Regeling vervallen per 01-05-2013

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Noord-Beveland 1 oktober 2011

Geldend van 20-07-2012 t/m 30-04-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Noord-Beveland 1 oktober 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2010, 840).

    b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    e. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

    f. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    g. maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    h. wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen (Staatsblad 2010, 867).

    i. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland.

    j. belanghebbende: degene, waaronder ook wordt verstaan diens gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

    k. benadelingsbedrag: het netto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand.

    l. recidive: van recidive is sprake indien de belanghebbende zich binnen de gegeven recidiveperiode ná het moment van bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie; met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid;

    m. Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Staatsblad 2010, 855).

  • 2 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.

  • 4 De maatregel kan niet meer bedragen dan de bijstand waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de maatregel betrekking heeft, indien er geen grond voor een maatregel zou zijn geweest.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 De zienswijze van belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 De in lid 1 gestelde mogelijkheid kan achterwege worden gelaten indien:

    a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet.

    d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    e. de maatregel wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen zoals bedoeld in artikel 18, lid 2 van de wet.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan (slechts) afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor zeer dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van zeer dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3 Indien de maatregel wordt opgelegd over een periode voor bijstandsbeëindiging en de maatregel kan niet meer worden verrekend, dan wordt de bijstand herzien en wordt het bedrag van de maatregel teruggevorderd.

  • 4 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een opgelegde maatregel wordt overeenkomstig artikel 18, lid 3 van de WWB binnen drie maanden na het besluit heroverwogen.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

  • 1 Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden de maatregelen gecumuleerd.

  • 2 Indien de maatregelen niet in één kalendermaand kunnen worden geëffectueerd, worden de maatregelen na het besluit tot opleggen van de maatregel achtereenvolgend opgelegd.

Hoofdstuk 2 Afstemmingsbepalingen

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen op grond van artikelen 9 en 17 van de wet, dan wel de wet Suwi niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

A. Categorie 1: het niet dan wel onvoldoende nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen en voorwaarden, dan wel het niet dan wel onvoldoende verlenen van gevraagde medewerking aan de uitvoering van de wet die nodig is voor een adequate en juiste wetstoepassing en een efficiënte gemeentelijke uitvoering.

Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

1. niet ingeschreven staan of blijven als werkzoekende bij UWV Werkbedrijf of diens rechtsopvolger.

2. het niet onverwijld uit eigen beweging of binnen de door of namens het college of het UWV Werkbedrijf of diens rechtsopvolger daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is of kan zijn voor de verlening van bijstand of de voortzetting hiervan.

3. het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om i.v.m. de inschakeling in de arbeid of (sociale) activering of ter informatieverstrekking op een aangegeven plaats en tijdstip te verschijnen in verband met de uitvoering van de wet.

4. het niet op verzoek tonen van een geldig identiteitsbewijs.

5. het niet of niet tijdig melden van het verrichten van vrijwilligerswerk of wijzigingen daarin.

B. Categorie 2: niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering - waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe – of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke verlaging van de te verstrekken bijstand.

Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

1. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan onderzoek naar mogelijkheden m.b.t. scholing, (sociale) activering en/of arbeidsinschakeling. (waaronder begrepen het ondergaan van een medische keuring of een arbeidskundig onderzoek)

2. een aangeboden trajectplan, na kennisname ervan, niet ondertekenen of niet of niet tijdig retourneren.

3. het niet of onvoldoende trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen.

4. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren voor zover ze niet vallen onder categorie 3 en 4.

5. het niet of onvoldoende meewerken aan noodzakelijke scholing of opleiding.

6. het niet voldoen aan verplichtingen, niet zijnde die op grond van hoofdstuk 2 van de wet, die het college op grond van artikel 55 van de wet oplegt aan belanghebbende.

7. het niet vragen van alimentatie, indien de verplichting hiertoe door het college is opgelegd.

8. het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van aan de bijstand te verbinden dan wel verbonden verplichtingen dat belanghebbende eraan meewerkt dat het college in diens naam noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht of andere noodzakelijk geachte financiële handelingen conform artikel 57 aanhef en sub a van de wet.

9. het niet behoorlijk meewerken aan het vestigen van een krediethypotheek of andere zekerheidstelling.

C. Categorie 3: het in ernstige mate verwijtbaar handelen ten aanzien van het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of een andere vorm van inkomen.

Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

1. het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid; hieronder kan tevens worden begrepen het niet deelnemen aan een scholingstraject of re-integratievoorziening waarvan de instroom in algemeen geaccepteerde arbeid een onderdeel uitmaakt.

2. het in ernstige mate verwijtbaar handelen ten aanzien van het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid zoals bedoeld in artikel 9 WWB. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid, van de wet, waaronder begrepen wordt het weigeren mee te werken aan of gebruik te maken van “deelname aan de voorziening het Nijverheidscentrum” of elk ander, thans of in de toekomst onder een andere naam door het college aangeboden traject, gericht op arbeidsinschakeling.

D. Categorie 4: het verwijtbaar frustreren van een ingezet re-integratietraject (waaraan een ondertekende trajectovereenkomst ten grondslag ligt), dan wel verwijtbare gedragingen die leiden tot beëindiging van dat traject.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel behorend bij de in artikel 9 vermelde categorieen vastgesteld op:

Categorie 1:

- eerste keer: 0% van de bijstandsnorm en waarschuwing;

- bij 1e recidive: 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

- bij herhaalde recidive: verhoging van het eerder opgelegde percentage met 10% van de bijstandsnorm;

- recidiveperiode 12 maanden.

Categorie 2:

- eerste keer: 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

- bij 1e recidive: 40% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

- bij herhaalde recidive: verhoging van het eerder opgelegde percentage met 20% van de bijstandsnorm;

- recidiveperiode 24 maanden.

Categorie 3:

- eerste keer: 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

- bij 1e recidive: 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden;

- bij herhaalde recidive wordt een individueel besluit genomen met als uitgangspunt het opleggen van een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 3 maanden;

- recidiveperiode: 36 maanden.

Categorie 4:

- eerste keer: 100% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden;

- bij recidive wordt een individueel besluit genomen met als uitgangspunt het opleggen van een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 3 maanden;

- recidiveperiode: 36 maanden.

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet ofwel artikel 38, lid 2 van het Bbz niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet tijdig te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 18, lid 2 van de wet een maatregel opgelegd, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 De maatregel bedraagt 0% van de bijstandsnorm én een schriftelijke waarschuwing bij de eerste keer dat deze gedraging zich voordoet.

  • 3 Bij eerste recidive bedraagt de maatregel 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 4 Bij herhaalde recidive geldt een verhoging van het eerder opgelegde percentage met 10% van de bijstandsnorm.

  • 5 Ten aanzien van de gedraging zoals bedoeld in lid 1 geldt een recidiveperiode van 12 maanden.

  • 6 De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt niet opgelegd indien het een aanvraag bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag betreft.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of reïntegratiemiddelen

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet ofwel artikel 38, lid 2 van het Bbz heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, of inzetten van reintegratiemiddelen, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3 Bij recidive wordt de duur van de maatregel als bedoeld in het derde lid verdubbeld. Er geldt een recidiveperiode van 12 maanden.

Artikel 13 Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of reïntegratiemiddelen

  • 1 Ook in het geval het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet ofwel artikel 38, lid 2 van het Bbz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, of inzetten van reintegratiemiddelen wordt een maatregel opgelegd, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 Onder de gedragingen als bedoeld in lid 1 zijn in ieder geval de volgende begrepen:

    a. het niet of niet tijdig melden van een (voorgenomen) verblijf buiten Nederland;

    b. het niet of niet tijdig melden van een (voorgenomen) verblijf op een adres buiten de gemeente Noord-Beveland.

  • 3 De maatregel bedraagt 0% van de bijstandsnorm én een schriftelijke waarschuwing bij de eerste keer dat deze gedraging zich voordoet.

  • 4 Bij eerste recidive bedraagt de maatregel 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 5 Bij herhaalde recidive geldt een verhoging van het eerder opgelegde percentage met 10% van de bijstandsnorm.

  • 6 Ten aanzien van de gedraging zoals bedoeld in lid 1 geldt een recidiveperiode van 12 maanden.

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Ten aanzien van het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of het door eigen toedoen verwijtbaar verliezen van een andere inkomstenbron in het kader van de WWB, gelden de maatregelen zoals die gelden ten aanzien van gedragingen onder categorie 3 bij artikel 9 van deze verordening.

     

  • 3 Ten aanzien van andere gedragingen die vallen onder de werking van dit artikel, behoudens de gedragingen genoemd in lid 2, wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 15 Onverantwoord omgaan met vermogen

  • 1 Indien voorafgaand aan dan wel ten tijde van de bijstandsverlening over een vermogen kon worden beschikt boven het bescheiden vrij te laten vermogen conform artikel 34 lid 2 sub b en lid 3 van de wet en hierop is ingeteerd op een wijze die getuigt van ongenoegzaam betoond besef voor de voorziening in het bestaan, wordt de bijstand verlaagd en daarbij zoveel mogelijk afgestemd op:

    - de wijze van onverantwoord interen op het vermogen en

    - de hoogte van het bedrag dat onverantwoord is ingeteerd en

    - het eventueel resterende vermogen onder het vrij te laten bescheiden vermogen van belanghebbende.

  • 2 De verlaging bedraagt 10 procent van de norm gedurende 1 jaar als er geen of liquide of liquide te maken vermogensbestanddelen resteren ten tijde van de constatering van genoemd feit.

  • 3 De verlaging bedraagt 100 procent van de norm gedurende een aantal nader te bepalen maanden als er liquide of liquide te maken vermogensbestanddelen resteren ten tijde van de constatering van genoemd feit. Indien dit aantal maanden lager is dan 12 wordt een verlaging van 10 procent van de norm toegepast op de volgende maanden. De totale periode waarover verlaging van de norm met 100 en 10 procent wordt toegepast bedraagt 1 jaar.

  • 4 Het conform lid 3 nader te bepalen aantal maanden waarover verlaging van de norm met 100 procent wordt toegepast, wordt berekend door het resterend vermogen te delen door de daadwerkelijk van toepassing zijnde norm en de uitkomst daarvan naar beneden af te ronden op hele maanden.

  • 5 Het totale bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd, berekend over de hele periode van verlaging, kan niet meer bedragen dan het bedrag dat onverantwoord is ingeteerd.

Artikel 16 Het zich jegens het college zeer ernstig misdragen

  • 1 Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid,een verlaging toegepast 20% procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2 De hoogte van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een zodanige gedraging.

  • 3 Bij meermalen binnen de recidiveperiode het zich fysiek, al of niet in combinatie met het zich verbaal, zeer ernstig misdragen van belanghebbende wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen.

Artikel 17 Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wwb en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

   

Artikel 17a Wijziging betekenis begrippen

Waar in deze verordening wordt gesproken van “gehuwde(n)” of  “gehuwdennorm” hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als “gezin”, bedoeld in artikel 4, respectievelijk “gehuwdennorm”, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet.

Artikel 17b Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Onder “gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren” als bedoeld in artikel 9, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 9a, lid 7 en artikel 44a van de wet.

Artikel 17c Intrekking WIJ

Met ingang van 1 januari 2012 zijn de bepalingen van deze verordening eveneens van toepassing op personen van 18 jaar en ouder doch jonger dan 27.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 18 Overgangsbepaling

De maatregelen die onder de "vorige" afstemmingsverordening aan belanghebbende zijn opgelegd gelden als maatregelen en tellen mee in de beoordeling ten aanzien van recidive. Ten aanzien van verwijtbare gedragingen van vóór 1 oktober 2011 geldt, indien van toepassing, de lagere maatregel op grond van de "vorige" afstemmingsverordening.

Artikel 19 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

  • 1 Het college zal in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2 In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 3 Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 20 Inwerkingtreding + citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Noord-Beveland 1 oktober 2011".

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011 en komt in de plaats van de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand zoals vastgesteld op 25 oktober 2007.