Regeling vervallen per 21-03-2013

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

Geldend van 21-03-2013 t/m 20-03-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 10 augustus 2010;

gelet op artikel 35 lid 1 sub b en artikel 20 lid 2 IOAW en

gelet op artikel 35 lid 1 sub b en artikel 20 lid 1 IOAZ;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

Artikel 1 begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • d.

      IOAW/IOAZ: de IOAW en de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

    • e.

      Uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 5 lid 1 IOAW/IOAZ;

    • f.

      Afstemming: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20 lid 2 IOAW en artikel 20

    • g.

      lid 1 IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering in de vorm van een verlaging van de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 IOAW en artikel 20 lid 2 IOAZ);

    • h.

      Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 van de IOAW dan wel de IOAZ;

    • i.

      Benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ.

  • 2. Tenzij anders is bepaald wordt aan de in deze verordening gehanteerde begrippen dezelfde betekenis toegekend als in de IOAW/IOAZ.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de verplichtingen als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichtingen anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37 lid 1 sub c IOAZ – niet of onvoldoende nakomt wordt de uitkering overeenkomstig deze verordening verlaagd.

  • 2. Lid 1 is ook van toepassing op de belanghebbende, die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de verplichtingen op grond van artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet SUWI niet of onvoldoende nakomt.

  • 3. De uitkering wordt eveneens verlaagd als de belanghebbende zich ernstig misdraagt jegens het college onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 4. De verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bruto uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand als de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn aanspraak op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Het college stelt de duur en het percentage, waarmee de bijzondere bijstand wordt verlaagd, vast.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot verlaging van de uitkering of bijzondere bijstand worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkering of bijzondere bijstand wordt verlaagd en – indien van toepassing – de reden om af te wijken van een standaardverlaging als bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de uitkering

  • 1. Het college ziet af van verlaging van de uitkering of bijzondere bijstand als de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering of bijzondere bijstand is verleend. Verlaging van de uitkering of bijzondere bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht vindt niet plaats na verloop van drie jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van verlaging van de uitkering of bijzondere bijstand als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Als het college afziet van verlaging van de uitkering of bijzondere bijstand op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Als de gedraging een schending van de inlichtingenplicht betreft, ziet het college, onder het geven van een schriftelijke waarschuwing, af van een verlaging als die gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering of bijzondere bijstand, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 6 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden die tot gevolg hebben dat de verplichtingen op grond van de artikelen 13 en 37 IOAW/IOAZ of op grond van artikel 30 c, tweede en derde lid van de Wet SUWI niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden voor de toepassing van artikel 7 onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot

    re-integratie;

  • c.

    het niet meewerken aan een plan tot re-integratie.

  • 3.

    Derde categorie:

  • a.

    gedragingen die re-integratie belemmeren;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op re-integratie;

  • c.

    het niet of in onvoldoende mate voldoen aan een individueel opgelegde verplichting, die gericht is op re-integratie;

  • d.

    het stellen van onredelijke eisen aan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • e.

    het niet meewerken aan behoud of bevorderen van arbeidsbekwaamheid;

  • f.

    het niet naar beste vermogen verrichten van opgedragen werkzaamheden of activiteiten;

  • g.

    het niet onderwerpen aan noodzakelijke behandeling van medische aard op medisch advies;

  • h.

    het niet voldoen aan individueel opgelegde verplichtingen.

  • 4.

    Vierde categorie:

    het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van de inlichtingenverplichting op grond van artikel 13

    IOAW/IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid Wet SUWI. Dit geldt eveneens als het niet nakomen

    van de inlichtingenplicht pas na beëindiging van de uitkering wordt geconstateerd, tenzij na de

    gedraging de volledige ten onrechte betaalde uitkering wordt teruggevorderd;

  • 5.

    Vijfde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij:

  • -

    aan de beëindiging van de dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende hiervoor een verwijt kan worden gemaakt, of

  • -

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • c.

    het herhaaldelijk niet verschijnen op oproepen in het kader van re-integratie dan wel re-integratievoorzieningen;

  • d.

    het tonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • e.

    het zich zeer ernstig misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

Artikel 7 De hoogte van de verlaging

Onverminderd artikel 2 lid 4 wordt de verlaging vastgesteld op:

  • 1.

    vijf procent van de uitkering bij gedragingen van de eerste categorie;

  • 2.

    tien procent van de uitkering bij gedragingen van de tweede categorie;

  • 3.

    twintig procent van de uitkering bij gedragingen van de derde categorie;

  • 4.

    vijftig procent van de uitkering bij gedragingen van de vierde categorie;

  • 5.

    honderd procent van de uitkering bij gedragingen van de vijfde categorie.

Artikel 8 Ingangsdatum en duur van de verlaging

  • 1. De verlaging wordt toegepast met ingang van de eerste van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging van de uitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd als de uitkering is beëindigd en niet de gehele uitkering vanaf het moment van de gedraging anders dan vanwege de bedoelde verlaging wordt teruggevorderd.

  • 4. Bij een verlaging als bedoeld in het tweede of derde lid wordt uitgegaan van de geldende uitkering ten tijde van de gedraging.

  • 5. Een verlaging wordt, behalve bij recidive, voor de periode van één maand toegepast.

  • 6. Indien er meerdere verlagingen worden opgelegd die bij elkaar meer bedragen dan 100%, dan wordt over de eerste maand de uitkeringsnorm met 100% verlaagd. Het restant aan verlaging wordt de volgende maand(en) toegepast, steeds voor een zo hoog mogelijk percentage.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen zoals genoemd in artikel 6, verlaagt het college de uitkering:

  • 1.

    met het hoogste percentage dat bij de afzonderlijke gedraging hoort, indien er een rechtstreeks verband tussen de gedragingen is;

  • 2.

    met het percentage dat de som is van de percentages behorend bij de verschillende gedragingen, indien de gedragingen los staan van elkaar.

Artikel 10 Recidive

  • 1. Indien de belanghebbende zich binnen een jaar na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de uitkering opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

  • 2. Indien de eerdere verwijtbare gedraging reeds recidive betrof, wordt de duur van de verlenging verdrievoudigd.

  • 3. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de bekendmaking.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.
23 september 2010,
de griffier, de voorzitter,
de heer mr. F.E. Contant, de heer mr. drs. G.D. Renkema

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2010 is de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen aan gemeenten (de wet BUIG) in werking getreden. De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn hiermee gewijzigd. De gemeenteraad heeft de opdracht om per 1 juli 2010 bij verordening regels te stellen voor het bestrijden van het ten onrechte ontvangen van uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik op grond van de IOAW of de IOAZ. Deze verordening geeft hier invulling aan.

De IOAW en de IOAZ bieden de mogelijkheid bij het niet voldoen aan een aantal verplichtingen de uitkering blijvend of voor onbepaalde tijd te weigeren. Hiermee heeft de wetgever aansluiting gezocht bij de verwijtbaarheidstoets van de WW alsook bij andere door het UWV uitgevoerde sociale verzekeringen. Het is echter wel uniek in het gemeentelijk domein van de sociale zekerheid, waarin de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) het sluitstuk zijn. Bij blijvende weigering van de uitkering kan de belanghebbende direct aankloppen voor een aanvulling van het inkomen tot het sociaal minimum in het kader van de WWB of WIJ. Dit vraagt om beoordeling op het recht op WWB of WIJ.

In deze verordening is gekozen voor zo veel mogelijk gelijkluidend beleid voor gelijksoortige verwijtbare gedragingen in het gemeentelijk domein.

Deze afstemmingsverordening IOAW/IOAZ is niet samengevoegd met de afstemmingsverordening WWB en WIJ mede omdat de grondslag voor de uitkeringen en een aantal verplichtingen verschillend zijn. Samenvoeging komt eveneens de leesbaarheid niet ten goede.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

  • c.

    IOAW/IOAZ: Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst, omdat een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud. Zo wordt voorkomen dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

  • g.

    Inkomen: Voor het inkomensbegrip is aangesloten bij de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

In deze afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen, die een schending van de verplichtingen (inclusief de verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen) betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een (in principe) vaste procentuele verlaging van de uitkering. Afwijking van de standaardnorm kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de bruto uitkering.

In het geval bijzondere bijstand wordt verstrekt anders dan voor de kosten voor levensonderhoud (bijvoorbeeld woonkostentoeslag) kan het voorkomen dat de bijzondere bijstand er niet dan tot een lager bedrag zou zijn geweest, als belanghebbende geen afstemmingswaardige gedraging had gepleegd. Incidentele bijzondere bijstand kan met 100% worden verlaagd (artikel 6 lid 5 sub d). Bij periodieke bijzondere bijstand ligt het in de rede om de eerste maand te verlagen analoog aan de uitkering.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een verlaging

Een besluit moet kenbaar zijn en deugdelijk gemotiveerd op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5 Afzien van een verlaging van de uitkering

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid worden in vijf categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging is ernstiger naarmate deze concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

Lid 4 sub a: Voor de IOAW is artikel 30c lid 2 en 3 niet van toepassing.

Lid 5 sub a: de IOAZ kent geen mogelijkheid om af te stemmen als de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden niet wordt nagekomen. Het gaat om de verplichting genoemd in artikel 37 lid 1 sub c IOAZ; artikel 20 lid 1 IOAZ sluit afstemming uit.

Lid 5 sub d: Let op het verschil tussen artikel 20 lid 2 IOAW en artikel 20 lid 1 IOAZ. Alleen de IOAZ kent de mogelijkheid tot verlaging van de uitkering als belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont. De IOAW kent geen afstemming voor tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan anders dan onder lid 5 sub b, omdat uitgangspunt is dat afstemming al is gedaan door het UWV.

Lid 5 sub e: Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, waarbij er wel sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. De uitkering kan alleen worden verlaagd als er een verband bestaat tussen de ernstige gedraging en omstandigheden die verband houden met het uitvoeren van de IOAW en IOAZ. Er is in ieder geval sprake van een zeer ernstige misdraging jegens het college of zijn ambtenaren als belanghebbende de toegang tot het stadhuis wordt ontzegd, er aangifte wordt gedaan bij de politie of als door belanghebbende veroorzaakte schade op hem wordt verhaald.

Verlaging is niet mogelijk als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie, die belast is met de uitvoering van de IOAW of IOAZ. Het is misschien wel mogelijk om op andere gronden de uitkering te verlagen.

Artikel 7 De hoogte van de verlaging

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8 Ingangsdatum en duur

Verlaging van de uitkering kan in beginsel op drie manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering;

  • 2.

    met terugwerkende kracht indien de uitkering nog niet is uitbetaald;

  • 3.

    door middel van verlaging van de bijstandsuitkering in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Er hoeft in dat geval niet overgegaan te worden tot herziening en terugvordering van de uitkering.

Wanneer het verlagen van de lopende uitkering niet mogelijk is, wordt bij bepaling van de hoogte van de verlaging uitgegaan van de norm zoals die gold ten tijde van de gedraging.

Wanneer een uitkering nog niet (volledig) is uitbetaald, wordt de verlaging in principe toegepast over de uitkering die nog moet worden uitbetaald.

In het geval dat de uitkering al is beëindigd, kan de verlaging met terugwerkende kracht worden uitgevoerd. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd. Extra aandachtspunt bij afstemmen met terugwerkende kracht is de rechtszekerheid; er kan niet worden afgestemd over een periode die ligt vóór de gedraging. En indien de volledige uitkering vanaf het moment van de gedraging los van de afstemming al geheel wordt teruggevorderd, kan er natuurlijk

geen verlaging worden opgelegd. Een verlaging kan dan wel worden opgelegd bij eventuele terugkeer in de uitkering (uiteraard rekening houdend met artikel 5 lid 1).

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden en waartussen rechtstreeks verband bestaat met betrekking tot de gevolgen voor het recht op een de uitkering of de hoogte van de uitkering etcetera.

Artikel 10 Recidive

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.