Regeling vervallen per 01-01-2015

Participatieverordening Noordoostpolder 2012

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Participatieverordening Noordoostpolder 2012

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van het college d.d. 1 november 2011, no. 1800-1;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers en artikel 1 van de Wet Participatiebudget,

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de-minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

B E S L U I T

vast te stellen de hierna volgende

Participatieverordening Noordoostpolder 2012.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan en waar de persoon fysiek toe in staat is. Er wordt geen rekening gehouden met opleiding en/of werkervaring. De arbeid mag niet indruisen tegen de persoonlijke integriteit van de mens. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt mede verstaan arbeid in de WSW organisatie op verzoek van de uitkeringsgerechtigde met een WSW indicatie;

    • b.

      Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;

    • c.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • d.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

    • e.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onder a van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden. Tot de doelgroep behoren eveneens personen genoemd in artikel 1 van de wet Participatiebudget;

    • f.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • g.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen.

    • h.

      Maatschappelijke participatie: deelname aan de samenleving en/of een bijdrage leveren aan de samenleving;

    • i.

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6 onder a. van de wet, die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;

    • j.

      ondersteuning: ondersteuning bij arbeidsinschakeling conform artikel 7, eerste lid onder a van de wet

    • k.

      plan van aanpak: een plan conform artikel 44a van de wet;

    • l.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder;

    • m.

      reguliere arbeid: arbeid in een dienstbetrekking waarbij aan de werkgever geen subsidie wordt verstrekt;

    • n.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie;

    • o.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ. Binnen deze verordening wordt met een uitkeringsgerechtigde gelijkgesteld de jongere van 16 of 17 jaar die als werkloos werkzoekende ingeschreven staat bij het UWV werkbedrijf;

    • p.

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen. Als algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is kan een voorziening ook worden ingezet voor het bevorderen van maatschappelijke participatie;

    • q.

      de Wet: de Wet Werk en Bijstand (staatsblad 2003, nummer 375) zoals deze nadien is of wordt gewijzigd.

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, 1e lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het college biedt aan belanghebbenden die behoren tot de doelgroep als genoemd in artikel 3 van deze verordening ondersteuning bij het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 3. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 5. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 6. Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.

Hoofdstuk 2. Doel en doelgroep

Artikel 3. Doelgroep

  • 1. De persoon aan wie op grond van artikel 7 lid 1 onder a van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden.

  • 2. De persoon die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of IOAZ en die voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid is aangewezen op een voorziening.

  • 3. De persoon die woonachtig is in de gemeente Noordoostpolder en behoort tot doelgroep als genoemd in artikel 1 van de Wet Participatiebudget voor zover het betreft een voorziening gericht op het oplossen van laaggeletterdheid, het behalen van een inburgeringsdiploma, schuldhulpverlening.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen voor het verstrekken van voorzieningen aan de doelgroep als genoemd in artikel 1 van de Wet Participatiebudget.

Artikel 4. Doel van de ondersteuning

  • 1. Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het college kan in afwijking van lid 1 aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5. Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

  • 4. Bij de inzet van voorzieningen voor uitkeringsgerechtigden tussen de 18 en 27 jaar, wordt een plan van aanpak opgesteld conform artikel 44a van de wet.

Artikel 6. Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Artikel 7. Verplichtingen

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 6;

    • c.

      het naar vermogen deelnemen aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert;

    • e.

      anderszins het slagen van een traject te bevorderen.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelverordening Wwb Noordoostpolder.

  • 4. Indien de belanghebbende, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de kosten van die voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen

Artikel 8. Beperking

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 9. Algemene bepalingen voor voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW en de IOAZ aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 17 nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • d.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 lid 1 en 2 van deze verordening niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 4. Re-integratie-instrumenten

Artikel 10. Deelname aan projecten

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde verplichten om deel te nemen aan een project gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 11. Activering

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende als onderdeel van een traject in het kader van activering activiteiten aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college kan aan een belanghebbende in het kader van activering activiteiten aanbieden gericht op maatschappelijke participatie.

  • 3. Activiteiten als bedoeld in lid 1 en 2 hebben als doel het wegwerken van belemmeringen, het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt of bij de start van een eigen bedrijf of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 12. Werkervaringsplaats

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende als onderdeel van een traject een werkervaringsplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werkervaringsplaats heeft als doel de uitkeringsgerechtigde werkritme en/of werkervaring op te laten doen.

  • 3. De werkervaringsplaats kan, indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, gecombineerd worden met scholing.

  • 4. De werkervaringsplaats vindt voor de uitkeringsgerechtigde plaats met behoud van uitkering.

  • 5. Een werkervaringsplaats duurt 6 maanden, met de mogelijkheid van een verlenging met 6 maanden.

  • 6. Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 13. Scholing op additionele werkplek

  • 1. Aan de belanghebbende die additionele arbeid verricht als genoemd in artikel 10a, eerste lid van de wet en die niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende;

    • c.

      de relevantie voor de arbeidsmarkt.

Artikel 14. Re-integratiebaan

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een re-integratiebaan aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De re-integratiebaan heeft als doel de belanghebbende beroepsgerichte werkervaring te laten opdoen, eventueel in combinatie met functiegerichte scholing.

  • 3. Het college kan aan de werkgever waar de belanghebbende wordt geplaatst een subsidie voor een deel van de loonkosten toekennen.

  • 4. De hoogte van de subsidie wordt door het college individueel vastgesteld en gebaseerd op de productiviteit van de belanghebbende en de mate van begeleiding door de werkgever.

  • 5. De re-integratiebaan duurt maximaal 2 jaar.

  • 6. De re-integratiebaan kan na 2 jaar verlengd worden voor de uitkeringsgerechtigde waarvan is vastgesteld dat deze blijvend is aangewezen op gesubsidieerde arbeid.

  • 7. Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 15. Verloning

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een traject aanbieden in de vorm van een betaalde baan bij een daarvoor aangewezen instelling.

  • 2. De op grond van dit artikel aangeboden baan wordt niet beschouwd als reguliere arbeid.

  • 3. Het college kan hiervoor nadere regels stellen.

Artikel 16. Scholing

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 17. Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een persoonsgebonden re-integratiebudget verstrekken.

  • 2. Een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt uitsluitend verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde die geen gebruik maakt van een voorziening als genoemd in artikel 9, 10, 11, 12, 13, 14 van deze verordening.

  • 3. Een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstrekt na een daartoe door de uitkeringsgerechtigde ingediend verzoek. Het budget wordt verstrekt als het college van mening is dat het traject dat de uitkeringsgerechtigde wil volgen bijdraagt aan de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde.

  • 4. Het college kan hiervoor nadere regels stellen.

Hoofdstuk 5. Inkomensvrijlating en premies

Artikel 18. Inkomensvrijlating

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die parttime arbeid aanvaardt heeft recht op vrijlating van inkomsten uit arbeid conform artikel 31 lid 2 onder n van de wet.

  • 2. Lid 1 is uitsluitend van toepassing als de inkomsten van de uitkeringsgerechtigde minder bedragen dan de voor hem geldende norm.

Artikel 19. Premies

  • 1. Het college kan conform artikel 31, tweede lid, onder j van de wet aan een uitkeringsgerechtigde een premie toekennen.

  • 2. Voor de vaststelling of een uitkeringsgerechtigde recht heeft op een premie kan het college advies inwinnen bij derden.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen omtrent het verstrekken van premies.

Artikel 20. Uitstroompremie

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde die tenminste twee kalenderjaren onafgebroken geheel werkloos is geweest en minimaal 6 maanden een algemene uitkering op grond van de wet, de Wet investeren in jongeren, de IOAW of IOAZ heeft ontvangen, en aansluitend een dienstbetrekking aanvaardt of zelfstandig een bedrijf start, kan een uitstroompremie worden verstrekt.

  • 2. Het recht op een uitstroompremie overeenkomstig het in lid 1 gestelde, ontstaat als er 6 maanden aaneengesloten arbeid in dienstbetrekking(en) of als zelfstandige is verricht waarbij geen (aanvullende) bijstandsuitkering ter voorziening in de kosten van levensonderhoud of een uitkering op grond van het Bbz wordt ontvangen.

  • 3. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de verplichtingen genoemd in de wet of in artikel 7 van deze verordening in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4. De uitstroompremie bedraagt maximaal € 500,- netto en wordt eenmalig beschikbaar gesteld.

  • 5. De uitkeringsgerechtigde vraagt een uitstroompremie zelf aan.

  • 6. Het college kan het in dit artikel genoemde bedrag aanpassen.

Artikel 21. Premie additionele arbeid

  • 1. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens € 250.

  • 2. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de wet voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 24. Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als “Participatieverordening Noordoostpolder” en treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 25. Intrekking bestaande verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Participatieverordening Wwb Noordoostpolder, vastgesteld op 9 september 2010, en de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren, vastgesteld op 17 december 2009, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering
Van 15 december 2011,
de griffier, de burgemeester,

Toelichting Participatieverordening Noordoostpolder

ALGEMEEN

Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij het vergroten van de participatie van burgers die horen tot de doelgroep. Participatie houdt in dat een burger meedoet in de samenleving en/of een bijdrage levert aan die samenleving.

Het Participatiebeleid van de gemeente Noordoostpolder is gebaseerd op de volgende doelstelling:

Iedere inwoner doet mee aan de samenleving naar eigen vermogen en op maximaal niveau.

De opdracht om de ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wwb en artikel 1 van de wet Participatiebudget. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 Wwb.

Deze verordening wordt per 1 januari 2012 ingevoerd, omdat de Wwb op die datum op een aantal punten wijzigt. Ook wordt de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012 ingetrokken, waardoor inwoners tussen de 18 en 27 jaar niet langer een beroep kunnen doen op deze wet. Jongeren vallen in het vervolg weer onder de Wwb en daarmee ook onder de Participatieverordening Noordoostpolder 2012.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In lid 2 onder a is opgenomen dat een uitkeringsgerechtigde met een WSW indicatie op vrijwillige basis geplaatst kan worden bij het WSW bedrijf. Dit maakt het mogelijk om uitkeringsgerechtigden op de WSW wachtlijst arbeid en daarmee een zinvolle dagbesteding aan te bieden in afwachting van definitieve plaatsing binnen de WSW.

Het begrip belanghebbende, zoals opgenomen onder lid 2 c, wijkt af van het begrip belanghebbende zoals opgenomen in de Awb.

In lid 2 onder h is het begrip “maatschappelijke participatie” opgenomen. Maatschappelijke participatie is onder te verdelen in deelname aan de samenleving en een bijdrage leveren aan de samenleving. Van het eerste is sprake wanneer iemand bijvoorbeeld contact onderhoudt met familie, vrienden of buren. Iemand draagt bij aan de samenleving wanneer hij of zij bijvoorbeeld lid is van een vereniging of vrijwilligerswerk verzorgt.

In lid 2 onder n en p is aangegeven dat een voorziening of een traject gericht is op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie. De term maatschappelijke participatie is toegevoegd om een sluitende beschrijving te geven.

Artikel 2

De Wwb en de wet Participatiebudget geven aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken heeft met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 3

De wet Participatiebudget geeft aan dat de gemeente aan alle burgers een voorziening kan verstrekken. In dit artikel onder lid 3 is de doelgroep beperkt tot inwoners van de gemeente die laaggeletterd en/of nog niet ingeburgerd zijn. Daarnaast kan een voorziening worden aangeboden aan mensen die behoefte hebben aan schuldhulpverlening. Deze groep is toegevoegd omdat schulden als een grote belemmering worden ervaren bij het zoeken naar en vinden van betaalde arbeid en het bevorderen van maatschappelijke participatie. Bovendien biedt dit de mogelijkheid om schuldhulpverlening vanuit het participatiebudget te betalen.

Artikel 4

Het doel van de ondersteuning, zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid. Ondersteuning voor belanghebbenden is, als algemeen geaccepteerde arbeid niet bereikbaar is, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

De Wwb verplicht het college om bij het verlenen van bijstand aan jongeren tussen 18 en 27 jaar een plan van aanpak op te stellen. In dit plan is de ondersteuning aan de jongere uitgewerkt en zijn de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling opgenomen. Voor de volledigheid is deze verplichting ook opgenomen in deze verordening.

Artikel 6

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

Artikel 7

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. In artikel 9 Wwb is vastgelegd dat de uitkeringsgerechtigde van 18 tot 65 jaar verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden zonder dat gebruik gemaakt wordt van een voorziening. De uitkeringsgerechtigde is eveneens op grond van artikel 9 verplicht om deel te nemen aan een voorziening of mee te werken aan een onderzoek indien het college dit noodzakelijk acht. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 8

Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld WW) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.

Artikel 9

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.

Het tweede lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft voornamelijk tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10

Dit artikel is erop gericht om de mogelijkheid te creëren een uitkeringsgerechtigde, die maar enigszins kan werken of dagritme nodig heeft, meteen binnen enkele dagen na de aanvraag om een uitkering voor 20 tot 32 uur per week bezig te houden met productiewerk of andere activiteiten.

Artikel 11

Bij activering wordt een onderscheid gemaakt tussen activiteiten gericht op arbeidsinschakeling en activiteiten gericht op maatschappelijke participatie. Activering gericht op arbeidsinschakeling is vooral gericht op het wegwerken van belemmeringen en het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Activering gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie kan bestaan uit het deelnemen aan educatieve activiteiten of het zoeken van hulp bij de aanpak van problemen. Activering wordt door de gemeente zo lang mogelijk gezien als een eerste stap op weg naar werk door het opheffen van allerlei belemmeringen die werkaanvaarding in de weg staan. De doelgroep wordt gevormd door werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet in staat zijn deel te nemen aan een re-integratietraject naar regulier werk vanwege in de persoon gelegen factoren. Er is vaak sprake van een meervoudige problematiek zoals huisvesting, schulden, verslaving, geen arbeidsritme, verstoord dag-nachtritme, sociaal niet vaardig, geen goed zelfbeeld, gebrek aan eigenwaarden, taalachterstand, gezondheidsproblemen. Voor een deel van de belanghebbenden zal het erg lang duren, zo niet: onmogelijk zijn, om uit deze fase te geraken. Voor die groep kan er een moment aanbreken dat er trajecten met een zorgkarakter afgesproken worden.

Re-integratieactiviteiten kunnen ook gericht zijn op het starten van een eigen bedrijf.

Artikel 12

Het begrip werkervaringsplaats geeft aan dat op een gestructureerde manier aan steeds terugkerende werkzaamheden wordt deelgenomen. Doorgaans bedoeld om werkritme en/of ervaring op te doen, eventueel in combinatie met opleiding.

Deze activiteiten kunnen bestaan uit dagopvang, vrijwilligerswerk, stage binnen een bedrijf, maatschappelijke participatie, blijvers in de SW enz. Doorstroom naar werk hoeft (nog) geen hoofddoel te zijn, maar kan wel gevolg zijn. Doorgaans vindt dit plaats met behoud van uitkering. Het uitgangspunt is dat de baan tijdelijk is.

Artikel 13

Bij de introductie van het begrip participatiebanen in de Wwb is extra aandacht gevraagd voor personen zonder startkwalificatie. Iemand die 6 maanden gewerkt heeft moet een scholingsaanbod krijgen van de gemeente. Bij de keuze voor scholing wordt rekening gehouden met de ervaringen van degene waar de belanghebbende werkt, de wens van de belanghebbende en de relevantie van de arbeidsmarkt. Dat wil zeggen dat er niet opgeleid wordt voor werkloosheid maar dat de scholing moet bijdragen aan het makkelijker vinden van duurzaam regulier werk.

Artikel 14

Het gaat hier vooral om een combinatie van leren en werken, waarbij het nadrukkelijk de bedoeling is om beroepsgerichte ervaring op te doen en functiegerichte scholing te volgen. Hier is sprake van loonbetaling met allerlei subsidiemogelijkheden, waarbij in ieder geval de werkgever betaalt voor de geleverde prestatie. Deze wordt individueel vastgesteld, afhankelijk van de geleverde (en in tijd groeiende) prestatie. Gesubsidieerde arbeid dient (vanuit de klant gezien) altijd tijdelijk te zijn. Er dient sprake te zijn van een maximale periode van 2 jaar.

De mate van begeleiding door de werkgever moet bij de bepaling van de hoogte van de subsidie meegenomen kunnen worden, zodat werkelijk voor het netto resultaat betaald wordt. Het maakt dan in feite geen verschil of dit in de profit of de non-profit sector plaatsvindt. Doordat namelijk voor de geleverde prestatie navenant betaald wordt, kan er geen sprake zijn van concurrentievervalsing e.d.

Gesubsidieerde arbeid is een belangrijke voorziening voor klanten die lang uit het arbeidsproces zijn, of om andere redenen een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Zij kunnen via een gesubsidieerde baan werkervaring opdoen en zo hun kansen op een reguliere baan vergroten. Gesubsidieerd werk is naar het oordeel van de gemeente Noordoostpolder meer een instrument om mensen uiteindelijk toe te kunnen leiden naar regulier werk dan een doel op zich.

Artikel 15

Voor het behoud van arbeidsritme kan voor een deel van de belanghebbenden het instrument verloning worden ingezet. Hierbij wordt de belanghebbende geplaatst bij een daarvoor aangewezen bedrijf. Het bedrijf neemt de belanghebbende voor een afgesproken periode in dienst, zorgt voor een werkplek, begeleiding en bemiddelt naar regulier werk bij een andere werkgever. Het bedrijf ontvangt een vergoeding voor de loonkosten en de begeleiding. Verloning is geen einddoel maar een re-integratie-instrument.

Artikel 16

Uitgangspunt is de kortste weg naar reguliere, algemeen geaccepteerde arbeid. Als het vinden of houden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.

Artikel 17

Het Persoonsgebonden Re-integratiebudget is een reguliere re-integratievoorziening, met een geheel eigen gezicht. Tot nu toe wordt de inhoud van het traject zoveel mogelijk afgestemd op de situatie van de klant, maar feitelijk bepaald door de klantmanager of het re-integratiebedrijf. Bij het PRB bepaalt de klant de inhoud van zijn traject.

Met het PRB wordt aangesloten bij de maatwerkgedachte. De klant neemt met het PRB immers zélf het initiatief om zijn eigen re-integratietraject in te richten. Het college stelt nadere regels voor de wijze waarop een PRB kan worden aangevraagd, de voorwaarden waaraan een belanghebbende moet voldoen en de eisen die aan de re-integratiepartner worden gesteld.

Artikel 18

De Wwb biedt beperkte mogelijkheden om inkomsten uit arbeid gedurende maximaal 6 maanden gedeeltelijk buiten beschouwing te laten. Een persoon die na een periode van werkloosheid weer gaat werken krijgt te maken met allerlei veranderingen in zijn leven. Er moet anders en meer georganiseerd worden en gaandeweg lopen mensen soms tegen allerlei praktische problemen op. Iemand die fulltime gaat werken en daarmee uit de bijstand krijgt per direct een hoger inkomen door belastingvoordelen. Iemand die parttime gaat werken heeft wel belastingvoordelen, maar deze worden teniet gedaan doordat alle inkomsten worden gekort op de bijstand.

Het tijdelijk vrijlaten van inkomsten kan in die periode een stimulans zijn om door te zetten en laat zien dat werken loont.

Artikel 19

De Wwb biedt het college de mogelijkheid om premies te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden. Dat wordt met dit artikel nogmaals benadrukt.

Artikel 20

Het premiebeleid van de gemeente Noordoostpolder is op basis van de Participatieverordening Noordoostpolder 2010 gebaseerd op de zogenaamde ‘activeringsladder’, waarbij aan elke trede op de ladder een premie is gekoppeld. Omdat besloten is vanaf 2012 niet langer met de activeringsladder te werken (zie Beleidsplan participatiebudget 2011-2013), is ook het premiebeleid herzien.

In de huidige verordening maken we gebruik van de mogelijkheid om premies te verstrekken door het bieden van een uitstroompremie. Personen die langdurig werkloos zijn geweest en vervolgens door 6 maanden aaneengesloten arbeid te verrichten volledig uitkeringsafhankelijk zijn, kunnen deze premie aanvragen.

Omdat het uitgangspunt is dat uitkeringsgerechtigden algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen, beperken we het premiebeleid van de gemeente Noordoostpolder tot een uitstroompremie. De uitstroompremie is nadrukkelijk bedoeld om uitkeringsgerechtigden te stimuleren om door middel van reguliere arbeid in een eigen inkomen te voorzien.

Artikel 21

De wet regelt dat aan iemand die een participatiebaan heeft (oftewel additionele arbeid verricht) steeds na zes maanden een premie moet worden verstrekt. Voor de hoogte van de premie is gekozen voor een bedrag dat de helft bedraagt van de uitstroompremie.

Artikel 22

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

Artikel 23, 24 en 25

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.