Verordening onderzoekscommissie Noord-Holland

Geldend van 30-08-2012 t/m heden

Intitulé

Verordening onderzoekscommissie Noord-Holland

Provinciale Staten van Noord-Holland

Besluiten vast te stellen:

Verordening onderzoekscommissie Noord-Holland

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 151a, eerste lid, van de Provinciewet naar het door gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning gevoerde bestuur;

  • b.

    onderzoekscommissie: een door provinciale staten in te stellen commissie als bedoeld in artikel 151a, derde lid, van de Provinciewet die het onder a bedoelde onderzoek uitvoert.

Artikel 2

Instellen van het onderzoek en de onderzoekscommissie

  • 1.

    Provinciale staten kunnen op voorstel van één of meer van hun leden besluiten een onderzoek in te stellen.

  • 2.

    Nadat provinciale staten het in het eerste lid bedoelde besluit hebben genomen, stellen zij een onderzoekscommissie in.

  • 3.

    Het presidium vervult namens provinciale staten de opdrachtgeverrol voor de onderzoekscommissie.

  • 4.

    Provinciale staten bepalen uit hoeveel personen de onderzoekscommissie bestaat met inachtneming van het bepaalde in artikel 151a, derde lid, van de Provinciewet.

Artikel 3

Taken voorzitter

1.De voorzitter van de onderzoekscommissie is belast met:

  • a.

    het leiden van de beraadslaging en de verhoren;

  • b.

    het handhaven van de orde;

  • c.

    het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

  • d.

    hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 4

Einde lidmaatschap

  • 1

    Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:

    • a.

      provinciale staten besluiten tot het opheffen van de onderzoekscommissie;

    • b.

      een lid ophoudt lid te zijn van provinciale staten, behoudens het geval als bedoeld in artikel 151a, zesde lid, van de Provinciewet;

    • c.

      de onderzoekscommissie besluit een lid van haar commissie te verhoren;

    • d.

      een lid ontslag neemt.

  • 2

    Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hij brengt hiervan zo spoedig mogelijk provinciale staten en de voorzitter van de onderzoekscommissie schriftelijk op de hoogte.

  • 3

    In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

Artikel 5

Bevoegdheden van en besluitvorming door de onderzoekscommissie

  • 1.

    Alvorens het eerste verhoor van getu­igen of deskundigen plaatsheeft, neemt de onderzoekscommissie een besluit over de vraag of getuigen of deskundigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte als bedoeld in artikel 151c, vijfde lid, van de Provinciewet.

  • 2.

    De onderzoekscommissie kan bu­iten de in artikel 151b, eerste lid, van de Provinciewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking te verlenen aan het onderzoek. Laatstgenoemden verlenen hun medewerking op vrijwillige basis.

  • 3.

    De onderzoekscommissie kan beslu­iten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4.

    De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder een informatief gesprek voeren, dat als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaakt, tenzij de respondent hier schriftelijk toestemming voor geeft.

  • 5.

    Voor degene die wordt uitgenodigd voor een gesprek als bedoeld in het vierde lid, bestaat geen plicht tot medewerking.

  • 6.

    De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen.

  • 7.

    Ingeval de stemmen staken heeft de voorzitter een beslissende stem.

  • 8.

    Het Reglement van orde voor de Provinciale Statencommissies in Noord-Holland 2007 is niet van toepassing.

Artikel 6

Ambtelijke bijstand

  • 1

    Provinciale staten benoemen ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een commissiegriffier.

  • 2

    De commissiegriffier is bij ieder verhoor aanwezig.

  • 3

    Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt zijn plaats ingenomen door een daartoe door provinciale staten aangewezen vervanger.

  • 4

    De onderzoekscommissie legt een verzoek om verdergaande ambtelijke ondersteuning neer bij de statengriffier. Dit verzoek bevat een opgave van de aard van de ambtelijke ondersteuning en een inschatting van de tijd die het onderzoek naar verwachting in beslag gaat nemen.

Artikel 7

Verhoren

  • 1

    De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van het verhoor en brengt die ter openbare kennis.

  • 2

    De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor het verhoor op.

  • 3

    Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van het verhoor te wijzigen.

  • 4

    De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van het verhoor aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

Artikel 8

Toehoorders en de pers

De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare verhoren bijwonen.

Artikel 9

Geluid­ en beeldregistraties

Degenen die tijdens het verhoor geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 10

Verslaglegging verhoren

  • 1

    De commissiegriffier draagt zorg voor de verslaglegging van het verhoor.

  • 2

    Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang.

  • 3

    Het verslag is een woordelijk verslag van wat over en weer is gezegd en wat verder tijdens het verhoor is voorgevallen.

  • 4

    Het verslag verwijst naar de tijdens het verhoor overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5

    Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiegriffier.

  • 6

    Het verslag wordt toegezonden aan gedepu­teerde staten, de leden van provinciale staten en degene die is verhoord.

  • 7

    Toezending van het verslag aan de in het zesde lid genoemde personen en instanties heeft niet plaats dan nadat degenen die zijn verhoord in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze op het conceptverslag kenbaar te maken.

Artikel 11

Beraadslagingen van de onderzoekcommissie

De beraadslagingen van de onderzoekscommissie zijn in beginsel niet openbaar.

Artikel 12

Rapportage

  • 1

    Indien gedeputeerde staten dan wel de ambtelijke organisatie van de provincie gegevens hebben aangeleverd voor de feitelijke bevindingen van het onderzoek, legt de onderzoekscommissie het conceptrapport exclusief conclusies en aanbevelingen voor aan gedeputeerde staten voor een controle op feitelijke onjuistheden.

  • 2

    De onderzoekscommissie legt haar eindrapport met conclusies en aanbevelingen voor aan provinciale staten en voegt daarbij een ontwerpbesluit waarin zij de naar haar oordeel door provinciale staten te nemen besluiten verwoordt.

  • 3

    De onderzoekscommissie zendt een afschrift van het in het eerste lid genoemde rapport afhankelijk van het voorwerp van onderzoek aan gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning.

  • 4

    Gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning kunnen op het rapport van de onderzoekscommissie reageren en hun standpunt toevoegen aan de bevindingen en voorstellen van de onderzoekscommissie.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel 14

Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

Verordening onderzoekscommissie Noord-Holland.

Ondertekening

Heiloo, 10 november 2008,
Provinciale Staten van Noord-Holland.
H.C.J.L. Borghouts, voorzitter.
Mw. C.A. Peters, griffier.

Toelichting

Toelichtingop de Verordening onderzoekscommissie

Algemeen

De onderzoeksbevoegdheid van provinciale staten is een relatief zwaar controle-instrument en is uitvoerig geregeld in de artikelen 151a tot en met 151f van de Provinciewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen u­it de Provinciewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels over deze onderzoeksbevoegdheid. De onderzoeksbevoegdheid is ingevolge artikel 152, tweede lid, aanhef en onderdeel a van de Provinciewet niet overdraagbaar.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Instellen van het onderzoek

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van provinciale staten, bij besluit van provinciale staten, een onderzoek kan worden ingesteld

naar het door gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning gevoerde bestuur. De Provinciewet bepaalt in artikel 151a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie leden van provinciale staten bestaat en dat provinciale staten bij de samenstelling zorg dragen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5, vijfde lid, van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen, verdient het in het algemeen aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Aldus kan het staken van stemmen worden voorkomen. Artikel 5, zesde lid voorziet in de situatie dat bij een even aantal stemmen de stemmen staken. In dat geval heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

Artikel 4 Einde van het lidmaatschap

In artikel 151a, zesde lid, van de Provinciewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van provinciale staten. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van provinciale staten, brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van nieuwe provinciale staten de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van provinciale staten, eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerdergenoemde commissie. Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. Provinciale staten kunnen tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit één van haar leden te verhoren.

Artikel 151c, tweede lid, van de Provinciewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt verhoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.

Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Bevoegdheden van en besluitvorming door de onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Provinciewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 151c, vijfde lid, van de Provinciewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het ten gevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te verhoren is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hierover een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige verhoord is. Artikel 151b, eerste lid, Provinciewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te verhoren, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen.

Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede verhoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd. Naast het verhoren op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of het verhoren van deze personen überhaupt nuttig is. Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden.

Ingevolge artikel 151f van de Provinciewet dienen gedeputeerde staten de door provinciale staten geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 151a, vijfde lid, Provinciewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan, is gekozen voor hetzelfde regime. Er kan uiteraard bepaald worden dat alle of enkele van de bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend bij de aanwezigheid van een kleiner aantal leden. Uit praktische overwegingen zou er bijvoorbeeld voor gekozen kunnen worden om het voeren van informatieve gesprekken ook door individuele leden mogelijk te maken. Het reglement van orde voor de Provinciale Statencommissies in Noord-Holland 2007 is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

Artikel 151a, achtste lid, van de Provinciewet, bepaalt dat provinciale staten, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stellen over deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie. Een commissiegriffier ondersteunt de onderzoekscommissie. Het ligt voor de hand dat de bijstand aan de onderzoekscommissie door tussenkomst van de commissiegriffier plaatsheeft. Het is goed mogelijk dat de statengriffie onvoldoende toegerust is om de onderzoekscommissie bij te staan. Het gaat hier tenslotte om specialistische en tijdelijke werkzaamheden met een piekbelasting. Denkbaar is dat wanneer de statengriffie onvoldoende is toegerust, een beroep wordt gedaan op ambtelijke bijstand van het ambtelijk apparaat van gedeputeerde staten of dat (uitsluitend) tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd.

Artikel 7 Verhoren

Artikel 151d, eerste lid, van de Provinciewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen.

Het verhoor van getuigen en deskundigen dient te worden onderscheiden van de beraadslagingen van de onderzoekscommissie die achter gesloten deuren plaatshebben. Het verhoor vindt in beginsel op grond van artikel 151c, zesde lid, van de Provinciewet plaats in een openbare zitting. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 151c, zevende lid, van de Provinciewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhou­ding over hetgeen hen tijdens een besloten beraadslaging ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 91, eerste lid, van de Provinciewet.

In artikel 91, eerste lid, wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten beraadslagingen in het kader van de onderzoeksbevoegdheid niet van belang.

Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’.

Artikel 9 Geluid­ en beeldregistraties

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten beraadslaging betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven over bijvoorbeeld plaats en opstelling.

Artikel 10 Verslaglegging verhoren

Het verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.

Artikel 11 Beraadslagingen van de onderzoekscommissie

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over hetgeen in de verhoren naar voren is gebracht en moet de rapportage worden voorbereid.