Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Noardeast-Fryslân

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Noardeast-Fryslân

De raad van de gemeente Noardeast-Fryslân,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2019;

gelet op het bepaalde in de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

B E S L U I T :

vast te stellen de navolgende Verordening Wmo 2015 gemeente Noardeast-Fryslân.

ARTIKEL 1. BEGRIPSBEPALINGEN

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat:

• de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, en

• algemeen verkrijgbaar is, en

• niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten;

b. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, zoals andere wettelijke voorziening (bijvoorbeeld: Wlz en Zvw), collectieve voorzieningen of anderszins;

c. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân;

d. financiële tegemoetkoming: een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren;

e. hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

f. ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Noardeast-Fryslân;

g. melding: kenbaar maken van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

h. pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet;

i. uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

j. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL 2. MELDING, CLIËNTONDERSTEUNING EN PERSOONLIJK PLAN

1. Een melding kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden ingediend.

2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

3. Direct na melding wijst het college cliënt en zijn mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Daarnaast wijst het college cliënt op de mogelijkheid om gedurende zeven dagen na de melding een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2., tweede lid van de wet, te overhandigen.

4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3. van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.

ARTIKEL 3. ONDERZOEK EN IDENTIFICATIE- INLICHTINGEN- EN MEDEWERKINGSPLICHT

1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het college onderzoekt in samenspraak met degene of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a) de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

b) het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

c) de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

d) de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

e) de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

f) de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

g) de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

h) de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

i) welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

j) de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2, derde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

3. Het college informeert de cliënt tijdens het gesprek over de gang van zaken, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt deze toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

4. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek als bedoeld in lid 1.

5. Tijdens het onderzoek en tijdens de aanvraagfase verstrekt de cliënt aan het college alle benodigde gegevens en bescheiden die voor het onderzoek noodzakelijk zijn. Cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

6. Tijdens het onderzoek en tijdens de aanvraagfase verleent de cliënt de noodzakelijke medewerking die nodig is voor de uitvoering van de wet. Ditzelfde geldt voor de mantelzorger of bij gebruikelijke hulp voor de huisgenoten van de cliënt.

ARTIKEL 4. GESPREKSVERSLAG en AANVRAAG

1. Binnen vijf werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van het gesprek, met de onderzoeksactiviteiten zoals vastgelegd in artikel 6, in het gespreksverslag.

2. Latere aanvullingen of opmerkingen van de cliënt of zijn vertegenwoordiger worden aan het gespreksverslag toegevoegd.

3. De cliënt of zijn vertegenwoordiger tekent het gespreksverslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

4. Als de cliënt of zijn vertegenwoordiger tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

5. Als de cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende gespreksverslag en indienen bij het college.

6. Het college kan een ondertekend gespreksverslag aanmerken als aanvraag als de cliënt of zijn vertegenwoordiger dat op het gespreksverslag heeft aangegeven.

ARTIKEL 5. VERANTWOORDELIJKHEID COLLEGE TIJDENS ONDERZOEK EN AANVRAAGFASE EN CENTRUMREGELING BESCHERMD WONEN

1. Het college handelt vanuit het respect voor en vertrouwen in de kennis en vaardigheden van cliënt, en

hun verlangen zelf verantwoordelijkheid te nemen. Het college bevordert de zelfredzaamheid en de

zelfregie van cliënt.

2. Het college staat cliënt bij, indien dat nodig is, bij het zoeken, vinden en treffen van een oplossing voor

een hulpvraag. Het college doet dit op objectieve wijze, waarbij hij tevens verantwoordelijk is voor de

doelmatige besteding van beschikbaar gestelde middelen.

3. Oplossingen voor een hulpvraag, als bedoeld in het vorige lid, worden bij voorkeur gezocht in dat wat

een cliënt zelf of met diens sociale netwerk redelijkerwijs kan realiseren. Worden daar onvoldoende

oplossingen gevonden, dan worden de oplossingen achtereenvolgens gezocht in algemeen

gebruikelijke oplossingen of andere voorzieningen. Het college besluit alleen dan een

maatwerkvoorziening te verstrekken als er onvoldoende andere oplossingen zijn.

4. Het college heeft oog voor alle omstandigheden van een cliënt en diens gezin. Bij het doen van

onderzoek maakt het college waar mogelijk gebruik van al beschikbare informatie.

5. Het college is bevoegd de dienstverlening in dit kader uit te laten voeren door derden.

6. Voor de collegebevoegdheden in het kader van artikel 2.3.5 en artikel 2.3.6 van de wet is mandaat

verleend aan centrumgemeente Leeuwarden.

7. Het college volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien

van de regionale voorzieningen Beschermd wonen en Opvang (maatschappelijke opvang, OGGZ,

Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden, de

Beleidsregels WMO 2018 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit 2018 van de

gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het

veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de

gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling samenwerking sociaal domein Friese gemeenten’.

ARTIKEL 6. VOORWAARDEN VOOR EEN MAATWERKVOORZIENING

1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen om een oplossing te vinden voor een probleem die

een cliënt ervaart in het dagelijkse leven. Het college gaat hierbij uit van de behoeften en

persoonskenmerken van de cliënt.

2. Om een oplossing te vinden, worden eerst onderstaande voorzieningen beoordeeld op daadwerkelijke

beschikbaarheid en bruikbaarheid voor cliënt:

- eigen (financiële) mogelijkheden;

- alle eventueel aanwezige huisgenoten, en / of mantelzorg, het eigen netwerk, die beschikbaar zijn en in staat om werkzaamheden over te nemen;

- alle algemeen gebruikelijke voorzieningen;

- alle wettelijke voorliggende voorzieningen;

- alle algemene voorzieningen;

- alle andere voorzieningen.

3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende

voorziening. Hierbij kan ook worden gedacht aan een financiële tegemoetkoming.

4. De maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor

hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend

werkt.

ARTIKEL 7. WEIGERINGSGRONDEN

Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt indien:

a. de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Noardeast-Fryslân;

b. de kosten, waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft, naar oordeel van het college vermeden hadden kunnen worden;

c. de cliënt kosten heeft gemaakt of verplichtingen is aangegaan door zelf de voorziening aan te schaffen, waardoor het probleem al is opgelost;

d. er bij cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten, in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor compensatie wordt gevraagd;

e. een voorziening, waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, of een voorgaande verordening is verstrekt, en de technische levensduur van de voorziening nog niet is verstreken. Tenzij de voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

f. het een woonvoorziening betreft en de cliënt in een hotel / pension, trekkerswoonwagen, klooster, tweede woning, vakantiewoning, recreatiewoning en onzelfstandige woonruimte zoals kamerverhuur woont;

g. het een woonvoorziening betreft aan specifiek op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw, levensloopbestendig bouwen of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

h. voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

ARTIKEL 8. REGELS VOOR PGB

1. Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

2. Het tarief voor een Pgb:

a. is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

b. is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen.

3. De hoogte van een Pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals

salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

4. De hoogte van een Pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de

aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en

rekening houdend met onderhoud en verzekering.

5. De hoogte van het Pgb voor hulp uit het sociaal netwerk is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren. De uitgangssituatie is de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, VVT.

6. De volgende eisen worden bepaald aan een aanbieder en professionele hulp / hulpverlener bij Pgb:

a. De aanbieder/hulp/hulpverlener werkt planmatig aan het behalen van resultaten uit het Pgb plan;

b. De aanbieder/hulp/hulpverlener is in staat de benodigde ondersteuning of middelen daadwerkelijk te leveren;

c. De beroepskrachten, die vanuit het Pgb worden ingezet, zijn vakbekwaam en voldoende geschoold;

d. Beroepskrachten, die beroepsmatig in contact komen met cliënten, zijn geregistreerd volgens de daartoe in de wet gestelde eisen aan beroepsregistratie;

e. Beroepskrachten, behalve die van aanbieders van hulpmiddelen en woningaanpassingen, beschikken over een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) als zij in contact komen met cliënten;

f. De aanbieder/hulp/hulpverlener werkt planmatig aan het bewaken en verbeteren van kwaliteit;

g. De aanbieder/hulp/hulpverlener beschikt over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Een aanbieder van hulpmiddelen en woningaanpassingen hoeft niet aan deze voorwaarde te voldoen;

h. De aanbieder/hulp/hulpverlener geeft uitvoering aan de meldplicht voor calamiteiten en geweld;

i. Van cliënt wordt verwacht dat hij/zij nagaat of de aanbieder of professionele hulp aan deze kwaliteitseisen voldoet. In het Pgb plan dient cliënt hiervan melding te maken.

ARTIKEL 9. EIGEN BIJDRAGE ALGEMENE VOORZIENINGEN

Een cliënt is geen eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van algemene voorzieningen.

ARTIKEL 10. EIGEN BIJDRAGE MAATWERKVOORZIENINGNEN

1.Een cliënt is een bijdrage verschuldigd voor het gebruik van een maatwerkvoorziening (middels zorg in natura of een financiële tegemoetkoming) dan wel een persoonsgebonden budget. Bij de hoogte van deze eigen bijdrage wordt uitgegaan van de bepalingen, zoals opgenomen in de artikelen 2.1.4a en 2.1.4b van de wet en het uitvoeringsbesluit. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) zal de client op de gebruikelijke wijze berichten over de hoogte van de eigen bijdrage.

2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening en of het (jaarlijkse) onderhoudscontract wordt afgeleid van

een vastgesteld normbedrag (bijvoorbeeld een eenheidsprijs van het kernassortiment), een

goedgekeurde offerte, of de met de leverancier overeengekomen huur- of koopprijs of uurtarief.

3. In geval van koop van een voorziening door het college bestaat de kostprijs van een voorziening uit de

economische afschrijving van de voorziening, vermeerderd met het beheer- en onderhoudstarief. Mocht

er na het verstrijken van de periode voor de economische afschrijving een vervangende voorziening

ingezet moeten worden, dan gaat de periode van betaling van een eigen bijdrage voor dit deel opnieuw

in.

4. Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en waarvoor de gemeente huur betaalt, geldt een

eigen bijdrage zolang iemand de voorziening gebruikt.

5. Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en die door de gemeente zijn gekocht, is een eigen

bijdrage verschuldigd op basis van de economische afschrijving en het onderhoudscontract.

De eigen bijdrage op basis van de afschrijvingstermijn is verschuldigd gedurende:

- het gebruik van hulpmiddelen uit het kernassortiment;

- de economische levensduur in geval van hulpmiddelen buiten het kernassortiment.

6. De eigen bijdrage over het door de gemeente te betalen onderhoudscontract voor een hulpmiddel is

verschuldigd zolang de voorziening technisch nog niet is afgeschreven en nog door cliënt wordt

gebruikt.

7. De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of Pgb ten behoeve van een woningaanpassing

voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, en degene die anders

dan als ouder, samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige.

8. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de

desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

9. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb is gelijk aan de hoogte van het Pgb.

10 Aan de cliënt die gebruik maakt van de maatwerkvoorziening collectief vervoer kan aanvullend op de

bepalingen in dit artikel, een opstaptarief en ritprijs in rekening worden gebracht ter hoogte van de

kosten van het openbaar vervoer.

ARTIKEL 11. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

1. Het college bepaalt waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënt in de

gemeente bestaat.

2. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.

ARTIKEL 12. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

1. Het college draagt zorg voor goede kwaliteit van diensten en voorzieningen overeenkomstig

hoofdstuk 3 van de wet.

2. Het college stelt daartoe kwaliteitseisen op bij contracteren en subsidiëring van diensten en producten.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze

eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het

zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

4. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.

ARTIKEL 13. Borging van kwaliteit

1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een

derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de

dienst stelt het college vast:

a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het

aangaan van een overeenkomst met de derde; of

b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

1. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

2. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid

van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

a. de kosten van de beroepskracht;

b. redelijke overheadkosten;

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing,

werkoverleg;

d. reis- en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders

waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de

derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen

gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de

gemeenteraad.

5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

6. Het college houdt, bij het vaststellen van tarieven voor te leveren overige voorzieningen door derden, in

ieder geval rekening met:

a. de marktprijs van de voorziening;

b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd,

zoals:

1. aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

2. instructie over het gebruik van de voorziening;

3. onderhoud van de voorziening.

ARTIKEL 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. Een cliënt meldt aan het college, hetzij uit eigen beweging hetzij op verzoek van het college, alle feiten

en omstandigheden die een aanleiding kunnen vormen tot heroverweging van een beslissing in de zin

van artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet. Op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een

beslissing herzien of intrekken.

2. Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes

maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de

verlening heeft plaatsgevonden.

3. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening

worden teruggevorderd.

4. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening

worden teruggevorderd.

5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet

steekproefsgewijs, de bestedingen van Pgb’s.

ARTIKEL 15. Klachtregeling en second opinion

1. Cliënt kan bij het gebiedsteam schriftelijk een klacht indienen die betrekking heeft op de wijze van

afhandeling van een melding of aanvraag, als bedoeld in deze verordening. Het gebiedsteam draagt

zorg voor doorgeleiding van de klacht naar de juiste organisatie, voor een zorgvuldige afhandeling.

2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van

hun dienstverlening.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de

klachtenregeling van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

4.Tijdens het onderzoek kan cliënt de mogelijkheid worden geboden voor een second opinion.

Hierbij wordt onderscheiden:

a. Indien cliënt van mening is dat ‘het gesprek’ niet naar wens verloopt, kan hij een tweede gesprek aanvragen.

b. Uit het gesprek kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voortkomen. Als cliënt het niet eens is met de conclusie die tijdens dit deel van het onderzoek wordt getrokken, kan hij vragen om zijn dossier te laten bespreken in een ander gebiedsteam.

ARTIKEL 16. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

1. Het college bepaalt ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap als

bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 sub f van de wet nodig is, en treft vervolgens maatregelen om te bereiken

dat die regeling wordt ingesteld

2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de

medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

ARTIKEL 17. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun

vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke

ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met

betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende

maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over

verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen

van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij

onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een

adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

ARTIKEL 19. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze verordening treedt in werking met ingang van 01 januari 2020 en onder gelijktijdige intrekking van de Wmo – verordening 2015 Noardeast – Fryslân, zoals bekend gemaakt op 4 september 2019.

ARTIKEL 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Noardeast - Fryslân.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Noardeast - Fryslân in zijn openbare vergadering

d.d. 21 november 2019.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

mr. S.K. Dijkstra drs. H.H. Apotheker