Regeling vervallen per 09-04-2020

Subsidieregeling leefbaarheid@Brabant Noord-Brabant

Geldend van 27-02-2014 t/m 08-04-2020

Intitulé

Subsidieregeling leefbaarheid@Brabant Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Overwegende dat Provinciale Staten op 9 december 2011 het Koersdocument Transitie Stad en Platteland hebben vastgesteld;

Overwegende dat Provinciale Staten op 21 september 2012 de kaderstellende nota Leefbaarheid@Brabant, Beleidskader 2012-2015 hebben vastgesteld als uitwerking van het Koersdocument Transitie Stad en Platteland voor het onderdeel leefbaarheid;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 20 november 2012 het uitvoeringsprogramma Leefbaarheid@Brabant heeft vastgesteld als uitwerking van het de kaderstellende nota Leefbaarheid@Brabant;

Overwegende dat de provincie de leefbaarheid wil stimuleren door het versterken van het zelforganiserend vermogen van samenwerkingsverbanden en door innovatieve benaderingen waarbij burgers, overheden, ondernemers, onderzoeksorganisaties en maatschappelijke organisaties zijn betrokken;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op de te subsidiëren projecten de module 1 van de Omnibus Decentraal Regeling, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking SA.34101 (2011N) van 20 februari 2012 van toepassing verklaren;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    kleine en middelgrote onderneming: onderneming als bedoeld in Bijlage I van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008;

  • b.

    leefbaarheid: mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door de burger aan worden gesteld;

  • c.

    maatschappelijke organisatie: organisatie met een publieke functie zonder winstoogmerk;

  • d.

    onderneming: eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

  • e.

    onderzoeksorganisatie: organisatie als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008;

  • f.

    zelforganiserend vermogen: vermogen om vanuit gezamenlijk gedefinieerde problemen of opgaven vorm te geven aan de woon- en leefomgeving.

Artikel 2 Doelgroep

  • 1 Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn de volgende rechtspersonen uitgezonderd:

    • a.

      de door de provincie structureel gesubsidieerde instellingen;

    • b.

      adviesbureaus.

Artikel 3 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid, kunnen worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het versterken van de leefbaarheid.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van een andere provinciale subsidieregeling.

Artikel 6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • b.

    de subsidieaanvrager is deelnemer van een samenwerkingsverband dat in ieder geval bestaat uit een groep georganiseerde burgers en ten minste uit een of meer van de volgende organisaties:

    • 1°.

      maatschappelijke organisatie;

    • 2°.

      zorginstelling of medisch centrum;

    • 3°.

      een onderzoeksorganisatie;

    • 4°.

      een commerciële onderneming;

    • 5°.

      een overheidsinstelling;

  • c.

    het project versterkt het zelforganiserend vermogen van samenwerkingsverbanden om in regionaal of bovenlokaal verband maatschappelijke vraagstukken op te lossen;

  • d.

    het project levert een verbetering op van de leefbaarheid in relatie tot demografische ontwikkelingen;

  • e.

    bij deelname van een grote onderneming aan het samenwerkingsverband wordt het stimulerend effect van het project aangetoond;

  • f.

    aan het project liggen ten grondslag:

    • 1°.

      een projectplan, waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • 2°.

      een sluitende begroting.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    loonkosten van medewerkers die direct bij de uitvoering van het project betrokken zijn;

  • b.

    loonkosten voor deskundigen tot een maximum van gemiddeld € 93 per uur, inclusief sociale lasten en overhead;

  • c.

    vergoeding voor vrijwilligers en studenten van maximaal € 25 per uur, die direct bij de uitvoering van het project betrokken zijn;

  • d.

    kosten voor apparatuur voor zover en voor zolang zij voor het project worden gebruikt;

  • e.

    indien de apparatuur en uitrusting bedoeld onder e niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten voor de looptijd van het project berekend;

  • f.

    kosten voor onderzoek en gelijkwaardige diensten van kennisinstituten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

  • g.

    kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien;

  • h.

    kosten voor publiciteit en communicatie.

Artikel 8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 april 2014 tot en met 30 april 2014.

Artikel 9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4 voor de periode van 1 april 2014 tot en met 30 april 2014, vast op € 1.571.000.

Artikel 10 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4 bedraagt 25% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000 per project.

  • 2 Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt het percentage, genoemd in het eerste lid, verhoogd met:

    • a.

      20% indien subsidie wordt verstrekt aan een kleine onderneming;

    • b.

      10% indien subsidie wordt verstrekt aan een middelgrote onderneming.

  • 3 Onverminderd het tweede lid, kan het percentage genoemd in het eerste lid, worden verhoogd met 15% wanneer er sprake is van een samenwerkingsverband tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie bij een project waarbij:

    • a.

      de onderzoeksorganisatie ten minste 10% van de subsidiabele kosten van het project draagt;

    • b.

      de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het door de onderzoeksorganisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 4 Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt indien ter zake van een project reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het van toepassing zijnde subsidiepercentage als percentage van de subsidiabele kosten niet wordt overschreden.

Artikel 11 Verdeelcriteria

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    het project start binnen drie maanden na bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening;

  • b.

    bij subsidies van € 25.000 en hoger overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • c.

    de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • d.

    de bevindingen en resultaten van het project worden toegankelijk gemaakt voor derden.

Artikel 13 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 14 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Bij subsidies van € 25.000 en hoger verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in een keer betaald.

Artikel 15 Subsidievaststelling

  • 1 Gelet op de Omnibus Decentraal Regeling worden, in afwijking van de artikelen 13, 20 en 21 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, subsidies tot € 125.000 vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2 Op de subsidies, bedoeld in het eerste lid, is artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het tweede lid, onder b, en het vijfde lid, onder a, onderdeel 2˚ en onder b.

Artikel 16 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2015 na de inwerkingtreding van deze regeling en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk of nadere omlijning van aspecten of onderdelen van de regeling.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Artikel 18 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling leefbaarheid@Brabant Noord-Brabant.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 19 maart 2013
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten