Regeling vervallen per 04-02-2016

Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013

Geldend van 04-02-2016 t/m 03-02-2016

Intitulé

Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Overwegende dat Provinciale Staten op 20 november 2009 het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015 ‘Waar water werkt en leeft’ hebben vastgesteld;

Overwegende dat in het uitvoeringsprogramma bij dit plan middelen beschikbaar zijn gesteld voor initiatieven van derden die bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van het provinciale waterbeleid ten aanzien van onder meer venherstel, de inzet van alternatieven voor de openbare watervoorziening en herstel van wijst;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten daartoe op 23 november 2010 de Subsidieregeling water Noord-Brabant hebben vastgesteld;

Overwegende dat Provinciale Staten op 12 oktober 2012 de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant hebben vastgesteld, waarin de uitgangspunten van het Kader financieel beheer rijkssubsidies zijn geïmplementeerd, alsmede een algehele actualisatie is doorgevoerd;

Overwegende dat aanpassing van de Subsidieregeling water Noord-Brabant aan de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant leidt tot een groot aantal noodzakelijke wijzigingen en Gedeputeerde Staten het derhalve wenselijk achten een geheel nieuwe regeling vast te stellen;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

§ 1 Herstel van kansrijke vennen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    beheerplan: ontwerp-beheerplan of vastgesteld beheerplan op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;

  • b.

    Habitat- of Vogelrichtlijngebied: beschermd gebied als bedoeld in richtlijn 92/43/EEG en richtlijn 79/409/EEG;

  • c.

    TOP-lijstgebied: gebied dat als ‘natte natuurparel’ is aangeduid op de kaart van bijlage III van de Verordening water Noord-Brabant;

  • d.

    ven: ven, vennencomplex of zwakgebufferd wiel dat met vennen vergelijkbare levensgemeenschappen herbergt.

Artikel 1.2 Doelgroep

  • 1 Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      waterschappen;

    • b.

      natuurterreinbeherende organisaties;

    • c.

      gemeenten, particuliere grondeigenaren en particuliere natuurterreinbeheerders in samenwerking met:

      • 1°.

        de Coöperatieve Bosgroep Zuid-Nederland U.A.; of

      • 2°.

        een doelgroep genoemd onder a of b;

    • d.

      een samenwerkingsverband van de doelgroepen als genoemd onder a tot en met c.

  • 2 Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 1.3 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het herstellen van vennen.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien aan de subsidieaanvrager voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling uitvoering soortenbeleid Noord-Brabant of de Subsidieregeling leefgebieden van bedreigde plant- en diersoorten Noord-Brabant.

Artikel 1.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project is gericht op herstel van een ven:

    • 1°.

      dat voorkomt in de lijst Kansrijke Vennen in bijlage 1; of

    • 2°.

      waaraan op Plankaart 1 ‘Waterhuishoudkundige functies’ van bijlage 2 de functie waternatuur is toegekend en waarvan herstel kansrijk is gelet op de uitkomsten van het vooronderzoek;

  • b.

    ter behoud van het projectresultaat zijn afspraken gemaakt en vastgelegd over de taakverdeling en de wijze waarop het beheer en onderhoud na afloop van het project wordt uitgevoerd;

  • c.

    indien het project ligt in een TOP-lijstgebied, waarbij hydrologische herstelmaatregelen noodzakelijk zijn in de omgeving van het ven:

    • 1°.

      voorziet het project in een gekoppelde aanpak met de verdrogingsbestrijding in het TOP-lijstgebied; of

    • 2°.

      voorziet het project in een gekoppelde aanpak met de verdrogingsbestrijding in het TOP-lijstgebied met uitzondering van de tijdsplanning indien de kans op duurzaam herstel van het ven niet hieronder lijdt.

  • d.

    aan het project ligt een uitgevoerd vooronderzoek ten grondslag, waarbij onderzoek is gedaan met inachtneming van de uitgangspunten van bijlage 3 ten aanzien van:

    • 1°.

      venkarakteristieken;

    • 2°.

      knelpunten voor de thema’s verzuring, vermesting en verdroging;

    • 3°.

      het maatregelenpakket voor het ven zelf en voor de omgeving;

    • 4°.

      de waterbodemkwaliteit door middel van een indicatief bodemonderzoek, voor zover wordt gebaggerd.

  • e.

    de resultaten van het indicatieve bodemonderzoek, bedoeld onder d, onderdeel 4°:

    • 1°.

      onderbouwen ten minste de begrote baggerkosten;

    • 2°.

      geven ten minste inzicht in de kwaliteit van de waterbodem na de herstelwerkzaamheden.

  • f.

    het project voorziet in projectmonitoring zoals beschreven in bijlage 4, waarbij de parameters worden betrokken van:

    • 1°.

      de in het project betrokken doelsoorten en overige aandachtsoorten;

    • 2°.

      de fysisch-chemische waterkwaliteit;

    • 3°.

      de vegetatiestructuur;

    • 4°.

      de effecten op de waterhoudendheid, het grondwaterpeil en de grondwaterkwaliteit van het ven, voor zover in het kader van het project hydrologische maatregelen worden getroffen.

  • g.

    aan het project liggen ten grondslag:

    • 1°.

      een projectplan, waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten van deze paragraaf;

    • 2°.

      indien een beheerplan is vastgesteld, een verwijzing naar de daarin opgenomen paragraaf, waarin het venherstelproject als maatregel wordt genoemd;

    • 3°.

      een sluitende begroting.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van maatregelen voor aanpassing van de waterhuishouding van een ven;

    • b.

      kosten van maatregelen tot behoud, herstel en ontwikkeling van het ven als leefgebied van specifiek aan deze biotoop verbonden flora en fauna;

    • c.

      baggerkosten:

      • 1°.

        indien geen sprake is van vervuilde bagger en een ven wordt hersteld met maatregelen ter verhoging van de buffercapaciteit in zeer zwak tot zwak gebufferde vennen, tot een maximum van € 350.000; of

      • 2°.

        indien het ven is gelegen in een TOP-lijstgebied dat tevens deel uitmaakt van een Vogel- of Habitatrichtlijngebied en het ven van groot ecologisch belang is gelet op het zeldzame ventype of de aanwezigheid van herstelmogelijkheden voor zeldzame, kwetsbare of bedreigde soorten vennen, tot een maximum van € 700.000.

    • d.

      kosten van plaggen, bekalken en andere ondersteunende maatregelen ten behoeve van hydro-ecologisch herstel, die niet gesubsidieerd of subsidiabel zijn op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Noord-Brabant 2010 of de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Noord-Brabant;

    • e.

      externe kosten van een vooronderzoek dat is uitgevoerd conform de uitgangspunten van bijlage 3, inclusief de kosten voor het opstellen van een definitief uitvoeringsplan en het bestekgereed maken, tot maximaal twaalf maanden voorafgaand aan de ontvangst van de subsidieaanvraag;

    • f.

      legeskosten;

    • g.

      kosten van ontwerp, aanleg en uitvoering van de projectmonitoring en periodieke evaluatie van de meetresultaten van projectmonitoring zoals omschreven in bijlage 4;

    • h.

      kosten van communicatiemiddelen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid zijn, indien sprake is van een ven in een TOP-lijstgebied waarbij subsidie voor verdrogingsbestrijding is aangevraagd of verstrekt op grond van de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied, uitsluitend de kosten subsidiabel die de eenheidsprijs, bedoeld in artikel 15 van de Tijdelijke subsidieregeling inrichting landelijk gebied Noord-Brabant, te boven gaan.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten in verband met het opstellen van een milieueffectrapportage;

  • b.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, verzekeringspremies, gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

  • c.

    kosten van regulier beheer en onderhoud;

  • d.

    kosten om te voldoen aan gangbare minimumkwaliteitseisen of wettelijke verplichtingen;

  • e.

    interne apparaats- of bedrijfskosten van de subsidieaanvrager.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 april 2013 tot en met 31 december 2013.

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 1.4, voor de periode 1 april 2013 tot en met 31 december 2013, vast op € 1.000.000.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000.

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door een afweging te maken op basis van de volgende criteria:

    • a.

      het project is opgenomen in een beheerplan en ligt in een Vogel- of Habitatrichtlijngebied, te waarderen met 6 punten;

    • b.

      het project ligt in een Vogel- of Habitatrichtlijngebied en is niet opgenomen in een beheerplan, te waarderen met 5 punten;

    • c.

      het project wordt uitgevoerd in combinatie met verdrogingsbestrijding binnen een TOP-lijstgebied, te waarderen met 5 punten;

    • d.

      de mate waarin het project bijdraagt aan een gunstige combinatie met andere maatregelen in het gebied met betrekking tot vermesting en verzuring, te waarderen met maximaal 2 punten.

  • 4 Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 1.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      met de uitvoering van het project wordt binnen twee maanden na de bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening gestart, tenzij in die beschikking een andere termijn is bepaald;

    • b.

      het project is uiterlijk binnen twee jaar na de bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening gerealiseerd, tenzij in die beschikking een andere termijn is bepaald;

    • c.

      na afloop van de termijn waarin de projectmonitoring, bedoeld in artikel 1.6, onder f, heeft plaatsgevonden, zendt de subsidieontvanger de resultaten ervan binnen drie maanden aan Gedeputeerde Staten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid heeft de subsidieontvanger bij een subsidie van € 125.000 en hoger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • b.

      de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen eenmalig uitstel verlenen van de termijn, genoemd in het eerste lid, onder b, indien de subsidieontvanger uiterlijk twee maanden voorafgaand aan het einde van de bepaalde termijn daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend.

Artikel 1.14 Prestatieverantwoording

  • 1 Bij subsidies tot € 25.000 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van een proces-verbaal van oplevering met betrekking tot de werkzaamheden ten behoeve van venherstel.

  • 2 Bij subsidies van € 25.000 en hoger toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan aan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      een proces-verbaal van oplevering met betrekking tot de werkzaamheden ten behoeve van venherstel.

Artikel 1.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies van € 25.000 en hoger een voorschot van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 3 Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

§ 2 Alternatieven openbare watervoorziening

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt onder laagwaardig gebruik verstaan: gebruik anders dan voor menselijke consumptie.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door drinkwaterbedrijven als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet.

Artikel 2.3 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

    het ontwikkelen of het toepassen van alternatieven voor grondwater ten behoeve van laagwaardig gebruik; of

  • b.

    het toepassen van grondwaterbesparende maatregelen.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 25.000.

Artikel 2.6 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd en gerealiseerd in Noord-Brabant;

    • b.

      het project is innovatief:

    • c.

      het project heeft een voorbeeldwerking;

    • d.

      het project is gericht op de verbetering van de werkwijze ten opzichte van de bestaande werkwijze, onder meer door integraliteit en duurzaamheid.

  • 2 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd en gerealiseerd in Noord-Brabant;

    • b.

      het project getuigt van een kosteneffectieve aanpak;

    • c.

      bij het project is geen alternatief voor grondwater ten behoeve van laagwaardig gebruik mogelijk.

  • 3 Onverminderd het eerste en het tweede lid, liggen aan een project als bedoeld in artikel 2.4 ten grondslag:

    • a.

      een projectplan, waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten van deze paragraaf;

      • 2°.

        de inhoudelijke omschrijving en de planning van het project; een beschrijving van de effecten en concrete resultaten die met het project worden beoogd;

    • b.

      een communicatieplan;

    • c.

      een sluitende begroting.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten van onderzoek naar, de voorbereiding van en de implementatie van alternatieven voor grondwater ten behoeve van laagwaardig gebruik;

    • b.

      kosten van communicatie ter verspreiding van de projectresultaten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen voor projecten als bedoeld in artikel 2.4, onder a, uitsluitend de meerkosten ten opzichte van de bestaande werkwijze als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder d voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7, komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag, zijn gemaakt;

  • b.

    kosten in verband met het opstellen van een milieueffectrapportage;

  • c.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, verzekeringspremies, gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

  • d.

    kosten om te voldoen aan gangbare minimumkwaliteitseisen of wettelijke verplichtingen, overeenkomstig de Europese bepalingen inzake staatssteun voor milieu-investeringen;

  • e.

    kosten van regulier beheer en onderhoud;

  • f.

    kosten van de interne organisatie van de subsidieaanvrager.

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 april 2013 tot en met 31 december 2014.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4 voor de periode van 1 april 2013 tot en met 31 december 2014 vast op € 300.000.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

  • 1 De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten, tot ten hoogste € 300.000.

  • 2 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 2.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger heeft de volgende verplichtingen:

    • a.

      met de uitvoering van het project wordt binnen twee maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening gestart, tenzij in deze beschikking een andere termijn is bepaald;

    • b.

      het project is uiterlijk binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening gerealiseerd, tenzij in deze beschikking een andere termijn is bepaald;

    • c.

      bij subsidies van € 125.000 en hoger overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt vertrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • d.

      Bij subsidies van € 125.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen eenmalig uitstel verlenen van de termijn zoals genoemd in het eerste lid, onder b, indien de subsidieontvanger uiterlijk twee maanden voorafgaand aan het einde van de bepaalde termijn daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend.

Artikel 2.14 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

  • a.

    een activiteitenverslag;

  • b.

    indien sprake is van subsidie als genoemd in artikel 2.4, onder a, een onderzoeksrapport waarin de resultaten van het onderzoek naar en de voorbereiding en de implementatie van alternatieven zijn beschreven.

Artikel 2.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 3 Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

§ 3 Behoud of herstel van wijst

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    GGOR-studie: onderzoek naar het te realiseren en te behouden grond- en oppervlaktewaterregime afgestemd op de kenmerken van het betreffende gebied en de functies die er voorkomen;

  • b.

    prioritaire wijstgebieden: gebieden St. Annabos te Uden, Graspeel en Nieuwveld te Zeeland, Donzel te Nistelrode, Slabroek en Hengstheuvel in de Maashorst te Uden en Geeneneindseheide te Bakel;

  • c.

    wijst: het geohydrologisch verschijnsel, voortvloeiend uit de aardkundige omstandigheden langs de Peelrandbreuk, met bijzondere waterhuishoudkundige omstandigheden en chemische samenstelling van het grond- en oppervlaktewater tot gevolg.

Artikel 3.2 Doelgroep

  • 1 Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      waterschappen;

    • b.

      gemeenten;

    • c.

      natuurterreinbeherende organisaties;

    • d.

      samenwerkingsverbanden van de doelgroepen als bedoeld onder a tot en met c.

  • 2 Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 3.3 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 3.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op behoud of herstel van wijst.

Artikel 3.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 25.000.

Artikel 3.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project is gericht op:

    • 1°.

      ten minste een van de prioritaire wijstgebieden die als ‘projectgebieden wijst’ zijn aangewezen op Plankaart 2 ‘Structuurvisie water’ van bijlage 5; of

    • 2°.

      ten minste een van de gebieden buiten de prioritaire wijstgebieden als genoemd in onderdeel 1˚ voor zover deze vallen onder een van de gebieden die op Plankaart 2 ‘Structuurvisie water’ van bijlage 5 zijn aangewezen als ‘overige wijstgronden’.

  • b.

    het project richt zich op behoud van de specifiek bij wijst horende aardkundige, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische waarden;

  • c.

    het project is gericht op een integrale aanpak van behoud of herstel van het natuurlijke watersysteem en bevat ten minste een van de volgende maatregelen:

    • 1°.

      het nemen van waterkwaliteitsmaatregelen in het intrekgebied;

    • 2°.

      het voorkomen van vervlakking van de karakteristieke terreintrede, herstel van de oorspronkelijke terreintrede, herstel van de oorspronkelijke terreintrede of het ongedaan maken van ophogingen;

    • 3°.

      maatregelen gericht op het behoud of herstel van de karakteristieke natuurlijke vegetatie;

    • 4°.

      maatregelen gericht op het behoud of herstel van de landschappelijke elementen die een relatie hebben met wijstgronden;

    • 5°.

      maatregelen gericht op het behoud of herstel van de historische gebruiksfunctie.

  • d.

    indien sprake is van noodzaak tot aankoop van gronden buiten de Ecologische Hoofdstructuur waarvan het agrarisch gebruik een belemmerende schakel vormt voor behoud of herstel van wijst, is voorzien in een GGOR-studie of een ander hydrologisch onderzoek waaruit blijkt dat na hydrologisch herstel de gronden niet meer kunnen worden gebruikt voor een volwaardige landbouwbestemming;

  • e.

    aan het project ligt ten grondslag:

    • 1°.

      een projectplan, waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten van deze paragraaf;

    • 2°.

      een communicatieplan;

    • 3°.

      een sluitende begroting.

Artikel 3.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten van maatregelen voor aanpassing van de waterhuishouding ten behoeve van behoud en herstel van wijst;

  • b.

    kosten van technische compenserende maatregelen voor agrarische gebruikers van de gronden op of rond de herstelde percelen binnen het projectgebied voor behoud of herstel van wijst;

  • c.

    kosten voor de aankoop van gronden buiten de Ecologische Hoofdstructuur waarvan het agrarische gebruik een belemmering vormt voor behoud of herstel van wijst;

  • d.

    kosten van nadeelcompensatie in verband met technische of financiële compensatie met een eenmalige afkoopsom;

  • e.

    kosten voor herstel van landschap en natuurlijke vegetatie;

  • f.

    externe voorbereidingskosten voor onderzoek en planvorming inclusief het bestekgereed maken, tot maximaal twaalf maanden voorafgaand aan de ontvangst van de subsidieaanvraag;

  • g.

    kosten van een monitoringsonderzoek, dat wordt gedaan om de effecten van de genomen maatregelen te onderzoeken, tot maximaal drie jaar na afloop van de subsidiabele activiteiten;

  • h.

    kosten voor communicatie en visualisatie in het projectgebied ter verspreiding van kennis en bekendheid van wijst.

Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 3.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten in verband met het opstellen van een milieueffectrapportage;

  • b.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, verzekeringspremies, gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

  • c.

    kosten om te voldoen aan gangbare minimumkwaliteitseisen of wettelijke verplichtingen;

  • d.

    kosten van regulier beheer en onderhoud;

  • e.

    interne apparaats- of bedrijfskosten van de subsidieaanvrager.

Artikel 3.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 april 2013 tot en met 31 december 2014.

Artikel 3.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.4 voor de periode 1 april 2013 tot en met 31 december 2014 vast op € 1.350.000.

Artikel 3.11 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 600.000 per project.

  • 2 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 3.12 Verdeelcriteria

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door voorrang te geven aan aanvragen die gericht zijn op prioritaire wijstgebieden die als ‘projectgebieden wijst’ zijn aangewezen op Plankaart 2 ‘Structuurvisie water’ van bijlage 5.

  • 4 Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat aanvragen alsnog gelijk worden gerangschikt, wordt een nadere rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger heeft de volgende verplichtingen:

    • a.

      met de uitvoering van het project wordt binnen twee maanden na de beschikking tot subsidieverlening gestart, tenzij in deze beschikking een andere termijn is bepaald;

    • b.

      het project is uiterlijk binnen twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening en voor 31 december 2015 gerealiseerd, tenzij Gedeputeerde Staten in deze beschikking een andere termijn hebben bepaald;

    • c.

      de resultaten van projectmonitoring worden drie jaar na afloop van het project beschikbaar gesteld aan Gedeputeerde Staten;

    • d.

      de subsidieontvanger houdt ten minste tien jaar na subsidievaststelling de activiteiten of de resultaten van het project in stand, tenzij Gedeputeerde Staten hiervan op verzoek ontheffing hebben verleend of in de beschikking tot subsidievaststelling een andere termijn is bepaald.

  • 2 Onverminderd het eerste lid heeft de subsidieontvanger bij subsidie van € 125.000 en hoger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag;

    • b.

      de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen eenmalig ontheffing verlenen van de termijn zoals genoemd in het eerste lid, onder b, indien de subsidieontvanger uiterlijk twee maanden voorafgaand aan het einde van de bepaalde termijn hiertoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend.

Artikel 3.14 Prestatieverantwoording

  • 1 De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      een evaluatie van de communicatie;

    • c.

      een proces-verbaal van oplevering, indien ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten werkzaamheden in het desbetreffende gebied zijn uitgevoerd.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening aanvullende bewijsstukken verlangen.

Artikel 3.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 3 Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

§ 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2015 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel 4.2 Intrekking

De Subsidieregeling water Noord-Brabant wordt ingetrokken.

Artikel 4.3 Overgangsrecht

Voor subsidieaanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling blijft de Subsidieregeling water Noord-Brabant zijn werking behouden.

Artikel 4.4 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

Artikel 4.5 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 19 maart 2013
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten

Bijlagen

Bijlage 1 bij de Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013

Kansrijke vennen

Bijlage 2 bij de Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013

Plankaart 1 Waterhuishoudkundige functies

Bijlage 3 bij de Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013

Vooronderzoek venherstel

Bijlage 4 bij de Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013

Projectmonitoring venherstel

Bijlage 5 bij de Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013

Plankaart 2 Structuurvisie water

Algemeen

Aanleiding regeling Op 20 november 2009 is het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015, ‘Waar water werkt en leeft’ door Provinciale Staten vastgesteld (hierna: PWP). De hoofddoelstelling van het Brabantse waterbeleid is dat water zal bijdragen aan een gezonde leefomgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Deze doelstelling is vertaald naar de volgende maatschappelijke doelen: - schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen; - adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen; - Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig) voor de verschillende vormen van grond- of watergebruik.

Aan de uitvoering van dit plan zijn kosten verbonden, zowel voor de provincie als voor andere partners in het waterbeleid. De provincie wil de uitvoering van projecten door andere partners in het waterbeleid initiëren en stimuleren, en heeft daarvoor financiële middelen beschikbaar gesteld op basis van het uitvoeringsprogramma bij het PWP.

Tweeledig wettelijk kader watersubsidies: Wet Inrichting Landelijk Gebied en Algemene subsidieverordening Noord-Brabant Veel doelstellingen van het waterbeleid zijn ingebracht in het reconstructieproces. Over de realisatie en financiering met subsidie vanuit de Wet Inrichting Landelijk gebied (ILG) en provinciale subsidie hebben de waterschappen en de provincie prestatieafspraken gemaakt in de Tweede bestuursovereenkomst (2007). De wettelijke grondslag voor subsidieverstrekking voor doelen in het landelijk gebied is de Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied en het provinciale Meerjarenprogramma (pMJP). Dit betreft een groot deel van de watersubsidies, zoals de subsidie voor de aanpak van de verdroging in de TOP-lijstgebieden (natte natuurparels), inrichting van waterlopen (‘beek- en kreekherstel’), realisatie van regionale waterberging en fysieke maatregelen voor de verbetering van de waterkwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.

De andere doelstellingen van het waterbeleid, nìet gelieerd aan het landelijk gebied, of (nog) niet geprogrammeerd in het pMJP, vereisen een wettelijk kader voor subsidieverstrekking onder de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Hiervoor is de Subsidieregeling water Noord-Brabant 2013 opgesteld.

Venherstel De hoge dichtheid aan voedselarme vennen binnen de ecologische hoofdstructuur is kenmerkend voor Noord-Brabant. Van de vennen die voor herstelsubsidie in aanmerking komen, behoort bijna de helft tot het Vogel- en Habitatrichtlijngebied. De aanpak vergt een samenwerking tussen de waterbeheerder en de eigenaar of beheerder. Door middel van deze regeling stimuleert de provincie een integrale, duurzame aanpak van de vennen, die een belangrijke bijdrage leveren aan de Brabantse biodiversiteit.

Alternatieven openbare watervoorziening Schoon grondwater is de bron voor de bereiding van drinkwater, andere dranken en consumptiegoederen. De provincie streeft er daarom naar om het schone grondwater voor deze doelen te reserveren en alternatieven te ontwikkelen voor watergebruik dat niet bestemd is voor menselijke consumptie, maar voor de zogenaamde ‘laagwaardige toepassingen’. Op die manier hoeft minder grondwater te worden gebruikt, waardoor problemen met de verdroging van natuurgebieden worden verminderd. Het ontwikkelen van alternatieven kan betrekking hebben op de inzet van meer oppervlaktewater, bijvoorbeeld uit de spaarbekkens in de Biesbosch, het gebruiken van gezuiverd afvalwater en het ontzilten van brak of zout grondwater in West-Brabant.

Behoud of herstel van wijst Wijst is een zeldzaam geologisch verschijnsel dat, voor zover bekend, alleen voorkomt langs de breuken die de Peelhorst flankeren. Doordat de breuken een slecht doorlatende verticale laag in de bodem vormen zijn de hooggelegen wijstgronden nat en de aangrenzende laaggelegen gronden droog. Wijstgebieden hebben bijzondere geologische, hydrologische, ecologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden, zoals hoogteverschillen, type vegetatie, natte gronden en de patronen van wegen en waterlopen. De kwel heeft een specifieke waterkwaliteit met onder andere een hoog ijzergehalte. Hierdoor is wijst bijvoorbeeld te herkennen aan de roestrode verkleuring in sloten. In de bestuurlijke Intentieverklaring Wijst is met alle betrokken overheden en maatschappelijke organisaties een integrale aanpak met het oog op bescherming, behoud en herstel van de wijstgebieden afgesproken. In aansluiting hierop is de subsidie gericht op maatregelen voor behoud en herstel.

Juridisch kader Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Asv. Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht. Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.

Artikelsgewijs

§ 1 Herstel van kansrijke vennen

Artikel 1.5 Weigeringsgronden Cumulatie van subsidies is met betrekking tot het bestaande soortenbeleid niet mogelijk, omdat projecten onder de genoemde regelingen de subsidiabele kosten reeds voor 100% worden gesubsidieerd.

Artikel 1.6 Subsidievereisten Onder a Het eerste onderdeel van het vereiste onder a betreft vennen, die als kansrijke vennen zijn opgenomen in bijlage 1 van deze regeling. Om naast de in bijlage 1 genoemde vennen tevens andere kansrijke vennen voor subsidie in aanmerking te laten komen, is in het tweede onderdeel voorzien. Of een ven kansrijk is, wordt beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten: - de status van het gebied en de daaruit voortvloeiende beleidsmatige prioriteit; - de hydrologie, bufferingsmogelijkheden en de mogelijke beïnvloeding van het ven; - de algemene ervaring en kennis over de kans op duurzaam herstel voor het betreffende ventype; - de ecologische toestand en de waterkwaliteit van het ven; - een gunstige combinatie van algemeen toepasbare milieumaatregelen of omstandigheden in het gebied met betrekking tot verzuring, vermesting of verdroging; - een prioriteit in het soortenbeleid en kansrijkdom van plantengroepen; en - draagvlak bij betrokkenen in het gebied. Onder b Dit vereiste betekent dat uit de ingediende gegevens bij de aanvraag naar voren dient te komen, wie verantwoordelijkheid zal dragen voor het behoud van en toezicht op de projectresultaten. Onder c Dit vereiste verwoordt het uitgangspunt dat het hydrologisch herstel van vennen die binnen de natte natuurparels zijn gelegen, tegelijkertijd wordt opgepakt met de verdrogingsbestrijding van het omliggende gebied (TOP-lijstgebied). In de praktijk wijkt het tijdspad voor de verdrogingsbestrijding af van die van venherstel, bijvoorbeeld omdat de grondverwerving binnen de natte natuurparel stil is komen te liggen. Dit hoeft niet altijd in de weg te staan aan de aanpak van een ven binnen dat gebied. Onderdeel 2˚ bevat hiervoor een voorziening. Onder d Onderdeel 4˚ Het indicatieve bodemonderzoek geeft aan welke hoeveelheid slib moet worden verwijderd, wat de kwaliteit is van het vrijkomende slib en wat de verwerkingsmogelijkheden zijn. Ook geeft het onderzoek inzicht in de kwaliteit van de ‘nieuwe’ herstelde waterbodem. Onder h Onderdeel 3˚ Bij de subsidieaanvraag wordt een sluitende begroting ingediend, op basis waarvan de subsidiehoogte kan worden bepaald. Met ‘sluitend’ wordt bedoeld dat de begroting wordt voorzien van een financieringsplan, waaruit kan worden opgemaakt op welke wijze en door wie de kosten van het project worden gedekt. Hierbij dient de eigen bijdrage van de aanvrager te worden vermeld alsmede het totaal gevraagde subsidiebedrag, zodat het financieringsplan uitkomt op 100% dekking van de totale projectkosten.

Artikel 1.7, eerste lid Onder a Met waterhuishouding wordt de hydrologische toestand bedoeld en omvat het begrip zowel oppervlaktewater als grondwater. Onder c Onderdeel 1˚ Het betreft baggeren ten behoeve van het bereiken van de gewenste geologie, geomorfologie, waterkwaliteit en waterbodemkwaliteit. Uit het indicatieve bodemonderzoek van artikel 1.6 blijkt dat de bagger valt binnen de Klasse AW Bagger of Klasse A, bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Er mag geen sprake zijn van vervuilde bagger, welke valt binnen Klasse B. Onder d Plaggen ten behoeve van het verwijderen van de voedselrijke toplaag en bekalken, zijn subsidiabel op grond van deze regeling als sluitstuk van de herstelmaatregelen. Als reguliere beheermaatregel (onderhouden van het bereikte projectresultaat) zijn deze activiteiten subsidiabel binnen de Subsidieregeling natuurbeheer Noord-Brabant 2010, onder het basispakket plas en ven, of eventueel pluspakket soortenrijke plas (minimumoppervlakte 0,5 ha).

Artikel 1.12 Verdeelcriteria Omdat de omvang van het voor verstrekking van subsidies beschikbare bedrag wordt beperkt door een subsidieplafond, wordt in de subsidieregeling bepaald hoe de beschikbare gelden over de in beginsel voor honorering in aanmerking komende aanvragen worden verdeeld. In dit artikel is dit uitgewerkt in het systeem ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. In dit systeem wordt op subsidieaanvragen beslist in volgorde van ontvangst. Niet uitgesloten is dat op dezelfde dag meerdere volledige subsidieaanvragen binnenkomen en dat honorering van al deze aanvragen tot een overschrijding van het subsidieplafond zal leiden. Daarom is een voorziening opgenomen om voor die situatie een nadere rangorde aan te kunnen brengen in de aanvragen van de desbetreffende dag. Deze rangorde wordt dan bepaald door de gegeven verdeelcriteria. Indien hierna nog aanvragen gelijk eindigen wordt de rangorde nader bepaald door middel van loting. Alle subsidieaanvragen, waarvoor geen subsidie meer beschikbaar is vanwege overschrijding van het subsidieplafond, moeten geweigerd worden.

Artikel 1.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger Het activiteitenverslag omschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.

Artikel 1.15 Bevoorschotting en betaling Dit artikel is alleen van toepassing op subsidies vanaf € 25.000 en hoger. Zie voor regels over bevoorschotting met betrekking tot bedragen tot de € 25.000 artikel 23 van de Asv.

§ 2 Alternatieven openbare watervoorziening

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten Bij de alternatieven genoemd onder a is niet vereist dat het om drinkwaterkwaliteit gaat.

Artikel 2.6 Subsidievereisten

Eerste lid Onderdeel b Bij het begrip innovatief wordt gedacht aan één of meer van de volgende aspecten of elementen: - de toepassing van innovatieve technieken op de eigen werkwijze; - een vernieuwende, onorthodoxe aanpak of benaderingswijze om complexe problemen op te lossen; - nieuwe samenwerkingsverbanden tussen verschillende betrokkenen. Onderdeel c Voorbeeldwerking betekent dat het project een voorbeeldfunctie heeft voor andere drinkwaterbedrijven of is gericht op (blijvende) gedragsverandering. Onderdeel d Met integraliteit wordt bedoeld dat hergebruik in de waterketen door middel van een integrale oplossing gerealiseerd kan worden. Van een duurzame verbetering van de bestaande werkwijze is sprake wanneer met de alternatieve oplossing minder beroep wordt gedaan op schaarse hulpbronnen en grondstoffen. Het kan bijvoorbeeld gaan om projecten die uitgaan van de 'beste stand der techniek' (een methodiek die verder gaat dan algemeen gebruikelijk is). Derde lid Onderdeel c Bij de subsidieaanvraag wordt een sluitende begroting ingediend, op basis waarvan de subsidiehoogte kan worden bepaald. Met ‘sluitend’ wordt bedoeld dat de begroting wordt voorzien van een financieringsplan, waaruit kan worden opgemaakt op welke wijze en door wie de kosten van het project worden gedekt. Hierbij dient de eigen bijdrage van de aanvrager te worden vermeld alsmede het totaal gevraagde subsidiebedrag, zodat het financieringsplan uitkomt op 100% dekking van de totale projectkosten.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten Doordat uiteenlopende projecten voor subsidie in aanmerking kunnen komen, kunnen de subsidies op grond van deze paragraaf in het tweede of derde subsidiearrangement vallen, zoals deze zijn genoemd in de artikelen 20, 21 en 22 van de Asv. Indien sprake is van subsidies tot € 125.000 gaat het in dit artikel om de begrote kosten en in geval van subsidies vanaf € 125.000 om de daadwerkelijke kosten.

Artikel 2.12 Verdeelcriteria Omdat de omvang van het voor verstrekking van subsidies beschikbare bedrag wordt beperkt door een subsidieplafond, wordt in de subsidieregeling bepaald hoe de beschikbare gelden over de in beginsel voor honorering in aanmerking komende aanvragen worden verdeeld. In dit artikel is dit uitgewerkt in het systeem ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. In dit systeem wordt op subsidieaanvragen beslist in volgorde van ontvangst. Niet uitgesloten is dat op dezelfde dag meerdere volledige subsidieaanvragen binnenkomen en dat honorering van al deze aanvragen tot een overschrijding van het subsidieplafond zal leiden. Daarom is een voorziening opgenomen om voor die situatie een nadere rangorde aan te kunnen brengen in de aanvragen van de desbetreffende dag. Deze rangorde wordt dan bepaald door middel van loting. Alle subsidieaanvragen, waarvoor geen subsidie meer beschikbaar is vanwege overschrijding van het subsidieplafond, moeten geweigerd worden.

Artikel 2.14 Prestatieverantwoording Het activiteitenverslag omschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.

§ 3 Behoud of herstel van wijst

Artikel 3.6 Subsidievereisten

Onder c Onderdeel 1˚ Een voorbeeld van een waterkwaliteitsmaatregel is het plaatsen van helofytenfilters bij infiltratievoorzieningen. Onderdeel 2˚ Bij behoud en herstel van de karakteristieke terreintrede kan gedacht worden aan het ongedaan maken van ophogingen met zand.

Onderdeel 5˚ De historische gebruiksfunctie is doorgaans grasland. Onder d Grondverwerving is subsidiabel onder deze regeling. Het moet gaan om gronden buiten de Ecologische Hoofdstructuur waarvan het agrarische gebruik een belemmerende schakel vormt voor behoud of herstel van wijst. Het gaat dus om gronden waarop de waterhuishouding wordt hersteld of die nodig zijn om maatregelen voor het watersysteem te nemen. Ruilgrond is niet subsidiabel. De kosten van nadeelcompensatie of het nemen van technische maatregelen ter voorkoming van natschade op de betreffende percelen zullen in dergelijke gevallen vaak niet in verhouding staan tot de economische waarde van de grond. Het vereiste hydrologisch onderzoek dient hierbij als onderbouwing van de aanvraag, indien subsidie voor grondverwerving wordt aangevraagd. Onder e Onderdeel 2 Een omschrijving van hoe de aanwezigheid van wijst zichtbaar wordt gemaakt in het projectgebied en hoe met alle betrokkenen bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het project wordt gecommuniceerd. Onderdeel 3˚ Bij de subsidieaanvraag wordt een sluitende begroting ingediend, op basis waarvan de subsidiehoogte kan worden bepaald. Met ‘sluitend’ wordt bedoeld dat de begroting wordt voorzien van een financieringsplan, waaruit kan worden opgemaakt op welke wijze en door wie de kosten van het project worden gedekt. Hierbij dient de eigen bijdrage van de aanvrager te worden vermeld alsmede het totaal gevraagde subsidiebedrag, zodat het financieringsplan uitkomt op 100% dekking van de totale projectkosten.

Artikel 3.14 Prestatieverantwoording Het activiteitenverslag omschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter

de secretaris

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

drs. W.G.H.M. Rutten