Regeling vervallen per 07-02-2018

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

Geldend van 01-08-2017 t/m 06-02-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2017

Intitulé

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

Besluit van Gedeputeerde staten van Noord-Holland,

tot afkondiging van de;

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

HOOFDSTUK A ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel A.1 Definities

  • 1. In deze regeling en in haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder:

    • a.

      ambtenaar: degene die door gedeputeerde staten is aangesteld om in de openbare dienst van de provincie werkzaam te zijn;

    • b.

      arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 en 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) tenzij er sprake is een WAO-uitkering waarbij sprake is van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);

    • c.

      arbodienst: arbodienst zoals bedoeld in artikel 1, 3e lid, onderdeel j van de Arbeidsomstandighedenwet;

    • d.

      beroepsziekte: ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • e.

      bezoldiging: de som van het salaris en de toelagen waarop ingevolge de artikelen C.11 tot en met C.15 aanspraak bestaat;

    • f.

      CAP: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;

    • g.

      dienstongeval: ongeval dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • h.

      functie: samenstel van werkzaamheden dat de ambtenaar is opgedragen

    • i.

      IKB: individueel keuzebudget, een budget in geld, opgebouwd overeenkomstig artikel C.17;

    • j.

      IPO: de vereniging het Interprovinciaal Overleg, gevestigd te ‘s-Gravenhage;

    • k.

      partner: echtgenoot of echtgenote van de ambtenaar dan wel de persoon met wie de niet gehuwde ambtenaar samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, alsmede de geregistreerde partner;

    • l.

      passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

    • m.

      passende functie: functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen;

    • n.

      pensioenreglement: pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • o.

      reorganisatie: elke wijziging van de organisatiestructuur, van de omvang van de provinciale organisatie of van de taakinhoud van de provincie of een onderdeel daarvan - daaronder begrepen de overdracht van taken van en naar de provincie - waaraan personele consequenties zijn verbonden;

    • p.

      salaris: bedrag dat met inachtneming van paragraaf 2 van hoofdstuk C en met inachtneming van bijlage 2 van deze regeling voor de ambtenaar is vastgesteld;

    • q.

      salaris onderscheidenlijk bezoldiging per uur: 1/156 deel van het salaris, onderscheidenlijk de bezoldiging bij een volledige arbeidsduur;

    • r.

      SPA: Sectoroverleg Provinciale Arbeidsvoorwaarden, zijnde het overleg over arbeidsvoorwaarden en andere zaken tussen het IPO namens de provincies en de daarvoor aangewezen vakorganisaties van overheidspersoneel.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling en haar uitvoeringsregelingen worden niet als ambtenaar beschouwd:

    • a.

      de onbezoldigd provincieambtenaar, genoemd in artikel 227a, tweede lid, onderdelen b, c, d en e van de Provinciewet;

    • b.

      de onbezoldigd provincieambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;

    • c.

      de onbezoldigd provincieambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid.

Artikel A.2 Wijziging

  • 1. Deze regeling wordt gewijzigd indien het IPO daartoe besluit op grond van in het SPA be-reikte overeenstemming. Wijziging vindt plaats met inachtneming van het betreffende besluit.

  • 2. Vaststelling en wijziging van besluiten van algemene strekking ter uitvoering van deze regeling vindt slechts plaats in de gevallen waarin deze verordening dat uitdrukkelijk bepaalt en onder de daarbij aangegeven voorwaarden.

Artikel A.3 Bevoegdheid besluitvorming individuele gevallen

Waar in deze regeling en in haar uitvoeringsbesluiten besluitvorming in individuele gevallen is vereist zijn gedeputeerde staten daartoe bevoegd, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel A.4 Bijzondere voorziening

Indien zich gevallen voordoen waarvoor deze regeling geen voorziening biedt of waarin toepassing van deze verordening naar hun oordeel ernstige bezwaren zou opleveren kunnen gedeputeerde staten daarin, zo nodig onder afwijking van deze verordening, ten voordele van de individuele ambtenaar voorzien.

Artikel A.5 Goed werkgeverschap en goed werknemerschap

De provincie en de ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen.

Artikel A.6 Bekendmaking

Gedeputeerde staten dragen zorg dat de ambtenaar kennis kan nemen van alle door of vanwege het provinciebestuur vastgestelde algemene regels inzake de ambtelijke rechtspositie.

Artikel A.7 Elektronische berichtgeving

  • 1. Berichten inzake het maandelijks in geld vastgestelde loon en de jaaropgave aan de ambtenaar behoeven uitsluitend elektronisch te worden verzonden.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen andere berichten inzake de rechtspositie van de ambtenaar dan die bedoeld in het eerste lid, aanwijzen die uitsluitend elektronisch behoeven te worden verzonden nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde berichten worden niet uitsluitend elektronisch verzonden:

    • a.

      indien de ambtenaar geen mogelijkheid heeft om kennis te nemen van een elektronisch bericht;

    • b.

      bij ontslag of overlijden van de ambtenaar

    • c.

      op verzoek van de ambtenaar in het geval deze een zwaarwegend belang heeft bij incidentele verzending op een andere wijze.

HOOFDSTUK B AANVANG, WIJZIGING EN EINDE ARBEID

Paragraaf 1 Aanvang arbeid

Artikel B.1 Aanstelling

  • 1. De ambtenaar wordt aangesteld in dienst van de provincie.

  • 2. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 3. Aan een aanstelling voor onbepaalde tijd kan een aanstelling voor bepaalde tijd op proef, overeenkomstig artikel B.2, zesde lid, voorafgaan.

Artikel B.2 Aanstelling voor bepaalde tijd

  • 1. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.

  • 2. Indien de aanstelling voor bepaalde tijd na het verstrijken van die tijd voortduurt wordt de ambtenaar geacht voor dezelfde tijd, doch ten hoogste voor een jaar, op dezelfde voorwaarden als daarvoor te zijn aangesteld.

  • 3. Vanaf de dag dat:

    • a.

      aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd;

    • b.

      meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een aanstelling voor bepaalde tijd, aangegaan voor niet meer dan drie maanden, die onmiddellijk volgt op een aanstelling voor 36 maanden of langer.

  • 5. Voor de toepassing van het derde lid worden mede in aanmerking genomen dienstverbanden bij een werkgever waarvan de provincie ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moet worden de opvolger te zijn.

  • 6. Een aanstelling voor bepaalde tijd op proef wordt verleend voor ten hoogste een jaar, zo nodig met ten hoogste een jaar te verlengen. Zodra de omstandigheid, die leidde tot de aanstelling voor bepaalde tijd op proef, zich niet meer voordoet wordt een aanstelling voor onbepaalde tijd verleend, tenzij daartegen op andere gronden bezwaar bestaat.

  • 7. De leidinggevende maakt met de ambtenaar op diens verzoek afspraken over begeleiding van werk naar werk indien de aanstelling voor bepaalde tijd na ten minste twee jaar van rechtswege eindigt. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd. De begeleiding vindt plaats gedurende ten minste de laatste zes maanden vóór de afloop van het dienstverband. De noodzakelijke kosten van de begeleiding komen ten laste van de provincie. Het bepaalde in dit lid geldt niet voor ambtenaren die zijn aangesteld voor bepaalde tijd op proef.

Artikel B.3 Eisen van geschiktheid en bekwaamheid

  • 1. Voor aanstelling komt slechts in aanmerking degene die voldoet aan de gestelde eisen van bekwaamheid en geschiktheid.

  • 2. Ter beoordeling van die bekwaamheid en geschiktheid kan de kandidaat aan een psychologisch onderzoek en, met inachtneming van artikel E.2, aan een medische keuring worden onderworpen.

  • 3. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat de kandidaat een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële gegevens overlegt. Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, een lijst van functies vaststellen waarvoor de in de eerste volzin bedoelde verklaring vereist is.

  • 4. Degene die geen Nederlander is kan slechts worden aangesteld indien hij in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en de provincie voor hem beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

Artikel B.4 Informatie bij indiensttreding

De ambtenaar ontvangt vóór zijn indiensttreding schriftelijk bericht van zijn aanstelling. Daarin worden, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel II, tweede lid, onderdelen a tot en met i, van de Wet van 2 december 1993 (Staatsblad 1993, 635), in elk geval vermeld:

  • a.

    de geboorteplaats en geboortedatum van de ambtenaar;

  • b.

    indien de aanstelling voor bepaalde tijd geschiedt de reden van de aanstelling;

  • c.

    het organisatieonderdeel waarbij hij is geplaatst;

  • d.

    de periode van benoeming in de functie;

  • e.

    de salarisschaal en de toelagen die hem zijn toegekend;

  • f.

    zijn deelname aan de pensioenregeling.

Artikel B.5 Algemene dienst

De ambtenaar wordt steeds voor een periode van in de regel ten minste drie jaar en maximaal vijf jaar in een functie benoemd, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Paragraaf 2 Wijziging arbeid

Artikel B.6 Andere functie of werkzaamheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht na afloop van de periode van benoeming in een functie als bedoeld in artikel B.5, een hem aangeboden andere passende functie te aanvaarden. Bij het aanbieden van een andere passende functie wordt een aanzegtermijn van ten minste twee maanden in acht genomen. De ambtenaar kan na afloop van bedoelde periode ook opnieuw in dezelfde functie worden benoemd. Zolang er na afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode geen passende functie beschikbaar is en de ambtenaar niet overeenkomstig het vierde lid tijdelijk is belast met andere werkzaamheden dan wel met de waarneming van een andere functie, blijft hij zijn functie vervullen.

  • 2. Op zijn aanvraag wordt de ambtenaar in een andere functie benoemd dan wel tijdelijk met ander werk belast als hij voldoet aan de daaraan gestelde eisen van bekwaamheid en geschiktheid, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  • 3. De ambtenaar is verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden.

  • 4. De ambtenaar kan in het belang van de dienst worden verplicht om, al dan niet binnen de provinciale organisatie, tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen, mits deze tijdelijke werkzaamheden, onderscheidenlijk tijdelijke waarneming hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.

  • 5. Als belang van de dienst in de zin van het derde en vierde lid wordt voor de toepassing van die leden in elk geval aangemerkt de bevordering van de interne mobiliteit van het personeel.

  • 6. De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten, tenzij dat naar het oordeel van gedeputeerde staten met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst noodzakelijk is.

  • 7. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van dit artikel en ter uitvoering van artikel B.5 nadere regels inzake de rechtspositie vast nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden.

Artikel B.7 Andere werkzaamheden in bijzondere omstandigheden

  • 1. De ambtenaar kan worden verplicht in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de provincie in die tijden heeft of zal krijgen dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 2. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is te allen tijde verplicht de opleidingen te volgen en deel te nemen aan oefeningen die verband houden met zijn in dat lid bedoelde taak.

Artikel B.8 Procedure en flankerend beleid reorganisaties

Bij reorganisaties worden de procedures en de hoofdlijnen van het flankerend beleid in acht genomen die zijn vastgelegd in bijlage 1 van deze regeling, die er onderdeel van uitmaakt. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels vaststellen omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de personele gevolgen van reorganisaties.

Paragraaf 3 Einde arbeid

Artikel B.9 Ontslaggronden

De ambtenaar kan ontslag worden verleend:

  • a.

    op aanvraag, met inachtneming van het bepaalde in artikel B.10;

  • b.

    wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, met inachtneming van het bepaalde in artikel B.11;

  • c.

    wegens reorganisatie, met inachtneming van het bepaalde in artikel B.13;

  • d.

    indien hij, naar het oordeel van gedeputeerde staten, na afloop van een periode waarin hij krachtens artikel 125c Ambtenarenwet tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn functie, niet in een passende functie herplaatst kan worden;

  • e.

    indien hij, naar het oordeel van gedeputeerde staten, na afloop van het hem krachtens artikel D.15 verleend langdurig buitengewoon verlof, niet in een passende functie herplaatst kan worden;

  • f.

    wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, met inachtneming van het bepaalde in artikel E.9;

  • g.

    wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f;

  • h.

    wegens het verlies van een vereiste bij aanstelling, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt;

  • i.

    wegens staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • j.

    wegens toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • k.

    wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf of tot terbeschikkingstelling;

  • l.

    wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens bij of in verband met indiensttreding of keuring, zonder welke handelwijze niet tot aanstelling of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld;

  • m.

    als disciplinaire straf, met inachtneming van het bepaalde in artikel G.4;

  • n.

    wegens het niet meewerken aan re-integratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten of wegens het niet aanvragen van een uitkering op grond van de WIA, met inachtneming van het bepaalde in artikel E.15;

  • o.

    op andere dan de in dit artikel genoemde gronden.

Artikel B.10 Ontslag op aanvraag

  • 1. Aan de ambtenaar wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.

  • 2. Het ontslag gaat niet eerder in dan één maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Met de ambtenaar kan in afwijking hiervan een ander tijdstip worden afgesproken waarop het ontslag ingaat.

  • 3. De ontslagaanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden indien een onderzoek is gestart voor een ontslag op grond van artikel G.4, eerste lid, onderdeel e.

Artikel B.11 Ontslag wegens pensionering

  • 1. Aan de ambtenaar wordt ontslag verleend met ingang van dag waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt.

  • 2. Aan de ambtenaar wordt op aanvraag ontslag verleend met het oog op de verkrijging van ABP-keuzepensioen/ouderdomspensioen vóór de in het eerste lid bedoelde datum op grond van artikel 7.4 van het pensioenreglement. Op aanvraag van de ambtenaar kan dit ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op het ABP-keuzepensioen/ouderdomspensioen ontstaat.

Artikel B.12 Reorganisatie ontslag

  • 1. De ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie ontslag worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Regeling Begeleiding Van Werk Naar Wer bij reorganisaties.

  • 2. Aan de ambtenaar die in het kader van een reorganisatie is benoemd in een andere functie kan alsnog het ontslag, bedoeld in het eerste lid worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk een jaar te rekenen vanaf de datum waarop de functie hem is opgedragen, blijkt dat de desbetreffende functie niet passend is voor die ambtenaar en het niet mogelijk is om de ambtenaar binnen een redelijke termijn op een passende functie te benoemen.

  • 3. Bij ontslagverlening op grond van het eerste en tweede lid wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel B.13 Voorzieningen in aanvulling op de Werkloosheidswet

Gedeputeerde staten stellen algemeen verbindende voorschriften vast inzake voorzieningen bij werkloosheid in aanvulling op de Werkloosheidswet, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel B.14 Overlijden ambtenaar

  • 1. De aanstelling eindigt door het overlijden van de ambtenaar.

  • 2. Aan de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar wordt over de periode vanaf de dag na het overlijden tot en met de laatste dag van de derde maand na die waarin het overlijden plaatsvond een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging vermeerderd met het bedrag dat in die periode aan IKB is opgebouwd.

  • 3. De overlijdensuitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt verminderd met het bedrag van de uitkering dat aan de nagelaten betrekking ter zake van het overlijden van de ambtenaar toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering of zou zijn toegekomen indien daarop ten gevolge van het toedoen van de ambtenaar geen aanspraak bestaat.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de nabestaande partner, van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, of, bij ontbreken van deze, de minderjarige kinderen of, indien ook deze ontbreken, degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de ambtenaar.

HOOFDSTUK C BEZOLDIGING

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel C.1 Recht op bezoldiging

  • 1. Aan de ambtenaar wordt een bezoldiging toegekend met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk.

  • 2. Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten ontvangt hij geen bezoldiging.

Artikel C.2 Uitbetaling salaris, toelagen, vergoedingen en tegemoetkomingen

  • 1. Tenzij anders bepaald, betalen gedeputeerde staten het salaris en de toelagen, bedoeld in de artikelen C.11 tot en met C.15, maandelijks.

  • 2. Tenzij anders bepaald, betalen gedeputeerde staten:

    • a.

      de vergoedingen voor overwerk, bedoeld in artikel C.23, bij de salarisbetaling binnen drie maanden na declaratie;

    • b.

      de vergoedingen van kosten, bedoeld in artikel F.4, bij de salarisbetaling in de maand na declaratie;

    • c.

      de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel E.12, en de doorbetaling van bezoldiging bij ziekte en arbeidsongeschiktheid op grond van de voorschriften, bedoeld in artikel E.8, maandelijks bij de salarisbetaling.

  • 3. De betalingen, bedoeld in dit artikel, hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 4:88, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

Artikel C.3 Salaris en toelagen bij gebroken tijdvakken

Wanneer het salaris en de toelagen, bedoeld in de artikelen C.11 tot en met C.15, moeten worden berekend over een gedeelte van een maand wordt het bedrag per dag, tenzij anders is bepaald, vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.

Paragraaf 2 Salaris

Artikel C.4 Inrichting salarisgebouw

  • 1. Het salarisgebouw is vastgelegd in bijlage 2 van deze regeling, die er onderdeel van uit-maakt. Gedeputeerde staten vervangen deze bijlage met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

  • 2. Het salarisgebouw bestaat uit 18 salarisschalen.

  • 3. Per salarisschaal is het minimumsalaris en het maximumsalaris bepaald.

Artikel C.5 Bepaling salarisschaal

  • 1. Gedeputeerde staten bepalen de salarisschaal van de ambtenaar met inachtneming van de zwaarte van de functie.

  • 2. De zwaarte van de functie wordt vastgesteld met behulp van een systeem van methodische functiewaardering.

  • 3. Gedeputeerde staten stellen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken algemeen verbindende voorschriften vast met betrekking tot het systeem van methodische functiewaardering en de procedure van totstandkoming van de functiewaardering, alsmede een conversietabel aan de hand waarvan de bij de uitkomst van de functiewaardering behorende salarisschaal wordt bepaald.

  • 4. Behoudens het bepaalde in het vijfde en zesde lid bepalen gedeputeerde staten de salarisschaal van de ambtenaar op die welke ingevolge de in het derde lid bedoelde conversietabel voor de functie geldt.

  • 5. Gedeputeerde staten kunnen de salarisschaal van de ambtenaar bepalen op die welke direct voorligt aan de salarisschaal die ingevolge de in het derde lid bedoelde conversietabel voor de functie geldt, indien de ambtenaar bij benoeming in de functie nog niet volledig voldoet aan het minimaal noodzakelijke niveau voor de functie. Na maximaal 12 maanden geldt voor de ambtenaar de bij de uitkomst van de functiewaardering behorende salarisschaal tenzij hij blijkens een beoordeling nog niet volledig voldoet aan het minimaal noodzakelijke niveau voor de functie.

  • 6. Indien de ambtenaar bij wijze van waarneming tijdelijk een andere functie vervult blijft de voordien voor hem geldende salarisschaal van toepassing.

  • 7. Indien de ambtenaar tijdelijk bij wijze van proef is benoemd in een andere functie blijft de voordien voor hem geldende salarisschaal van toepassing, tenzij anders is bepaald.

Artikel C.6 Bepaling salaris

  • 1. Bij eerste aanstelling ontvangt de ambtenaar in de regel het minimumsalaris in de voor hem geldende salarisschaal. Op basis van elders opgedane relevante kennis, ervaring en vaardigheden kunnen gedeputeerde staten bij eerste aanstelling een hoger salaris in de voor hem geldende salarisschaal vaststellen dan het minimumsalaris.

  • 2. De ambtenaar ontvangt in de voor hem geldende salarisschaal ten minste een salaris dat gelijk is aan het maandbedrag van het minimumloon, dat krachtens de artikelen 7, 8 en 14 van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag geldt voor werknemers van dezelfde leeftijd als de ambtenaar. Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt het voor werknemers van dezelfde leeftijd geldende minimumloon geacht te zijn vastgesteld op een evenredig deel van het minimumloon in een volledige functie.

  • 3. Bij benoeming in een andere functie waarvoor dezelfde salarisschaal geldt wordt het salaris in de regel bepaald op hetzelfde salaris als in de oude functie. Het salaris zal nooit minder zijn dan het salaris waarop hij in de oude functie aanspraak zou hebben.

  • 4. Bij benoeming in een andere functie waarvoor een hogere salarisschaal geldt wordt het salaris in de voor hem geldende nieuwe salarisschaal opnieuw bepaald. Het salaris zal nooit minder zijn dan het salaris waarop hij in de oude functie aanspraak zou hebben.

  • 5. Bij benoeming in een andere functie waarvoor een lagere salarisschaal geldt wordt het salaris bepaald op het salaris in de oude functie, doch maximaal op het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal. Indien het salaris in de oude functie hoger is dan het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal wordt de ambtenaar het verschil bij wijze van toelage toegekend. Deze toelage wordt als salaris aangemerkt. Het bepaalde in de eerste en tweede volzin is niet van toepassing indien de daar bedoelde benoeming plaatsvindt aansluitend op een tijdelijke benoeming in een functie waarvoor een hogere salarisschaal gold en de ambtenaar bij die tijdelijke benoeming is medegedeeld dat de salarisschaal in verband daarmee slechts tijdelijk zal gelden.

  • 6. Indien de in de eerste volzin van het vijfde lid bedoelde benoeming plaatsvindt met toepassing van artikel E.7, op grond van artikel G.4, eerste lid, onderdeel d, of wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan door ziekte wordt het salaris bepaald op basis van de nieuwe salarisschaal.

  • 7. Indien de in de eerste volzin van het vijfde lid bedoelde benoeming plaatsvindt op aanvraag van de ambtenaar wordt het salaris bepaald op basis van de nieuwe salarisschaal. Is de ambtenaar 55 jaar of ouder en op zijn aanvraag benoemd in een andere functie waarvoor een lagere salarisschaal geldt, dan blijft de pensioenopbouw gebaseerd op het salaris in de oude functie.

  • 8. Indien als gevolg van een hernieuwde waardering van de functie voor de ambtenaar een hogere salarisschaal gaat gelden wordt het salaris bepaald op een gelijk salaris doch minimaal op het minimumsalaris in de nieuwe salarisschaal.

  • 9. Indien als gevolg van een hernieuwde waardering van de functie voor de ambtenaar een lagere salarisschaal gaat gelden wordt het salaris bepaald op een gelijk salaris, doch maximaal op het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal. Indien het laatstelijk genoten salaris hoger is dan het maximumsalaris in de nieuwe salarisschaal wordt de ambtenaar het verschil bij wijze van toelage toegekend. Deze toelage wordt als salaris aangemerkt.

  • 10. Indien de voor de ambtenaar geldende salarisschaal met toepassing van artikel C.5, vijfde lid, tweede volzin, is bepaald op de bij de uitkomst van de functiewaardering behorende salarisschaal wordt het salaris bepaald op het minimumsalaris in de voor hem geldende nieuwe salarisschaal. Het salaris zal nooit minder zijn dan het salaris waarop hij in de oude salarisschaal aanspraak zou hebben.

Artikel C.7 Salarisontwikkeling bij duurzame groei in het functioneren

  • 1. Gedeputeerde staten verhogen het op grond van artikel C.6 bepaalde salaris van de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt op 1 januarivan elk kalenderjaar , met 3% van dit maximumsalaris tenzij:

    • a.

      het salaris van de ambtenaar in het voorafgaande kalenderjaar tussentijds met 3% is verhoogd op grond van een beoordeling; of

    • b.

      blijkens een beoordeling het functioneren van de ambtenaar niet aan de gestelde eisen voldoet.

Artikel C.8 Salaris bij deeltijdfuncties

Het salaris van de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige functie.

Artikel C.8a Salaris bij aanstelling op grond van de baneaafspraak

  • 1.

    In afwijking van artikel C.5, eerste en tweede lid, geldt salarisschaal A in bijlage 2 van deze regeling voor de ambtenaar die een aanstelling krijgt omdat hij onder de Participatiewet valt en door beperkingen niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kan verdienen of omdat hij een indicatie heeft op basis van de Wet Sociale Werkvoorziening.

  • 2.

    Voor de in het eerste lid bedoelde ambtenaar geldt dat het schaalbedrag vermenigvuldigd met de loonwaarde maximaal het wettelijk minimumloon mag zijn.

  • 3.

    In afwijking van artikel C.6, eerste lid, geldt voor de ambtenaar die een aanstelling krijgt omdat hij WAJONG-er is met arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100% is vastgesteld, dat hij recht heeft op het door zijn loonwaarde bepaalde percentage van het salaris.

  • 4.

    Op het in het derde lid door loonwaarde bepaalde salaris is artikel C.6, tweede lid niet van toepassing als betrokkene in aanmerking komt voor loondispensatie.

  • 5.

    Voor de in dit artikel bedoelde ambtenaar geldt niet de minimumvakantieuitkering per maand genoemd in bijlage 2 van deze regeling; deze ambtenaar heeft wel recht op 8% vakantietoeslag als onderdeel van zijn IKB op grond van artikel C.17.

Paragraaf 3 Variabele beloning

Artikel C.9 Vervalt

Artikel C.10 Waarderen van bijzondere prestaties of extra inzet

Aan de ambtenaar of een groep van ambtenaren kan een extra waardering "boter bij de vis" worden toegekend bij een bijzondere prestaties of geleverde extra inzet.

Artikel C.11 Toelage waarneming andere functie

  • 1. De ambtenaar die tijdelijk in opdracht een andere functie waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, volledig waarneemt, ontvangt voor de duur van de waarneming een toelage. Geen toelage wordt toegekend bij waarneming vanwege vakantieverlof, tenzij dit avakantieverlof betreft dat krachtens een spaarregeling is gespaard.

  • 2. De toelage wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, slechts toegekend wanneer de waarneming een periode van ten minste een maand heeft geduurd.

  • 3. De toelage bedraagt per maand 6% van het maximumsalaris dat voor de ambtenaar zou hebben gegolden in de bij de waargenomen functie behorende salarisschaal en een bedrag naar evenredigheid daarvan over perioden waarin niet een volle maand is waargenomen.

  • 4. Bij een gedeeltelijke waarneming in de zin van dit artikel kan aan de ambtenaar een toelage worden toegekend die in verhouding staat tot de aard en de omvang van de waargenomen werkzaamheden.

Artikel C.12 Toelage onregelmatige dienst

  • 1. Aan de ambtenaar voor wie een lagere salarisschaal geldt dan salarisschaal 11 en die, anders dan bij wijze van overwerk, in opdracht regelmatig of vrij regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur, wordt een toelage toegekend.

  • 2. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur en wel

    • a.

      20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 8 uur en tussen 18 en 22 uur;

    • b.

      40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur en tussen 22 en 24 uur en voor de uren op zaterdag;

    • c.

      65% voor de uren op zondag, de feestdagen, genoemd in artikel D.1, derde lid, en andere daarmee door gedeputeerde staten gelijkgestelde dagen; met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het maximumsalaris per uur in salarisschaal 6.

  • 3. Voor de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde morgen- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen vóór 7 uur, respectievelijk is beëindigd na 19 uur.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kunnen gedeputeerde staten bepalen dat voor een groep van ambtenaren de in dat lid genoemde percentages worden berekend over een voor alle ambtenaren van deze groep gelijk salarisbedrag per uur.

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen gedeputeerde staten voor de ambtenaar een vaste toelage vaststellen, onderscheidenlijk voor een groep van ambtenaren een voor alle ambtenaren van die groep gelijke vaste toelage vaststellen, zulks rekening houdend met het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid, de geldende werktijdregeling en de mate waarin en de wijze waarop van die werktijdregeling pleegt te worden afgeweken. De toelage wordt aangepast indien zich wijzigingen voordoen in de berekeningsgrondslag daarvan.

  • 6. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van dit artikel nadere regels nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg heeft plaatsgevonden met de vakorganisaties van overheidspersoneel.

Artikel C.13 Afbouw toelage onregelmatige dienst

  • 1. Aan de ambtenaar wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel C.12 een blijvende verlaging ondergaat, welke ten minste 3% bedraagt van de som van het salaris en de toelagen, bedoeld in de artikelen C.14 en C.15, wordt een aflopende toelage toegekend, mits hij eerstgenoemde toelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste 2 jaren zonder onderbreking van langer dan 2 maanden heeft genoten.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is, onder gelijke voorwaarden, ook van toepassing als de in dat lid bedoelde beëindiging of vermindering het gevolg is van:

    • a.

      een medisch advies van de arbodienst;

    • b.

      vrijwillige benoeming in een andere functie op grond van de artikelen B.5 en B.6, eerste lid;

    • c.

      vrijstelling van continudiensten in de nachturen van een ambtenaar van 55 jaar of ouder.

  • 3. De aflopende toelage wordt toegekend voor een periode, gelijk aan een kwart van die waarin de ambtenaar, direct voorafgaande aan het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde beëindiging of vermindering, zonder onderbreking van langer dan 2 maanden de toelage, bedoeld in artikel C.12, heeft genoten. De aldus berekende periode wordt naar boven afgerond op een maand. De aflopende toelage wordt toegekend voor een periode van maximaal 3 jaar.

  • 4. De overeenkomstig het derde lid berekende periode wordt in drie gelijke delen gesplitst waarbij, zo nodig, in de eerste twee deelperioden afronding naar boven op een maand plaatsvindt, zonder dat hierdoor de totale periode wordt overschreden. Gedurende bedoelde drie deelperioden bedraagt de aflopende toelage achtereenvolgens 75%, 50% en 25% van de voor de desbetreffende maand van toepassing zijnde, in het vijfde lid bepaalde berekeningsbasis.

  • 5. De berekeningsbasis, bedoeld in het vierde lid, is het bedrag dat de ambtenaar over de 12 kalendermaanden, voorafgaande aan het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde beëindiging of vermindering, gemiddeld per maand aan toelage op grond van artikel C.12 heeft genoten, verminderd met het bedrag dat hij daarna in totaal per maand gaat genieten aan toelage op grond van artikel C.12 en aan verhoging van de bezoldiging, anders dan wegens algemene salarisverhogingen.

  • 6. Ingeval er sprake is van een algemene salariswijziging wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een fictieve wijziging van de in het vijfde lid bedoelde bedragen, zulks tot het percentage van deze algemene salariswijziging.

  • 7. De aflopende toelage kan met instemming van de ambtenaar worden afgekocht door een uitkering ineens.

  • 8. Aan de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar van 60 jaar of ouder wordt, onder gelijke voorwaarden, een blijvende toelage toegekend van 100% van de in het vijfde lid bepaalde berekeningsbasis.

  • 9. De aflopende toelage die op grond van dit artikel is toegekend gaat, zodra de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt, over in een blijvende toelage als bedoeld in het achtste lid. De in de vorige volzin bedoelde blijvende toelage bedraagt, in afwijking van het bepaalde in het achtste lid, het percentage van de berekeningsbasis dat voor de berekening van de aflopende toelage ingevolge het vierde lid laatstelijk op hem van toepassing was.

Artikel C.14 Arbeidsmarkttoelage en bindingspremie

  • 1. Aan een ambtenaar of een groep van ambtenaren kan om redenen van werving of behoud onder nader te bepalen voorwaarden hetzij een toelage, hetzij een bindingspremie worden toegekend.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde toelage wordt toegekend voor een tevoren vastgestelde periode van maximaal 3 jaren. Deze periode kan telkens voor maximaal 3 jaren worden verlengd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde toelage bedraagt per maand ten hoogste 10% van zijn salaris doch nooit meer dan het verschil tussen dit salaris en het maximumsalaris dat hij zou hebben genoten in de naast hogere salarisschaal. De toelage wordt in de regel maandelijks uitbetaald.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde bindingspremie wordt toegekend en uitbetaald na een tevoren vastgestelde periode van ten minste 3 jaren.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde bindingspremie bedraagt ten hoogste 10% van zijn salaris over de in het vierde lid bedoelde periode doch nooit meer dan het verschil tussen dit salaris en het maximumsalaris dat hij over die periode in de naast hogere salarisschaal zou hebben genoten.

  • 6. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat aan de ambtenaar die niet heeft kunnen voldoen aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden door een niet aan hemzelf te wijten oorzaak de toelage, onderscheidenlijk bindingspremie gedeeltelijk wordt toegekend.

  • 7. Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen en bepalen de groepen van ambtenaren aan wie de in het eerste lid bedoelde toelage en bindingspremie kan worden toegekend nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg heeft plaatsgevonden met de vakorganisaties van overheidspersoneel.

Artikel C.15 Toelage op andere gronden

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen aan groepen van ambtenaren op andere gronden dan die, vermeld in de artikelen C.11 tot en met C.14, een toelage toekennen overeenkomstig de daartoe door hen vast te stellen algemeen verbindende voorschriften. Over deze algemeen verbindende voorschriften vindt overleg plaats met de vakorganisaties van overheidspersoneel overeenkomstig hoofdstuk I.

  • 2. In uitzonderlijke gevallen kan aan de ambtenaar een toelage worden toegekend op andere gronden dan die, vermeld in de artikelen C.11 tot en met C.14 en artikel C.15, eerste lid.

Paragraaf 5 Individueel Keuzebudget (IKB)

Artikel C.16 IKB algemeen

  • 1. Voor de ambtenaar is er een IKB. Gedeputeerde staten zijn beheerder van het IKB

  • 2. Het IKB omvat een in geldwaarde uitgedrukt budget dat de ambtenaar naar keuze kan aanwenden voor de doelen, genoemd in artikel C.18, een en ander op de wijze en onder de voorwaarden als bepaald in deze paragraaf.

Artikel C.17 Opbouw IKB

  • 1. Het pensioengevend deel van het IKB wordt per kalendermaand als volgt opgebouwd:

    • a.

      met 8% de door de ambtenaar in die maand genoten bezoldiging, met dien verstande dat dit bedrag niet lager kan zijn dan de minimumvakantie-uitkering per maand, genoemd in de in artikel C.4, eerste lid, bedoelde bijlage 2, onderscheidenlijk dan een bedrag naar rato hiervan bij een niet volledige arbeidsduur of bij genot van slechts een deel van de bezoldiging;

    • b.

      met 8,3% de ambtenaar in die maand genoten salaris;

    • c.

      met 3,4%an het in die maand genoten salaris voor de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt die lager is dan schaal 14 en met 2,85% ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt die gelijk is aan of hoger dan schaal 14.

  • 2. Het niet pensioengevend deel van het IKB wordt per kalendermaand opgebouwd met 1,92% van het door de ambtenaar in die maand genoten salaris.

  • 3. De vergoeding voor meer uren werken als bedoeld in artikel 5 van de IKAP-regeling provincies wordt maandelijks opgenomen in het pensioengevend deel van het IKB op basis van het gemiddelde aantal meer te werken uren per maand gedurende de periode dat de ambtenaar meer uren werkt.

  • 4. Op aanvraag van de ambtenaar kunnen gedeputeerde staten vaste maandelijkse toelagen opnemen in het pensioengevend deel van het IKB.

Artikel C.18 Aanwending IKB

  • 1. De ambtenaar kan het IKB aanwenden voor één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      voor de bestemmingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de IKAP-regeling provincies, overeenkomstig het bepaalde in die regeling;

    • b.

      voor bruto inkomen in de maand zelf en/of in de daarop volgende maand of maanden;

    • c.

      voor extra verlof overeenkomstig het bepaalde in de IKAP-regeling provincies;

    • d.

      voor het sparen in het kader van de Levensloopregeling, met in achtneming van het bepaalde in die regeling.

  • 2. Keuzes, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, kan de ambtenaar maken tot de maandelijkse sluitingsdatum van de salarisverwerking. Hij heeft voor deze keuzes geen toestemming nodig.

  • 3. Keuzes kunnen alleen worden gemaakt voor zover het IKB toereikend is.

  • 4. Keuzes mogen uitsluitend betrekking hebben op hetzelfde kalenderjaar. Er mag geen budget uit het IKB worden overgeheveld naar het volgende kalenderjaar. Het bedrag dat in december van het kalenderjaar nog in het IKB zit wordt in die maand uitbetaald.

  • 5. Het extra verlof, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, hoeft niet in hetzelfde kalenderjaar te worden opgenomen.

  • 6. Maakt de ambtenaar vóór de sluitingsdatum van de salarisverwerking geen keuze dan wordt het niet aangewende deel van het IKB dezelfde kalendermaand automatisch uitbetaald.

  • 7. Bedragen die uit uit het IKB zijn opgenomen kunnen niet meer worden teruggestort in het IKB.

Artikel C.19 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband

  • 1. Wanneer het dienstverband eindigt wordt het nog beschikbare budget uit het IKB bij de laatste salarisbetaling aan de ambtenaar uitbetaald

  • 2. Bij overlijden van de ambtenaar:

    • a.

      wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel B.15, tweede lid, het budget uit het IKB waarover nog niet is beschikt, uitbetaald aan de nagelaten betrekkingen;

    • b.

      vindt geen verrekening plaats voor zover IKB is ingezet voor de in artikel C.18, eerste lid, onderdeel a, bedoelde bestemmingen.

Artikel C.20 Fiscale en andere wet- en regelgeving

  • 1. De provincie draagt zorg voor informatie over gevolgen van keuzes voor in ieder geval de loonheffingen, het pensioen en de sociale verzekeringen.

  • 2. De gevolgen van gemaakte keuzes zijn voor rekening van de ambtenaar.

  • 3. Indien achteraf blijkt dat door onjuiste of onvolledige informatie vanwege de ambtenaar ten onrechte bij de ambtenaar geen heffing van loonbelasting en premies volksverzekering heeft plaatsgevonden, wordt deze verschuldigde heffing, vermeerderd met eventuele boetes, op de ambtenaar of de gewezen ambtenaar verhaald.

  • 4. Indien wijziging van fiscale wet- en regelgeving van invloed is op de inhoud of de werking van de regeling van het IKB zullen vervallen netto voordelen voor ambtenaren niet worden gecompenseerd.

Paragraaf 6 Uitkering en gratificatie

Artikel C.21 Eenmalige uitkering

De ambtenaar kan op grond van afspraken in het SPA een eenmalige uitkering worden toegekend.

Artikel C.22 Gratificatie ambtsjubileum

Gedeputeerde staten stellen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, algemeen verbindende voorschriften vast inzake het recht op een gratificatie wegens ambtsjubileum.

Paragraaf 7 Vergoedingen voor extra diensten

Artikel C.23 Vergoeding voor overwerk

  • 1. Aan de ambtenaar voor wie een lagere salarisschaal geldt dan salarisschaal 11 en die in opdracht overwerk verricht wordt een vergoeding toegekend.

  • 2. Onder overwerk wordt verstaan arbeid buiten de voor de ambtenaar geldende werktijden, voor zover daardoor het voor hem vastgestelde aantal arbeidsuren wordt overschreden. Arbeid als bedoeld in de eerste volzin wordt niet als overwerk aangemerkt, indien die is verricht ter voldoening aan de verplichtingen op grond van artikel B.7.

  • 3. Voor overwerk dat gedurende korter dan een half uur onmiddellijk voor het begin of onmiddellijk na het einde van de voor de ambtenaar vastgestelde werktijd wordt verricht wordt geen vergoeding toegekend.

  • 4. De vergoeding voor overwerk bestaat uit

    • a.

      verlof gedurende een periode, gelijk aan het aantal uren van het overwerk; en

    • b.

      een bedrag in geld dat voor elk uur overwerk een percentage is van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur.

  • 5. Indien naar het oordeel van de leidinggevende het dienstbelang zich verzet tegen het toekennen van verlof wordt in plaats van verlof voor ieder uur een bedrag in geld toegekend, gelijk aan het voor de ambtenaar geldende salaris per uur.

  • 6. Het in het vierde lid, onderdeel b, genoemde percentage bedraagt voor overwerk, verricht op

    • a.

      zondag, de feestdagen, genoemd in artikel D.1, derde lid, en andere daarmee door gedeputeerde staten gelijkgestelde dagen, alsmede op de dag, volgende op een van voorgaande dagen, tussen 0 en 6 uur: 100%;

    • b.

      zaterdag tussen 0 en 6 uur en tussen 18 en 24 uur: 75%;

    • c.

      zaterdag tussen 6 en 18 uur: 50%;

    • d.

      maandag tot en met vrijdag tussen 20 en 24 uur: 50%;

    • e.

      dinsdag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur: 50%;

    • f.

      maandag tot en met vrijdag tussen 6 uur en het tijdstip, gelegen 2 uur voor het begin van de voor de ambtenaar geldende werktijd: 50%;

    • g.

      maandag tot en met vrijdag tussen het tijdstip, gelegen tussen 2 uur na het einde van de voor de ambtenaar geldende werktijd en 20 uur: 50%;

    • h.

      maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 20 uur, behoudens de uren, bedoeld in de onderdelen f en g: 25%.

  • 7. Voor de vaststelling van de duur van het overwerk gelden de uren waarop verlof is genoten als uren waarop is gewerkt.

  • 8. Gedeputeerde staten kunnen voor werkzaamheden die ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel verschillende functies tezamen en gelijktijdig in overwerk moeten verrichten een gelijke, naar hun oordeel redelijke vergoeding vaststellen.

  • 9. Gedeputeerde staten kunnen aan een ambtenaar die regelmatig overwerk moet verrichten, een vaste vergoeding toekennen. Gedurende de tijd dat de ambtenaar geen of een gedeelte van zijn bezoldiging geniet wordt de in de eerste volzin bedoelde vergoeding niet, onderscheidenlijk naar evenredigheid toegekend.

  • 10. Gedeputeerde staten kunnen aan een ambtenaar voor wie een hogere salarisschaal geldt dan salarisschaal 10, in bijzondere gevallen voor overwerk een door hen te bepalen vergoeding toekennen, indien en naarmate dit naar hun oordeel, gelet op de aard of de omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.

  • 11. Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg heeft plaatsgevonden met de vakorganisaties van overheidspersoneel. Zij kunnen in bijzondere gevallen een regeling treffen die het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

  • 12. De vergoeding in geld voor overwerk is pensioengevend inkomen in de zin van het pensioenreglement.

Artikel C.24 Vergoeding voor andere extra diensten dan overwerk

Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, algemeen verbindende voorschriften vaststellen inzake het recht op een vergoeding voor andere extra diensten dan overwerk.

HOOFDSTUK D ARBEIDSDUUR, WERKTIJDEN EN VERLOF

Paragraaf 1 Arbeidsduur en werktijden

Artikel D.1 Arbeidsduur.

  • 1. Gedeputeerde staten bepalen de arbeidsduur voor de ambtenaar met inachtneming van de uitkomsten van het overleg met de organisaties van overheidspersoneel in het SPA.

  • 2. De arbeidsduur per jaar voor de ambtenaar met een volledige functie is daarbij gelijk aan het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, vermenigvuldigd met 7,2 uur per dag.

  • 3. Onder feestdagen worden verstaan de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag, waarop de verjaardag van de Kkoning wordt gevierd en - eenmaal in de vijf jaar in lustrumjaren - 5 mei.

  • 4. De arbeidsduur per jaar voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt evenredig aan het deeltijdpercentage bepaald.

  • 5. Tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten, wordt de arbeidsduur van de ambtenaar op aanvraag bepaald op meer dan die in een volledige functie als bedoeld in het tweede lid. De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 40 uur per week. De aanspraken bij of krachtens deze regeling die zijn gerelateerd aan de arbeidsduur, worden bepaald naar evenredigheid ten opzichte van de arbeidsduur in een volledige functie als bedoeld in het tweede lid.

Artikel D.2 Werktijdenregelingen

  • 1. Gedeputeerde staten stellen een algemene werktijdenregeling vast nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen voor bepaalde onderdelen van de organisatie of voor bepaalde functies een bijzondere werktijdenregeling vaststellen nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen in afwijking van de in het eerste of tweede lid vastgestelde werktijdenregeling met de ambtenaar een individuele werktijdenregeling afspreken, daaronder begrepen een werktijdenregeling voor een langere periode dan één kalenderjaar, waarbij de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt berekend naar evenredigheid van de langere periode. De afgesproken individuele werktijdenregeling wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 4. De werktijdenregelingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden zodanig vastgesteld, dat een goede bedrijfsvoering is gewaarborgd en dat, zo mogelijk, wordt rekening gehouden met de individuele wensen en arbeidsomstandigheden van de ambtenaar.

  • 5. De ambtenaar kan in het belang van de dienst worden verplicht:

    • a.

      tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem geldende werktijden;

    • b.

      zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden.

Artikel D.3 Aanwijzing collectieve roostervrije dagen

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen, nadat met inachtneming van de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, elk jaar maximaal 7 werkdagen aanwijzen als collectieve roostervrije dagen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is 5 mei een collectieve roostervrije dag in jaren dat deze op een werkdag valt en niet op grond van artikel D.1, derde lid, als feestdag wordt aangemerkt.

Artikel D.4 Bijzondere bepalingen ten aanzien van de werktijd van oudere ambtenaren

  • Op zijn aanvraag wordt de ambtenaar van 55 jaar of ouder geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van continudiensten in de nachturen.

Paragraaf 2 Vakantieverlof

Artikel D.5 Aanspraak op vakantieverlof

  • 1. De ambtenaar heeft per kalenderjaar aanspraak op 144 uren vakantieverlof met behoud van de volle bezoldiging. Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt de aanspraak op vakantieverlof bepaald evenredig aan het deeltijdpercentage

  • 2. Bij aanvang of einde van het dienstverband in de loop van het kalenderjaar wordt de aanspraak op vakantieverlof vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat jaar.

  • 3. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar wordt gewijzigd wordt de aanspraak op vakantieverlof over het eventueel resterende deel van het kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur.

Artikel D.6 Vermindering en verval van aanspraak op vakantieverlof

  • 1. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling geen arbeid, onderscheidenlijk gedeeltelijk arbeid verricht heeft hij geen aanspraak op vakantieverlof verlof, onderscheidenlijk aanspraak op verlof naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop de arbeid volgens de werktijdregeling is verricht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien geheel of gedeeltelijk geen arbeid wordt verricht wegens:

    • a.

      genoten vakantieverlof;

    • b.

      zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel D.11;

    • c.

      buitengewoon verlof van korte duur op grond van de artikelen D.12 en D.13 en op grond van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de ambtenaar over de uren waarop hij met recht op gehele of gedeeltelijke doorbetaling van bezoldiging wegens ziekte geen arbeid verricht, aanspraak op vakantieverlof overeenkomstig het bepaalde in artikel D.5

  • 4. De aanspraak op akantieverlof vervalt 12 maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen.

  • 5. De aanspraak op vakantieverlof dat niet ingevolge het vierde lid vervalt, vervalt na verloop van 5 jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

Artikel D.7 Opnemen van het vakantieverlof

  • 1. De ambtenaar kan het vakantieverlof waarop hij aanspraak heeft opnemen, tenzij hem daarvoor om redenen van dienstbelang geen toestemming is verleend. De ambtenaar meldt het voornemen om algemeen verlof op te nemen tijdig.

  • 2. De ambtenaar neemt het vakantieverlof als regel op in het kalenderjaar waarop het betrekking heeft en als regel zodanig dat hij in ieder geval 2 weken aaneengesloten vrij van dienst is. Niet opgenomen vakantieverlof wordt in het volgende kalenderjaar opgenomen.

  • 3. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld per kalenderjaar het voor dat jaar geldende vakantieverlof op te nemen.

  • 4. De ambtenaar wordt, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, in de gelegenheid gesteld vakantieverlof op te nemen op officiële feestdagen die samenhangen met zijn geloof en/of culturele achtergrond, anders dan de dagen genoemd in artikel D.1, derde lid, bij het huwelijk en geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad, bij verhuizing en bij overlijden van bloed- en aanverwanten in de derde en vierde graad van de ambtenaar of diens partner.

  • 5. Wanneer zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen dat noodzakelijk maken kan de aan de ambtenaar verleende toestemming om vakantieverlof op te nemen, worden ingetrokken, zowel vóór als tijdens het vakantieverlof. Indien de ambtenaar ten gevolge van het intrekken van de toestemming om vakantieverlof op te nemen geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed

Artikel D.8 Vakantieverlof en ziekte

  • 1.

    De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen.

  • 2.

    Voor de ambtenaar die wegens ziekte gedeeltelijk geen arbeid verricht worden bij het opnemen van vakantieverlof de uren voor de gehele arbeidsduur in mindering gebracht op het vakantieverlof.

  • 3.

    Indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, indien aan hem geen toestemming zou zijn verleend om vakantieverlof op te nemen, wegens ziekte op uren van het vakantieverlof verhinderd zou zijn geweest zijn arbeid te verrichten, worden die uren als niet opgenomen vakantieverlof aangemerkt.

Artikel D.9 Vakantieverlof en einde dienstverband

  • 1. Voor ieder uur vakantieverlof dat de ambtenaar niet heeft kunnen opnemen op de dag dat het dienstverband eindigt wordt hem een vergoeding toegekend.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is voor ieder van die uren vakantieverlof gelijk aan het salaris per uur van de ambtenaar.

  • 3. Indien het dienstverband eindigt door overlijden van de ambtenaar wordt de in het eerste lid bedoelde vergoeding toegekend aan de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel B.14, vierde lid.

  • 4. Indien op de dag dat het dienstverband eindigt blijkt dat de ambtenaar, anders dan door toedoen van de provincie, teveel vakantieverlof heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakantieverlof een bedrag verschuldigd ten bedrage van het salaris per uur.

Artikel D.10 Levensloop

Gedeputeerde staten stellen overeenkomstig de hierover in het SPA gemaakte afspraken een levensloopregeling vast, met inachtneming van het bepaalde ter zake bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet arbeid en zorg en de Wet inkomstenbelasting 2001.

Paragraaf 3 Buitengewoon verlof

Artikel D.11 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

  • 1. De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Wet Arbeid en Zorg zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.

  • 2. De ambtenaar van wie de partner tijdens het bevallingsverlof overlijdt, heeft op grond van de Wet Arbeid en Zorg recht op het resterende bevallingsverlof met doorbetaling van de bezoldiging.

  • 3. Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop de ambtenaar gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof recht heeft of gehad zou hebben als tijdig een aanvraag voor die uitkering zou zijn gedaan.

Artikel D.12 Buitengewoon verlof

  • 1. De ambtenaar heeft, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, recht op verlof van korte duur met behoud van bezoldiging bij huwelijk en geregistreerd partnerschap van de ambtenaar voor 1 dag.

  • 2. De ambtenaar behoudt het recht op bezoldiging voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij ten gevolge van een calamiteit verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten. Desgevraagd dient de ambtenaar aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk sprake was van een calamiteit.

  • 3. De ambtenaar aan wie op grond van artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg in verband met de adoptie van een kind of de opname van een pleegkind als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onderdeel d, van die wet, verlof is verleend behoudt over die verlofperiode zijn aanspraak op bezoldiging. Op de bezoldiging wordt via een inhouding in mindering gebracht een bedrag, gelijk aan de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg waarop hij gedurende de verlofperiode recht heeft of gehad zou hebben als tijdig een aanvraag voor die uitkering zou zijn gedaan.

  • 4. De ambtenaar aan wie op grond van artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg kortdurend zorgverlof is verleend, behoudt over die verlofperiode zijn aanspraak op bezoldiging.

  • 5. Het kort betaald verzuimverlof op grond van artikel 4:1, eerste lid, juncto tweede lid, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg duurt bij het overlijden van

    • a.

      de partner en bloed- en aanverwanten in de eerste graad: vier dagen;

    • b.

      overige bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, bloed- en aanverwanten in de tweede graad van de zijlijn en huisgenoten, niet zijnde de partner of genoemde bloed- en aanverwanten: maximaal twee dagen, of, indien de ambtenaar is belast met de lijkbezorging, maximaal vier dagen.

Artikel D.13 Buitengewoon verlof voor activiteiten van vakorganisaties

  • 1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten worden per kalenderjaar ten hoogste 108 uren buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel en van centrale organisaties en internationale ambtenarenorganisaties, waarbij deze vakorganisaties zijn aangesloten, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a.

      voor zover het betreft vergaderingen van vakorganisaties van overheidspersoneel, als bestuurslid van die vakorganisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b.

      voor zover het betreft vergaderingen van centrale organisaties, waarbij de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel;

    • c.

      voor zover het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie, waarbij de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn aangesloten, als bestuurslid van deze internationale ambtenarenorganisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel.

  • 2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt per kalenderjaar tot ten hoogste 187,2 uren buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar die door een van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel is aangewezen om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn vakorganisatie dan wel binnen het provinciaal apparaat. De door de ambtenaar te verrichten activiteiten dienen de doelstellingen van zijn vakorganisatie van overheidspersoneel te ondersteunen.

  • 3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar voor het - op uitnodiging van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel - als cursist deelnemen aan een cursus, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 50,4 uren per 2 kalenderjaren bedraagt.

  • 4. Het verlof, verleend op grond van het eerste, tweede en derde lid, bedraagt tezamen ten hoogste 216 uren per kalenderjaar, met dien verstande dat ten hoogste 288 uren verlof per kalenderjaar worden verleend aan een lid van het hoofdbestuur van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel of van een centrale organisatie waarbij die vakorganisatie is aangesloten.

  • 5. Voor de ambtenaar met een deeltijdfunctie wordt het verlof, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, bepaald evenredig aan het deeltijdpercentage.

  • 6. Het verlof, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, wordt slechts verleend aan de ambtenaar die lid is van een in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisatie van overheidspersoneel.

  • 7. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt buitengewoon verlof met behoud van de volle bezoldiging verleend voor deelname aan het in artikel I.1 bedoelde overleg als vertegenwoordiger van de vakorganisatie van overheidspersoneel en aan het daartoe noodzakelijke vooroverleg van de vakorganisaties van overheidspersoneel.

Artikel D.14 Non-activiteit

  • 1. Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging, toeslagen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen.

  • 2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, van de Ambtenarenwet aanspraak heeft op inkomsten - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als inkomsten over de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

Artikel D.15 Kapstokbepaling buitengewoon verlof

Gedeputeerde staten kunnen, indien daartoe naar hun oordeel termen bestaan, de ambtenaar op zijn aanvraag buitengewoon verlof verlenen voor bepaalde of onbepaalde tijd, al dan niet met behoud van volle of gedeeltelijke bezoldiging en op door hen te bepalen wijze. Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar ook anders dan op aanvraag buitengewoon verlof van korte duur met behoud van bezoldiging verlenen als daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat.

Artikel D.16 Langdurend onbetaald verlof

  • 1. De ambtenaar kan gedeputeerde staten verzoeken om onbetaald verlof te verlenen voor de volledige arbeidsduur of voor een deel daarvan. Het verlof wordt ten minste drie maanden tevoren aangevraagd. De aanvraag bevat in ieder geval de datum waarop het verlof ingaat, het aantal op te nemen uren verlof en de verdeling daarvan over de weken.

  • 2. Het verlof bedraagt minimaal acht aaneengesloten weken. De maximumduur wordt in overleg tussen de ambtenaar en zijn leidinggevende vastgesteld.

  • 3. Gedeputeerde staten kennen het aangevraagde verlof toe, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten.

  • 4. Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de ambtenaar besluiten dat het verlof op grond van onvoorziene omstandigheden niet wordt opgenomen of niet wordt voortgezet. Zij kunnen het verzoek afwijzen indien een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Aan dit verzoek hoeft niet eerder gevolg gegeven te worden dan vier weken na het verzoek. In het geval dat het verlof met toepassing van de eerste volzin na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van het verlof.

  • 5. Het verlof wordt bij samenloop voor de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof opgeschort.

  • 6. Na afloop van het verlof keert de ambtenaar terug in de functie die hij bij aanvang van dat verlof vervulde.

  • 7.

Artikel D.17 Aanspraken tijdens onbetaald verlof

  • 1. Over de opgenomen uren van het in artikel D.16 bedoelde onbetaald verlof heeft geen opbouw van vakantieverlof en IKB plaats.

  • 2. Gedurende de periode van onbetaald verlof als bedoeld in artikel D.16 behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op een tegemoetkoming in de ziektekosten.

  • 3. Met uitzondering van de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming bestaat over de uren van onbetaald verlof geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen.

  • 4. De op grond van het pensioenreglement verschuldigde pensioenpremie over de periode van onbetaald verlof komt gedurende de eerste zes maanden voor rekening van de provincie en de ambtenaar overeenkomstig de standaardverdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer en daarna volledig voor rekening van de ambtenaar. Bij onbetaald verlof, direct voorafgaand aan (a) ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, of (b) volledig ontslag voorafgaand aan ABP-keuzepensioen, komt de verschuldigde pensioenpremie vanaf het begin van dit verlof volledig voor rekening van de ambtenaar,

  • 5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op:

    • a.

      onbetaald ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;

    • b.

      onbetaald langdurend zorgverlof als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg.

HOOFDSTUK E GEZONDHEID EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN

Artikel E.1 Algemene bepalingen

  • 1. Gedeputeerde staten sluiten een overeenkomst met een arbdienst.

  • 2. Gedeputeerde staten stellen, nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen inzake ziek- en hersteldmelding daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel E.2 Keuring bij aanstelling of functiewijziging

  • 1. Gedeputeerde staten stellen, nadat met inachtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, een lijst vast met functies, waarvoor op grond van bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid een medische keuring bij aanstelling of functiewijziging is vereist.

  • 2. Ten aanzien van de medische keuring, bedoeld in het eerste lid is tevens van toepassing het Protocol Aanstellingskeuringen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.

Artikel E.3 Verplichte periodieke functiegerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken

Een ambtenaar die is belast met een functie, vermeld op de lijst, bedoeld in het eerste lid van artikel E.2, ondergaat periodiek een gericht arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

Artikel E.4 Individueel gerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken

Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar verplichten een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

  • a.

    indien naar hun oordeel gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

  • b.

    indien zij gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de volledige geschiktheid van de ambtenaar voor het verrichten van zijn arbeid, teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn en, zo ja, of de ambtenaar geschikt kan worden geacht voor de vervulling van een andere functie;

  • c.

    indien de ambtenaar in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge de Wet publieke gezondheid een nominatieve aangifteplicht geldt;

  • d.

    ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht;

  • e.

    om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b van artikel E.9;

  • f.

    om te beoordelen of een ambtenaar die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten zijn arbeid mag hervatten.

Artikel E.5 Medisch advies

  • 1. De arbodienst brengt naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in de artikelen E.3 en E.4 een medisch advies uit aan gedeputeerde staten. De ambtenaar ontvangt zo spoedig mogelijk een afschrift van het medisch advies.

  • 2. Indien de ambtenaar het niet eens is met het medisch advies kan hij

    het UWV verzoeken ter zake een oordeel te geven als bedoeld in artikel 32, eerste lid en derde lid, onderdelen a en b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel E.6 Buitendienststelling

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen de ambtenaar op advies van de abodienst buiten dienst stellen, indien na een onderzoek als bedoeld in de artikelen E.3 en E.4 blijkt, dat de ambtenaar lichamelijk of geestelijk in een zodanige toestand verkeert, dat hij zijn eigen belangen, de belangen van de dienst of van derden die bij het verrichten van de arbeid zijn betrokken, schaadt door zijn arbeid te blijven verrichten.

  • 2. De ambtenaar die overeenkomstig het eerste lid buiten dienst wordt gesteld, wordt geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van arbeid, in welk geval het bepaalde in en krachtens de artikelen E.7, E.8 en E.9 van toepassing is.

Artikel E.7 Re-integratie van zieke ambtenaren

  • 1. Gedeputeerde staten bevorderen ten aanzien van de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid binnen de provinciale organisatie. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de provinciale organisatie geen andere passende arbeid voorhanden is, bevorderen gedeputeerde staten gedurende het tijdvak waarin de ambtenaar jegens de provincie recht op bezoldiging heeft op grond van de vierde afdeling van de Ziektewet, artikel 71a, negende lid, van de WAO of artikel 25, negende lid, van de WIA de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.

  • 2. Uit hoofde van de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taak treffen gedeputeerde staten zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen en verstrekken zij zo tijdig mogelijk aanwijzingen als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.

  • 3. Uit hoofde van de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taak stellen gedeputeerde staten in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO dan wel artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 4. De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:

    • a.

      gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in het derde lid;

    • c.

      passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen;

    • d.

      de eigen arbeid te verrichten onder andere voorwaarden die in verband met de arbeidsongeschiktheid noodzakelijk zijn.

Artikel E.8 Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Gedeputeerde staten stellen algemeen verbindende voorschriften vast met betrekking tot de

aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, de daarbij in acht te nemen verplichtingen en de sancties bij het niet nakomen van die verplichtingen, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

Artikel E.9 Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

  • 1. De ambtenaar kan ontslag worden verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:

    • a.

      er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar;

    • b.

      herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar is te verwachten en

    • c.

      het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de organisatie van de provincie andere passende arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft andere passende arbeid te aanvaarden.

  • 2. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

  • 3. Voor het bepalen van het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld:

    • a.

      indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    • b.

      indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof; of

    • c.

      indien een in onderdeel b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

  • 4. De termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verlengd met de duur van:

    • a.

      de vertraging indien de aangifte, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de WIA later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;

    • b.

      de verlenging van het tijdvak waarin recht bestaat op loon of bezoldiging op grond van artikel 24, eerste lid, van de WIA dan wel met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, zevende lid, van de WAO; en

    • c.

      het tijdvak dat het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA dan wel artikel 71a, negende lid, van de WAO, heeft vastgesteld.

  • 5. Bij het onderzoek ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, betrekken gedeputeerde staten de uitslag van de claimbeoordeling op grond van de WIA en een eventueel door gedeputeerde staten of de ambtenaar aangevraagd deskundigenoordeel door het UWV.

  • 6. De ambtenaar die door het UWV in het kader van de uitvoering van de WIA voor meer dan 65% arbeidsgeschikt is verklaard wordt na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn geen ontslag verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Ontslag als bedoeld in de eerste volzin, kan niet eerder worden verleend dan na één jaar na de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde periode van twee jaar.

  • 7. De ambtenaar die door het UWV arbeidsgeschikt is verklaard voor minder dan het aantal uren waarvoor hij is aangesteld en die bij de provincie zijn arbeid blijft of andere passende arbeid gaat verrichten voor minder uren kan ontslag op grond van dit artikel slechts worden verleend voor het aantal uren dat het verschil vormt tussen de oude en de nieuwe arbeidsduur.

Artikel E.10 Infectieziekten

  • 1. Een ambtenaar, die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen tenzij de abodienst daartoe toestemming heeft verleend.

  • 2. De ambtenaar, die verkeert in de in het eerste lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste mededeling te doen aan de abodienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege de Arbo-dienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

  • 3. De ambtenaar geniet over de tijd gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

Artikel E.11 Collectieve overeenkomst zorgverzekering

  • 1. Gedeputeerde staten sluiten met een of meer zorgverzekeraars ten behoeve van de ambtenaar en zijn gezinsleden een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst regelt in ieder geval het geldelijk voordeel voor de op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte zorgverzekering en voor de aanvullende zorgverzekering.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst kan mede betrekking hebben op de gewezen ambtenaar aan wie ontslag uit provinciale dienst is verleend met recht

    • a.

      op een wettelijke uitkering wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid; of

    • b.

      op ouderdomspensioen ten laste van het ABP dan wel op een FPU-uitkering;en op de gezinsleden van de onder a en b bedoelde gewezen ambtenaar.

Artikel E.12 Tegemoetkoming in de ziektekosten

  • 1. De ambtenaar heeft aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de ziektekosten. De tegemoetkoming bedraagt voor de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt

    • a.

      die lager is dan salarisschaal 7: € 25,97 per maand (bedrag per 1-8-2017);

    • b.

      die gelijk is aan of hoger dan salarisschaal 7: € 16,70 per maand (bedrag per 1-8-2017).

  • 2. Indien het salaris van het provinciepersoneel een algemene wijziging ondergaat worden de bedragen van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, overeenkomstig gewijzigd.

Artikel E.13 Ziektekosten bij dienstongeval of beroepsziekte

  • 1. Ingeval van dienstongevallen of beroepsziekten worden de ambtenaar vergoed te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 2. Voor vergoeding komen, tenzij gedeputeerde staten in bijzondere gevallen anders bepalen, niet in aanmerking, de kosten die ten laste van de ambtenaar blijven vanwege de aanvaarding van een eigen risico in de op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte zorgverzekering.

Artikel E.14 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar die een borstkind heeft wordt de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel E.15 Ontslag wegens het niet meewerken aan re-integratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten of wegens het niet aanvragen van een uitkering op grond van de WIA

  • 1. Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten kan ontslag worden verleend indien hij zonder deugdelijke grond weigert of nalaat:

    • a.

      gevolg te geven aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door gedeputeerde staten of een door hen aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA dan wel artikel 71a, tweede lid, van de WAO;

    • c.

      passende arbeid te verrichten waartoe gedeputeerde staten hem in de gelegenheid stellen.

  • 2. Alvorens een besluit tot ontslag op grond van het eerste lid te nemen wordt het UWV verzocht een oordeel te geven als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdelen a en b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 3. Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten kan na afloop van de in artikel E.9, eerste lid, bedoelde termijn ontslag worden verleend indien hij zonder deugdelijke grond heeft geweigerd of nagelaten een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.

HOOFDSTUK F OVERIGE RECHTEN EN PLICHTEN

Artikel F.1 Integriteit

  • 1. De ambtenaar is verplicht aan gedeputeerde staten opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken. De gedane opgaven worden door gedeputeerde staten geregistreerd. Van iedere ambtenaar afzonderlijk die een functie vervult waarvoor een hogere salarisschaal geldt dan salarisschaal 13 worden de ingevolge de eerste volzin gemelde nevenwerkzaamheden openbaar gemaakt, met vermelding van eventueel door gedeputeerde staten aan het verrichten van de nevenwerkzaamheden gestelde beperkingen.

  • 2. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 3. De ambtenaar die in opdracht van gedeputeerde staten nevenwerkzaamheden verricht die verband houden met de vervulling van zijn functie, is verplicht de voor die werkzaamheden anders dan uit de provinciale kas ontvangen vergoeding in de provinciale kas te storten, tenzij gedeputeerde staten uitdrukkelijk anders hebben bepaald.

  • 4. Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen of leveringen ten behoeve van de provincie, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor hem is bepaald omtrent aannemingen of leveringen ten behoeve van anderen.

  • 5. Het is de ambtenaar verboden in verband met zijn functie enige bevoordeling te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend. Het aannemen van steekpenningen is onvoorwaardelijk verboden.

  • 6. Het is de ambtenaar verboden ten eigen bate of ten bate van derden:

    • -

      diensten te laten verrichten door personen in dienst van de provincie;

    • -

      aan de provincie toebehorende eigendommen te gebruiken;

    • -

      gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn functie ter kennis is gekomen; tenzij daarvoor schriftelijk toestemming is verleend.

  • 7. De ambtenaar is verplicht bij zijn aanstelling de eed of belofte af te leggen. Gedeputeerde staten stellen het formulier van de eed en belofte vast. Indien de ambtenaar daartoe aan zijn godsdienstige gezindheid de plicht ontleent, kan hij de eed afleggen op een wijze die in overeenstemming is met zijn godsdienstige gezindheid.

  • 8. Gedeputeerde staten wijzen de ambtenaren aan die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie is verbonden. De aangewezen ambtenaar meldt gedeputeerde staten financiële belangen, alsmede het bezit van en transacties met effecten die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Gedeputeerde staten voeren een registratie van op grond van de tweede volzin gedane meldingen. De ambtenaar verstrekt nadere informatie of bescheiden met betrekking tot de financiële belangen of het bezit van of de transacties met effecten, indien daarvoor naar het oordeel van gedeputeerde staten aanleiding bestaat op grond van de melding of na de melding gebleken feiten of omstandigheden.

  • 9. Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 10. Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in het eerste tot en met negende lid.

  • 11. De Regeling melden vermoeden van een misstand is vastgelegd in Bijlage 3 van deze Regeling. Bijlage 3 is onderdeel van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies.

Artikel F.2 Dienstkleding en onderscheidingstekens

De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding en onderscheidingstekens te dragen en zich te houden aan de ter zake vastgestelde voorschriften.

Artikel F.3 Schadevergoeding

  • 1. De ambtenaar die bij de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden schade toebrengt aan de provincie of aan een derde jegens wie de provincie tot vergoeding van schade gehouden is, is hiervoor niet jegens de provincie aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de hem opgedragen werkzaamheden, anders voortvloeien dan in de eerste volzin is bepaald.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen naar billijkheid de ambtenaar schade vergoeden aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden.

  • 3. Aan de ambtenaar kan naar billijkheid schade worden vergoed aan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij lijdt ten gevolge van de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden, tenzij

    • a.

      de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar; of

    • b.

      de ambtenaar dienstreizen met bedoeld motorrijtuig maakt over een totale afstand van 10.000 of meer kilometers gemiddeld per jaar en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer; of

    • c.

      hem geen toestemming is verleend voor het gebruik van bedoeld motorrijtuig.

Artikel F.4 Kostenvergoedingen

  • 1. Gedeputeerde staten stellen regels inzake vergoeding van reis- en verblijfkosten wegens dienstreizen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

  • 2. Gedeputeerde staten stellen regels inzake vergoeding van verhuiskosten en pensionkosten met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen, nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden, regels vaststellen inzake vergoeding van kosten voor dienstkleding en onderscheidingstekens.

  • 4. Aan de ambtenaar die in verband met zijn functievervulling andere dan in het eerste, tweede en derde lid bedoelde kosten heeft moeten maken, kan vergoeding in die kosten worden verleend met inachtneming van door gedeputeerde staten te stellen regels waarover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden. P.M. Voorzieningen woon/werk

Artikel F.5 Woonplaats

De ambtenaar kan worden verplicht te gaan of te blijven wonen nabij de plaats van tewerkstelling, indien dit naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van de functie.

Artikel F.6 Dienstwoning

  • 1. Indien dit voor de goede vervulling van de functie nodig is kan de ambtenaar worden verplicht te gaan wonen in de dienstwoning die hem is aangewezen. De ambtenaar dient zich te gedragen naar de voorschriften die ter zake van de bewoning en het gebruik zijn gesteld.

  • 2. Hij draagt de onderhoudskosten van de dienstwoning die volgens de wet en het plaatselijk gebruik normaal voor rekening van de huurder zijn, tenzij met hem andere afspraken zijn gemaakt.

  • 3. Opzegging van de dienstwoning geschiedt ten minste drie maanden tevoren. Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere gevallen hiervan afwijken.

Artikel F.7 Jaargesprekken (planning, voortgang, evaluatie en beoordeling)

De ambtenaar en zijn leidinggevende houden periodiek een planningsgesprek en een voortgangsgesprek.

Artikel F.8 Aanzuivering tekorten

De rekenplichtige ambtenaar is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, indien hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel F.9 Verplichte opleiding

De ambtenaar is verplicht de opleidingen te volgen die gedeputeerde staten voor hem noodzakelijk achten in het belang van de dienst. De kosten die zijn verbonden aan het volgen van de in de eerste volzin bedoelde opleidingen komen ten laste van de provincie. Voor het bijwonen van de lessen en het deelnemen aan (deel)examens en tentamens in werktijd wordt de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend. Gedeputeerde staten regelen de faciliteiten ingeval de lessen buiten de werktijd plaatsvinden.

Artikel F.10 Opleiding en ontwikkeling

  • 1. Ten minste een keer per drie jaren maken de leidinggevende en de ambtenaar in het planningsgesprek, bedoeld in artikel F.7, afspraken over de loopbaanontwikkeling, de daartoe benodigde competenties en de in dat kader te volgen opleidingen en te ondernemen andere activiteiten. De afspraken worden vastgelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan.

  • 2. De afspraken in het persoonlijk ontwikkelingsplan moeten passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire en andere voorwaarden van het provinciaal opleidingsbeleid en het op basis daarvan voor het betrokken provinciaal personeel vastgestelde algemene opleidingsplan.

  • 3. Gedeputeerde staten vergoeden de kosten van de opleiding en andere activiteiten die de ambtenaar maakt ter uitvoering van het persoonlijk ontwikkelingsplan.

  • 4. In het persoonlijk ontwikkelingsplan leggen de leidinggevende en de ambtenaar afspraken vast over de voorzieningen, daaronder begrepen de eventuele toekenning van verlof, die de ambtenaar in staat moeten stellen uitvoering te geven aan het ontwikkelingsplan.

  • 5. In het persoonlijk ontwikkelingsplan leggen de leidinggevende en de ambtenaar ook afspraken vast met betrekking tot in ieder geval een of meer van de volgende onderwerpen:

    • a.

      de keuze van opleidingsvorm of instituut en de redelijkerwijs te maken kosten;

    • b.

      de studieperiode;

    • c.

      de minimaal te behalen resultaten en de te maken voortgang;

    • d.

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie, onderscheidenlijk bij het verlaten van de provinciale dienst binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;

    • e.

      andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van het ontwikkelingsplan.

Artikel F.11 Bescherming

Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat de ambtenaar die activiteiten vervult waarvoor hij op grond van het bepaalde in artikel D.13 als lid van één van de vakorganisaties van overheidspersoneel buitengewoon verlof kan genieten, niet wegens zijn lidmaatschap van of activiteiten voor die vakorganisaties wordt benadeeld in zijn positie in de provinciale organisatie.

Artikel F.12 Individuele keuzemogelijkheden arbeidsvoorwaarden

Gedeputeerde staten stellen, met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken, algemeen verbindende voorschriften vast waarin de ambtenaar individuele keuzemogelijkheden in het arbeidsvoorwaardenpakket worden geboden.

HOOFDSTUK G ORDE- EN STRAFMAATREGELEN

Artikel G.1 Maatregelen van orde

  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in dienstlokalen, dienstgebouwen of op het werk zijn vastgesteld.

  • 2. Aan de ambtenaar kan de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

Artikel G.2 Schorsing

  • 1.

    De ambtenaar kan voor bepaalde tijd worden geschorst, indien:

    • a.

      een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf tegen hem wordt ingesteld;

    • b.

      hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd;

    • c.

      tegen hem volgens de ter zake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvorderingeen bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd of

  • d.

    het belang van de dienst dit verlangt.

    • 2.

      Behoudens bij schorsing op grond van het eerste lid, onderdeel d, kan tijdens de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

    • 3.

      Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald.

Artikel G.3 Plichtsverzuim

  • 1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair gestraft worden.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel G.4 Disciplinaire straffen

  • 1.

    De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn

    • a.

      schriftelijke berisping;

    • b.

      geldboete tot ten hoogste 10% van twaalf maal het bedrag van zijn salaris;

    • c.

      benoeming in een andere functie;

    • d.

      ontslag.

      • 2.

        Bij het opleggen van de straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.

Artikel G.5 Tenuitvoerlegging

Het besluit tot strafoplegging wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.

HOOFDSTUK H DIENSTVERBAND OP ARBEIDSOVEREENKOMST

Artikel H.1 Definities

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de in dit hoofdstuk aangehaalde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek wordt verstaan onder:

    • a.

      werknemer: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht door gedeputeerde staten in dienst van de provincie is genomen;

    • b.

      oproepkracht: de werknemer die in dienst is genomen voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard of omvang wisselend karakter.

  • 2. Namens de provincie treden gedeputeerde staten op als werkgever voor de toepassing van dit hoofdstuk en de in dit hoofdstuk aangehaalde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel H.2 Gronden voor indienstneming op arbeidsovereenkomst

Indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan slechts plaatsvinden:

  • a.

    voor tijdelijke aanpassing van het personeelsbestand aan een wisselende behoefte;

  • b.

    indien betrokkene blijkens de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst hoofdzakelijk in dienst is genomen ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

  • c.

    voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen;

  • d.

    voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard of omvang wisselend karakter.

Artikel H.3 Vaststelling arbeidsovereenkomst

De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

Artikel H.4 Duur arbeidsovereenkomst

  • 1. Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel a, wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor ten hoogste 6 maanden.

  • 2. Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel b, wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor ten hoogste de tijd die noodzakelijk is voor de in dat onderdeel bedoelde wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming.

  • 3. Met de werknemer, bedoeld in artikel H.2, onderdeel c, wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor ten hoogste de tijd dat de in dat onderdeel bedoelde regeling op de werknemer van toepassing is.

Artikel H.5 Loon

  • 1. De werkgever bepaalt volgens welke van de hierna genoemde regelingen de loonbetaling zal plaatshebben:

    • a.

      volgens de regelingen voor de ambtenaren;

    • b.

      volgens de loonregeling voor de groep waarvan de werknemer deel uitmaakt, die de werkgever heeft vastgesteld nadat hierover overeenkomstig hoofdstuk I overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel heeft plaatsgevonden; of

    • c.

      op een bedrag, voor elk geval of voor elke te verrichten dienst afzonderlijk vast te stellen.

  • 2. Het bepaalde in en krachtens hoofdstuk C is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, voor zover met toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, niet anders is bepaald.

Artikel H.6 Toepasselijkheid bepalingen Burgerlijk Wetboek

De bepalingen van Boek 7, Titel 10, afdelingen 1 tot en met 9, van het Burgerlijk Wetboek zijn, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, van toepassing op de arbeidsovereenkomst.

Artikel H.7 Toepasselijkheid bepalingen in en krachtens deze regeling

  • 1. In aanvulling op artikel H.6 is het bepaalde ten aanzien van ambtenaren in en krachtens de artikelen A.4, A.6, B.3, B.6, derde tot en met zesde lid, B.7, B.14 tweede, derde en vierde lid, hoofdstuk D, de artikelen E.1 tot en met E.8, E.10 tot en met E.12 en E.14 alsmede de hoofdstukken F - met uitzondering van artikel F.3, eerste en tweede lid - en G voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst.

  • 2. Ten aanzien van de werknemer die deelnemer is in de zin van het pensioenreglement is het bepaalde in en krachtens de artikelen B.13 en E.9 voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst.

Artikel H.8 Einde arbeidsovereenkomst bij verlies verblijfstitel vreemdelingen

De arbeidsovereenkomst van de werknemer die geen Nederlander is kan te allen tijde zonder opzeggingstermijn worden beëindigd indien hij niet langer in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 of de provincie voor hem niet langer beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

Artikel H.9 Oproepkrachten

  • 1. De werkgever is verplicht, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden.

  • 2. De oproepkracht is in beginsel verplicht de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten.

  • 3. Een oproep tot arbeid kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd tot uiterlijk twaalf uur vóór de aanvang van de feitelijke werkzaamheden. In geval van niet tijdige afzegging door de werkgever bestaat aanspraak op loon als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld.

Artikel H.10 Doorwerking wijzigingen

Een wijziging van het bepaalde bij of krachtens deze regeling geldt, voor zover het tegendeel niet is bepaald, ook voor de werknemer die bij het in werking treden van die wijziging al op arbeidsovereenkomst in dienst van de provincie is.

HOOFDSTUK I OVERLEG

Artikel I.1 Overleg met vakorganisaties van overheidspersoneel

  • 1. Met vakorganisaties van overheidspersoneel wordt overleg gevoerd over de onderwerpen die zijn genoemd in artikel I.2.

  • 2. Het overleg, bedoeld in het eerste lid, wordt gevoerd tussen een door gedeputeerde staten aangewezen delegatie en vertegenwoordigers van:

    • a.

      FNV;

    • b.

      CNV Connectief en

    • c.

      andere vakorganisaties van overheidspersoneel, indien gedeputeerde staten hen, onder meer gelet op het aantal ambtenaren dat zij in de provincie vertegenwoordigen, als representatief voor de provincie hebben aangemerkt.

Artikel I.2 Onderwerpen van overleg

  • 1. Overleg vindt plaats over:

    • a.

      de regeling van de rechtstoestand van de ambtenaar waar dat overleg in de onderscheiden hoofdstukken is voorgeschreven en overigens, als het overleg daarover niet is voorbehouden aan het SPA, indien en voor zover dat in het SPA is overeengekomen;

    • b.

      de vaststelling van regels omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de personele gevolgen van reorganisaties als bedoeld in artikel B.8, daaronder begrepen de vaststelling van sociale beleidskaders;

    • c.

      werkgelegenheid, voor zover daarover geen overleg plaatsvindt in het SPA;

    • d.

      de nadere uitwerking van in het SPA gemaakte afspraken, indien dat in het SPA is overeengekomen.

  • 2. In geval van een reorganisatie waarbij de positie van minder dan 10 personen is betrokken kan overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel achterwege blijven.

  • 3. Ten minste eenmaal per jaar vindt overleg plaats over de algemene gang van zaken in de provincie welke van belang is voor de ambtenaren.

Artikel I.3 Wijze van overleg

  • 1. Het overleg wordt voorgezeten door de portefeuillehouder voor personeelsaangelegenheden uit het midden van gedeputeerde staten. Hij wordt ondersteund door een door hem aan te wijzen secretaris.

  • 2. De door gedeputeerde staten aangewezen delegatie en de vertegenwoordigers van de vakorganisaties van overheidspersoneel kunnen zich in het overleg laten bijstaan door deskundigen.

  • 3. Het overleg vindt plaats indien de door gedeputeerde staten aangewezen delegatie dan wel één of meer van de in artikel I.1, tweede lid, bedoelde vakorganisaties van overheidspersoneel dat noodzakelijk achten.

  • 4. De uitnodiging voor het overleg gaat uit van de secretaris. Deze stelt de vakorganisaties van overheidspersoneel tevoren in de gelegenheid om hun wensen met betrekking tot de te bespreken onderwerpen kenbaar te maken.

  • 5. Gedeputeerde staten kunnen met de vakorganisaties van overheidspersoneel nadere afspraken maken over de wijze van overleg.

Artikel I.4 Overeenstemmingvereiste

  • 1. Indien het overleg betrekking heeft op de invoering, wijziging of intrekking van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren moet hierover overeenstemming worden bereikt met een meerderheid van de in dat overleg vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel. Elk van de vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel brengt daarbij zoveel stemmen uit als deze leden heeft in de provincie, met dien verstande dat het aantal stemmen van één vakorganisatie van overheidspersoneel nooit meer kan zijn dan het aantal stemmen van de overige vakorganisatie(s) van overheidspersoneel tezamen.

  • 2. Indien overeenstemming is bereikt met niet de meerderheid van de vakorganisaties van overheidspersoneel worden de voorstellen alleen doorgevoerd als de voorzitter van het overleg heeft geconstateerd dat hiervoor voldoende draagvlak is. Een zodanig draagvlak is in elk geval niet aanwezig als het aantal uitgebrachte stemmen van de vakorganisatie(s) waarmee overeenstemming is bereikt, minder is dan de helft van het totaal aantal uitgebrachte stemmen.

  • 3. Indien en zolang de in het eerste lid bedoelde overeenstemming niet wordt bereikt blijft de invoering, wijziging of intrekking van de daar bedoelde regelingen achterwege. In dat geval worden ad hoc nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop verder zal worden gehandeld.

Artikel I.5 Advies en arbitrage bij geschillen

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het provinciebestuur en de vertegenwoordigers van de vakorganisaties van overheidspersoneel, genoemd in artikel I.1, tweede lid;

    • b.

      advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie, ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 2. Dit artikel is van toepassing op geschillen inzake de aangelegenheden, bedoeld in artikel I.4, eerste lid.

  • 3. Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

  • 4. Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, schrijft de voorzitter een overlegvergadering met de vakorganisaties van overheidspersoneel uit. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven. Tenzij de deelnemers aan het overleg besluiten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeen- stemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil zijn en of een oplossing van het geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

  • 5. Tot het inwinnen van advies zijn – ieder voor zich – de vertegenwoordiging van het provinciebestuur en een meerderheid van de in het overleg vertegenwoordigde vakorganisaties van overheidspersoneel bevoegd. Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

  • 6. Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in het vierde lid, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitrage- commissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in het vierde lid, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil zijn, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 7. Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in het vierde lid, wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitrage- commissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

    • a.

      het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b.

      de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil

  • 8. Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

  • 9. De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

HOOFDSTUK J SLOTBEPALING

Artikel J.1 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies of CAP.Aldus vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland bij besluit van 18 september 2000, afgekondigd in Provinciaal Blad 2000-60, uitgegeven op 18 oktober 2000;

Artikel I

De salaristabel opgenomen in bijlage 2 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) met ingang van 1 juni 2011 te vervangen door de bij dit besluit behoren de bijlage A;

Artikel II

De bedragen in artikel E.12, eerste lid, onderdeela, onderscheidenlijk onderdeel b, van de CAPkomen te luiden: € 24,18, onderscheidenlijk€ 15,55;

Artikel III

Enige salaris gerelateerde vergoedingsbedragen met ingang van 1 juni 2011 te verhogen zoals opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage B;

Artikel IV

als werkgever 50% van de kosten van de semicollectieve aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering te vergoeden waaraan werknemers op basis van vrije keuze tegen een overeengekomen premiekorting kunnen deelnemen;

Artikel V Inwerkingtreding

Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal blad waarin het is geplaatst en voor wat betreft het bepaalde in artikel I, II en III terug werkt toten met 1 juni 2011 en voor wat betreft het bepaalde in artikel IV in werking treedt op 1 september 2012.

Ondertekening

Haarlem 18 september 2000,

Gedeputeerde staten van Noord-Holland,

J.A. van Kemenade, voorzitter.
C.J.N. Versteden, griffier.

BIJLAGE 1

BEDOELD IN ARTIKEL B.8 VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDEN-REGELING PROVINCIES (SPELREGELS EN FLANKEREND BELEID BIJ REORGANISATIES)

  • A.

    PROCEDURELE KADERS BIJ REORGANISATIES

  • 1.

    De provincie maakt met de vakorganisaties van overheidspersoneel afspraken over de spelregels die bij reorganisaties in acht genomen moeten worden. Voor zover die afspraken betrekking hebben op de rol van de ondernemingsraad worden zij niet gemaakt dan nadat hierover overleg met die ondernemingsraad heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Bij de afweging of tot reorganisatie moet worden overgegaan en bij de afweging omtrent de omvang (ingrijpendheid) van de reorganisatie spelen de personele aspecten een volwaardige rol naast organisatorische, financiële en andere overwegingen.

  • 3.

    Voorafgaande aan elke reorganisatie moet helder zijn wie de opdrachtgever is, wie bevoegd is (zijn) de ter zake noodzakelijke besluiten te nemen en wie overigens verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering.

  • 4.

    De spelregels bij reorganisaties bevatten afspraken over de te onderscheiden fasen in het reorganisatieproces en een (globale) opsomming van de te ondernemen activiteiten in elk van die fasen. Het aantal fasen en de daarin te onderscheiden activiteiten kunnen variëren naar gelang de omvang en de consequenties van die reorganisatie.

  • 5.

    De spelregels bij reorganisaties bevatten afspraken over de algemene personele en rechtspositionele randvoorwaarden die bij reorganisaties in acht genomen moeten worden.

  • 6.

    De spelregels bij reorganisaties geven aan wat de (wettelijke) taken en bevoegdheden van de ondernemingsraad en die van de vakorganisaties van overheidspersoneel zijn in de verschillende fasen van het reorganisatieproces. Globaal geldt daarbij de volgende taakafbakening. De ondernemingsraad overlegt en adviseert, met inachtneming van het in artikel 46d, onderdeel b, van de WOR geformuleerde politiek primaat, over reorganisaties als zodanig op basis van met name artikel 25, eerste lid, onderdelen c, d, e en m, van de WOR. Met de vakorganisaties van overheidspersoneel worden afspraken gemaakt over de personele, in het bijzonder de rechtspositionele randvoorwaarden die bij de reorganisatie in acht genomen worden.

  • 7.

    De ondernemingsraad en de vakorganisaties van overheidspersoneel zullen om hun taken goed te kunnen vervullen steeds tijdig en adequaat worden geïnformeerd. Voor de ondernemingsraad zijn daarbij in het bijzonder de artikelen 31 en 31a van de WOR van belang. Het voornemen tot reorganisatie wordt de ondernemingsraad en de vakorganisaties van overheidspersoneel tijdig gemeld.

  • 8.

    In de spelregels bij reorganisaties wordt vastgelegd op welke wijze het personeel wordt betrokken bij de reorganisatie en wie daarvoor verantwoordelijk is. Daarbij gaat het in elk geval om:

  • -

    tijdige en adequate informatie over de reorganisatie en de personele gevolgen daarvan;

  • -

    de mogelijkheden om te participeren in het reorganisatieproces.

B. GEMEENSCHAPPELIJK KADER FLANKEREND BELEID PROVINCIES

  • 1.

    Hoofddoel van het flankerend beleid is onvrijwillige werkloosheid te voorkomen. Hoge prioriteit ligt hier bij werknemers met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Daartoe leveren de provincie en de werknemers wier functie wordt bedreigd een gezamenlijke en actieve inspanning tot herplaatsing. Als provinciale taken aan een andere of nieuwe werkgever worden uitbesteed of overgedragen worden daartoe afspraken gemaakt over overname van werknemers en over de condities van overgang van deze werknemers. Bij herplaatsing geldt het beginsel dat de werknemer, waar mogelijk, zijn taak volgt.

  • 3.

    Waar nodig treft de provincie aanvullende voorzieningen die de herplaatsingsmogelijkheden vergroten of belemmeringen wegnemen.

  • 4.

    De werknemer is verplicht ander passend werk te aanvaarden en zijn medewerking te verlenen aan maatregelen ter bevordering van zijn herplaatsingsmogelijkheden. Het begrip "passend” moet in het licht van de inspanning onvrijwillige werkloosheid te voorkomen ruim gedefinieerd worden.

  • 5.

    De provincie spant zich in om werknemers die niet kunnen worden herplaatst elders in de omgeving aan het werk te krijgen.

  • 6.

    Een goed sociaal vangnet voor hen die onvrijwillig werkloos worden is van groot belang. Daartoe zijn in het SPA afspraken gemaakt in de vorm van een voor alle provincies gelijke bovenwettelijke werkloosheidsregeling.

  • 7.

    Waar onvrijwillige werkloosheid onvermijdelijk is bepaalt de provincie in overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel de ontslagvolgorde. Zij houdt daarbij rekening met de arbeidsmarktpositie van betrokkenen en de voor hen geldende wettelijke en bovenwettelijke werkloosheidsvoorzieningen. Anderzijds moeten de ontslagen ook een zekere afspiegeling van het personeelsbestand vormen. De geschiktheid van ambtenaren kan aanleiding zijn in een concrete situatie af te wijken van de ontslagvolgorde. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin de ambtenaar op grond van bijzondere kennis of bekwaamheden bezwaarlijk kan worden gemist of om ambtenaren in sleutelfuncties die van zodanig belang zijn voor de provinciale organisatie dat voor de vervulling van die functies de kwaliteit van de ambtenaar een zwaarwegende rol moet spelen.

  • 8.

    De provincie bevordert in geval van gedwongen ontslagen een spoedige re-integratie in het arbeidsproces. Zij treft voorzieningen die de arbeidsmobiliteit bevorderen en belemmeringen wegnemen.

C. INSTRUMENTEN FLANKEREND BELEID

Hieronder is een opsomming gegeven van instrumenten van een flankerend beleid, gericht op behoud of herstel van werk.

  • 1.

    Instrumenten t.b.v. interne herplaatsing

  • a.

    Gerichte, individuele loopbaanbegeleiding op basis van bekwaamheden, belangstelling en aanbod van functies in de toekomst.

  • b.

    Toepassen van beloningsdifferentiatie bij positieve horizontale of neerwaartse herplaatsing.

  • c.

    Om-, her- en bijscholing.

  • d.

    Wegnemen c.q. vermindering van financiële belemmeringen voor herplaatsing, zoals garanties t.a.v. salaris(schaal), afbouw van wegvallende of teruglopende (secundaire) emolumenten en tegemoetkomingen in extra kosten (bijv. verhuiskosten, extra reiskosten woon/werk).

  • e.

    Stimulering van interne mobiliteit via bijv. mobiliteitspremies, detacheringen, proefplaatsingen en/of spijtoptantenregelingen.

  • f.

    Verlening van een voorkeurspositie bij interne vacaturevervulling.

  • g.

    Tijdelijke plaatsing boven de formatie (in het concrete vooruitzicht van een definitieve herplaatsing).

  • h.

    Sollicitatiemogelijkheden als interne kandidaat tijdens de werkloosheidsuitkering.

  • 2.

    Instrumenten ter bevordering van de (externe) arbeidsmobiliteit

  • a.

    Tijdelijke arbeidsbemiddeling (bijv. via outplacement)

  • b.

    Begeleiding en ondersteuning bij sollicitaties (sollicitatiecursus, beroepskeuzetests, voorlichting over vacatures e.d.).

  • c.

    Afspraken met overheden en relevante instellingen in de omgeving en buurprovincies over bijv. vacature-uitwisseling, sollicitatiemogelijkheden als interne kandidaat, detacheringen en andere vormen van collegiale doorlening.

  • d.

    Vertrekpremies en/of loonsuppletieregelingen ter bevordering van de arbeidsmobiliteit.

  • e.

    Faciliteiten bij de opbouw van een eigen bedrijf (bijv. via afkoop van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, tijdelijke non-activiteit met terugkeermogelijkheid).

  • f.

    Om-, her- en bijscholing.

  • g.

    Wegnemen van belemmeringen van de arbeidsmobiliteit (sollicitatieverlof, flexibele opzegtermijn, ontheffing terugbetalingsplicht studie- en verhuiskosten, verhuiskostenvergoeding e.d.).

BIJLAGE 2, BEDOELD IN ARTIKEL C.4, EERSTE LID, VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENREGELING PROVINCIES

(salarisgebouw provincies en minimumvakantie-uitkering per 1 juli 2017)

SCHAAL A

 

Maximum

120% van het Wettelijk Minimumloon

Minimum

100% van het Wettelijk Minimumloon

SCHAAL 1

 

Maximum

€ 1.891,26

Minimum

€ 1.589,30

SCHAAL 2

 

Maximum

€ 2.018,03

Minimum

€ 1.605,20

SCHAAL 3

 

Maximum

€ 2.202,52

Minimum

€ 1.621,09

SCHAAL 4

 

Maximum

€ 2.322,07

Minimum

€ 1.636,99

SCHAAL 5

 

Maximum

€ 2.441,78

Minimum

€ 1.709,23

SCHAAL 6

 

Maximum

€ 2.558,09

Minimum

€ 1.790,65

SCHAAL 7

 

Maximum

€ 2.822,16

Minimum

€ 1.975,51

SCHAAL 8

 

Maximum

€ 3.196,17

Minimum

€ 2.237,33

SCHAAL 9

 

Maximum

€ 3.616,73

Minimum

€ 2.531,71

SCHAAL 10

 

Maximum

€ 3.965,53

Minimum

€ 2.775,86

SCHAAL 11

 

Maximum

€ 4.636,33

Minimum

€ 3.245,41

SCHAAL 12

 

Maximum

€ 5.284,14

Minimum

€ 3.698,90

SCHAAL 13

 

Maximum

€ 5.738,09

Minimum

€ 4.016,67

SCHAAL 14

 

Maximum

€ 6.501,81

Minimum

€ 4.551,26

SCHAAL 15

 

Maximum

€ 7.150,97

Minimum

€ 5.005,66

SCHAAL 16

 

Maximum

€ 7.865,97

Minimum

€ 5.506,18

SCHAAL 17

 

Maximum

€ 8.651,74

Minimum

€ 6.056,22

SCHAAL 18

 

Maximum

€ 9.516,58

Minimum

€ 6.661,59

Alle salarisbedragen zijn uitgedrukt in euro’s. Het zijn maandbedragen die gelden bij een 36-urige werkweek. Bij een formele arbeidsduur van minder (of meer) uren per week worden de bedragen naar evenredigheid bepaald.

De minimumvakantie-uitkering per maand bedraagt bij een volledige functie per 1 juli 2017: € 158,11.

Het Wettelijk Minimumloon in schaal A is het Wettelijk minimumloon zoals vastgesteld op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Op schaal A zijn de cao loonstijgingen in de sector provincies niet van toepassing.

Bijlage 3 BEDOELD IN ARTIKEL F.1, ELFDE LID, VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENREGELING PROVINCIES (Regeling melden vermoeden van een misstand)

Artikel 1 Definities

  • 1. In deze Regeling melden vermoeden van een misstand wordt verstaan onder:

    • a.

      werknemer: de persoon die werkt of heeft gewerkt voor de provincie zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel h van de Wet Huis voor Klokkenluiders;

    • b.

      werkgever: Gedeputeerde Staten die handelen zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel g van de Wet Huis voor Klokkenluiders;

    • c.

      vermoeden van een misstand: het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werk met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:

      • 1e.

        vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

      • 2e.

        het maatschappelijk belang in het geding is bij:

        • i.

          de (dreigende) schending van een wettelijk voorschrift, waaronder een (dreigend) strafbaar feit,

        • ii

          een (dreigend) gevaar voor de volksgezondheid,

        • iii.

          een (dreigend) gevaar voor de veiligheid van personen,

        • iv.

          een (dreigend) gevaar voor de aantasting van het milieu,

        • v.

          een (dreigend) gevaar voor het goed functioneren van de organisatie als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten;

    • d.

      vermoeden van een onregelmatigheid: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een onvolkomenheid of ongerechtigheid van algemene, operationele of financiële aard die plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de organisatie en zodanig ernstig is dat deze buiten de reguliere werkprocessen valt en de verantwoordelijkheid van de direct leidinggevende overstijgt;

    • e.

      adviseur: een persoon die door zijn functie een geheimhoudingsplicht heeft en die door een werknemer in vertrouwen wordt geraadpleegd over een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid;

    • f.

      vertrouwenspersoon: de persoon die is aangewezen om als vertrouwenspersoon integriteit voor de provincie te fungeren;

    • g.

      afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, Wet Huis voor Klokkenluiders;

    • h.

      melding: de melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid op grond van deze regeling;

    • i.

      melder: de werknemer die een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid heeft gemeld op grond van deze regeling;

    • j.

      contactpersoon: de persoon die door de provinciesecretaris na ontvangst van de melding, in overleg met de melder, is aangewezen als contactpersoon met het oog op het tegengaan van benadeling;

    • k.

      onderzoekers: de personen aan wie de provinciesecretaris het onderzoek naar de misstand opdraagt;

    • l.

      externe instantie: de instantie die naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt om de externe melding van het vermoeden van een misstand bij te doen;

    • m.

      externe derde: iedere organisatie of vertegenwoordiger van een organisatie die naar het redelijk oordeel van de melder in staat mag worden geacht (in)direct de vermoede misstand te kunnen (doen) oplossen;

    • n.

      afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, derde lid, Wet Huis voor Klokkenluiders.

Artikel 2 Informatie, advies en ondersteuning voor de werknemer

Een werknemer kan over een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid:

een adviseur in vertrouwen raadplegen;

de vertrouwenspersoon als adviseur in vertrouwen raadplegen;

de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders in vertrouwen raadplegen.

Artikel 3 Interne melding

  • 1. Een werknemer met een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid binnen de organisatie van zijn werkgever kan daarvan melding doen:

    • a.

      bij iedere leidinggevende die binnen de organisatie hiërarchisch een hogere positie bekleedt dan hij;

    • b.

      via de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon stuurt de melding, in overleg met de werknemer, door naar een leidinggevende of Gedeputeerde Staten als de werknemer een redelijk vermoeden heeft dat de provinciesecretaris bij de vermoede misstand of onregelmatigheid betrokken is.

  • 2. Een werknemer van een andere organisatie die door zijn werkzaamheden met de organisatie van de werkgever in aanraking is gekomen, en een vermoeden heeft van een misstand of onregelmatigheid binnen de organisatie van de werkgever kan ook een interne melding doen.

  • 3. Als de werknemer een redelijk vermoeden heeft dat de provinciesecretaris bij de vermoede misstand of onregelmatigheid betrokken is, moet in deze regeling voor “provinciesecretaris” “Gedeputeerde Staten” worden gelezen.

  • 4. Een melding laat de wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van een strafbaar feit onverlet.

Artikel 4 Bescherming van de melder tegen benadeling

  • 1. De werknemer die te goeder trouw en naar behoren een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid meldt, zal in verband daarmee geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever, een andere organisatie, een externe instantie of een externe derde.

  • 2. Onder nadelige gevolgen wordt in ieder geval verstaan het nemen van een benadelende maatregel, zoals:

    • a.

      het verlenen van ontslag, anders dan op eigen verzoek;

    • b.

      het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van een aanstelling voor bepaalde tijd;

    • c.

      het niet omzetten van een aanstelling voor bepaalde tijd in een aanstelling voor onbepaalde tijd;

    • d.

      het treffen van een disciplinaire maatregel;

    • e.

      de opgelegde benoeming in een andere functie;

    • f.

      het onthouden van salarisverhoging, incidentele beloning of toekenning van vergoedingen;

    • g.

      het onthouden van promotiekansen;

    • h.

      het afwijzen van een verlofaanvraag.

  • 3. De werkgever zorgt ervoor dat de melder ook op geen andere manier bij zijn werk nadelige gevolgen ondervindt van de melding.

  • 4. Als de werkgever na het doen van een melding een benadelende maatregel neemt, motiveert de werkgever waarom hij deze maatregel nodig acht en dat deze maatregel geen verband houdt met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.

  • 5. De werkgever spreekt werknemers die zich schuldig maken aan benadeling van de melder daarop aan en kan hen een waarschuwing of een disciplinaire maatregel opleggen.

Artikel 5 Het tegengaan van benadeling van de melder

  • 1. De contactpersoon bespreekt samen met de melder, welke risico’s op benadeling aanwezig zijn, op welke wijze die risico’s kunnen worden verminderd en wat de werknemer kan doen als hij van mening is dat sprake is van benadeling. De contactpersoon maakt een verslag van deze bespreking en stuurt dit naar de melder.

  • 2. Als de melder vindt dat er daadwerkelijk sprake is van benadeling, kan hij dat bespreken met de contactpersoon. De contactpersoon en de melder bespreken welke maatregelen genomen kunnen worden om benadeling tegen te gaan. De contactpersoon maakt een verslag van deze bespreking en stuurt dit na goedkeuring door de melder naar de provinciesecretaris.

  • 3. De provinciesecretaris zorgt ervoor dat maatregelen die nodig zijn om benadeling tegen te gaan worden genomen.

Artikel 6 Bescherming van andere betrokkenen tegen benadeling

  • De werkgever zal:

  • a. de adviseur in dienst van de werkgever niet benadelen vanwege het fungeren als adviseur van de melder;

  • b. de vertrouwenspersoon niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

  • c. de contactpersoon niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

  • d. de onderzoekers die in dienst zijn van de werkgever niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

  • e. een werknemer die wordt gehoord door, documenten verstrekt aan of anderszins medewerking verleend aan de onderzoekers niet benadelen in verband met het te goeder trouw afleggen van een verklaring.

Artikel 7 Intern en extern onderzoek naar benadeling van de melder

  • 1. De melder die meent dat er sprake is van benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid, kan de provinciesecretaris vragen om onderzoek te doen naar hoe er binnen de organisatie met hem wordt omgegaan.

  • 2. Ook de personen bedoeld in artikel 6 kunnen de provinciesecretaris vragen om onderzoek te doen naar hoe er binnen de organisatie met hen wordt omgegaan.

  • 3. De melder kan ook de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders vragen om een onderzoek in te stellen over hoe de werkgever zich richting hem heeft gedragen naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.

Artikel 8 Vertrouwelijke omgang met de melding en de identiteit van de melder

  • 1. De werkgever zorgt ervoor dat de informatie over de melding zo wordt bewaard dat deze fysiek en digitaal alleen toegankelijk is voor de personen die bij de behandeling van de melding betrokken zijn.

  • 2. De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de melder niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de melder en gaan met de informatie over de melding vertrouwelijk om.

  • 3. Als het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid is gemeld via de vertrouwenspersoon en de melder geen toestemming heeft gegeven zijn identiteit bekend te maken, wordt alle correspondentie over de melding verstuurd aan de vertrouwenspersoon en stuurt de vertrouwenspersoon dit zonder uitstel door aan de melder.

  • 4. De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de adviseur niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de melder en de adviseur.

Artikel 9 Vastlegging, doorsturen en ontvangstbevestiging van de interne melding

  • 1. De leidinggevende of de vertrouwenspersoon die de melding ontvangt, stuurt de melding zonder uitstel door aan de provinciesecretaris.

  • 2. Een mondelinge melding of mondelinge toelichting wordt schriftelijk vastgelegd en ter goedkeuring voorgelegd aan de melder.

  • 3. De provinciesecretaris stuurt de melder zonder uitstel een ontvangstbevestiging van de melding.

  • 4. De ontvangstbevestiging bevat minimaal een zakelijke beschrijving van de melding, de datum waarop deze is ontvangen en een kopie van de melding.

  • 5. De ontvangstbevestiging bevat minimaal een zakelijke beschrijving van de melding, de datum waarop deze is ontvangen en een kopie van de melding.

Artikel 10 Behandeling van de interne melding door de werkgever

  • 1. De provinciesecretaris stelt een onderzoek in naar het gemelde vermoeden van een misstand of onregelmatigheid, tenzij:

    • a.

      het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden, of

    • b.

      op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.

  • 2. Als de provinciesecretaris besluit geen onderzoek in te stellen, informeert hij de melder schriftelijk binnen twee weken na de interne melding. Daarbij wordt aangegeven waarom de provinciesecretaris geen onderzoek instelt.

  • 3. De provinciesecretaris beoordeelt of een externe instantie van de interne melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid op de hoogte moet worden gebracht. Indien de werkgever een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt de provinciesecretaris de melder hiervan een kopie tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kan worden geschaad.

  • 4. De provinciesecretaris draagt het onderzoek op aan onderzoekers die onafhankelijk en onpartijdig zijn.

  • 5. Als de provinciesecretaris een externe instantie op de hoogte gesteld heeft van de interne melding, kan hij voor het onderzoek aansluiten bij het onderzoek dat deze externe instantie laat verrichten.

  • 6. Personen die mogelijk betrokken zijn (geweest) bij de vermoede misstand of onregelmatigheid voeren het onderzoek niet uit.

  • 7. De provinciesecretaris informeert zonder uitstel de melder schriftelijk dat een onderzoek is ingesteld en door wie het onderzoek wordt uitgevoerd. De provinciesecretaris stuurt de melder daarbij een kopie van de onderzoeksopdracht tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

  • 8. De provinciesecretaris informeert de personen op wie een melding betrekking heeft over de melding, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kan worden geschaad.

Artikel 11 De uitvoering van het onderzoek

  • 1. De onderzoekers stellen de melder in de gelegenheid te worden gehoord. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt het vastgestelde verslag.

  • 2. De onderzoekers kunnen ook anderen horen. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de persoon die gehoord is. De persoon die gehoord is ontvangt het vastgestelde verslag.

  • 3. De onderzoekers kunnen binnen de organisatie van de werkgever alle documenten inzien en opvragen die zij voor het onderzoek redelijkerwijs nodig achten.

  • 4. Werknemers mogen de onderzoekers alle documenten verstrekken waarvan zij het redelijkerwijs nodig achten dat de onderzoekers daar in het kader van het onderzoek kennis van nemen.

  • 5. De onderzoekers stellen een concept onderzoeksrapport op en stellen de melder in de gelegenheid daar opmerkingen bij te maken, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.

  • 6. De onderzoekers stellen vervolgens het onderzoeksrapport vast. Zij sturen de melder hiervan een kopie, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.

Artikel 12 Standpunt van de werkgever

  • 1. De provinciesecretaris informeert de melder binnen acht weken na de melding schriftelijk over het standpunt met betrekking tot het gemelde vermoeden van een missstand of onregelmatigheid. Daarbij wordt tevens aangegeven tot welke stappen de melding heeft geleid.

  • 2. Als duidelijk is dat het standpunt niet binnen acht weken kan worden gegeven, dan informeert de provinciesecretaris de melder daarover schriftelijk. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn de melder het standpunt tegemoet kan zien. Als de totale termijn daardoor meer dan twaalf weken is, wordt dit gemotiveerd.

  • 3. Na afronding van het onderzoek beoordeelt de provinciesecretaris of een externe instantie van de interne melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid van het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever op de hoogte moet worden gebracht. Indien de werkgever een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een kopie, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kan worden geschaad.

  • 4. De personen op wie de melding betrekking heeft, worden op dezelfde manier geïnformeerd als de melder, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kan worden geschaad.

Artikel 13 Hoor en wederhoor ten aanzien van onderzoeksrapport en standpunt werkgever

  • 1. De werkgever stelt de melder in de gelegenheid op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever te reageren.

  • 2. Als de melder in reactie op het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever onderbouwd aangeeft dat het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid niet daadwerkelijk of niet deugdelijk is onderzocht of dat in het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever sprake is van wezenlijke onjuistheden, reageert de werkgever hier inhoudelijk op en stelt hij zo nodig een nieuw of aanvullend onderzoek in. Voor dit nieuwe of aanvullende onderzoek gelden dezelfde regels als voor het eerste onderzoek.

  • 3. Als de werkgever een externe instantie op de hoogte brengt of heeft gebracht, stuurt hij ook de hiervoor bedoelde reactie van de melder op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever aan die externe instantie toe. De melder ontvangt hiervan een kopie.

Artikel 14 Externe melding

  • 1. Na het doen van een interne melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid, kan de melder een externe melding doen als:

    • a.

      de melder het niet eens is met het standpunt van de werkgever of van oordeel is dat het vermoeden ten onrechte terzijde is gelegd;

    • b.

      de melder niet tijdig een standpunt heeft ontvangen over zijn interne melding.

  • 2. De melder kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd. Dat is in ieder geval aan de orde indien dit uit enig wettelijk voorschrift voortvloeit of sprake is van:

    • a.

      acuut gevaar, waarbij een zwaarwegend en spoedeisend maatschappelijk belang onmiddellijke externe melding noodzakelijk maakt;

    • b.

      een redelijk vermoeden dat de werkgever bij de vermoede misstand betrokken is;

    • c.

      een situatie waarin de melder in redelijkheid kan vrezen voor tegenmaatregelen in verband met het doen van een interne melding;

    • d.

      een duidelijk aanwijsbare dreiging van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal;

    • e.

      een eerdere melding volgens de procedure van dezelfde misstand, die de misstand niet heeft weggenomen;

    • f.

      een plicht tot directe externe melding.

  • 3. De melder kan de externe melding doen bij een externe instantie die daarvoor naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt. Een externe instantie is in ieder geval:

    • a.

      een instantie die is belast met de opsporing van strafbare feiten;

    • b.

      een instantie die is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift;

    • c.

      een andere daartoe bevoegde instantie waar het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid kan worden gemeld, waaronder de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders.

  • 4. Als naar het redelijk oordeel van de melder het maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het belang van de werkgever bij geheimhouding, kan de melder de externe melding ook doen bij een externe derde die naar zijn redelijk oordeel in staat mag worden geacht (in)direct de vermoede misstand of onregelmatigheid te kunnen (doen) opheffen.

Artikel 15 Rapportage en evaluatie

  • 1. De provinciesecretaris maakt jaarlijks een rapportage over de uitvoering van deze regeling. Deze rapportage bevat in ieder geval:

    • a.

      informatie over het aantal meldingen en een indicatie van de aard van de meldingen, de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever;

    • b.

      algemene informatie over de ervaringen met het tegengaan van benadeling van de melder;

    • c.

      informatie over het aantal verzoeken om onderzoek naar benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid en een indicatie van de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever.

  • 2. De provinciesecretaris stuurt de rapportage voor bespreking aan de Ondernemingsraad.