Regeling vervallen per 01-01-2015

Handhaving- en Afstemmingverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ 2013 gemeente Noord-Beveland

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Handhaving- en Afstemmingverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ 2013 gemeente Noord-Beveland

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), dan wel de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)  en de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).

  • 2 Deze verordening verstaat onder:

    a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland;

    b. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Noord-Beveland;

    c. de wet: de WWB, de IOAW, dan wel de IOAZ;

    d. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c WWB;

    e. bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 WWB, en de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 WWB;

    f. grondslag: de grondslag als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ;

    g. benadelingsbedrag: de uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    h. maatregel: het weigeren dan wel verlagen van de bijstand/uitkering op grond van artikel 18, lid 2 WWB, dan wel artikel 20, lid 2 IOAW of artikel 20, lid 1 IOAZ;

    i. recidiveboete: de boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, WWB;

    j. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60b WWB;

    k. gelden: het totale saldo van alle betaal- en spaarrekeningen;

    l. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    m. fraude: het verwijtbaar informatie achterhouden of verwijtbaar onjuiste informatie verstrekken, met het doel en (hogere) uitkering te ontvangen anders dan waar men op grond van de juiste en/of volledige informatie recht zou hebben;

    n. recidive: het binnen een in deze verordening benoemde termijn opnieuw plegen van een vewijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie, nadat een eerdere verwijtbare gedraging aan belanghebbende kenbaar is gemaakt;

    o. grens aangiftebedrag Aanwijzing sociale zekerheidsfraude: het bruto uitkeringsbedrag waarvoor de gemeente is benadeeld door een belanghebbende en waarboven het college aangifte doet bij het Openbaar Ministerie.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) of de Wet Inburgering (WI) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Onder de uit de wet voortvloeiende verplichtingen wordt niet verstaan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, lid 1 WWB, artikel 13, lid 1 IOAW/IOAZ dan wel artikel 30c, lid 2 en 3 SUWI.

  • 3 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm dan wel de grondslag.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien

    a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB;

    b. het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.

  • 4 De maatregel kan niet meer bedragen dan de bijstand waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de maatregel betrekking heeft, indien er geen grond voor een maatregel zou zijn geweest.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

a.   de reden van de maatregel;

b.   de duur van de maatregel;

c.   het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

d.   het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm ; en

e.   indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Bij de voorbereiding van besluiten op grond van deze verordening zijn de bepalingen uit afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het horen van een belanghebbende onverkort van toepassing.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 Tenzij in de verordening anders is bepaald wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de bijstand of de langdurigheidstoeslag herzien en het bedrag van de maatregel teruggevorderd, indien de maatregel wordt opgelegd over een periode vóór bijstandsbeëindiging.

  • 4 In afwijking van het eerste, tweede en derde lid , wordt het restant van een niet volledig geëffectueerde maatregel op een later tijdstip voortgezet, indien binnen 6 maanden opnieuw een uitkering wordt toegekend.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 6 Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van een kalendermaand, tenzij in deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen.

  • 7 Een opgelegde maatregel wordt overeenkomstig artikel 18, lid 3, van de WWB binnen drie maanden na het besluit heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

  • 1 Indien een belanghebbende zich in één kalendermaand tegelijkertijd schuldig maakt aan afzonderlijke gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden de maatregelen gecumuleerd.

  • 2 Indien de maatregelen niet in één kalendermaand kunnen worden geëffectueerd, worden de maatregelen na het besluit tot opleggen van de maatregel achtereenvolgend opgelegd.

Hoofdstuk 2 Maatregelen

Paragraaf 1 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de WWB/Bbz

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 44a WWB niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.   Eerste categorie:

a.   het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de daarvoor aangewezen instantie of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. een aangeboden plan van aanpak, na kennisname daarvan, niet ondertekenen of tijdig retourneren.

2. Tweede categorie:

a. het onvoldoende naar vermogen trachten de mogelijkheden van uit 's rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, WWB;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of sociale activering (waaronder begrepen een diagnosegesprek, het ondergaan van een medische keuring of een arbeidsdeskundig onderzoek;

c.   het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

d. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in de periode tussen de melding en de aanvraag tot bijstandsverlening;

e.   het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, WWB.

3.   Derde categorie:

a. het in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a of 9a WWB;

b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b., WWB, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

c.   intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 9a, lid 1, WWB is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, WWB niet worden nagekomen;

d. overige in de persoon gelegen gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren, zoals houding, kleding en gedrag, waardoor concrete kansen op werk of concreet uitzicht op werk zijn verspeeld;

4.   Vierde categorie:

a.   het verwijtbaar frustreren van een ingezet re-integratietraject, dan wel verwijtbare gedragingen die leiden tot beëindiging van dit traject;

b. het door eigen toedoen niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hieronder kan tevens worden begrepen het niet deelnemen aan een scholingstraject of re-integratievoorziening waarvan de instroom in algemeen geaccepteerde arbeid een onderdeel uitmaakt, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Paragraaf 2 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de IOAW/IOAZ

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van artikel 20, lid 2 IOAW, dan wel artikel 20, lid 1 IOAZ en hoofdstuk III IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.   Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de daarvoor aangewezen instantie of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. een aangeboden plan van aanpak, na kennisname daarvan, niet ondertekenen of tijdig retourneren.

2.   Tweede categorie:

a. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of sociale activering (waaronder begrepen een diagnosegesprek, het ondergaan van een medische keuring of een arbeidsdeskundig onderzoek;

b.   het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

c. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in de periode tussen de melding en de aanvraag tot bijstandsverlening;

d. het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub f, IOAW/IOAZ.

3.   Derde categorie:

a. het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e, IOAW/IOAZ, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

b.   intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 38, lid 1, IOAW/IOAZ is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 37,  lid 1, sub e, IOAW/IOAZ niet worden nagekomen;

d. overige in de persoon gelegen gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren, zoals houding, kleding en gedrag, waardoor concrete kansen op werk of concreet uitzicht op werk zijn verspeeld;

4.   Vierde categorie:

a. het verwijtbaar frustreren van een ingezet re-integratietraject, dan wel verwijtbare gedragingen die leiden tot beëindiging van dit traject;

b. het door eigen toedoen niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hieronder kan tevens worden begrepen het niet deelnemen aan een scholingstraject of re-integratievoorziening waarvan de instroom in algemeen geaccepteerde arbeid een onderdeel uitmaakt, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    a. 10 procent van de bijstandsnorm, gedurende een maand, bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. 20 procent van de bijstandsnorm, gedurende een maand, bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. 40 procent van de bijstandsnorm, gedurende een maand, bij gedragingen van de derde categorie;

    d. 100 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen, gedurende een maand, van de vierde categorie.

  • 2 De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 9, 12, 12a of 13 van deze verordening van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, of indien volstaan is met een schriftelijke waarschuwing.

  • 3 Van het opleggen van een maatregel kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen van de eerste categorie, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB, wordt een maatregel worden opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2 Als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt mede gerekend het door eigen toedoen verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en het door eigen toedoen verwijtbaar verliezen van een andere inkomstenbron.

  • 3 Deze gedragingen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    Eerste categorie:

    Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van minder dan € 100,-.

    Tweede categorie:

    Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 100,00 tot  € 2000,00.

    Derde categorie:

    Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00.

    Vierde categorie:

    Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 4000,00 tot € 10.000.

  • 4 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij gedragingen van de 1e categorie:

    10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. bij gedragingen van de 2e categorie:

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c. bij gedragingen van de 3e categorie:

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    d. bij gedragingen van de 4e categorie:

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 5 Indien geen benadelingbedrag kan worden vastgesteld, bedraagt de maatregel minimaal 10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 6 Indien het benadelingbedrag meer bedraagt dan € 10.000 wordt een individueel besluit genomen.

  • 7 De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 9, 12, 12a of 13 van deze verordening van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid of indien volstaan is met een schriftelijke waarschuwing.

  • 8 Van het opleggen van een maatregel kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen van de eerste categorie, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 9 In afwijking van de voorgaande leden wordt de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag geweigerd, indien het beroep op bijzondere bijstand dan wel de langdurigheidstoeslag het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 12a Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorziening door toepassing van een recidiveboete

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 12 wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden van de bijstandsverlening.

  • 2 In afwijking van artikel 7, lid 1, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de aanvangsdatum van de bijstandsverlening.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt de maatregel aansluitend in de tweede en derde maand gematigd tot 20% indien belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 13 Niet nakomen van overige verplichtingen

  • 1 Gedragingen van belanghebbende waardoor één of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 57 of 55 van de WWB  of artikel 38, tweede lid van het Bbz, niet of niet voldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    Eerste categorie:

    Het niet of onvoldoende meewerken aan de verplichting dat het college in naam van belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht.

    Tweede categorie:

    Het niet of onvoldoende meewerken aan door het college opgelegde verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; dit kan b.v. inhouden een traject minnelijke schuldhulpverlening, nazorg in het kader van uitstroom of het verzuimen toestemming te vragen voor verblijf buiten de gemeente.

    Derde categorie:

    Het niet of onvoldoende meewerken aan door het college opgelegde verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; dit kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

    Vierde categorie:

    Het niet of onvoldoende meewerken aan door het college opgelegde verplichtingen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand; dit kan inhouden een procedure ter verkrijging van alimentatie.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a.   bij gedragingen van de 1e categorie:

    10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b.   bij gedragingen van de 2e categorie:

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c.   bij gedragingen van de 3e categorie:

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    d.   bij gedragingen van de 4e categorie:

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3 De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 9, 12, 12a of 13 van deze verordening van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid of indien volstaan is met een schriftelijke waarschuwing.

  • 4 Van het opleggen van een maatregel kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen van de eerste categorie, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 5 In afwijking van de voorgaande leden wordt de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag worden geweigerd, indien het beroep op bijzondere bijstand dan wel de langdurigheidstoeslag het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 14 Zeer ernstig misdragen jegens het college

  • 1 Indien een belanghebbende, die een uitkering ontvangt of daartoe een aanvraag indient, zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB, dan wel artikel 20, lid 2 IOAW of artikel 20, lid 1 IOAZ, wordt de uitkering verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2 Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    Eerste categorie:

    a. verbaal geweld (schelden);

    b. discriminatie.

    Tweede categorie:

    a. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

    b. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen).

    Derde categorie:

    a. mensgericht fysiek geweld;

    b. bedreiging, al dan niet met geweld.

  • 3 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a.   bij gedragingen van de 1e categorie:

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b.   bij gedragingen van de 2e categorie:

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c.   bij gedragingen van de 3e categorie:

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • 4 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij de gedraging plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 5 Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid,  of indien volstaan is met een schriftelijke waarschuwing.

  • 6 Indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging, wordt een individueel besluit genomen afgestemd op de ernst van de gedraging. Tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand behoort daarbij tot de mogelijkheden.

  • 7 Gedragingen bedoeld in het eerste lid komen niet in aanmerking voor recidive op grond van gedragingen bedoeld in dit artikel of de artikelen 9, 12, 12a en 13 van deze verordening.

  • 8 In aanvulling op het eerste lid kan, conform het bepaalde in het gemeentelijk agressieprotocol, door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot het stadhuis worden ontzegd.

Hoofdstuk 4 Verrekening WWB recidiveboete

Artikel 15 Verrekening met beslagvrije voet bij voldoende gelden

  • 1 Indien belanghebbende redelijkerwijs over gelden kan beschikken ter hoogte van ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college de recidiveboete met de algemene bijstand zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2 De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden, met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 16 Verrekening bij geen of onvoldoende gelden

  • 1 Indien belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt met ingang van de eerst volgende kalendermaand vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2 Aansluitend op de verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3 Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook de middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de WWB.

Artikel 17 Verrekenen met inachtneming van de beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 15 en 16 kan het college, op verzoek van belanghebbende en onder toevoeging van overtuigende bewijsstukken,  de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

a.  verrekening zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; dan wel

b.  anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 18 Eerder opgelegde bestuurlijke boete

De artikelen 15, 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, WWB, dan wel artikel 20a IOAW/IOAZ, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Artikel 19 Fraudepreventie en controle

Er wordt aandacht besteed aan het voorkomen van fraude:

1. door het zowel mondeling als schriftelijk vroegtijdig informeren van de (potentiële) uitkeringsgerechtigde over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een uitkering zijn verbonden;

2. door voorlichting te verstrekken over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van een uitkering.

Artikel 20 Controle bij aanvraag, tijdens en na beëindiging van de bijstandsperiode

  • 1 Het college voert zowel bij de aanvraagprocedure als periodiek bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd op juistheid en echtheid. Op grond hiervan kan de uitkering na verificatie aan veranderende omstandigheden worden aangepast.

  • 2 Het college beschrijft welke controlesystematieken (signaal- en/of risicosturing) worden ingezet om de rechtmatigheid van de uitkering te controleren, alsmede binnen welke termijn deze plaatsvinden.

  • 3 Op basis van deze systematiek neemt het college besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de (verstrekte) uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 21 Verantwoording college

Het college rapporteert de raad over:

a. het aantal gevallen waarin is vastgesteld dat een uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

b. de verschillende vormen van fraude die geconstateerd en de frequentie ervan;

c. in hoeveel gevallen aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie;

d. of, en zo ja, in hoeveel gevallen tot terugvordering is besloten, dan wel in hoeveel gevallen, met redenen omkleed, is afgezien van terugvordering;

e. of, en zo ja, in hoeveel gevallen is ingevorderd en tot welk bedrag;

f. of, en zo ja, in hoeveel gevallen een boete is opgelegd en tot welk bedrag.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 22 Beleid

Het college kan ter uitvoering van de bepalingen uit deze verordening nadere beleidsregels opstellen.

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2013 onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening WWB Noord-Beveland 1 oktober 2011, de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ gemeente Noord-Beveland en de Handhavingsverordening Werk en Inkomen gemeente Noord-Beveland.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Handhaving- en Afstemmingverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ 2013 gemeente Noord-Beveland.