Regeling vervallen per 05-11-2019

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent waterhuishouding (Waterverordening waterschap Rivierenland)

Geldend van 01-01-2019 t/m 04-11-2019

Intitulé

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent waterhuishouding (Waterverordening waterschap Rivierenland)

Provinciale Staten van Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant

Op voorstel van Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant;

Gelet op de Waterwet en artikel 145 van de Provinciewet;

Overwegende dat het in verband met de nieuwe Waterwet noodzakelijk is om de regelgeving voor Waterschap Rivierenland met betrekking tot het waterbeheer geheel te herzien;

BESLUITEN

Ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft, de volgende verordening vast te stellen:

Waterverordening waterschap Rivierenland

HOOFDSTUK 1 Begripsbepalingen, toepassingsbereik, toedeling beheer en toedeling aanwijzing

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • algemeen bestuur

    : algemeen bestuur van het waterschap;

  • beheerplan

    : plan als bedoeld in artikel 4.6 van de wet;

  • buitengebied

    : gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom, bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • dagelijks bestuur

    : college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap;

  • Gedeputeerde Staten

    : Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, tenzij anders is bepaald;

  • Minister

    : Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • normprofiel

    : een in de legger vastgelegd maatgevend dwarsprofiel voor delen van waterkeringen die qua vorm, afmeting, ondergrond en belasting vergelijkbaar zijn;

  • peilbesluit

    : besluit als bedoeld in artikel 5.2 van de wet;

  • profiel van vrije ruimte

    : ruimte ter weerszijden van en boven een primaire en regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering;

  • projectplan

    : plan als bedoeld in artikel 5.4 van de wet;

  • regionale waterkering

    : een waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in de wet, die beveiliging biedt tegen overstroming en als zodanig is aangewezen in deze verordening;

  • reglement

    : Reglement voor het waterschap Rivierenland;

  • waterschap

    : waterschap Rivierenland;

  • wet

    : Waterwet.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op het gebied van het waterschap, bedoeld in artikel 2, van het reglement, uitgezonderd het grondgebied van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 1.3 Toedeling beheer

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem dat behoort tot de taak van het waterschap, zoals omschreven in artikel 4 van het reglement.

Artikel 1.4 Toedeling aanwijzing

Voor de toepassing van artikel 3.12 van de wet wordt het toezicht uitgeoefend door Gedeputeerde Staten van de provincie op wiens grondgebied het besluit, bedoeld in artikel 3.12, eerste lid in hoofdzaak betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 Normen

Titel 2.1 Regionale waterkeringen

Artikel 2.1 Aanwijzen regionale waterkeringen

Deze titel is van toepassing op de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten.

Artikel 2.2 Veiligheidsnorm

  • 1 Op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten is voor elke regionale waterkering of voor elk deel daarvan een veiligheidsnorm aangegeven.

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor de beheerder.

  • 3 Gedeputeerde Staten stellen voorschriften vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen en stellen ten behoeve van die beoordeling de maatgevende hoogwaterstanden vast.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid zijn Gedeputeerde Staten van Gelderland bevoegd nadat zij advies hebben ingewonnen van Gedeputeerde Staten van Utrecht en Noord-Brabant.

  • 5 Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant stellen voor de regionale waterkeringen die geheel of grotendeels op hun grondgebied zijn gelegen, na overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap het tijdstip vast waarop de verschillende regionale waterkeringen voor de eerste keer moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Een wijziging van de kaart, bedoeld in artikel 2.1, of een wijziging van de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid, geschiedt bij besluit of gemeenschappelijk besluit van Provinciale Staten van de provincie of provincies waarin de waterkering is gelegen.

  • 7 De bekendmaking van een besluit als bedoeld in het zesde lid geschiedt door plaatsing in het provinciaal blad van elk van de provincies.

Artikel 2.3 Interprovinciale regionale waterkering

Indien een regionale waterkering is gelegen in meer dan één provincie, wordt het toezicht op die waterkering uitgeoefend door Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de waterkering in hoofdzaak is gelegen.

Titel 2.2 Waterkwantiteit

Artikel 2.4 Normen waterkwantiteit

  • 1. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom, bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, als norm een gemiddelde kans op overstroming van 1/100 per jaar en voor het overige gebied een gemiddelde kans op overstroming van 1/10 per jaar.

  • 2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de gebieden genoemd in het vierde en vijfde lid, als norm een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur en spoorwegen;

    • b.

      1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

    • c.

      1/25 per jaar voor akkerbouw;

    • d.

      1/10 per jaar voor grasland.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid is wat betreft het landgebruik de situatie bepalend zoals vastgelegd in het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 7 van Wageningen Universiteit en Researchcentrum met inachtneming van de navolgende conversietabel:

    norm waterkwantiteit

    legenda-eenheden Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 7

    1/10 per jaar voor grasland

    grasland, grasland in bebouwd gebied, maïs

    1/25 per jaar voor akkerbouw

    aardappelen, bieten, granen, overige landbouwgewassen

    1//50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw

    boomgaard, glastuinbouw, bollen

    1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur en spoorwegen

    hoofdwegen & spoorwegen

  • 4. Voor bebouwing die is gelegen buiten de bebouwde kom, bedoeld in het eerste lid, geldt de norm van het omringende landgebruik, genoemd in het tweede lid, onder b, c of d.

  • 5. Wat betreft het gebied, bedoeld in het tweede lid, en de bebouwing, bedoeld in het vierde lid, geldt geen norm voor:

    • a.

      gebieden die zijn aangewezen op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

    • b.

      Natura 2000-gebieden als bedoeld in artikel 2.1, van de Wet natuurbescherming;

    • c.

      gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die zijn aangewezen als natuurgebied en als zodanig zijn opgenomen in Kaartbijlage 1 Begrenzing van natuur, behorende bij het geldende Natuurbeheerplan provincie Utrecht;

    • d.

      gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die als N-type zijn aangeduid op de Beheertypenkaart bij het geldende Natuurbeheerplan van Gedeputeerde Staten van Gelderland;

    • e.

      gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die onderdeel zijn van het Natuur Netwerk Brabant als bedoeld in artikel 1, onder 1.62, van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

  • 6. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte, overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage 3 van deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.

  • 7. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aangaande de toepassing van het eerste tot en met zesde lid.

  • 8. Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant stellen, voor zover het hun eigen grondgebied betreft, na overleg met het dagelijks bestuur het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren moeten voldoen aan de in het eerste, tweede, derde en vierde lid opgenomen normen.

  • 9. Als het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is, kunnen Gedeputeerde Staten van Utrecht, voor zover het hun grondgebied betreft, op basis van een gemotiveerd verzoek van het dagelijks bestuur bepalen dat kan worden afgeweken van de in het tweede lid gestelde norm.

  • 10. Als het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is, kunnen Gedeputeerde Staten van Gelderland, voor zover het hun grondgebied betreft, op basis van een gemotiveerd verzoek van het dagelijks bestuur bepalen dat voor gebieden tot maximaal 100 hectare kan worden afgeweken van de in het tweede lid gestelde norm.

Titel 2.3 Meten en beoordelen

Artikel 2.5 Verslag toetsing watersysteem

  • 1 Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, periodiek verslag uit over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer aan Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de regionale waterkeringen in hoofdzaak zijn gelegen.

  • 2 Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, technische leidraad en voorschriften bedoeld in artikel 2.2 en de legger bedoeld in artikel 4.1.

  • 3 Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de normen, bedoeld in artikel 2.4, periodiek verslag uit over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer aan Gedeputeerde Staten van de provincie waarin deze regionale wateren in hoofdzaak zijn gelegen.

  • 4 Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 2.4.

  • 5 Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen bedoeld in het eerste en derde lid een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 6 Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, vast voor welk tijdstip de verslagen, bedoeld in het eerste en derde lid, worden uitgebracht en met welke frequentie de verslagen daarna worden uitgebracht.

HOOFDSTUK 3 Beheerplannen

Artikel 3.1 Inhoud

  • 1 Het beheerplan bevat, naast het bepaalde in artikel 4.6 van de wet, ten minste:

    • a

      de beschrijving van de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b

      het beleid inzake het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c

      de beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, zodat de gestelde doelen zijn te realiseren;

    • d

      een raming van de kosten van de, gedurende de planperiode, te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen omslagen dan wel heffingen in de planperiode, en

    • e

      [vervallen]

  • 2 Het beheerplan is voorzien van een toelichting, waarin ten minste is opgenomen:

    • f

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken, en,

    • g

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterplan, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid, onder c, genoemde maatregelen.

Artikel 3.2 Voorbereiding

  • 1 Het dagelijks bestuur raadpleegt, bij de voorbereiding van het beheerplan, de dagelijks besturen van de aangrenzende waterbeheerders, Gedeputeerde Staten van de betrokken provincies, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarbinnen de watersystemen of onderdelen daarvan zijn gelegen en de ten aanzien van grensvormende of grensoverschrijdende wateren bevoegde Duitse autoriteiten.

  • 2 Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat naast belanghebbenden ook de ingezetenen van het beheersgebied van het waterschap hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan bij een herziening van het beheerplan dat op een onderdeel van het beheersgebied van het waterschap betrekking heeft, de kring van belanghebbenden en ingezetenen beperkt worden tot dat onderdeel van het beheersgebied.

Artikel 3.3 Toezending

Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na de vaststelling aan de ingevolge het eerste lid van artikel 3.2 geraadpleegde bestuursorganen en aan de Minister.

Artikel 3.4 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan

Het dagelijks bestuur rapporteert tenminste een maal per jaar aan Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.

HOOFDSTUK 4 Aanleg en beheer van waterstaatswerken

Titel 4.1 Legger

Artikel 4.1 Legger waterstaatswerken

  • 1 De legger, bedoeld in artikel 5.1 van de wet bevat naast het bepaalde in het eerste lid van dat artikel in ieder geval:

    • a

      het lengte- en dwarsprofiel van de primaire en regionale waterkeringen;

    • b

      het dwarsprofiel van de oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer; en

    • c

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkering, alsmede van de oppervlaktewaterlichamen in zijn beheer.

  • 2 Bij het dwarsprofiel, bedoeld in het eerste lid, onder a, is tevens het profiel van vrije ruimte aangegeven.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op regionale waterkeringen die als “handhaven huidig profiel” zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten.

  • 4 Voor de regionale waterkeringen, bedoeld in het derde lid, wordt het lengte- en dwarsprofiel aan de hand van normprofielen in de legger vastgelegd. Voorafgaand aan de daartoe te volgen procedure vindt daarover overleg plaats met Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.2 Vrijstelling verplichtingen inhoud legger

  • 1 Regionale waterkering Kapiteldijk-Duffeltdijk en C-wateren zoals deze zijn opgenomen in de legger van het waterschap worden vrijgesteld van de leggerplicht, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, met betrekking tot vorm, afmeting en constructie.

  • 2 Bergingsgebieden worden vrijgesteld van de leggerplicht, bedoeld in artikel 5.1. van de wet, met betrekking tot vorm en constructie.

Artikel 4.3 Tijdelijke vrijstelling leggerplicht waterkeringen

[vervallen]

Artikel 4.4 Procedure

Op de voorbereiding van de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing indien de legger niet wordt gecombineerd met de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Titel 4.2 Peilbesluiten

Artikel 4.5 Aanwijzing verplichte peilbesluiten

Het algemeen bestuur stelt één of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage 2 bij deze verordening behorende kaart.

Artikel 4.6 Inhoud peilbesluit

  • 1 Het peilbesluit bevat naast het bepaalde in het tweede lid van artikel 5.2 van de wet een kaart met de begrenzing van het gebied waarbinnen de oppervlaktewaterlichamen zijn gelegen en waarop het peilbesluit betrekking heeft.

  • 2 Het peilbesluit gaat vergezeld van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a

      de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van verrichte onderzoeken;

    • b

      een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie, en

    • c

      een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen.

Artikel 4.7 Openbare voorbereiding

Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4.8 Herziening

  • 1 Een peilbesluit wordt ten minste eens in de tien jaren herzien.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van het algemeen bestuur eenmalig voor ten hoogste vijf jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, genoemd in het eerste lid.

  • 3 Indien het peilbesluit betrekking heeft op het grondgebied van meerdere provincies, dan wordt de vrijstelling verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie, waarop het peilbesluit in hoofdzaak betrekking heeft.

Titel 4.3 Projectprocedure voor waterstaatswerken

Artikel 4.9 Projectprocedure

Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het te realiseren project in hoofdzaak is gelegen kunnen, op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap, paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op:

  • a

    projectplannen tot de aanleg of wijziging van bergingsgebieden in regionale watersystemen;

  • b

    projectplannen tot aanleg of wijziging van regionale waterkeringen.

Artikel 4.10 Toezending projectplan

Een projectplan, dat betrekking heeft op een primaire of regionale waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijktraject die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of provincies, wordt door het dagelijks bestuur tevens toegezonden aan Gedeputeerde Staten van die provincie of provincies.

HOOFDSTUK 5 Grondwater

Artikel 5.1 Verstrekken gegevens

  • 1 Het dagelijks bestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten van de provincie of de provincies waarin de onttrekking van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt:

    • a

      de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen, en

    • b

      een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

  • 2 De opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk op 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aangaande de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden aangeleverd.

Artikel 5.2 Melden, meten en registreren

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit niet toepassen voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 12.000 m³ per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer dan 12.000 m³.

  • 2.

    [vervallen]

Artikel 5.3 Vergunningplicht

[vervallen]

HOOFDSTUK 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekken verordeningen

De Verordening waterbeheer Rivierenland en de Verordening waterkering West-Nederland, voor zover deze betrekking heeft op het gebied van het waterschap, worden ingetrokken.

Artikel 6.2 Overgangsrecht

  • 1 De voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende besluiten die op grond van de verordeningen, genoemd in artikel 6.1 zijn genomen, blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders beslist.

  • 2 Op procedures op grond van de verordeningen, genoemd in artikel 6.1, die zijn aangevangen voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijft het op dat moment geldende recht van toepassing.

  • 3 De verplichting tot het aangeven van het profiel van vrije ruimte, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, in de legger, geldt vanaf 1 januari 2013.

Artikel 6.3 Aanbrengen doorlopende nummering, aanpassing aanhalingen

[vervallen]

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet), in werking treedt.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Waterverordening waterschap Rivierenland.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 20 november 2009
Provinciale Staten voornoemd,
de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de griffier mw. drs. E.M.W.J. Wöltgens

Bijlagen

Bijlage 1: Kaarten regionale waterkeringen en de bijbehorende normering:

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2: Kaart peilbesluiten

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3:

Tabel behorende bij artikel 2.4, zesde lid, van de Waterverordening waterschap Rivierenland

Gebied

Norm

Maailveldcriterium - gedeelte van de oppervlakte van een peilgebied* dat bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm buiten beschouwing kan worden gelaten

Binnen bebouwde kom

Bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen

1/100

0%

Overige gebied

1/10

5%

Buiten bebouwde kom

Hoofdinfrastructuur en spoorwegen

1/100

0%

Glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw

1/50

1%

Akkerbouw

1/25

1%

Grasland

1/10

5%

* Deze gebieden staan aangegeven op de kaart behorende bij het geldende peilbesluit of streefpeilenplan van het waterschap.