Regeling vervallen per 18-11-2016

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nissewaard houdende regels omtrent having, maatregelen en boeten Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2015

Geldend van 28-11-2015 t/m 17-11-2016

Intitulé

Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2015

De raad van de gemeente Nissewaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 juni 2015;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ;

gezien het advies van de Commissie Zorg en Werk d.d. 21 mei 2015;

besluit:

de Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2015 vast te stellen

Hoofdstuk 1 Ideeën voor het ontwerp van de regeling

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • A.

    de wet: Participatiewet;

  • B.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • C.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • D.

    Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • E.

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • F.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;

  • G.

    Bijstand: 1° bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2° bijstand van de bijstand als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ;

  • H.

    Tegenprestatie: het naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • I.

    Inlichtingenplicht: de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 38 tweede lid van het Bbz, artikel 30c tweede of derde lid van de wet Suwi;

  • J.

    Zeer ernstige verplichtingen: het op een dusdanige wijze bejegenen van het college, dan wel personen die in diens opdracht de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke en/of psychischewijze bedreigd voelen. Dit is krachtens artikel 9, zesde lid, een bijzondere vorm van het niet nakomen van de aan de bijstand verbonden verplichtingen;

  • K.

    Benadelingsbedrag: de bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • L.

    Voorziening: een re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de wet alsmede een opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • M.

    wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Hoofdstuk 2: Handhaving en fraudebestrijding

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1. Het college verlaagt de bijstand in de situaties zoals omschreven in artikel 18 van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, van de IOAW, de artikelen 20 en 38, van de IOAZ en artikel 30 van de Wet Suwi;

  • 2. Het college stelt in het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet een handhavingsplan op.

  • 3. In het genoemde handhavingsplan komt tenminste aan de orde:

    • a.

      een visie op handhaving binnen de kaders van de wet;

    • b.

      de wijze van aanpak van de fraudepreventie;

    • c.

      de wijze van aanpak van de frauderepressie.

  • 4. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad over de onderwerpen die in het plan geregeld zijn.

Hoofdstuk 3: Algemene bepalingen maatregelen

Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede, vierde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het bedrag en/of percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 4. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de verplichting of de mate van verwijtbaarheid, of

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 5. Afzien van verlaging

  • 1. Het college ziet af van een verlaging van de bijstand indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de verplichting meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. De belanghebbende wordt hier schriftelijk van op de hoogte gebracht.

Artikel 6. Herzieningsverzoek

  • 1. Indien een maatregel is opgelegd vanwege een schending van de arbeidsverplichtingen of de schending van artikel 55 van de Participatiewet of de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet en artikel 37, eerste lid, onderdeel g van de IOAW en de IOAZ, dan kan de belanghebbende conform artikel 18 lid 11 van de Participatiewet gedurende de looptijd van de maatregel een herzieningsverzoek indienen. Een dergelijk verzoek dient schriftelijk te gebeuren.

  • 2. Indien ten tijde van het herzieningsverzoek uit de houding en het gedrag van belanghebbende ondubbelzinnig blijkt dat deze de geschonden verplichtingen weer nakomt, dan kan de maatregel worden herzien, met dien verstande dat uitsluitend het nog niet verrekende deel van de maatregel wordt ingetrokken.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in tweede lid, komt het deel van de maatregel welke is of wordt verrekend in de eerste maand, niet voor herziening in aanmerking.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1. Een verlaging wordt toegepast op de algemene bijstand of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstand.

  • 2. Indien een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de bijstand, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd wanneer belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw een bijstand ontvangt.

Artikel 8. Berekeningsbijstand

  • 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstand of bijstand.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het lid 1 kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of

    • b.

      de verwijtbare verplichting van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van de verordening ‘bijstand’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Hoofdstuk 4. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 9. Verplichtingen Participatiewet

Verplichtingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a.eerstecategorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b.tweedecategorie:

1° het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

2° het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

3° het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

4° het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

5° het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader hiervan.

c.derdecategorie:

1° het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet

Artikel 9. Verplichtingen Participatiewet

Verplichtingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

  • het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

  • het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

  • het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

  • het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

  • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader hiervan.

c. derde categorie:

  • het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet

Artikel 10. Verplichtingen IOAW en IOAZ

Verplichtingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a.eerstecategorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b.tweedecategorie:

  • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

  • het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

  • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie, waaronder begrepen het niet verschijnen op een oproep in het kader hiervan.

c.derdecategorie:

  • het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

Artikel 11. Hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Bij verlagingen als bedoeld in de artikelen 9 en 10, wordt de bijstand verlaagd met:

  • 2. a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij verplichtingen van de eerste categorie;

  • 3. b. 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij verplichtingen van de tweede categorie;

  • 4. c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij verplichtingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 5. Niet nakomen van verplichtingen voortvloeiende uit de wet

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging bedraagt:

    • a.

      10% van de bijstand gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000;

    • b.

      30% van de bijstand gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000 tot€ 2.500;

    • c.

      100% van de bijstand gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van € 2.500 of hoger.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Een belanghebbende die zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:

    • a.

      100% van de bijstand gedurende twee maanden, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen;

    • b.

      100% van de bijstand gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen.

  • 2. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van:

    • a.

      100% van de bijstand gedurende twee maanden bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het tweede lid genoemde personen;

    • b.

      100% van de bijstand gedurende één maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het tweede lid genoemde personen.

Artikel 14. Niet nakomen van aanvullende nadere verplichtingen

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging opgelegd van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand. Voor zover het geen verplichting, zoals benoemd in artikel 15 lid 2 sub e betreft.

Hoofdstuk 6. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 15. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

  • 1. Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstand gedurende één maand bij de verplichtingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g, te weten:

    • a.

      Geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau:

    • b.

      Het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren door kleding, gebrek aan verzorging of gedrag;

    • c.

      Het geen gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en niet mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 2. Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstand gedurende twee maanden bij de verplichtingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid onderdeel a, c, d, e en h, te weten:

    • a.

      Het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      Het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;

    • c.

      Niet bereid te zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag of om te verhuizen, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • d.

      Het niet verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • e.

      Het zich niet onderwerpen aan een door het college verplicht gestelde behandeling van medische aard als bedoeld in artikel 55, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarde of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 16. Toepassing verlaging

  • 1. Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 15, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 2. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 15, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 3. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 4. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats.

Hoofdstuk 7. Samenloop en recidive

Artikel 17. Samenloop van niet nagekomen verplichtingen

  • 1. 1.Als sprake is van één verplichting die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlagingopgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de verplichting waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2. Als sprake is van meerdere verplichtingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere verplichting een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de verplichting, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3. Als sprake is van één verplichting die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4. Als sprake is van meerdere verplichtingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere verplichting een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de verplichting, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 18. Recidive

  • 1. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een verplichting als bedoeld in de artikelen 9, 10, 12 eerste lid, 13, 14 of 15 opnieuw schuldig maakt aan het niet nakomen van een verplichting, wordt telkens de duur van de voorgaande verlaging verdubbeld met een maximum van drie maanden.

  • 2. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, wordt de duur van de voorgaande verlaging verdubbeld met een maximum van drie maanden.

Hoofdstuk 8. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 19. Samenloop bij weigeren bijstand IOAW/IOAZ

Als het college de bijstand op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de verplichting die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die verplichting achterwege.

Hoofdstuk 9. Boeten

Artikel 20. Verrekenen recidiveboete

  • 1. Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan de inlichtingenplicht en sprake is van recidive als bedoeld in artikel 18a, het vijfde lid van de Participatiewet of artikel 20a vijfde lid IOAW/IOAZ, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, geldt voor belanghebbende met ten lasten komende kinderen, wiens bezit niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt dat het college de recidiveboete verrekent:

    • a.

      gedurende één maand zonder toepassing van de beslagvrije voet; en

    • b.

      aansluitend op de verrekening als bedoeld in onder a, de daaropvolgende twee maanden op dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. De verrekening als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd,

Artikel 21. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

Artikel 20 is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de wet of artikel 20 a eerste lid van de IOAW/IOAZ , indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid.

Artikel 23. Intrekken oude verordening

De Verordening handhaving, maatregelen en boeten Spijkenisse 2015 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2015.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking op 1 juli 2015.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nissewaard van 10 juni 2015.

de griffier,
S.J.M. Mackaij

de voorzitter,

M. Salet