indien nog geen werkzaamheden zijn uitgevoerd vervalt de toegekende voorziening. Eventuele voorbereidingkosten komen echter wel voor een tegemoetkoming in aanmerking;

    • b.

      Indien de werkzaamheden gedeeltelijk zijn uitgevoerd wordt de toekenning (beschikking) herzien afhankelijk van het stadium waarin de aanpassingswerkzaamheden verkeren en afhankelijk van de reeds aangegane verplichtingen.

Artikel 4.8 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van (het persoonsgebonden budget of) de financiële tegemoetkoming:

  • 1

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3

    Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • 4

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom (incl. BTW) met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR(standaard voorwaarden Rechtsverhouding opdrachtgever architect) 1997 van de BNA de Koninklijke Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten). Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 5

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom (excl. BTW);

  • 6

    De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 7

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 8

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 9

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden. Richtlijn hierbij is dat verwerving van het aantal m2 gegeven in de tabel in artikel 4.6 lid 1 + maximaal 15% voldoende is om de aanbouw of uitbreiding te realiseren;

  • 10

    Als verwerving van grond nodig is om de toegang tot de woning aan te passen verstrekt de gemeente eveneens een financiële tegemoetkoming in de kosten daarvan. Het aantal m2 dat daarvoor in aanmerking komt is maximaal 20 m2. De grond kan gelegen zijn tussen de openbare weg en hoofdingang of tussen de tweede ingang en de berging en/of tuinpoort;

  • 11

    Als aanleg dan wel aanpassing van een terras en/of een toegangspad direct bij de woonruimte noodzakelijk is verstrekt de gemeente een financiële tegemoetkoming in de kosten daarvan. Het aantal m2 dat hiervoor in aanmerking komt bedraagt maximaal 6 respectievelijk 20.

  • 12

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 13

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 14

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening. Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

  • 15

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 13 meer dan € 1.000,-- bedragen, 2% van die kosten.

Artikel 4.9 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Artikel 4.10 Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Het college verstrekt alleen een persoonsgebonden budget in de werkelijk gemaakte kosten, van keuring, onderhoud en reparatie van de volgende woonvoorzieningen:

  • a.

    stoelliften

  • b.

    rolstoel- en staplateauliften

  • c.

    woonhuisliften

  • d.

    hefplateauliften

  • e.

    mechanische- of elektrische inrichting voor een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel

  • f.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren

  • g.

    toilet, voor zien van onderspoel/föhninrichting

Artikel 4.11 Kosten van tijdelijke huisvesting

Voorwaarde voor verstrekking van deze voorziening zijn:

  • a.

    De aanvrager kan zijn woning tijdelijk niet bewonen als gevolg van een noodzakelijke woningaanpassing;

  • b.

    De aanvrager kan redelijkerwijs niet voorkomen dat hij, als gevolg van deze aanpassing, dubbele woonlasten heeft;

  • c.

    De gemeente verstrekt deze voorziening voor de periode, waarin de aanvrager dubbele woonlasten heeft, met een maximum van 6 maanden.

Artikel 4.12 Persoonsgebonden budget in de kosten van huurderving

  • a.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het door het college vastgestelde maximumbedrag is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden.

  • b.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld onder a is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, en bedraagt maximaal 100% van de maximale huur, waarbij Individuele huursubsidie zou worden verstrekt.

Artikel 4.13 Waardevermeerdering door uitbreiding woning en grond

De restitutie zoals bedoeld onder artikel 21 lid a van de verordening bedraagt:

  • -

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

  • -

    voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

  • -

    voor het derde jaar 70% van de meerwaarde,

  • -

    voor het vierde jaar 60% van de meerwaarde,

  • -

    voor het vijfde jaar 40% van de meerwaarde,

  • -

    voor het zesde jaar 20% van de meerwaarde,

in alle gevallen minus het percentage van de kosten dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 23 van de verordening luidt:

“De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.”

Dat betekent dat er naast voorzieningen in natura en persoonsgebonden budgetten ten behoeve van vervoersvoorzieningen ook algemene vervoersvoorzieningen toegekend kunnen worden. Uit artikel 24 blijkt verder dat er een primaat ligt bij die algemene voorzieningen, met daarna een primaat voor het collectief vervoer.

Dat betekent dat bij het bestaan van vervoersproblemen altijd eerst gekeken wordt of algemene voorzieningen daar een snelle en eenvoudige oplossing voor kunnen bieden, indien dat niet het geval is wordt eerst gekeken of collectief vervoer het probleem kan oplossen, is dat ook niet het geval dan komen andere voorzieningen in aanmerking.

Artikel 5.2 Algemene vervoersvoorzieningen

Algemene voorzieningen op het terrein van de vervoersvoorzieningen moeten veelal nog ontwikkeld worden. Te denken valt aan een scootermobielpool voor personen die slechts in beperkte mate van een scootermobiel gebruik kunnen/willen maken. Voor hen kan een dergelijke pool een adequate oplossing zijn, terwijl daar tegenover staat dat bespaard wordt ten aanzien van permanent verstrekte scootermobiels. Het gaat dus om (zeer) incidenteel gebruik. Bij de toelatingstoets hoort in ieder geval het antwoord op de vraag of betrokkene veilig van de voorziening gebruik kan maken. Indien nodig is bij aflevering (en ophalen) van de voorziening een beperkte (aanvullende) instructie mogelijk.

Bij algemene voorzieningen geldt dat wie daar niet mee geholpen denkt te zijn uiteraard altijd een aanvraag kan indienen. Dan geldt echter de reguliere aanvraagprocedure.

Artikel 5.3 Primaat collectief vervoer (de Regiotaxi)

De Regiotaxi is een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit betekent dat eerst wordt gekeken of kan worden volstaan met het verlenen van het gebruik van De Regiotaxi onder tegemoetkoming in de extra kosten ten opzichte van het regulier OV, voordat eventueel andere voorzieningen worden verleend.

Om in aanmerking te komen voor vervoer met de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief moet aan ‘één van de volgende voorwaarden zijn voldaan. De aanvrager:

  • a.

    kan openbaar vervoer niet gebruiken vanwege in/uitstapproblemen, lang staan, zitten of het niet kunnen bereiken van de dichtstbijzijnde halte;

  • b.

    kan openbaar vervoer niet gebruiken vanwege sociaal/psychische factoren waardoor de privacy of de veiligheid van cliënt of medepassagiers niet is gegarandeerd, of vanwege andere reden ( b.v. gedragsstoornissen). Ook niet met begeleiding;

  • c.

    kan ook na training openbaar vervoer niet zonder begeleiding gebruiken op grond van cognitieve of visuele beperkingen (minimumleeftijdsgrens 12 jaar), maar kan wel zelfstandig reizen met de Regiotaxi.

Artikel 5.4 Het gebruik van een collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling

Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor vervoer met een bestaand collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling moet in aanvulling op de criteria in artikel 4.5 aan de volgende voorwaarde zijn voldaan:

De aanvrager heeft in de Regiotaxi begeleiding nodig, maar kan met het vervoerssysteem van de AWBZ-instelling zelfstandig reizen.

Artikel 5.5 Algemene beoordelingscriteria

Voor aanvragen voor vervoersvoorzieningen gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • 1.

    voorwaarde voor de verstrekking van een vervoersvoorziening is dat de aard van de handicap het gebruikt en/of het bereiken van het reguliere Openbaar Vervoer onmogelijk maakt.

  • 2.

    De gemeente verstrekt een vervoersvoorziening bij voorkeur in de vorm van collectief vervoer. Individuele verstrekkingen vinden alleen plaats wanneer de aard van de handicap het gebruik van collectief vervoer onmogelijk maakt en voor die verplaatsingsbehoefte, waarin het systeem voor collectief vervoer niet voorziet.

  • 3.

    Een vervoersvoorziening is bedoeld om de mobiliteitsbelemmeringen van de gehandicapte te verminderen. Het opheffen van de belemmeringen dient in algemene zin te worden nagestreefd, wat niet betekent dat dit redelijkerwijs altijd kan worden bereikt.

  • 4.

    Op grond van vaste jurisprudentie is de gemeente gehouden tegemoet te komen in de meerkosten tengevolge van de handicap, op basis van de zelfstandige individuele vervoersbehoefte in het kader van het leven van alle dag. Dit is een geobjectiveerd begrip dat niet behoeft overeen te komen met de vervoersbehoefte zoals die door de gehandicapte wordt ervaren.

  • 5.

    Indien een vervoersvoorziening de belemmeringen die bij het reizen in de directe woon- en leefomgeving worden ondervonden wegneemt, zo dat vervolgens op een aanvaardbare wijze deel genomen kan worden aan het maatschappelijk leven van alle dag zoals beschreven onder 7., wordt er van een adequate voorziening gesproken. Een combinatie van vervoersvoorzieningen kan wat dit betreft adequaat zijn. De goedkoopst adequate voorziening wordt doorgaans verleend.

  • 6.

    Vervoersvoorzieningen voor vervoer naar en van werk en school blijven onder de wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten (Wet REA)vallen. Wanneer een gehandicapte zo’n voorziening ontvangt verstrekt de in die wetten genoemde uitvoeringsinstellingen ook een vervoersvoorziening voor de verplaatsingen in verband met de deelneming ook een vervoersvoorziening voor de verplaatsing in verband met de deelneming aan het maatschappelijk verkeer. Gehandicapten, die zo’n voorziening ontvangen, kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening op grond van de Wmo.

  • 7.

    Voor een vervoersvoorziening komt men in aanmerking indien er sprake is van deelname aan het maatschappelijk leven van alledag, waarbij het in beginsel gaat om verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een zelfstandige individuele vervoersbehoefte in het kader van de verplaatsingen van alle dag. Dat wil zeggen dat de gehandicapte zelf, in meerdere of in mindere mate vanuit zichzelf, zich moet willen verplaatsen voor het doen van alledaagse activiteiten, zoals het doen van boodschappen en winkelen, het onderhouden van sociale contacten met familie, vrienden, kennissen, het bezoeken van een patiënt in het ziekenhuis, het uitoefenen van recreatieve activiteiten zoals het deelnemen aan het verenigingsleven, het bezoeken van een zwembad, een theater, een bioscoop, etcetera.

  • 8.

    Bovenregionaal vervoer valt niet onder de gemeentelijke zorgplicht, tenzij er sprake is van dusdanig wezenlijk, uitsluitend door persoonlijk bezoek door de gehandicapte te onderhouden contact, dat zonder dit contact sociaal isolement optreedt.

  • 9.

    Voor bewoners van een AWBZ-instelling worden de verplaatsingen in en om de instelling, alsmede het weekendvervoer beschouwt als de vervoersbehoefte. Van vereenzaming van een bewoner van een AWBZ-instelling is sprake indien:

    • a.

      Hij niet in staat is zelfstandig sociale contacten te leggen, op te bouwen en te onderhouden en daar door niet aan de activiteiten van de instelling kan deelnemen.

    • b.

      Èn daardoor in zodanige mate afhankelijk is van het ouderlijk huis dat dit als zijn thuis moet worden beschouwd.

  • 10.

    Voor het opheffen van de eenzaamheid en ter voorkoming van dreigende vereenzaming wordt in beginsel een aantal van 17 á 18 weekendbezoeken per jaar aan het ouderlijke milieu of een wezenlijk contact in beginsel als adequaat beoordeeld. Dit aantal is de uitkomst van een aanvaardbaar te achten instelling en eens per drie weken eventueel een weekend zonder familiecontact.

  • 11.

    Gehandicapten met een inkomen vanaf het WWB-inkomen komen niet in aanmerking voor verstrekking van een bruikleenauto, omdat het eigendom van een auto bij dat inkomenspeil als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden.

  • 12.

    Als gevolg van de invoering van de glijdende schaal geldt bij vervoerskosten tegemoetkoming een afwijkende regel: indien het inkomen hoger is dan het belastbaar inkomen wordt de financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer als bedoeld in artikel 23 lid c. van de verordening gekort met het bedrag van de overschrijding.

  • 13.

    De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van vervoer wordt afgestemd op de zelfstandige, resterende vervoersbehoefte:

    • a.

      Indien er sprake is van een beperkte vervoersbehoefte wordt de vervoerskostentegemoetkoming daarop afgestemd.

    • b.

      De vervoersbehoefte kan samenvallen met die van een partner. Bij een niet samenvallende vervoersbehoefte van partners wordt ten hoogste 150% van een enkele financiële tegemoetkoming verstrekt voor het gebruik van het individueel vervoer.

  • 14.

    Bij kinderen onder de leerplichtige leeftijd valt de vervoersbehoefte doorgaans samen met die van de ouders, zoals ook gebruikelijk is bij niet-gehandicapte kinderen.

    • a.

      Voor kinderen tot vier jaar wordt daarom geen normbedrag beschikbaar gesteld

    • b.

      Voor vier- tot twaalfjarigen geldt een kortingspercentage van 25% omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid zoals ook gebruikelijk is bij niet-gehandicapte kinderen.

  • 15.

    Indien op grond van andere verstrekte vervoersvoorzieningen reeds voor een deel in de vervoersbehoefte wordt voorzien kan op de norm een korting worden toegepast: wanneer bij uitzondering een tegemoetkoming wordt verstrekt aanvullend op collectief vervoer bedraagt de korting 75%.

  • 16.

    Bij cumulatie van kortingen worden respectievelijk de korting voor een beperkte vervoersbehoefte, de partnerkorting en de leeftijdskorting toegepast.

Artikel 5.5 Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald.

De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

Artikel 5.6 Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars

Vervoer van en naar medische behandelaars viel niet onder de Wvg en valt evenmin onder de Wmo. Het is niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Bovendien zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging.

Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

Artikel 5.7 Aanvullende criteria om in aanmerking te komen voor de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen

  • 1. Er dient sprake te zijn van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 2. van de mate van de voorzieningen (zoal winkels, zwembad, manege, sportvoorzieningen), die er binnen een AWBZ-instelling aanwezig zijn. Er wordt daarbij uitgegaan dat de meeste bewoners van AWBZ-instellingen behoefte hebben aan sociaal vervoer in verband met het bezoek aan familie, vrienden en bekenden. De behoefte aan sociaal vervoer voor andere doeleinden (bijvoorbeeld voor boodschappen, bezoek clubs en verenigingen)zal klein zijn: een groot deel van dit soort activiteiten vindt binnen de instelling plaats.

  • 3. Bewoners van AWBZ-instellingen ontvangen naar behoefte de vervoerskosten-tegemoetkoming voor zelfstandig wonende gehandicapten. Alleen indien de gehandicapte aantoonbaar aannemelijk maakt dat ook sprake is van een vervoersbehoefte om andere redenen, dan het bezoek aan familie, vrienden en bekenden, kan er een toeslag op de standaardtegemoetkoming worden verstrekt. Hierbij moet vooral gedacht worden aan situaties, waarin de naaste familieleden van de gehandicapte (ouder, broer, zus, kind) en partner, curator gezien hun leeftijd alsmede lichamelijke gesteldheid niet langer meer in staat zijn om de gehandicapte in de instelling te kunnen bezoeken, en dat zonder deze contacten sociaal isolement optreedt.

Artikel 5.8 Het gebruik van een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer (de Regiotaxi) tegen gereduceerd tarief met een aanvullend persoonsgebonden budget

  • 1. Indien de aanvrager wel gebruik kan maken van collectief vervoer, maar wegens sociale omstandigheden van de gehandicapte uitsluitend collectief vervoer niet adequaat is gezien de vervoersbehoefte, kan een aanvullend persoonsgebonden budget worden verstrekt in het gebruik van individueel (rolstoel)taxivervoer.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget aanvullend op het gebruik van collectief vervoer moet in aanvulling op de criteria in artikel 5.3 aan één van de volgende voorwaarden zijn voldaan.

    • a.

      een gehandicapt kind in een gezin met één of meer minderjarige kinderen. Een thuiswonend gehandicapt kind dient zoveel mogelijk deel te kunnen nemen aan het leven van alledag van het gezin. Dit betekent het in gezinsverband kunnen ondernemen van activiteiten, die bij een gezin met jonge kinderen horen. In de meeste gevallen zal deelname aan collectief vervoer niet toereikend zijn.

    • b.

      Een gehandicapte ouder in een gezin met jonge kinderen, die een actieve functie vervult binnen het gezin, zoals kinderen naar school brengen, boodschappen doen etc.

    • c.

      Iemand die binnen het vervoersgebied kan deelnemen aan collectief vervoer, maar voor essentiële contacten buiten het vervoersgebied niet vervoerd kan worden per Valys. De aanvrager dient hiervoor aan alle volgende criteria te voldoen:

      • -

        de cliënt heeft essentiële contacten buiten de gemeente Nijkerk, welke alleen kunnen worden onderhouden door daar zelf op bezoek te gaan; d.w.z. de contacten zijn niet in staat de cliënt in Nijkerk te bezoeken.

      • -

        Het niet kunnen onderhouden van deze contacten heeft een dreigende vereenzaming of aantoonbare ontwrichting van het psychosociaal functioneren tot gevolg.

      • -

        De cliënt is op medische gronden niet in staat deze contacten te onderhouden door gebruik te maken van Valys volgens de daarvoor door Valys opgestelde bepalingen.

    • d.

      Iemand die structureel, vaker dan drie keer per week, in het kade van het functioneren met betrekking tot het leven van alle dag (sociale contacten en b.v. het doen van boodschappen en het uitoefenen van recreatieve activiteiten) meer dan drie bestemmingen per dag moet bereiken die buiten de directe woonomgeving liggen.

Artikel 5.9 Een persoonsgebonden budget in het gebruik van individueel (rolstoel)taxivervoer

Indien de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, is doorgaans het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten van individueel taxivervoer of individueel rolstoeltaxivervoer, in rangorde van het gestelde primaat, de goedkoopst adequate oplossing.

Het zogenaamde forfaitaire leefkilometerbudget kan ook worden aangewend voor te rijden kilometers met de eigen auto of met een auto van derden.

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in individueel taxivervoer moet in aanvulling op de criteria in artikel 34 en artikel 37 aan één van de volgende voorwaarden zijn voldaan.

    De aanvrager:

    • a.

      Is fysiek niet in staat gebruik te maken van collectief vervoer. De aanvrager heeft bijvoorbeeld: Ernstige problemen ten aanzien van de toegang tot het vervoermiddel, ook met begeleiding. Pijnklachten die een aparte voorziening, hulp of rijstijl noodzakelijk maken. Uitgebreide verzorging nodig onderweg.

    • b.

      Kan collectief vervoer niet gebruiken vanwege sociaal/psychische factoren waardoor de privacy of de veiligheid van cliënt of medepassagiers niet is gegarandeerd.

    • c.

      Is dermate vermindert belastbaar t.g.v. medische problematiek, dat deelname aan collectief vervoer de deelname aan sociaal verkeer belemmert.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming voor individueel rolstoeltaxivervoer moet bovendien aan één van de volgende voorwaarden worden voldaan:

    De aanvrager:

    • a.

      kan niet zelfstandig transfers maken

    • b.

      is afhankelijk van permanent gebruik van een (aangepaste) rolstoel.

Artikel 5.10 Een bruikleenauto

De verlening van een bruikleenauto kan in een uitzonderlijk geval noodzakelijk zijn indien er sprake is van een zelfstandige individuele vervoersbehoefte en indien het goedkoper collectief vervoer, of het goedkoper individueel (rolstoel) taxivervoer in de directe woon- en leefomgeving niet adequaat zijn. Als Wmo-verstrekking komt deze voorziening zelden tot bijna nooit voor in verband met de criteria 'goedkoopst adequaat', 'algemeen gebruikelijk' en het 'primaat van het collectief vervoer' en van het' individueel (rolstoel-)taxivervoer' als volgende in de rangorde van het primaat. Met een bruikleenauto wordt in principe voorzien in de volledige regionale vervoersbehoefte en samenloop met een andere vervoersvoorziening is daarom niet mogelijk, tenzij het een voorziening betreft voor de korte afstand (de eerste honderden meters vanuit de woning) of een tegemoetkoming in de kosten van brandstofgebruik.

  • 1.

    Voor de verstrek Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor vervoer met een bestaand collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling moet in aanvulling op de criteria in artikel 5.5 aan de volgende voorwaarde zijn voldaan:

    De aanvrager heeft in de Regiotaxi begeleiding nodig, maar kan met het vervoerssysteem van de AWBZ-instelling zelfstandig reizen.

    Bij verstrekking van een bruikleenauto moet één van de volgende situaties van toepassing zijn;

    de aanvrager:

    • a.

      woont legaal op een plaats die voor De Regiotaxi of de gewone taxi niet bereikbaar is;

    • b.

      kan of mag zich om aangetoonde medische redenen niet in de open lucht verplaatsen, waardoor de wisselende weersomstandigheden en de temperatuurwisselingen die gepaard kunnen gaan met het gebruik van De Regiotaxi en/of met het individueel taxivervoer niet worden verdragen, bijvoorbeeld vanwege ernstig hart- of longlijden of een sterk gestoord thermoregulatiesysteem.

    • c.

      heeft een zorg behoefte tijdens het vervoer van dienmate dat deze niet, of niet tijdig verleend kan worden tijdens het gebruik van de Regiotaxi terwijl een voorziening in de vorm van individueel (rolstoel) taxivervoer onvoldoende invulling geeft aan de individuele vervoersbehoefte.

  • 2.

    De auto kan worden verstrekt in natura, inclusief de kosten van reparatie en het onderhoud en verzekering en motorrijtuigenbelasting. De wagen is bij levering zonodig aangepast aan de beperkingen van de gehandicapte, voor zover de aanpassingen in het indicatie- en selectieonderzoek door de adviseur zijn voorgesteld. Aanpassingen kunnen ook later zijn geïndiceerd.

  • 3.

    Er kan een tegemoetkoming in de benzinekosten worden verstrekt, bij een inkomen beneden de WWBinkomensnorm. Het betreft hier een tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto door middel van een financiële tegemoetkoming in de kosten van gereden kilometers op basis van de door het Uwv vastgestelde prijs per kilometer tot een maximum van 2000 kilometer per jaar.

  • 4.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn opgenomen in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier. De verstrekking vindt plaats op basis van een bruikleenovereenkomst. De kosten van reparatie aan de voorziening worden alleen vergoed indien de te repareren schade niet het gevolg is van opzet, schuld of nalatigheid van de gehandicapte.

  • 5.

    Tot de kosten van de verlening van deze vervoersvoorziening kunnen de extra kosten voor het rijden in een aangepaste lesauto voor 50 rijlessen en 1 examen behoren en instructie die nodig zijn voor het gebruik.

  • 6.

    Afgezien van het hiervoor gestelde komen gehandicapten met een inkomen vanaf het belastbaar inkomen niet in aanmerking voor verstrekking van een bruikleenauto.

  • 7.

    In verband met de levensduur van een bruikleenauto mag de gehandicapte met de bruikleenauto per jaar maximaal 2.000 km afleggen. De gemeente stelt vast welk merk en type bruikleenauto verstrekt zal worden (goedkoopst adequate uitvoering).

Artikel 5.11 Aanvullende criteria om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing

  • 1. Een tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassingen kan worden verstrekt indien:

    • a.

      dit aantoonbaar leidt tot de goedkoopst adequate oplossing. Hierbij wordt rekening gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar over de aanpassingen waarbij de auto niet ouder is dan 5 jaar. Dit houdt in dat er vervolgens de 5 jaren volgend op de verstrekking van een dergelijke voorziening geen (aanvullend) persoonsgebonden budget voor vervoer of de mogelijkheid tot deelname aan het collectief vervoer tegen gereduceerd tarief wordt verstrekt;

    • b.

      de aanvrager op de auto is aangewezen ter voorziening in de vervoersbehoefte van ‘alle dag’ omdat de aanvrager gebruik maakt van een reeds door de gemeente aangepaste auto die nog niet is afgeschreven. Een autoaanpassing kan alleen worden verleend indien de auto niet ouder is dan 5 jaar en naar verwachting nog tenminste 5 jaar kan worden gebruikt. En er moet sprake zijn van de goedkoopst-adequate oplossing.

  • 2. Een aantal voorzieningen is reeds algemeen gebruikelijk bij een standaard uitvoering en komen dus niet voor verstrekking in aanmerking. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende voorzieningen:

    • a.

      automatische transmissie

    • b.

      elektrische ruitenwisser en sproeier achter

    • c.

      driepuntsgordels

    • d.

      hoofdsteunen

    • e.

      lendenstellen voorstoel verstelbaar

    • f.

      kunststoffen bekleding

    • g.

      buitenspiegel van binnenuit verstelbaar

    • h.

      elektrisch bediende portierruiten,

    • i.

      neerklapbare of inklapbare achterbank (in verband met meenemen rolstoel),

    • j.

      uitneembare hoedenplank (in verband met meenemen rolstoel),

    • k.

      derde of vijfde deur (grote achterdeur in verband met meenemen rolstoel)

    • l.

      warmtewerend glas

    • m.

      achterruitverwarming

    • n.

      stuurbekrachtiging

    • o.

      airconditioning

    • p.

      centrale portiervergrendeling.

  • 3. Een aantal aanpassingen kan niet noodzakelijk zijn in verband met de beperking, zodat ook verstrekking daarvoor niet mogelijk is. Het gaat in ieder geval om de volgende aanpassingen:

    • a.

      verstelbare stuurwielen

    • b.

      verstelbare voorstoelen

    • c.

      stoffen bekleding van stoelen

    • d.

      handgrepen bij de passagiers voorin

    • e.

      comfort rembekrachtiging

    • f.

      gelaagde voorruit

    • g.

      interval op de voor- en achterruitwisser

    • a.

      verstelbare stuurwielen

    • b.

      verstelbare voorstoelen

    • c.

      stoffen bekleding van stoelen

    • d.

      handgrepen bij de passagiers voorin

    • e.

      comfort rembekrachtiging

    • f.

      gelaagde voorruit

    • g.

      interval op de voor- en achterruitwisser

  • 4. Voor zover er kosten zijn verbonden aan de autoaanpassingen komen alleen voor vergoeding in aanmerking:

    • a.

      de kosten van een rijbewijs dat op grond van de aanpassingen aangeschaft moet worden

    • b.

      de kosten van een eigen verklaring

    • c.

      de kosten van de medische specialist.

Artikel 5.12 Open al dan niet aangepaste elektrische buitenwagen

De open elektrische buitenwagen is bedoeld voor incidenteel, kortdurend gebruik buitenshuis. De wagen wordt ook vaak aangeduid als een plateaurolstoel of scoot(er)mobiel . Afhankelijk van de vervoersbehoefte en rijvaardigheid kan een 8, 12 of 15 km-uitvoering worden verstrekt. Indien besturing van een open elektrische buitenwagen problemen oplevert kan ook een elektrische buitenrolstoel worden verstrekt.

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor een open elektrische buitenwagen moet in aanvulling op de criteria in artikel 5.3 aan één van de volgende criteria worden voldaan: De aanvrager:

    • a.

      heeft een matige tot slechte sta- en loopfunctie;

    • b.

      heeft een substantiële vervoersbehoefte binnen een straal van ca. 10 km rond de woning. Dat wil zeggen dat hij met deze voorziening zelfstandig boodschappen kan doen, familie of vrienden kan bezoeken en andere vormen van vrije tijdsbesteding kan realiseren.

  • 2.

    De kosten van reparatie aan de voorziening worden alleen vergoed indien de te repareren schade niet het gevolg is van opzet, schuld of nalatigheid van de aanvrager.

  • 3.

    Tot de kosten van de verlening van deze vervoersvoorziening kunnen rijlessen behoren en instructie die nodig zijn voor het gebruik.

  • 4.

    De aanvrager moet de open buitenwagen goed en veilig kunnen bedienen en besturen in het verkeer. Tijdens het indicatie- of het selectieproces kan de indruk worden verkregen dat eerst rijlessen en of rijtesten nodig zijn om zeker te zijn dat de aanvrager dit goed kan.

  • 5.

    Indien nodig worden 3 rijlessen toegekend. Het aantal lessen kan worden uitgebreid naar 5 indien dit na drie lessen duidelijk wordt gemotiveerd door degene die in opdracht van de gemeente de lessen verzorgt.

  • 6.

    Ook tijdens de gebruiksperiode van een open buitenwagen kunnen twijfels rijzen aangaande de rijvaardigheid. Bijvoorbeeld naar aanleiding van regelmatige aanrijdschade. Er worden dan rijtesten afgenomen ter beoordeling of een voorziening nog als adequaat kan worden aangemerkt.

Artikel 5.13 Al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

De gesloten, tot één meter brede buitenwagen kan worden verstrekt in natura. Met deze vervoersvoorziening wordt in principe voorzien in de volledige regionale vervoersbehoefte en samenloop met een andere vervoersvoorziening is daarom niet mogelijk, tenzij het een persoonsgebonden budget voor de kosten van brandstofgebruik betreft.

  • 1.

    De verlening van deze vervoersvoorziening kan in een uitzonderlijk geval noodzakelijk zijn indien er sprake is van een zelfstandige individuele vervoersbehoefte en indien het goedkoper collectief vervoer, of het goedkoper individueel taxivervoer in de directe woon- en leefomgeving niet adequaat zijn. Er moet daarom van één van de volgende situaties van toepassing zijn:

    De aanvrager:

    • -

      woont legaal op een plaats die voor de Regiotaxi of de gewone taxi niet bereikbaar is;

      of

    • -

      kan of mag zich om aangetoonde medische redenen niet in de open lucht verplaatsen, waardoor de wisselende weersomstandigheden en de temperatuurwisselingen die gepaard kunnen gaan met het gebruik van De Regiotaxi en/of met het individueel taxivervoer niet worden verdragen, bijvoorbeeld vanwege ernstig hart- of longlijden of een sterk gestoord thermoregulatiesysteem.

  • 2.

    De wagen is bij levering zonodig aangepast aan de beperkingen van de aanvrager , voor zover de aanpassingen in het indicatie- en selectieonderzoek door de adviseur zijn voorgesteld. Aanpassingen kunnen ook later zijn geïndiceerd.

  • 3.

    Er kan een persoonsgebonden budget voor benzinekosten worden verstrekt, bij een inkomen beneden de WWB-inkomensnorm. Het betreft hier een persoonsgebonden budget voor de kosten van gereden kilometers tot een maximum van 2000 kilometer per jaar.

  • 4.

    De kosten van reparatie aan de voorziening worden alleen vergoed indien de te repareren schade niet het gevolg is van opzet, schuld of nalatigheid van de aanvrager.

  • 5.

    Tot de kosten van de verlening van deze vervoersvoorziening kunnen rijlessen behoren en instructie die nodig zijn voor het gebruik. De aanvrager moet de gesloten buitenwagen goed en veilig kunnen bedienen en besturen in het verkeer. Tijdens het indicatie- of het selectieproces kan de indruk worden verkregen dat eerst rijlessen en of rijtesten nodig zijn om zeker te zijn dat de aanvrager dit goed kan.

  • 6.

    Indien nodig worden 3 rijlessen toegekend. Het aantal lessen kan worden uitgebreid naar 5 indien dit na drie lessen duidelijk wordt gemotiveerd door degene die in opdracht van de gemeente de lessen verzorgt.

  • 7.

    Ook tijdens de gebruiksperiode van een gesloten buitenwagen kunnen twijfels rijzen aangaande de rijvaardigheid. Bijvoorbeeld naar aanleiding van regelmatige aanrijdschade. Er worden dan rijtesten afgenomen ter beoordeling of een voorziening nog als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 8.

    Verstrekt worden:

    • a.

      speciale elektrische rolstoel

    • b.

      scootmobiel, 8 12 of 15 km per uur

    • c.

      aanpassingen:

    • d.

      zit, rug en ondersteuningsdelen:

    • e.

      zitkussens, zitorthesen, rugsteunen, fixatiegordels, kantel- en zithoekverstellingen, arm-, hoofd-, beenondersteuningen, hoog – laagsystemen, vaste anti-decubituskussens, drukrollen, werkbladen;

    • f.

      rijgedeelte:

    • g.

      frame-aandrijving wielen en/of motoren zware frame, rubber hoepelovertrekken, hoepels met extra tussenruimte, kogelknoppen, staafjes t.b.v. goede greep;

    • h.

      bediening en/of besturing:

    • i.

      ten behoeve van elektrische rolstoelen via voet, kin of mond.

Artikel 5.14 Andere verplaatsingsmiddelen

  • a.

    In veel gevallen zal het gaan om een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel, waarbij alleen de meerkosten in verband met de beperking voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Daarom verstrekt de gemeente deze verplaatsingsmiddelen in de vorm van een financiële tegemoetkoming onder aftrek van de kosten van een voor de persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel.

  • b.

    Een tandem en tandem met een hulpmotor komen niet voor tegemoetkoming in aanmerking, wanneer deze uitsluitend zijn bedoeld voor ontwikkeling en ontspanning.

  • c.

    Een dergelijke vervoersvoorziening kan alleen worden verstrekt, indien de aanvrager niet zonder hulp van een begeleider tot zelfstandig fietsen in staat is om zich te verplaatsen in het kader van het maatschappelijk leven van “alle dag”. Hierbij moet vooral gedacht worden aan mensen met een visuele beperking, mensen met een verstandelijke beperking en mensen met evenwichtsstoornissen.

  • d.

    Een loopfiets komt uitsluitend voor verstrekking in aanmerking, wanneer de aanvrager deze als verplaatsingsmiddel voor buiten gebruikt. Met name is deze vervoersvoorziening bedoeld voor verplaatsingen over korte afstand voor diegenen die voor hun dagelijkse verplaatsingen gebruik maken van stokken of een stok.

  • e.

    Een driewielfiets wordt in natura in bruikleen verstrekt.

  • f.

    De driewielfiets is bedoeld voor gebruikers met evenwichts- en/of stabiliteitsproblemen, echter met een goede rompbalans.

Als algemene functionele voorwaarden geldt dat de aanvrager over voldoende verkeersinzicht en vaardigheid moet beschikken, in staat is transfers te maken, enige tijd kan lopen en voldoende bestand is tegen wisselende weersomstandigheden.

  • g.

    Kracht of energetisch vermogen speelt een rol bij de selectie van een driewielfiets met of zonder versnellingsnaaf.

  • h.

    Een verplaatsingsmiddel dat speciaal gericht is op kinderen kan worden verstrekt indien dit wel een recreatief karakter heeft maar tevens een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de persoonlijke ontwikkeling van het betreffende kind.

  • i.

    Voor vervoer van kinderen met een beperking in de auto of op de fiets is een financiële tegemoetkoming in de kosten van een aangepaste auto- of fietszitje mogelijk. De financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen. Ook worden de kosten van een gewoon auto- of fietszitje op de tegemoetkoming in mindering gebracht.

  • j.

    Verstrekt worden:

  • a.

    driewielfiets

  • b.

    tandem

  • c.

    tandemet

  • d.

    loopfiets

  • e.

    aangepast fietszitje

  • f.

    aangepast autozitje

  • g.

    handbike (met aankoppelunit)

Een bromfiets en een gelijksoortige vervoermiddel zoals een snorfiets, een elektrische fiets dan wel een andersoortige met een andere hulpmotor aangedreven fiets, worden als algemeen gebruikelijke voorzieningen beschouwd en komen niet voor een Wmo-verstrekking in aanmerking. Wanneer aanpassingen op de standaarduitvoeringen noodzakelijk zijn, komen de kosten daarvan wel voor tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 5.15 Begeleiding

  • a.

    Indien begeleiding medisch noodzakelijk is kan een persoonsgebonden budget hiervoor worden toegekend als de begeleider een aanzienlijke afstand moet afleggen om bij de aanvrager te komen en begeleiding (bijna) uitsluitend door deze persoon mogelijk is. Het persoonsgebonden budget voor de kosten van begeleiding wordt gegeven voor de extra kosten van begeleiding, die worden veroorzaakt doordat de begeleider reiskosten moet maken voor het halen en brengen van de gehandicapte. Hiervoor zijn de voorkomende situaties:

    • -

      Het begeleiden in het Openbaar vervoer (OV). Met een OV-begeleiderskaart kan gratis begeleid worden. Voor zover er meerkosten ontstaan doordat de aanvrager regelmatig afgehaald en weggebracht moet worden (zodat ten behoeve van begeleiding zonder de betrokkene gereisd moet worden) kan een begeleidingskosten-budget aangevraagd worden.

    • -

      Het begeleiden in de Regiotaxi. Op grond van een medische indicatie kan gratis meegereisd worden. De gegevens hieromtrent zijn in het persoongebonden betalingssysteem opgenomen. Ook dan is bij aantoonbare meerkosten op grond van het zonder de betrokkene reizen een begeleidingskosten-budget mogelijk

    • -

      Het begeleiden middels het gebruik van een eigen auto. Voor begeleiding in de individuele (rolstoel) taxi en bij gebruik van een eigen auto dan wel een auto van derden kan eveneens een begeleidingskosten-budget toegekend worden als gebruik wordt gemaakt van de auto van de begeleider en deze begeleider een aanzienlijke afstand moet afleggen om bij de betrokkene te komen en begeleiding (bijna) uitsluitend door deze betrokkene mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 28 van de verordening bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:

  • -

    Een algemene rolstoelvoorziening;

  • -

    Een rolstoel in natura;

  • -

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoel;

  • -

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 6.2 De algemene rolstoelvoorziening

De algemene rolstoelvoorziening is met de invoering van de Wmo een nieuwe vorm van verstrekken. Deze vorm van verstrekken biedt mogelijkheden voor die aanvragers die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan aanvragers die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die afgelegd te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is. Dergelijke rolstoelen worden vaak opgeklapt achter in de auto gelegd en slechts gebruikt bij bovenomschreven activiteiten.

Aangezien de eis voor het in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget is dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is en deze aanvragers daaraan niet voldoen, kan de algemene rolstoelvoorziening een hulpmiddel zijn. Bij een algemene rolstoelvoorziening is het voor diegenen die daartoe het recht hebben een rolstoel voor één of meer dagen te lenen om de gewenste activiteiten mee uit te kunnen voeren. Indien aanvragers liever zelf een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik hebben kunnen zij gewezen worden op de uitgebreide tweedehandsmarkt rond deze rolstoelen en ook op de mogelijkheid individueel een dergelijke rolstoel aan te schaffen.

Ook deze algemene voorziening kent een simpele “toegangstoets”, weinig bureaucratie en geen eigen bijdrage. Op eenvoudige wijze kan vastgesteld worden of de wens van een dergelijke rolstoel gebruik te mogen maken geen contra-indicaties kent. In geval van twijfel kan altijd een normale aanvraagprocedure inclusief een medisch advies worden gevolgd. Dit kan ook als de aanvrager dit wenst, omdat een eigen rolstoel noodzakelijk geacht wordt.

Artikel 6.3 Beoordelingscriteria rolstoel in natura en pgb

In aanvulling op de eerder genoemde beoordelingscriteria voor het verstrekken van voorzieningen spelen bij de verstrekking van een rolstoelvoorziening de volgende aspecten een rol:

Gebruik:

frequentie, duur en doel van het gebruik;

Gebruiksgebied:

binnen, buiten, binnen en buiten;

Aandrijving:

met behulp van het eigen lichaam, mechanisch of een ander;

Zithouding:

aansluiting op aard van de handicap;

Meeneembaarheid:

inklapbaar, niet inklapbaar, vastzetbaarheid;

Antrometrische gegevens:

aanpassing aan de lichaamsmaten;

Op grond van deze aspecten zal bij iedere aanvraag het ‘Programma van Eisen’(PvE) voor de rolstoel bepaald worden.

Artikel 6.4 Verstrekking

  • a.

    Voor de verstrekking van een rolstoel als bedoeld bij artikel 28 lid b van de verordening ligt het primaat bij verstrekken in bruikleen.

  • b.

    De te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit de noodzakelijke accessoires.

  • c.

    Verlening van een sportrolstoel als bedoeld bij artikel 28 lid d. uit de verordening vindt plaats op basis van een periode van drie jaar waarvoor de voorziening kan worden aangeschaft.

Artikel 6.5 Handbewogen rolstoelen

  • a.

    Verstrekking van een zelfbeweger kan adequaat zijn wanneer de aanvrager over een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen beschikt.

  • b.

    Wanneer de aanvrager slechts in één hand of arm een sterke functie heeft is verstrekking van een zelfbeweger met mechanische voortbeweging aan één zijde mogelijk.

  • c.

    Zelfbewegers met kleine wielen achter en grote wielen voor kunnen geschikt zijn voor aanvragers met een beperkte arm/handfunctie.

  • d.

    Voorwaarde voor verstrekking van een duwwandelwagen is de regelmatige beschikbaarheid van een begeleider. Verstrekt worden:

    • -

      duwwandelwagen voor incidenteel gebruik

    • -

      duwwandelwagen voor frequent tot continu gebruik

    • -

      zelfbeweger voor incidenteel gebruik

    • -

      zelfbeweger speciaal: actiefrolstoel

Artikel 6.6 Elektrische rolstoelen

  • a.

    Aanvragers waarvoor een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is komen in aanmerking voor een elektrische rolstoel.

  • b.

    Verstrekt worden varianten:

    • -

      voor gebruik binnen

    • -

      voor gebruik binnen en buiten

    • -

      voor gebruik buiten (open model)

    • -

      voor gebruik buiten (gesloten model)

Artikel 6.7 Beoordelingscriteria sportrolstoel

Om in aanmerking te komen voor een sportrolstoel moet aan de volgende criteria worden voldaan:

Indien een bepaald niveau van sportbeoefening (topsport) een hoger kwaliteitsniveau van de sportvoorziening vereist dan komen deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking.

De vraag is aan de orde of de sport met een actiefrolstoel beoefend kan worden. Zo nee, dan komt men in aanmerking voor een sportrolstoel. Op grond van het programma van eisen voor een rolstoel, die de gehandicapte voor de leefsituatie nodig heeft, kan de gemeente besluiten één actiefrolstoel te verstrekken in plaats van een rolstoel voor de leefsituatie én een sportrolstoel.

Niet voor verstrekking in aanmerking komen:

  • a.

    voorzieningen die worden verstrekt op grond van een voorliggende regeling

  • b.

    algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • c.

    voorzieningen ten behoeve van het beoefenen van sport op therapeutische basis

  • d.

    specifieke prothesen en orthesen, al dan niet bevestigd aan het sportartikel.

Het te verstrekken persoonsgebonden budget staat vermeld in artikel 9.

Artikel 6.8 Kinderrolstoelen/voorzieningen

  • 1. De gemeente verstrekt bij voorkeur een rolstoel met diverse instel- en aanpassingsmogelijkheden, zodat een rolstoel 3 à 4 jaar met het kind kan meegroeien. In verband met de veiligheid kunnen antikiepwieltjes en spaakbeschermers worden verstrekt. Om de kinderen te kunnen duwen, wanneer zij moe worden, is verstrekking van duwhandvatten mogelijk.

  • 2. Voor kinderen met een beperking bestaat een aantal voorzieningen, die als voorloper op de rolstoel beschouwd kunnen worden. Daarom is verstrekking daarvan ook mogelijk. Bij deze voorzieningen worden de kosten van vergelijkbare voorziening voor kinderen zonder beperking op de verstrekking in mindering gebracht.

  • 3. Verstrekt worden:

    • a.

      zitondersteuningselementen

    • b.

      buggy’s

    • c.

      duwwandelwagens

    • d.

      speelmobielen

    • e.

      vliegende Hollanders

    • b.

      kruipwagens

    • c.

      kruiphulpmiddelen

Artikel 6.9 Rolstoelaccessoires

  • 1. Voor dergelijke accessoires geldt dat bij verstrekking van een rolstoel een medische noodzaak dient te bestaan voor rolstoelaccessoires.

  • 2. Zonder indicatieadvies kunnen worden verstrekt:

    • a.

      schootskleed

    • b.

      spaakbeschermers

    • c.

      transferbord

    • d.

      voorframebeschermers

    • e.

      touch-up verf

    • f.

      reflectorkit

    • g.

      spiegel

Artikel 6.10 Rolstoeltraining

Aanvragers, die elders (bijvoorbeeld in een revalidatiecentrum) hebben deelgenomen aan een rolstoeltraining en rijlessen komen niet voor verstrekking van deze voorziening in aanmerking.

Artikel 6.11 Onderhoud, reparatie, verzekering

Bij verstrekking in natura zijn de kosten hiervoor opgenomen in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier. Bij verstrekking als persoonsgebonden budget wordt hiervoor een bedrag toegekend aan de aanvrager.

Artikel 6.12 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend komen, ingevolge artikel 29 van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

De combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum zijn redenen om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de WMO.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie moet worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.1 Medische noodzaak

Lid 1 van artikel 33 uit de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Artikel 7.2 Verplicht advies bij een externe deskundige

In lid 2 van artikel 33 van de verordening worden een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies dient te vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies:

  • 1.

    als een aanvraag om medische reden wordt afgewezen wordt de medisch adviseur om een advies gevraagd (punt b). Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd.

  • 2.

    Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

Artikel 7.3 Inlichtingenplicht

Lid 4 van artikel 33 van de verordening bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verschaft moeten worden aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.

Het recht op een voorziening eindigt bij verhuizing naar een andere gemeente. Bij overlijden van de aanvrager moeten voorzieningen worden ingenomen of diensten beëindigd. Ook wanneer voorzieningen niet meer worden gebruikt omdat ze niet meer nodig zijn of niet meer adequaat, moet dit worden gemeld.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Artikel 7.4 De ICF classificatie

Het college is op grond van artikel 33 van de Verordening bevoegd een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies te vragen. Vooralsnog heeft de gemeente Nijkerk ervoor gekozen om het externe deskundige advies alleen door het CIZ te laten uitvoeren.

Op grond van lid 5 van artikel 33 van de Verordening wordt bij de advisering gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage bij deze nadere regels toegevoegd.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de WMO plaats moet vinden. De medisch adviseur vermeldt in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen, evenals de mate van die beperkingen, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Een advies wordt door de gemeente getoetst op volledigheid en zorgvuldigheid. Een advies is in ieder geval zorgvuldig:

  • a.

    Indien aantoonbaar de mening van de aanvrager over de te verstrekken voorziening danwel afwijzing van de gevraagde voorziening is betrokken bij de advisering;

  • b.

    indien het oordeel van de behandelend arts of specialist is betrokken bij de advisering;

  • c.

    of indien blijkt waarom er eventueel geen contact is geweest met de behandelende sector of waarom het advies afwijkt van de visie van de behandelend arts of specialist;

  • d.

    het bestuursorgaan na kan gaan hoe het advies tot stand is gekomen;

  • e.

    de advisering inzichtelijk en transparant is;

  • f.

    wanneer de relevante functiestoornissen en beperkingen worden benoemd;

  • g.

    als uit het advies blijkt of er sprake is van een naar verwachting stationaire situatie dan wel progressief ziektebeeld;

  • h.

    indien uit het advies blijkt welke mate van urgentie aan de orde is voor de verlening van de gevraagde voorziening;

  • i.

    als de selectie van voorzieningen past binnen het verstrekkingenbeleid van de gemeente.

Artikel 7.5 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 33 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 7.6 Motiveringsplicht

Op grond van artikel 26 lid 1 van de Wmo vermeldt de beschikking op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de betrokkene.

Gaat het om een positieve beschikking, dan wordt in de beschikking aangegeven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en). Gaat het om een afwijzing, dan zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

Artikel 7.7 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar afwijken van de regels, normen en beleidslijnen, zoals die zijn vastgesteld in de Verordening en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het college motiveert in deze gevallen daarom daarvan is afgeweken.

Artikel 7.8 Intrekking van besluit tot verlening van een voorziening

Het college stelt de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen alvorens een besluit te nemen over intrekking van een beschikking genomen op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Intrekken verstrekkingenboek Wvg 2005

Het verstrekkingenboek Wvg 2005 , vastgesteld bij collegebesluit van 9 november 2004 met nummer 04.3689, wordt ingetrokken.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 8.3 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Nijkerk.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering

van het college van de gemeente Nijkerk d.d.

5 december 2006,

de secretaris

M.J. Doeven

de voorzitter

B. VRIES