Regeling vervallen per 01-02-2013

Verordening Toeslagen en Verlagingen Wwb gemeenten Goes en Noord-Beveland

Geldend van 20-07-2012 t/m 31-01-2013

Intitulé

Verordening Toeslagen en Verlagingen Wwb gemeenten Goes en Noord-Beveland

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand (Stbl. 2003, 375);

    b. alleenstaande: de ongehuwde van 27 tot 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte (afgeleid van artikel 4 onder a. van de wet);

    als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is (afgeleid van artikel 3, lid 2 van de wet);

    c. alleenstaande ouder: de ongehuwde van 27 tot 65 jaar die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte (afgeleid van artikel 4 onder b. van de wet);

    d. gehuwden: de gehuwde personen van 27 tot 65 jaar; als gehuwd wordt mede aangemerkt degene die als partner geregistreerd staat of met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte (afgeleid van artikel 3, lid 2 onder a. van de wet);

    e. gezamenlijke huishouding: twee personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (artikel 3, lid 3 en 4 van de wet);

    f. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind (artikel 4 onder d. van de wet);

    g. ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde/samenwonende aanspraak op kinderbijslag kan maken (artikel 4 onder e. van de wet);

    h. gezin: de gehuwden/samenwonenden tezamen, de gehuwden/samenwonenden met de tot hun last komende kinderen; de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen (artikel 4 onder c. van de wet);

    i. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; (hoofdstuk 2, artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht);

    j. kostgever: degene die tegen het ontvangen van een bepaalde vergoeding kost en inwoning verleent aan derden;

    k. kostganger: degene die tegen betaling van een bepaalde vergoeding kost en inwoning ontvangt;

    m. onderverhuurder: degene die een deel van zijn/haar woning tegen een bepaalde prijs aan een ander verhuurt;

    n. onderhuurder: degene die tegen een bepaalde vergoeding een deel van een door een ander bewoonde woning huurt;

    o. woning: een woonruimte of een woonwagen als bedoeld in artikel 1 van de Huisvestingswet (1 oktober 1992, Stbl. 548);

    p. woonschip: een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning (artikel 1, lid 2 onder c. van de Huisvestingswet (1 oktober 1992, Stbl. 548);

    q. woonkosten:

    indien een huurwoning of -woonschip wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet, artikel 1 onder d. (Stbl. 1998, 462);

    indien een eigen woning of woonschip wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning of woonschip verschuldigde hypotheekrente. Voorts kunnen tot de woonkosten worden gerekend de in verband daarmee samenhangende zakelijke lasten zoals:

    - eigenaarsaandeel onroerend-goedbelasting;

    - waterschapslasten;

    - erfpachtcanon;

    verzekeringspremies tegen brand- en stormschade en kosten van groot onderhoud;

    r. overige kosten: tot de overige kosten kunnen o.a. worden gerekend:

    - de aan de woning verbonden kosten van verzekeringen en belastingen;

    - de kosten van het vastrecht van nutsbedrijven en kabelaansluiting;

    - de kosten van contributies en abonnementen;

    - de kosten van duurzame gebruiksgoederen;

    s. zorgbehoevende: de persoon waarvan door een daartoe aangewezen instantie is vastgesteld dat hij zonder zorgverlening opgenomen dient te worden in een instelling voor verpleging en verzorging.

    t. schoolverlater: degene die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering (WSF) of een tegemoetkoming in de studiekosten (WTS).

Artikel 2 Categorieën

De belanghebbenden van 27 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar aan wie bijstand kan worden verleend op grond van deze verordening worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. alleenstaanden als bedoeld in artikel 4, onder a. van de wet;

b. alleenstaande ouders als bedoeld in artikel 4 onder b. van de wet;

c. gehuwden/samenwonenden als bedoeld in artikel 3 van de wet.

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide eichtgenoten 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen of verlagen van de toeslag of bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslag op de bijstandsnorm van alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1 De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2 De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, lid 2 van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3 De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder waarop het tweede lid niet van toepassing is 50% van het in artikel 25, lid 2 van de wet genoemde bedrag, behoudens wanneer dit elders in deze verordening anders is bepaald.

    Een zelfde toeslag is ook van toepassing indien betrokkene:

    - kostgever is met één kostganger;

    - kostganger is;

    - onderverhuurder is met één onderhuurder;

    - onderhuurder is.

  • 4 De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, in afwijking van lid 3 bepaald op het in art. 25, 2e lid van de wet genoemde maximumbedrag, indien de kosten van bestaan uitsluitend kunnen worden gedeeld met:

    a. kinderen die aanspraak kunnen maken op studiefinanciering op grond van de WSF 2000

    of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 Wtos, dan wel waarvoor aanspraak op

    kinderbijslag bestaat; of

    b. thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die over een inkomen beschikken dat niet

    hoger is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs,

    genoemd in artikel 3.18 van de Wet op de studiefinanciering 2000; of

    c. een medebewoner die een verzorgde of verzorginsbehoeftige is.

  • 5 Geen toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 2 van de wet wordt verstrekt indien drie of meer alleenstaanden tezamen, niet zijnde een kostgever met zijn kostgangers of onververhuurder met zijn onderhuurders, de kosten van bestaan met elkaar kunnen delen.

  • 6 Geen toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 2 van de wet wordt verstrekt indien een kostgever twee kostgangers houdt en een onderverhuurder twee onderhuurders heeft.

  • 7 De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld of lager zijn als gevolg van (inkomsten) uit woningdeling houden voor de toepassing van dit artikel in:

    a. woonkosten;

    b. overige kosten.

Artikel 4 Verlaging van de bijstandsnorm van gehuwden/samenwonenden

  • 1 De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2 De verlaging als bedoeld in het 1e lid bedraagt voor een gezin in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft nihil.

  • 3 De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor gehuwden waarop het tweede lid niet van toepassing is 50% van het in artikel 25, lid 2 van de wet genoemde bedrag, behoudens wanneer dit elders in deze verordening anders is bepaald.

    Een zelfde verlaging is eveneens van toepassing indien de gehuwden:

    - kostgever zijn met één kostganger;

    - kostgangers zijn;

    - onderverhuurder zijn met één onderhuurder;

    - onderhuurders zijn.

  • 4 De verlaging als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien de kosten van het bestaan uitsluitend kunnen worden gedeeld met:

    a. kinderen die aanspraak kunnen maken op studiefinanciering op grond van de WSF 2000

    of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 Wtos, dan wel waarvoor aanspraak op

    kinderbijslag bestaat; of

    b. thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die over een inkomen beschikken dat niet

    hoger is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs,

    genoemd in artikel 3.18 van de Wet op de studiefinanciering 2000; of

    c. een medebewoner die een verzorgde of verzorginsbehoeftige is.

  • 5 De verlaging als bedoeld in het eerte lid bedraagt 100% van het in artikel 25, lid 2 van de wet

    genoemde bedrag wanneer de kosten van bestaan met minimaal twee anderen, niet zijnde

    kostgangers (kostgevers) of onderhuurders (onderverhuurders), kunnen worden gedeeld.

  • 6 De verlaging als bedoeld in het 1e lid bedraagt 100% van het in artikel 25, lid 2 van de wet genoemde bedrag indien een kostgever twee kostgangers houdt en een onderverhuurder twee onderhuurders heeft.

  • 7 De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld of lager zijn als gevolg van (inkomsten uit) woningdeling houden voor de toepassing van dit artikel in:

    a. woonkosten;

    b. overige kosten.

Artikel 5 Specifieke woonsituaties

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet:

1. De toeslag op de bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande en de

alleenstaande ouder geen woonlasten heeft.

2. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien gehuwden geen woonlasten hebben.

3. De verlaging als bedoeld onder 1 en 2 wordt vastgesteld op het bedrag ter hoogte van de minimum

normhuur in het kader van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 6 Recente beëindiging van onderwijs of beroepsopleiding

De toeslag bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een periode van maximaal 6 maanden na het beëindigen van het onderwijs of een beroepsopleiding, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS, als volgt vastgesteld:

1. Voor het echtpaar, waarvan één of beide partners schoolverlater is/zijn, een verlaging van 10% van de gehuwdennorm:

2. Voor de alleenstaande en alleenstaande ouder een verlaging van 20% van de gehuwdennorm:

onderbreking van de periode van 6 maanden, door werkaanvaarding of studie, gevolgd door herhaalde werkloosheid, leidt tot herleving van de vastgestelde verlagingperiode. Indien een opnieuw aangevangen studie of beroepsopleiding op grond waarvan de elanghebbende recht kan doen gelden op studiefinanciering of inderbijslag twee jaar of langer heeft geduurd, vangt een nieuwe verlagingsperiode aan. Voor schoolverlaters is het bepaalde in artikel 4. niet van toepassing.

Artikel 7 Anti-cumulatiebeding

Indien voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden/samenwonenden een combinatie van toeslagen of verlagingen van toepassing is bedraagt de totale toeslag of verlaging niet meer dan het in artikel 25, lid 2 genoemde maximumbedrag.

Dit houdt onder andere in, dat de toeslag niet gelijktijdig kan worden verlaagd jegens een belanghebbende, op wie het bepaalde in de artikelen 28, lid1 WWB en 29, lid 1 WWB van toepassing is.

Artikel 8 Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wwb en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

     

Artikel 8a Wijziging betekenis begrippen

Waar in deze verordening wordt gesproken van “gehuwde(n)” of  “gehuwdennorm” hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als “gezin”, bedoeld in artikel 4, respectievelijk “gehuwdennorm”, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet.

Artikel 8b Intrekking WIJ

  • 1 In afwijking van artikel 2 zijn de bepalingen van deze verordening vanaf 1 januari 2012 evenzo van toepassing op personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2 In afwijking van artikel 3 wordt aan een alleenstaande van 21 jaar geen toeslag toegekend in verband met het niet of niet geheel kunnen delen van kosten, als bedoeld in artikel 25, van de wet.

  • 3 In afwijking van artikel 3 wordt bij een alleenstaande van 22 jaar de toeslag met 10% verlaagd in verband met het niet of niet geheel kunnen delen van kosten, als bedoeld in artikel 25, van de wet.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 9 Slotbepalingen

  • 1 Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2 In gevallen waarin deze verordening niet voldoet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Garantiebepaling/overgangsrecht

De wijziging van deze verordening per 1 juli 2010 mag voor diegenen die reeds aansluitend tot deze datum een periodieke bijstandsuitkering ontvingen bij onafgebroken gebruik niet leiden tot een lagere toeslag of een hogere verlaging van de uitkering. Dit betekent dat bestaande besluiten bij ongewijzigde omstandigheden worden gehandhaafd, voor zover deze voor de cliënt ten opzichte van de nieuwe regeling geen nadelig effect sorteren. Indien de nieuwe verordening in een bepaalde situatie een gunstiger effect heeft dan de oude verordening zal op grond van deze verordening een nieuw besluit worden genomen. Indien na 1 juli 2010 een wijziging ontstaat in de bewoningssituatie op grond waarvan een nieuw besluit omtrent de bepaling van de hoogte van de toeslag of de verlaging van de uitkering noodzakelijk is, geschiedt dit op grond van deze nieuwe verordening.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op alle omstandigheden van persoon en gezin en voor zover daartoe aanleiding bestaat, de met toepassing van de artikelen 3 t/m 6 van deze verordening berekende bijstandsuitkering hoger vaststellen.

Artikel 12 Uitvoering beleid

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 13 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening toeslagen en verlagingen WWB gemeenten Goes en Noord-Beveland 2010”.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.