Regeling vervallen per 01-01-2020

Wadloopverordening 1996

Geldend van 21-10-2010 t/m 31-12-2019

Intitulé

Wadloopverordening 1996

Provinciale Staten van Noord-Holland;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van 24 augustus 2010;

gelet op de Dienstenwet en artikel 143 van de Provinciewet;

besluiten:

de Wadloopverordening 1996 te wijzigen.

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • Waddenzee: het gebied, zoals aangegeven op de kaart met toelichting bij de Nota Waddenzee (deel 4: tekst van de planologische kernbeslissing zoals deze luidt na vaststelling door de Tweede en Eerste Kamer), voorzover ingedeeld bij de provincie Friesland, Groningen, Noord-Holland;

  • Platen en kwelders: die gedeelten van de Waddenzee die bij gemiddeld laag water geheel of grotendeels droogvallen;

  • Wadlooptocht: het zich, al dan niet in groepsverband, te voet op de platen of kwelders begeven of bevinden, of het zich verzamelen op het vasteland of de eilanden, voorafgaand aan het zich begeven op de platen of kwelders.

Artikel 2

  • 1. Toepassing van deze verordening dient te geschieden in het belang van de veiligheid van degenen die zich te voet op de platen en/ of de kwelders begeven of bevinden.

  • 2. Toepassing van deze verordening kan mede geschieden in het belang van het voor-komen of beperken van schade aan de landschappelijke of natuurwaarden van de Waddenzee.

Artikel 3

  • 1. Een ieder die zich, al dan niet in groepsverband, te voet op de platen of kwelders begeeft of bevindt, wordt geacht voldoende maatregelen te hebben genomen voor de veiligheid van zichzelf.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt tevens voor degene die derden meeneemt voor een wadlooptocht.

Artikel 4

Het houden van een wadlooptocht is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 5 en 6.

Artikel 5

Het in artikel 4 omschreven verbod geldt niet voor:

  • a.

    personen die deelnemen en leiding geven aan een wadlooptocht, die in het bezit van zijn een ontheffing als bedoeld in artikel 6.

  • b.

    de deelnemers aan een wadlooptocht, georganiseerd door een rechtspersooon die in het bezit is van een daartoe door gedeputeerde staten verstrekte vergunning (A-vergunning), alsmede de personen die door de houder van de genoemde vergunning schriftelijk zijn gemachtigd tot het leiden van een wadlooptocht, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9, 12 en 13.

  • c.

    de deelnemers aan een wadlooptocht, georganiseerd door een natuurlijke persoon die in het bezit is van een daartoe door gedeputeerde staten verstrekte vergunning (B-vergunning), alsmede de vergunninghouder zelf.

  • d.

    de natuurlijke persoon, die op basis van een door gedeputeerde staten verstrekte vergunning (C-vergunning) individueel of samen met andere vergunninghouders als bedoeld in dit lid een wadlooptocht mag houden.

  • e.

    hen die zich uit hoofde van hen toegestane werkzaamheden noodzakelijkerwijs op de Waddenzee bevinden.

  • f.

    • de opvarende of opvarenden van een drooggevallen of een voor anker liggend vaartuig die zich op dezelfde plaat of kwelder als het vaartuig bevindt of bevinden en zij met ten hoogste zeven personen zijn, en mits zij terugkeren aan boord van het vaartuig, of:

    • de opvarenden van een drooggevallen of een voor anker liggend  vaartuig die zich op dezelfde plaat of kwelder als het vaartuig bevinden en zij binnen een straal van 500 meter van het vaartuig blijven indien zij met acht of meer personen zijn;

  • g.

    hen die alleen of in een groep van minder dan acht personen vanaf de vastelandkust of vanaf een eiland een aan deze kust of dat eiland grenzende plaat of kwelder betreden teneinde een recreatieve activiteit te ondernemen met een strikt lokaal karakter zoals handmatig pierensteken, peuren, beoefenen zeehengelsport en dergelijke.

Artikel 6

  • 1. Van het in artikel 4 omschreven verbod kunnen gedeputeerde staten een ontheffing verlenen aan hen die deelnemen of leiding geven aan wadlooptochten georganiseerd door instellingen die excursies met een uitgesproken educatief karakter organiseren, en deze tochten beperkt blijven tot door gedeputeerde staten aan te wijzen gebieden.

  • 2. Een aanvraag kan uitsluitend worden ingediend van 1 december tot en met 31 december.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen binnen acht weken na het sluiten van de in het tweede lid genoemde periode. Deze termijn kan éénmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5. Een ontheffing wordt voor de duur van maximaal drie jaren verleend.

  • 6. Gedeputeerde staten verbinden voorschriften aan de in het eerste lid bedoelde ontheffing. De voorschriften hebben betrekking op de veiligheid van de deelnemers en de bescherming van natuurwaarden.

  • 7. Het bepaalde in de artikelen 14 en 15 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1. Een aanvraag voor de in artikel 5 bedoelde vergunning wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. Een aanvraag kan uitsluitend worden ingediend van 1 december tot en met 31 december.

  • 3. De aanvrager legt daarbij alle bescheiden over en verstrekt desgewenst alle inlichtingen, die naar het oordeel van gedeputeerde staten voor een beoordeling van de aanvraag noodzakelijk zijn . Indien de aanvrager een rechtspersoon is, dient deze in ieder geval over te leggen:

    • a.

      de statuten;

    • b.

      een overzicht van personen als bedoeld in artikel 5, aanhef en sub b en hun staat van dienst als wadloopgids over de afgelopen vijf jaar;

    • c.

      een overzicht van de aanwezige hulp- en reddingsmiddelen.

  • 4. Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken na het sluiten van de in het tweede lid genoemde periode. Deze termijn kan éénmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 8

  • 1. Alvorens op de aanvraag te beslissen winnen gedeputeerde staten het advies in van een commissie van deskundigen.

  • 2. De leden van deze commissie worden benoemd door gedeputeerde staten. Zij worden zoveel mogelijk aangezocht uit de kring van personen die, vanwege hun bijzondere betrokkenheid bij het wadlopen, geacht kunnen worden een ter zake kundig oordeel te geven, en uit de kring van personen die geacht kunnen worden deskundig te zijn op het gebied van de bescherming van landschappelijke of natuurwaarden.

  • 3. Gedeputeerde staten stellen nadere regels omtrent de samenstelling en de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 9

  • De vergunning wordt niet verleend indien:

  • 1. ten aanzien van natuurlijke personen:

    • a.

      blijkt dat de aanvrager de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt

    • b.

      blijkt dat de aanvrager naar het oordeel van gedeputeerde staten, de in artikel 8 bedoelde commissie gehoord, niet over voldoende ervaring beschikt in het leiden van wadlooptochten;

    • c.

      de aanvrager naar het oordeel van gedeputeerde staten niet over hulp- en reddingsmiddelen beschikt, die voldoen aan de eisen die daaraan naar het oordeel van gedeputeerde staten gesteld behoren te worden in het belang van de veiligheid van het wadlopen;

  • 2. ten aanzien van rechtspersonen:

    • a.

      de aanvrager niet tot genoegen van gedeputeerde staten kan aantonen dat de in artikel 5 sub b bedoelde personen over voldoende ervaring beschikken in het leiden van wadlooptochten;

    • b.

      de aanvrager naar het oordeel van gedeputeerde staten niet over hulp- en reddingsmiddelen beschikt, die voldoen aan de eisen die daaraan naar het oordeel van gedeputeerde staten gesteld behoren te worden in het belang van de veiligheid van het wadlopen;

  • 3. naar het oordeel van gedeputeerde staten de in artikel 2, tweede lid bedoelde landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden dreigen te worden geschaad of verstoord.

Artikel 10

De machtiging als bedoeld in artikel 5, onder b, kan worden verleend indien de te machtigen persoon in ieder geval de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Artikel 11

De vergunning onderscheidenlijk machtiging voor het leiden van een wadlooptocht als bedoeld in artikel 5 onder a en b mag voor dezelfde wadlooptocht niet worden gebruikt in combinatie

met een andere vergunning onderscheidenlijk machtiging voor het leiden van een wadlooptocht als bedoeld in artikel 5 onder a en b.

Artikel 12

  • 1. De vergunning wordt voor maximaal drie jaren verleend.

  • 2. Gedeputeerde staten verbinden voorschriften aan de vergunning in het belang van de veiligheid van de deelnemers aan een wadlooptocht.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van de in artikel 2, tweede lid genoemde landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden.

  • 4. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de vereiste ervaring die benodigd is om in aanmerking te komen voor een vergunning onderscheidenlijk machtiging.

Artikel 13

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van aantallen deelnemers aan wadlooptochten, alsmede aan plaatsen waar, dagen en tijden waarop en doeleinden waarvoor wadlooptochten worden toegestaan

  • 2. Wadlooptochten zullen niet eerder een aanvang nemen dan drieëneenhalf uur vóór lokaal laagwater, en zullen volgens plan worden beëindigd niet later dan twee uur na lokaal laagwater, tenzij lokale omstandigheden zich tegen deze uiterste vertrek- en aankomsttijden verzetten.

Artikel 14

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen de vergunning intrekken indien:

    • a.

      het belang van de veiligheid van het wadlopen dit naar het oordeel van gedeputeerde staten vordert;

    • b.

      de vergunninghouder niet meer aan één of meer vereisten voor verlening van de vergunning voldoet;

    • c.

      de vergunninghouder zich aan één of meer aan de vergunning verbonden voorschriften niet heeft gehouden;

    • d.

      bij of in verband met het aanvragen van een vergunning onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt zonder welke handelwijze niet tot het verlenen van de vergunning zou zijn overgegaan;

    • e.

      het belang van de in artikel 2, tweede lid genoemde landschappelijke of natuur- wetenschappelijke waarden dit vordert.

  • 2. Gedeputeerde staten gaan hiertoe niet over dan nadat zij de vergunninghouder in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en nadat zij advies van de artikel 8 bedoelde commissie hebben ingewonnen.

Artikel 15

Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde de vergunning schorsen, indien zij een redelijk vermoeden hebben dat één of meer feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 14 zich voordoen.

Artikel 16

De houder van een vergunning, ontheffing of machtiging dient deze bescheiden en overige in

de vergunningvoorschriften bedoelde bescheiden op eerste vordering van de in artikel 17 bedoelde ambtenaren behoorlijk ter inzage af te geven.

Artikel 17

  • 1. Overtreding van de artikelen 4 en 16 wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Met het opsporen van overtredingen van deze verordening zijn belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren en de door gedeputeerde staten aan te wijzen ambtenaren.

Artikel 18

De houders van een vergunning als bedoeld in artikel 2 onder c van de ‘Wadloopverordening Friesland 1983’ onderscheidenlijk ‘Wadloopverordening Groningen 1983’ worden geacht te voldoen aan de eisen van de ‘Wadloopverordening 1996’.

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op een nader door gedeputeerde staten te bepalen datum.

Artikel 20

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Wadloopverordening 1996’.

Ondertekening

Haarlem, 27 september 2010.
Provinciale Staten van Noord-Holland
J.W. Remkes, voorzitter.
I.J.M. Speekenbrink, griffier.