Regeling vervallen per 30-03-2015

Nadere regels voor (mobiele) bakkramen en bakwagens Noord-Beveland 2010 (standplaatsen)

Geldend van 30-03-2015 t/m 29-03-2015

Intitulé

Nadere regels voor (mobiele) bakkramen en bakwagens Noord-Beveland 2010 (standplaatsen)

Artikel 1 Bereikbaarheid en opstelling

  • 1 Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) worden geplaatst.

  • 2 Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.

  • 3 Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.

  • 4 Gebouwen en bouwwerken achter de bakkraam/bakwagen moeten bereikbaar zijn en bereikbaar worden gehouden.

  • 5 De bakkraam/bakwagen moet zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar kan opleveren voor de omgeving.

  • 6 Het aanbrengen van borden en vlaggen e.d. aan luifels van bakkramen en bakwagens is binnen voorgenoemde 3,5 m verboden.

Artikel 2 Bakruimte

  • 1 De bakinstallatie (oliebak) moet zodanig zijn geconstrueerd, dat olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen (bijvoorbeeld door overbruisen, waarbij olie over de rand of door de kieren om de rand vloeit). Frituren is alleen toegestaan in ruimten die daarvoor zijn ingericht. Dus niet in verkoopruimten van winkels.

  • 2 Elk bak- en braadtoestel moet zijn voorzien van een goed functionerende thermostaat of thermokoppel met een maximum ingestelde waarde van 190°C.

  • 3 Een gaskomfoor moet zijn opgesteld op een plaat van onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal.

  • 4 Het draagvlak onder bak- en braadtoestellen moet tot minstens 0,1 m buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal. De wanden in de nabijheid van een bak- en braadtoestel moeten tot minstens 0,3 m buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.

  • 5 Elektrisch verwarmde bakpannen c.q. bakinstallaties moeten door middel van thermostaten met een maximum ingestelde waarde van 190°C, tegen oververhitting zijn beveiligd.

  • 6 Losse verwarmingstoestellen met open vuur zijn verboden.

Artikel 3 Bakactiviteiten in voor gevels geplaatste bakkramen/bakwagens

Bakkramen/bakwagens moeten zijn opgesteld op een afstand van tenminste 5 m vanaf de bebouwing. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 30 minuten beschikt.

Artikel 4 Elektrische installatie

  • 1 De elektrische installatie moet voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.

  • 2 De elektrische installatie moet zijn voorzien van groepszekeringen en een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA.

  • 3 De verplaatsbare leiding (verlengsnoer) van een bakkraam/bakwagen naar een aansluitpunt voor elektriciteit moet:

    - minstens 3 aderig zijn, met een nominale kerndoorsnede van 2½ mm²;

    - zijn beschermd door een ommanteling van neopreen, die geen beschadigingen of gebreken vertoont.

  • 4 De lengte van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) mag ten hoogste 25 m bedragen en moet geheel zijn uitgerold.

  • 5 De plaats en de bevestiging van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) moet zodanig zijn, dat er niemand over kan struikelen.

Artikel 5 Gasinstallatie

  • 1 Bij een bakkraam/bakwagen mogen niet meer losse gasflessen/gastanks aanwezig zijn dan als werkvoorraad voor één dag nodig is.

  • 2 De waterinhoud van een losse gasfles/gastank mag niet groter zijn dan 115 liter.

  • 3 Een opstelruimte voor gasflessen, moet aan de buitenlucht zijn geventileerd door middel van minstens twee niet afsluitbare openingen nabij of in de vloer, die zover mogelijk uit elkaar moeten liggen. De netto doorlaat van de ventilatieopeningen moet 1/40 van het vloeroppervlak bedragen met een minimum van 100 cm² per opening.

  • 4 Een opstelruimte voor gasflessen moet gasdicht zijn gescheiden van de gebruiksruimte en mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn.

  • 5 Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 1078 en de NPR 3378, dan wel de NEN-EN 12245.

  • 6 De afstand tussen een opstelling voor gasflessen en overige voor verwarming bestemde brandstoffen moet in een tijdelijke inrichting tenminste 5 m te bedragen.

  • 7 Een opslagplaats van gasflessen achter een bakkraam/bakwagen mag niet toegankelijk zijn voor publiek en moet zijn voorzien zijn van het opschrift “ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN” in letters met een hoogte van minimaal 8 cm.

  • 8 Een opslag van gasflessen/gastanks moet goed aan de buitenlucht worden geventileerd.

  • 9 LPG mag uitsluitend worden toegepast in een LPG-dampgassysteem (rode tank) dat als zodanig gemonteerd, gekeurd en gecertificeerd moet zijn volgens de norm NEN-EN 1949:2002 en de norm NEN-EN 1949:2002/A1:2005.

  • 10 Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk of het Europese keurmerk PIE (p) volgens de Europese richtlijn 1999/36/EG.

  • 11 De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden. Voor Shell-benegas en Primagas flessen is dit 15 jaar.

  • 12 Gasflessen en gastanks mogen slechts tot 80% worden gevuld.

  • 13 Een lege gasfles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard.

  • 14 Afsluiters moeten tegen beschadigen worden beschermd. Als de bescherming uit een afneembare kop bestaat, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn aangebracht.

  • 15 Het gebruik van een reduceerventiel (drukregelaar) dat ouder is dan 5 jaar is verboden.

  • 16 Een verbruikstoestel mag uitsluitend op de standplaats in werking zijn. Tijdens het transport van de bakwagen moeten de afsluiters van gasflessen en/of gastank te allen tijde zijn gesloten.

  • 17 Alle toegepaste appendages moeten van een door Lloyds Register-Stoomwezen goedgekeurd type zijn of voorzien van een Gastec QA.

  • 18 Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste leiding van metaal. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden.

  • 19 Het gebruik van een gasslang is alleen toegestaan:

    - voor het aansluiten van een verbruikstoestel op het leidingnet;

    - als koppelslang tussen een gasfles/gastank en het leidingnet;

    - als koppelslang tussen een gasfles/gastank en een manifold.

  • 20 Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet:

    - voorzien zijn van het opschrift “butaangas of propaangas” en voldoen aan de eisen, gesteld in de normen NEN 5654 van juli 1980 of de NEN-EN 559.

    - zijn vervaardigd van synthetische rubber met één of meer staaldraad en/of textielinlagen en niet ouder zijn dan twee jaar;

    - door middel van slangklemmen op slangpilaren zijn bevestigd;

    - vrij en ongespannen zijn aangelegd;

    - zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen;

    - zo kort mogelijk zijn gehouden.

    De slanglengte voor een tijdelijke opstelling mag maximaal 10 m bedragen. Propaanslangen zijn erin twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling.

  • 21 Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten:

    - controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen;

    - controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren;

    - beproeving van de installatie met lucht of een inert gas.

  • 22 Het leidingsysteem met toebehoren moet steeds in goede staat van onderhoud verkeren.

Artikel 6 Afvoer van verbrandingsgassen en dampen

  • 1 De verbrandingsgassen van bak- en braadtoestellen moeten d.m.v. afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. Wand- en dakdoorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus.

  • 2 Binnen een afstand van 0,3 m van een afvoerleiding voor bakdampen en een afvoerleiding voor verbrandingsgassen, mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, tenzij deze zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal.

  • 3 Afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen door één leiding is toegestaan, mits de temperatuur van de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst, niet hoger is 200°C.

  • 4 De filters van de luchtreinigingsinstallatie moeten zo vaak gereinigd/vervangen worden als voor de goede werking noodzakelijk is.

Artikel 7 Blusmiddelen

  • 1 In elke bakkraam/bakwagen moet het volgende aanwezig zijn:

    - nabij de toegang, een draagbaar blustoestel met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel;

    - goed passende deksels voor het snel afdekken van de pannen bij brand;

    - een blusdeken van minimaal 120 x 90 cm.

  • 2 Een draagbaar blustoestel moet:

    - voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht;

    - voor direct gebruik gereed zijn;

    - in goede staat van onderhoud verkeren;

    - zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer;

    - ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 De "Nadere regels standplaatsen 2009" van 20 oktober 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van in werking treding.

  • 2 Deze nadere regels treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 Deze nadere regels wordt aangehaald als "Nadere regels voor (mobiele) bakkramen en bakwagens 2010".