Regeling vervallen per 11-02-2015

Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995

Geldend van 16-01-2014 t/m 10-02-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-1995

Intitulé

Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995

Provinciale Staten van Noord-Holland;

overwegende, dat het wenselijk is met betrekking tot scheepvaartwegen in Noord-Holland bepalingen vast te stellen omtrent instandhouding en bruikbaarheid alsmede omtrent de bediening van de daar in of over gelegen kunstwerken;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten;

gelet op de bepalingen van de Provinciewet en de Algemene wet bestuurswet;

besluiten:

vast te stellen de navolgende

Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995

Hoofdstuk I Algemene en begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    scheepvaartweg: een voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand binnenwater;

  • b.

    vaargeul: het gedeelte van een scheepvaartweg, al dan niet betond of bebakend, waarop de doorgaande scheepvaart plaatsvindt;

  • c.

    kunstwerk: elk werk in, over, onder of op de grens van een scheepvaartweg of vaargeul, oeverwerken daaronder niet begrepen;

  • d.

    oever: de langs de scheepvaartweg aanwezige natuurlijke overgang van water naar land;

  • e.

    oeverwerk: de langs de scheepvaartweg aangebrachte boordvoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;

  • f.

    schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, dat feitelijk wordt gebruikt, geschikt is of geschikt is te maken om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water alsmede een samenstel van vaartuigen waarvan tenminste één dient voor het voortbewegen of het sturen van het samenstel;

  • g.

    beheer: de bestuurlijke en juridische zorg voor instandhouding en bruikbaarheid van een scheepvaartweg, vaargeul, oever, oeverwerk en kunstwerk ten behoeve van de scheepvaart;

  • h.

    beheerder: de publiekrechtelijke rechtspersoon die op grond van wet, concessie, eigendom, overeenkomst of anderszins, bestuurlijk en juridisch verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de scheepvaartweg, vaargeul, oever, oeverwerk en kunstwerk;

  • i.

    onderhoud: het verrichten van geregelde werkzaamheden die nodig zijn om een scheepvaartweg, vaargeul, oever, oeverwerk of een kunstwerk voortdurend in een goede staat te houden ten behoeve van de scheepvaart;

  • j.

    onderhoudsplichtige: de natuurlijke of rechtspersoon, die op grond van wet, concessie, eigendom, overeenkomst of anderszins de verplichting heeft ervoor te zorgen dat de scheepvaartweg, vaargeul, oever, oeverwerk en kunstwerk onderhouden wordt;

  • k.

    Scheepvaartverkeerswet: wet houdende algemene regeling met betrekking tot het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op zee (wet van 7 juli 1988, Stb. 352).

Artikel 2

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de scheepvaartwegen, vaargeulen en kunstwerken, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening, met inbegrip van de langs, over of in de scheepvaartwegen en vaargeulen gelegen kunstwerken, oevers en oeverwerken, voor zover deze in eigendom, beheer en onderhoud zijn bij anderen dan het rijk.

  • 2. Gedeputeerde staten zijn bevoegd, de betrokken beheerders gehoord, deze verordening door opname in de in lid 1 genoemde bijlage mede van toepassing te verklaren op andere kunstwerken, scheepvaartwegen en vaargeulen met de in, over, onder of op de grens daarvan gelegen kunstwerken en de daarlangs gelegen oevers en oeverwerken, mits en voor zover die niet in beheer en onderhoud zijn bij het rijk.

  • 3. Gedeputeerde staten zijn bevoegd, de beheerders gehoord, de onder lid 1 en 2 bedoelde kunstwerken, scheepvaartwegen en vaargeulen van de werking van de verordening uit te zonderen.

Hoofdstuk II Onderhoud en toezicht op het onderhoud van scheepvaartwegen, vaargeulen, kunstwerken, oevers en oeverwerken

Artikel 3

Gedeputeerde staten stellen van de door deze verordening bestreken scheepvaartwegen en vaargeulen een voor de scheepvaart minimaal benodigd dwarsprofiel vast.

Artikel 4

  • 1. Wanneer van een scheepvaartweg of vaargeul een minimaal vereist dwarsprofiel is vastgesteld dient de onderhoudsplichtige deze dienovereenkomstig te onderhouden.

  • 2. Indien er geen dwarsprofiel is vastgesteld is de onderhoudsplichtige in ieder geval verplicht tot het houden of brengen van een scheepvaartweg of vaargeul op de afmetingen zoals deze bij het verlenen van de voor de aanleg vereiste ontheffing dan wel bij enige wettelijke regeling of overeenkomst zijn vastgesteld; indien deze regelingen of overeenkomsten ontbreken dient te worden aangehouden de doorgaande diepte van de oude bodem en de doorgaande breedte van het oude profiel, zulks overeenkomstig de aanwijzingen van de beheerder van de scheepvaartweg of vaargeul.

  • 3. De onderhoudsplichtige is verder verplicht tot:

    • a.

      het in goede staat houden van de oevers, de oeverwerken, de betonning en bebakening zodanig dat de instandhouding en de bruikbaarheid van de scheepvaartweg of de vaargeul blijven gewaarborgd;

    • b.

      het schoonhouden van de scheepvaartweg met inbegrip van het afvoeren van vuil en waterplanten;

    • c.

      het verrichten van die werkzaamheden waardoor de goede staat en het functioneren van het kunstwerk blijven gewaarborgd.

  • 4. Voor het overige dient de onderhoudsplichtige de scheepvaartweg, de daarlangs gelegen oevers en de vaargeul te onderhouden met inachtneming van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, ecologische en andere natuurwetenschappelijke waarden.

Artikel 5

Gedeputeerde staten zien erop toe dat de onderhoudsplichtigen hun verplichtingen bedoeld in artikel 4 nakomen. Zonodig dragen zij, de beheerder gehoord, de onderhoudsplichtigen op om in het onderhoud te voorzien.

Hoofdstuk III Instandhouding en bruikbaarheid van scheepvaartwegen, vaargeulen, oevers, kunst- en oeverwerken

Artikel 6

Het is verboden:

  • a.

    een scheepvaartweg of vaargeul waarop deze verordening van toepassing is en een andere scheepvaartweg of vaargeul op elkaar aan te sluiten;

  • b.

    een scheepvaartweg of vaargeul te verleggen, te versmallen, de diepte te wijzigen of op andere wijze te veranderen dan wel buiten gebruik te stellen;

  • c.

    een scheepvaartweg of vaargeul permanent geheel of gedeeltelijk aan de scheepvaart te onttrekken.

Artikel 7

Het is verboden:

  • a.

    enig kunstwerk te maken, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te veranderen;

  • b.

    enig oeverwerk langs een scheepvaartweg te maken;

  • c.

    in, over, onder of op de grens van een scheepvaartweg of vaargeul voorwerpen – waaronder begrepen palen – aan te brengen of te hebben;

  • d.

    in, over, onder of op de grens van een scheepvaartweg of vaargeul kabels, buizen en leidingen aan te brengen of te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen, te veranderen of buiten gebruik te stellen.

Artikel 8

  • 1. De in artikel 7 vervatte verboden zijn niet van toepassing voor zover de daar bedoelde activiteiten worden verricht ten behoeve van:

    • a.

      het onderhoud aan een scheepvaartweg, vaargeul, kunstwerk, oever of oeverwerk;

    • b.

      werkzaamheden die krachtens wettelijk voorschrift door of namens de onderhoudsplichtige worden uitgevoerd.

  • 2. De in lid 1 onder a en b genoemde activiteiten dienen ten minste 6 weken voor aanvang te worden gemeld aan de beheerder van de scheepvaartweg, de vaargeul, het kunstwerk, de oever of het oeverwerk.

Hoofdstuk IV Gebruik van scheepvaartwegen, vaargeulen en kunstwerken en het verrichten van handelingen in, over, onder, op of langs de oevers en de oeverwerken van scheepvaartwegen

Artikel 9

Het is verboden, behoudens verkregen rechten of het bepaalde in enige wettelijke regeling:

  • a.

    water uit een scheepvaartweg of de daartoe behorende waterlopen af te leiden dan wel water in een scheepvaartweg in te brengen;

  • b.

    in een scheepvaartweg stoffen te lozen of te storten waarbij schade wordt toegebracht aan de belangen welke deze verordening beoogt te beschermen.

Artikel 10

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen voor de kunstwerken, scheepvaartwegen en vaargeulen waarover zij het bevoegd gezag zijn op grond van de Scheepvaartverkeerswet – de beheerder van het kunstwerk, van de scheepvaartweg, van de vaargeul, van de oevers, van de oeverwerken en van de in of over de scheepvaartweg gelegen kunstwerken gehoord – nadere regels vaststellen met betrekking tot soort en type van de schepen, alsmede de afmetingen en de bestuurbaarheid.

  • 2. Indien gedeputeerde staten gebruik hebben gemaakt van hun in lid 1 bedoelde bevoegdheid is het verboden zich met schepen welke afwijken van de gestelde nadere regels op de betreffende scheepvaartweg of vaargeul dan wel in het betreffende kunstwerk te bevinden.

Hoofdstuk V Passage kunstwerken

Artikel 11

  • 1. Gedeputeerde staten stellen bedieningstijden en bedieningsvoorschriften van bruggen en sluizen vast.

  • 2. Gedeputeerde staten houden bij het nemen van hun besluit rekening met de belangen van het verkeer te water, van het openbaar vervoer en van het overige wegverkeer.

  • 3. Wanneer om de vaststelling van bedieningstijden als bedoeld in lid 1 wordt verzocht, nemen gedeputeerde staten binnen 6 maanden na de aanvraag een besluit.

  • 4. De beheerders van de in het eerste lid bedoelde kunstwerken zijn verplicht ervoor zorg te dragen dat deze worden bediend gedurende de door gedeputeerde staten vastgestelde tijden en conform de door hen vastgestelde voorschriften.

Artikel 12

  • 1. De schipper van een schip waarvan de mast of andere opstaande delen op gemakkelijke en op veilige wijze gestreken kunnen worden – zulks ter beoordeling van de met bediening van de brug belaste persoon – is verplicht deze te strijken voor het passeren van beweegbare bruggen indien het schip daardoor onder de gesloten brug kan doorvaren.

  • 2. De met de bediening van de brug belaste persoon kan in door hem te bepalen gevallen toestaan, dat van het in het eerste lid gestelde gebod wordt afgeweken.

Hoofdstuk VI Ontheffingen en vergunningen

Artikel 13

  • 1 Van de verboden vervat in de volgende per categorie ingedeelde artikelen:

    • A

      6, sub a tot en met c, 7, sub a en 10, lid 2;

    • B

      7, sub b en c en 9, sub a;

      kan ontheffing worden verleend en wel ten aanzien van de categorie:

    • A

      door gedeputeerde staten;

    • B

      door het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam dat het beheer voert over de desbetreffende scheepvaartweg of vaargeul; indien een scheepvaartweg of vaargeul niet in beheer is bij een openbaar lichaam: door of namens burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de scheepvaartweg of vaargeul is gelegen.

  • 2. Voor het verrichten van de activiteiten bedoeld in artikel 7, sub d kan vergunning worden verleend door het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam dat het beheer voert over de desbetreffende scheepvaartweg.

  • 3. De beoordeling van aanvragen om ontheffing en vergunning geschiedt aan de hand van de belangen welke de verordening blijkens haar preambule beoogt te beschermen.

Artikel 14

  • 1. Aan een ontheffing en een vergunning kunnen, naar gelang van het karakter van de activiteiten of werken waarop zij betrekking heeft, een beperkte geldigheidsduur zomede voorschriften van algemene of bijzondere aard worden verbonden. De voorschriften kunnen te allen tijde worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

  • 2. Indien enig voorschrift, verbonden aan een ingevolge deze verordening verleende ontheffing of vergunning, niet wordt nagekomen, kan de ontheffing of vergunning geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

Hoofdstuk VII Toezicht en strafbepaling

Artikel 15

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de bij besluit van de beheerder aan te wijzen personen.

  • 2. Degenen die belast zijn met de taken genoemd in het eerste lid zijn voor de vervulling van die taken bevoegd zich aan boord van schepen te begeven. Voor zover het betreft de tot bewoning bestemde gedeelten daarvan mag niet dan met toestemming van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt.

Artikel 16

  • 1. Overtreding van een bij of krachtens deze verordening gesteld verbod, alsmede niet naleving van één of meer aan een ontheffing verbonden voorschriften, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Onder overtreding wordt eveneens begrepen nalatigheid ten aanzien van het bij of krachtens de artikelen 4, 10 en 11, lid 4 bepaalde.

Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

  • 1. Ontheffingen en vergunningen verleend vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening door een daartoe bevoegd orgaan, voor zover ingevolge het bepaalde in deze verordening vereist, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als ontheffingen en vergunningen verleend ingevolge artikel 13.

  • 2. Werken of werkzaamheden vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening – in strijd met het daarin bepaalde – uitgevoerd of aanwezig, worden – indien en voor zover zij vóór dat tijdstip niet verboden waren – voor de toepassing van deze verordening beschouwd als te zijn uitgevoerd of aanwezig met ontheffing of vergunning ingevolge artikel 13.

  • 3. De besluiten van gedeputeerde staten welke zijn genomen vóór de inwerkingtreding van deze verordening en welke zijn gebaseerd op het Reglement Vaarwateren Noord-Holland 1990, voor zover niet betrekking hebbende op de verlening van ontheffingen en vergunningen, blijven – voor zoveel hetgeen daarin is opgenomen niet afwijkt van de strekking van deze verordening – gehandhaafd met dien verstande dat deze besluiten geacht worden te zijn genomen krachtens de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Artikel 18

Deze verordening treedt in werking op een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip. Op dat moment komt te vervallen: het besluit van provinciale staten van 14 mei 1990, nr. 20, (Koninklijk goedgekeurd bij besluit van 8 augustus 1990, nr. 90-017558) tot vaststelling van het Reglement Vaarwateren Noord-Holland

1990.

Artikel 19

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam: ‘Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995.’

Ondertekening

Haarlem, 20 juni 1995
Gedeputeerde Staten voornoemd,
J.A. van Kemenade, voorzitter.
C.J.N. Versteden, griffier.

Bijlage d.d. 9 november 2004 van scheepvaartwegen, vaargeulen en kunstwerken waarop de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 van toepassing is 

  • 1.

    De Burgemeester Visserbrug te Den Helder.

  • 2.

    Het Balgzandkanaal.

  • 3.

    Het Noordhollandsch Kanaal.

  • 4.

    Het Schagerkanaal, van het Noordhollandsch Kanaal tot de Trapbrug bij de ingang van de Haven van Schagen.

  • 5.

    De Haven van Schagen, tot het Schagerkanaal.

  • 6.

    Het Schagerkoggekanaal, van het Schagerkanaal tot 80 m ten oosten van de Waardpolderbrug.

  • 7.

    De vaargeul van het Kolhornerdiep, van het Schagerkoggekanaal tot en met de Keersluis.

  • 8.

    De Voormalige Buitenhaven van Kolhorn, van het Kolhornerdiep tot de kruising met het Waardkanaal en het Groetkanaal.

  • 9.

    De Westfrieschevaart, van de Voormalige Buitenhaven van Kolhorn tot en met de Overlekersluis.

  • 10.

    Het Amstelmeer:

    • a.

      de verbinding (vaargeul) tussen de Balgzandbrug en de Ulkesluis in het Waardkanaal;

    • b.

      de verbinding (vaargeul) met de Haukessluis in de Slootvaart.

  • 11.

    Het Waardkanaal, van de vaargeul in het Amstelmeer bij de Ulkesluis tot de Westfrieschevaart.

  • 12.

    De Slootvaart, van de vaargeul in het Amstelmeer bij de Haukessluis tot de Wieringerwerfvaart.

  • 13.

    De Den Oeverschevaart, van de vaargeul in de Zuiderhaven van Den Oever tot de Slootvaart.

  • 14.

    Het Kraspolderkanaal, van het Noordhollandsch Kanaal tot de kruising met de Hoornschevaart en de Huigenvaart.

  • 15.

    De Langedijkervaart, van de kruising met de Hoornschevaart en de Huigenvaart tot en met de Roskamsluis.

  • 16.

    De Niedorpervaart, van de Roskamsluis tot de vaargeul van het Kolhornerdiep.

  • 17.

    De Hoornschevaart, van het Noordhollandsch Kanaal tot de Langedijkervaart.

  • 18.

    De Huigenvaart, van de Langedijkervaart tot de Schermerringvaart ter hoogte van de aansluiting aan de Ringvaart van de Heerhugowaard.

  • 19.

    De Beemsterringvaart, van het Noordhollandsch Kanaal bij Spijkerboor tot het Noordhollandsch Kanaal bij Purmerend.

  • 20.

    De vaargeul van het Alkmaardermeer, van het Noordhollandsch Kanaal tot de vaargeul van de Stierop.

  • 21.

    De vaargeul van de Stierop, van de vaargeul van het Alkmaardermeer tot de Markervaart.

  • 22.

    Het gedeelte van de Markervaart, van de noordelijke begrenzing van de vaargeul van de Stierop tot de Tap- of Tochtsloot.

  • 23.

    De Tap- of Tochtsloot, van de Woudaapsluis tot de aansluiting aan de vaargeul van de Zaan.

  • 24.

    De vaargeul van de Zaan, van de Tap- of Tochtsloot tot en met de Wilhelminasluis.

  • 25.

    De vaargeul van de Voorzaan, van de Wilhelminasluis tot Zijkanaal G.

  • 26.

    Het Zijkanaal G, van de Voorzaan tot 1000 m ten noorden van het Noordzeekanaal (de grens met het rijksbeheer).

  • 27.

    Het Kogerpolderkanaal (lengte 800 m) en het aansluitende gedeelte van de Markervaart tot de vaargeul van de Stierop.

  • 28.

    De Knollendammervaart.

  • 29.

    De Nauernasche Vaart, van de Tap- of Tochtsloot tot en met de Schermersluis te Nauerna.

  • 30.

    De Purmerringvaart.

  • 31.

    De Where, van de Beemsterringvaart tot de Purmerringvaart.

  • 32.

    De Nieuwe Haven te Edam, van de Purmerringvaart tot en met de Oosterbrug.

  • 33.

    Het Oorgat te Edam, van de Oosterbrug tot en met de IJsselmeersluis.

  • 34.

    De Buitenhaven te Edam, van de IJsselmeersluis tot de uitmonding in het IJsselmeer.

  • 35.

    De Trekvaart Het Schouw-Monnickendam- Edam, van de Purmerringvaart tot de vaargeul van het Stinkevuil of de Purmer Ee.

  • 36.

    De Trekvaart Het Schouw-Monnickendam- Edam, van de vaargeul van het Stinkevuil of de Purmer Ee tot het Noordhollandsch Kanaal.

  • 37.

    Het Stinkevuil of Purmer Ee.

  • 38.

    De Schutsluis te Spaarndam.

  • 39.

    De vaargeul van het Spaarne (Noorder Buiten, Binnen en Zuider Buiten Spaarne), van de schutsluis te Spaarndam tot de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.

  • 40.

    De Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.

  • 41.

    De Amstel. vanaf Tolhuissluis tot de provinciale beheergrens bij de Omval in Amsterdam.

  • 42.

    De Bullewijk, van de Amstel te Ouderkerk aan de Amstel tot de Holendrecht ter hoogte van de aansluiting aan de Waver, voor zover gelegen in de provincie Noord-Holland.

  • 43.

    De Holendrecht, van de Bullewijk tot het Abcoudermeer, voor zover gelegen in de provincie Noord-Holland.

  • 44.

    De Waver, van de aansluiting aan de Bullewijk en de Holendrecht tot en met de Stokkelaarsbrug, voor zover gelegen in de provincie Noord-Holland.

  • 45.

    De Oude Waver, van de Stokkelaarsbrug tot de Amstel, voor zover gelegen in de provincie Noord-Holland.

  • 46.

    De Muidertrekvaart, van het Amsterdam-Rijnkanaal tot de Vestinggracht te Muiden.

  • 47.

    De Naardertrekvaart, van de Vestinggracht te Muiden tot de Buiten Vestinggracht te Naarden.

  • 48.

    De Vecht, van de grens met de provincie Utrecht tot en met de Groote Zeesluis te Muiden.

  • 49.

    De Weespertrekvaart, en de Gaasp.

  • 50.

    Het Smal Weesp.

  • 51.

    De Keetpoortsluis te Muiden.

  • 52.

    De Weesperpoortsluis te Muiden.

  • 53.

    De Keerschuiven Nieuwe Diep en Diemen.

  • 54.

    De Schotbalkkering ter hoogte van km 6,6 aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal.

  • 55.

    Het Hilversums Kanaal, van de Vecht tot de haven van Hilversum.

  • 56.

    De ‘s-Gravelandschevaart, van de Vecht tot en met de Uitermeersluis.

  • 57.

    De ‘s-Gravelandschevaart, van een punt op 220 m ten zuiden van de Uitermeersluis tot de aansluitende oostelijke Drecht.

  • 58.

    De oostelijke Drecht, vanaf de ’s-Gravelandschevaart tot het punt waar de oostelijke Drecht uitmondt in de Loosdrechtse Plassen.

  • 59.

    De westelijke Drecht, met inbegrip van de Mijndensesluis, maar exclusief de brug over de sluis, tot de aftakking van de Muyeveldsevaart.

  • 60.

    De Zanderijsluis met basculebrug en het water, gelegen tussen de Vecht en de Zanderijsluis.

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting behorende bij het besluit van Provinciale staten van 28 februari 2005, nr. 116, tot wijziging van de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995, zoals vastgesteld bij besluit van Provinciale staten van Noord-Holland van 29 mei 1995, nummer 36 (Provinciaal blad van 1995, nummer 39).

Onderdeel:

  • A.

    Het begrip vaargeul heeft – zoals blijkt uit de begripsbepalingen – naast scheepvaartweg een zelfstandig betekenis in de Scheepvaartwegenverordening. Noch in de tekst van de preambule, noch in de tekst van de toepasselijke artikelen van de verordening is daarmee echter rekening gehouden. In het wijzigingsbesluit wordt in die leemte voorzien door in de preambule en in andere toepasselijke artikelen het begrip vaargeul(en) toe te voegen. In de afgelopen jaren zijn in de bijlage behorende bij de verordening kunstwerken opgenomen die niet langs, over of in een scheepvaartweg of vaargeul zijn gelegen waarop de verordening van toepassing is. In de preambule en in enkele inhoudelijke artikelen (waaronder in bijzonder artikel 2) wordt deze categorie ‘solitaire’ kunstwerken niet apart genoemd. Strikt naar de letter van de preambule en bedoelde artikelen te oordelen is de verordening op die kunstwerken niet van toepassing. Door in de betreffende teksten het begrip kunstwerk(en) expliciet op te nemen wordt dit gebrek hersteld.

  • B.

    In artikel 1 is de begripsomschrijving van ‘commissie’ vervallen in verband met de ‘Wet dualisering provinciebestuur ’ (zie ook hierna onder L).

  • C.

    Artikel 6 onder c is gewijzigd in die zin dat aan het verbod een scheepvaartweg of vaargeul aan de scheepvaart te onttrekken het begrip permanent is toegevoegd. Die toevoeging is geschied om aan te geven dat de onttrekking niet ziet op situaties waarin de scheepvaart tijdelijk wordt gestremd in verband bijvoorbeeld met een reparatie aan een brug of onderhoud aan de scheepvaartweg, voor welke situaties de scheepvaartverkeerswetgeving op rijksniveau (het Binnenvaartpolitiereglement) regels verschaft (verkeersbesluit).

  • D.

    Artikel 8 is ingrijpend gewijzigd. Onderdeel b is vervallen aangezien het daarin bepaalde ten aanzien van de schriftelijke verklaring (toestemming) door de beheerder af te geven niet goed strookt met de systematiek van de verordening die berust op een stelsel van verboden waarvan ontheffing dan wel vergunning mogelijk is.

    In de praktijk heeft het schriftelijke toestemmingsvereiste in plaats van een ontheffing ook niet die administratieve lastenbeperking opgeleverd die met de bepaling destijds was beoogd. Ten aanzien van de onderdelen a en b is in het nieuwe lid 2 van artikel 8 bepaald dat de genoemde activiteiten ten minste 6 weken voor aanvang dienen te worden gemeld aan de beheerder van het betreffende werk. Een termijn van 6 weken is aangehouden opdat eventuele tijdelijke stremmingen, geheel of gedeeltelijk, tijdig ter kennis van de scheepvaart kunnen worden gebracht.

  • E.

    Artikel 12, lid 1 (nieuw artikel 11, lid 1) is gewijzigd in verband met de ‘Wet dualisering provinciebestuur ’. Aan het bepaalde in het artikel dat voorschrijft dat gedeputeerde staten de commissie horen alvorens een besluit te nemen, en dat nu is geschrapt, is nooit uitvoering gegeven. De algemene verplichting van gedeputeerde staten om in voorkomend geval provinciale staten actief te informeren staat thans borg voor een bestuurlijke afstemming (zie ook hiervoor onder C).

  • F.

    Artikel 15, lid 2 is vervallen omdat het juridisch niet juist is het handelen in strijd met de voorschriften gelijk te stellen aan het handelen zonder ontheffing of vergunning en op die grond strafbaar te beschouwen.

  • G.

    Artikel 16 is in overeenstemming gebracht met de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Decentrale overheden mogen in hun (autonome) strafverordeningen een bepaling opnemen die het hun toestaat personen aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens die verordening (‘toe- zichthouders’). Niet toegestaan is het aan decentrale bestuursorganen om opsporingsambtenaren aan te wijzen. Dit is een rechtsreeks gevolg van artikel 142, eerste lid , aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering waarin onder meer is bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. ndien het niet gewenst is dat de toezichthouder over alle in de algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden beschikt, dan kunnen die bevoegdheden in de verordening worden beperkt.

  • H.

    In artikel 17, lid 1 (nieuw artikel 16, lid 1) is de hechtenisbepaling in overeenstemming gebracht met hetgeen de Provinciewet in artikel 150 op dat punt bepaalt.