Beleidsregels Bijstandverlening zelfstandigen Nijmegen 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Bijstandverlening zelfstandigen Nijmegen 2020

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen,

Gelet op de bepalingen van artikel 53a, zesde lid, Participatiewet, artikel 12, tweede lid onder c, 23, derde lid, 41, tweede, vierde en vijfde lid, en 43, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004,

BESLUIT:

Nu het Bbz 2004 meer bevoegdheden bij het college heeft neergelegd, op de volgende wijze uitvoering te geven aan de beleidsruimte uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Algemene bepalingen

Deze beleidsregels zien op het verlenen, onderzoeken, en terugvorderen van bijstand, leenbijstand en leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

1.1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven in het volgende lid hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), Participatiewet (PW) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    leenbijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand op grond van de PW en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet;

  • 2.

    bijstand: algemene bijstand op grond van de PW, waaronder begrepen de door het college in bijstand om niet omgezette leenbijstand;

  • 3.

    lening ten behoeve van bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening;

  • 4.

    belanghebbende: degene aan wie bijstand, leenbijstand of een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal is of wordt verstrekt;

  • 5.

    schipper: ondernemer in de binnenvaart als bedoel in artikel 1, onder k, van het Bbz 2004.

1.1a Begripsbepaling gevestigde zelfstandige

Artikel 2 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) geeft een definitie van de kring van rechthebbenden. In lid 1 onder a wordt tot de kring van rechthebbenden gerekend de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest. De zogenaamde gevestigde zelfstandige.

Het college hanteert voor de invulling van het begrip redelijke termijn de volgende regels over wanneer een belanghebbende als startende en wanneer hij als gevestigde zelfstandige wordt gezien:

  • 1.

    Gedurende de eerste 9 maanden na de start van een eigen bedrijf wordt de zelfstandige als startende zelfstandige beschouwd.

  • 2.

    Gedurende de periode van 9 tot 18 maanden na de start, wordt een zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als naast de voorwaarden van het Bbz 2004 aan onderstaande aanvullende criteria wordt voldaan:

    • a.

      De zelfstandige heeft in deze periode aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voldaan;

    • b.

      Een uitgevoerde bedrijfsanalyse geeft een positief beeld van de levensvatbaarheid of eventuele negatieve punten kunnen, door middel van het stellen van (opschortende) voorwaarden binnen 6 maanden worden opgelost;

    • c.

      In de voorliggende periode is een omzetstijging dan wel een toename van de nettowinst gerealiseerd of er is sprake van een orderportefeuille waaruit blijkt dat sprake is van een verwachte omzetstijging dan wel een toename van de nettowinst zal worden gerealiseerd.

  • 3.

    Als een persoon eerder een bedrijf als zelfstandige heeft gehad en deze heeft beëindigd, wordt na een nieuwe start, na een periode van meer dan 12 maanden na de eerdere bedrijfsbeëindiging, gedurende de eerste 9 maanden van die start de zelfstandige als startende zelfstandige beschouwd.

  • 4.

    Als een persoon eerder een bedrijf heeft gehad en deze heeft beëindigd wordt na een nieuwe start binnen een periode van 12 maanden na de eerdere bedrijfsbeëindiging de zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als de persoon daarvoor minimaal 18 maanden als zelfstandige werkzaam is geweest en in die periode aan het bovengenoemde urencriterium heeft voldaan.

  • 5.

    Bij het niet voldoen aan voorgaand criterium wordt de zelfstandige na een herstart binnen 12 maanden na een eerdere bedrijfsbeëindiging als startende zelfstandige beschouwd.

  • 6.

    Na 18 maanden na de start van het bedrijf wordt de zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als ook in die periode aan het bovengenoemde urencriterium is voldaan.

1.2 Wettelijke bevoegdheden Bbz 2004

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    Het instellen van een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens zoals beschreven in artikel 53a lid 6 PW.

  • b.

    Het instellen van een onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep. (Artikel 23 lid 3 Bbz 2004.)

1.3 Rechtmatigheidsonderzoeken

  • 1.

    Onderzoeken naar de rechtmatigheid van de bijstand worden in beginsel uitgevoerd naar aanleiding van meldingen en signalen.

  • 2.

    Het college onderzoekt iedere 6 maanden na aanvang van de bijstandsverlening, of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, zo lang als sprake is van bijstandverlening op g.v. art 23.

  • 3.

    Elke 12 maanden na aanvang van de bijstandsverlening wordt beoordeeld of de zelfstandige die bijstand ontvangt op grond van artikel 25 Bbz 2004 voldoet aan de in dit artikel gestelde inkomenseis.

1.4 Periodieke toekenning en levensvatbaarheidsonderzoeken

  • 1.

    Leenbijstand aan startende en gevestigde ondernemers wordt toegekend voor een periode van 6 maanden. Voor verlenging van de uitkering na 6 maanden moet een nieuwe aanvraag worden ingediend.

  • 2.

    Bij elke aanvraag wordt de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep beoordeeld.

  • 3.

    Leenbijstand die op grond van artikel 18 of 23 Bbz 2004 is toegekend, wordt beëindigd zodra het bedrijf of zelfstandig beroep niet meer levensvatbaar is.

  • 4.

    Het college maakt in die gevallen waarbij zij dit noodzakelijk acht gebruik van de mogelijkheid om een externe deskundige te raadplegen.

1.5 Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

In het geval van niet verwijtbaarheid, wordt de lening ten behoeve van bedrijfskapitaal als genoemd in artikel 43 Bbz 2004 renteloos gemaakt.

Terugvordering (bij voortzetting bedrijf)

2.1 Herziening en intrekking toekenningsbesluit

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 PW. Toepassing van deze bevoegdheid beperkt zich niet tot situaties waarin sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

2.2 Terugvordering (leen)bijstand en leningen bedrijfskapitaal

(Leen)bijstand of een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals vermeld in deze beleidsregels en de artikelen 58 tot en met 60 PW.

  • 1.

    Leenbijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals genoemd in artikel 12 lid 2 c Bbz 2004, bij het niet voldoen aan de aflossing voortvloeiend uit artikel 13 Bbz 2004 en bij het niet voldoen aan de verplichtingen uit artikel 38 Bbz 2004.

  • 2.

    Leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal worden teruggevorderd indien:

    • a.

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004.

    • b.

      De situatie zich voordoet zoals beschreven in artikel 41 lid 5 Bbz 2004.

    • c.

      Betrokkene ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

  • 3.

    Niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen in artikel 39 lid 2 en 3 Bbz 2004 en de toepassing van artikel 43 Bbz 2004.

  • 4.

    Het college ziet af van terugvordering of verdere terugvordering als er sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid Pw.

Invordering

3.1 Wijze van invordering

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de belanghebbende een vordering ineens dient te voldoen. Hierbij wordt de termijn van artikel 4:87 Awb aangehouden.

  • 2.

    Op verzoek van de belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan indien:

    • a.

      de vordering binnen 36 maanden wordt afgelost en

    • b.

      het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 bedraagt.

  • 3.

    Indien volledige aflossing binnen de in het eerste en/of tweede lid genoemde betalingstermijn niet mogelijk is, stelt het college de maandelijkse aflossing vast.

  • 4.

    Het vastgestelde of afgesproken aflossingsbedrag geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 5.

    Bij de vaststelling van het aflossingsbedrag wordt rekening gehouden met voor beslag vrij te laten bedrag en de eventuele verhoging hiervan.

  • 6.

    Bij de vaststelling van de betalingsverplichting in het inkomen wordt ook rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

  • 7.

    Het onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt periodiek en/of naar aanleiding van meldingen of signalen uitgevoerd.

3.2 Dwanginvordering

Indien de belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan kan het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd worden door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 60, derde lid, van de Participatiewet, dan wel verrekening met de maandelijkse uitkering op grond van artikel 28, derde lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

  • b.

    bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden: een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of

  • c.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Kwijtschelding

4.1 Kwijtschelding (leen)bijstand

  • 1.

    Het college gaat over tot ambtshalve kwijtschelding van een vordering die ziet op bedrijfskapitaal indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 60 maanden zijn aflossingsverplichting voor de als geldlening verstrekte bijstand onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen;

    • b.

      gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op een vordering en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 125;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten.

  • 2.

    De in onderdeel c genoemde termijn bedraagt tien jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 3.

    Het college gaat nietover tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

  • 4.

    Kwijtschelding van een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal is ook mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 43 Bbz 2004.

  • 5.

    Indien de vordering betrekking heeft op bijstand voor levensonderhoud, wordt voor kwijtschelding aangesloten bij de beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet Nijmegen.

  • 6.

    Het college kan het besluit tot kwijtschelding intrekken als blijkt dat de belanghebbende het college voor, tijdens of na de looptijd van de terugbetaling voorzien heeft van onjuiste of onvolledige informatie en de juiste of volledige informatie had geleid tot een andere terugbetalingsverplichting of tot geen kwijtschelding.

4.2 Kwijtschelding in verband met een schuldregeling

In aanvulling op artikel 42 Bbz 2004 kan het college op verzoek van belanghebbende besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere invordering van bijstand af te zien, indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Slotbepaling

5.1 Relatie met overige beleidsregels

Indien deze beleidsregels afwijken van hetgeen in is bepaald in algemene beleidsregels aangaande de Participatiewet, dan prevaleren deze beleidsregels.

5.2 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2020.

  • 2.

    De Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2011 worden ingetrokken per 1 januari 2020.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijstandverlening zelfstandigen Nijmegen 2020.

Ondertekening

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, op 17 maart 2020.

De Gemeentesecretaris,

mr. drs. A.H. van Hout

 

De Burgemeester

drs. H.M.F. Bruls

Artikelsgewijze toelichting

1.1 Begripsbepalingen

In deze bepaling worden de relevante definities uiteengezet. Ten aanzien van schippers geldt dat ook voor hen het uitgangspunt van toepassing is dat aan de hand van concrete feiten en omstandigheden de woonplaats bepaald zal moeten worden. Indien er geen vaste woon- of verblijfplaats is, wordt ook het briefadres beschouwd als een indicatie van een woonplaats.

1.4 Periodieke toekenning en levensvatbaarheidsonderzoeken

De startende en gevestigde ondernemer kunnen maximaal 36 respectievelijk 12 maanden algemene bijstand voor levensonderhoud ontvangen. Deze bijstand wordt toegekend in periodes van 6 maanden. Redenen voor toekenning per 6 maanden is dat er op deze wijze meerdere beoordelingsmomenten van de levensvatbaarheid mogelijk zijn en er zicht blijft op de ontwikkeling en /of veranderingen van het bedrijf. Ook wordt op deze wijze de verantwoordelijkheid voor het voortzetten van de bijstand (een lening) bij de ondernemer gelegd. Budgettaire overwegingen, het tijdig stopzetten van bijstand aan een niet levensvatbaar bedrijf, spelen eveneens een rol. Tot slot wordt met deze systematiek aangesloten bij de regionale en landelijke toegepaste werkwijze.

1.5 Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

Het college is van oordeel dat in ieder geval in onderstaande situaties sprake is van verwijtbare bedrijfsbeëindiging:

  • a.

    een aan de ondernemer toerekenbare en verwijtbare handeling die leidt tot een bedrijfsbeëindiging;

  • b.

    stelselmatig weigeren van rente en/of aflossing betalingen;

  • c.

    niet nakomen van de verplichtingen verbonden aan de kapitaalverstrekking.

Deze opsomming is niet limitatief.

2.2 Terugvordering (leen)bijstand en leningen bedrijfskapitaal

In dit artikel is aangegeven dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om leenbijstand en leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal terug te vorderen in de diverse situaties die worden omschreven in de PW en het Bbz 2004.

Artikel 7, derde lid, van deze beleidsregels verwijst naar een dringende reden als bedoeld in artikel 58 lid 8 PW. Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt dat sprake is van dringende redenen als terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet dan gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties leidt. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbend(n) moet worden beoordeeld.

3.1 Wijze van invordering

Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook te maken met een betalingsverplichting. Het aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit, of is afgesproken met de belanghebbende en schriftelijk is bevestigd, geldt als betalingsverplichting.

4.1 Kwijtschelding (leen)bijstand

Artikel 4.1 lid 1 onder a

De termijn die in artikel 11 lid 1 onder a wordt gesteld , voordat wordt overgegaan tot ambtshalve kwijtschelding, bedraagt 60 maanden. Deze termijn hangt ten eerste samen met de aard van de bijstand. Het betreft hier namelijk terugvordering van bijstand die als lening is verstrekt, en voor een lening geldt in zijn algemeenheid dat deze moet worden terugbetaald. In de tweede plaats is de termijn op 60 maanden gesteld in verband met het ontstaan van de vordering. De lening voor levensonderhoud moet alleen dan (geheel of gedeeltelijk) worden terugbetaald als er sprake is geweest van een netto-inkomen boven de bijstandsnorm (artikel 12 lid 2 onder c). De aard van de bijstand en het ontstaan van de vordering rechtvaardigen het aanhouden van een relatief lange periode waarin onafgebroken en naar draagkracht aflossing wordt verlangd, voordat van ambtshalve kwijtschelding sprake kan zijn.

Artikel 4.1 lid 1 onder c

Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of de belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruit zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden voldaan.

Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.

5.1 Relatie met overige beleidsregels

De werking van deze beleidsregels heeft voorrang ten opzichte van de algemene beleidsregels op het gebied van de Participatiewet. Dit is vanwege de aard van de vorderingen op het gebied van leenbijstand en leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal, de wijze waarop de vorderingen tot stand komen, alsmede de beginselplicht tot terugbetaling die hieruit voortvloeit.