Regeling vervallen per 01-01-2013

Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2012

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 november 2011, no. 176800-1;

gelet op artikel 8, lid 1, sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald,

B E S L U I T:

vast te stellen de:

Onder voorbehoud van vaststelling en inwerkingtreding van de wijzigingen in de Wet werk en bijstand (wetsvoorstel 32815) per 1 januari 2012;

Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2012

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsomschrijving.

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      woonkosten:

      indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de wet op de huurtoeslag;

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de onderhoudskosten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak-belasting, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder.

Hoofdstuk 2. Categorieën.

Artikel 2. Categorie-aanduidingen.

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    - alleenstaande;

    - alleenstaande ouder;

    - gezin.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm.

Artikel 3. Toeslagen bij niet(-gehele) kostendeling van alleenstaanden enalleenstaande ouders van 21 jaar en ouder.

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder, van 21 tot 65 jaar, hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande van 21 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, vastgesteld op 0% van het netto minimumloon.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande van 22 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande van 23 tot 65 jaar of alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag; dit is maximaal 20% van het netto minimumloon.

  • 4. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande van 23 tot 65 jaar of alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar op wie het derde lid niet van toepassing is 10% van het netto minimumloon.

  • 5. De noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, indien kan worden beschikt over een inkomen dat gelijk is of hoger is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag.

Artikel 4. Verlagen bijstandsnorm voor geheel of gedeeltelijk woningdelende gezinnen.

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld, indien het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor het gezin op wie het eerste lid van toepassing is 10% van het netto minimumloon.

  • 3. Artikel 3, lid 5 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlagen bijstandsnorm of toeslag als gevolg van de woonsituatie.

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de betrokkene geen kosten zijn verbonden, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van het netto minimumloon.

Artikel 6. Anti-cumulatieartikel

Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artikelen 4 en 5 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 21 van de wet.

Artikel 7.

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de wet.

Artikel 8.

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen.

Artikel 10. Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2012" en treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 11. Intrekking bestaande verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2010, vastgesteld op 29 juni 2010, en de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren, vastgesteld op 17 december 2009, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 15 december 2011,
De griffier,                                      De voorzitter,

Toelichting Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2012

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 Wwb, de zogenaamde toeslagenverordening.

Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 Wwb.

Het college verhoogt in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en passen in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.

Norm

De Wwb kent drie basisnormen voor bijstand:

  • a.

    gezin: 100% van het wettelijk minimumloon

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm / wettelijk minimumloon

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm / wettelijk minimumloon

Hierbij is opgemerkt dat ‘gezinsnorm’ en ‘wettelijk minimumloon’ synoniemen voor elkaar zijn.

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gezinsnorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:

  • -

    90% van de gezinsnorm voor alleenstaande ouders;

  • -

    70% van de gezinsnorm voor alleenstaanden.

Het college houdt echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten en kosten van duurzame gebruiksgoederen delen. Het college stelt in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Verlagingen

De Wwb kent de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gezinnen (artikel 26 Wwb);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 Wwb);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 Wwb);

  • -

    verlaging in verband met de hoogte van het wettelijke minimumjeugdloon (artikel 29 Wwb).

Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie toe te passen vanwege de volgende redenen:

  • -

    verlaging van de norm wegens schoolverlating leidt niet alleen tot ingewikkelde en ondoorzichtige regelgeving, het leidt ook tot rechtsongelijkheid ten opzichte van bijstandsgerechtigden die niet studeren in de periode voorafgaande aan de bijstandsperiode;

  • -

    een cliënt met een bijstandsuitkering moet in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voorzien. Niet duidelijk is waarom de kosten van het bestaan gedurende het eerste halfjaar na het beëindigen van een studie of opleiding lager zouden zijn;

  • -

    het aantal schoolverlaters in de gemeente Noordoostpolder op het totale cliëntenbestand is dusdanig klein, dat de uitvoering van deze verlagingsmogelijkheid meer kost dan het de gemeente oplevert.

De overige verlagingen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4 van deze verordening.

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Wwb afwijkend vast stellen.

Hoogte uitkering

De hoogte van de uitkering van algemene bijstand kan kortom als volgt worden berekend:

  • 1.

    basisnorm

  • 2.

    a) optellen toeslag (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) of

    b) korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gezinnen)

    3. korten met verlaging wegens woonsituatie (bij voorrang op de toeslag).

Invoering verordening

Deze verordening wordt per 1 januari 2012 ingevoerd, omdat de Wwb op die datum op een aantal punten wijzigt. Ook wordt de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012 ingetrokken, waardoor inwoners tussen de 18 en 27 jaar niet langer een beroep kunnen doen op deze wet. Jongeren vallen in het vervolg weer onder de Wwb en daarmee ook onder de Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2012.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1.

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet Bestuursrecht (Awb).

Artikel 2.

Artikel 8, eerste lid, sub c en artikel 30 van de Wwb schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorieënindeling is gebaseerd op de Wwb.

Artikel 3.

Lid 1:

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin), maar om alle uitgaven waarbij gezinnen een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd, kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als thans het geval is met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of de betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving beoogt het kabinet uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de uitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Lid 2:

Artikel 29 van de Wwb bepaalt dat de toeslag voor 21- en 22-jarigen kan worden verlaagd wanneer de hoogte van de toeslag een belemmering kan zijn voor de aanvaarding van arbeid. Vergelijking met het netto minimumloon voor 21 en 22-jarigen leert dat het verschil tussen de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 20% en het minimumloon voor deze leeftijdscategorie minimaal is. Daarom wordt de toeslag voor alleenstaande 21-jarigen vastgesteld op 0% van het netto minimumloon en voor alleenstaande 22-jarigen, die de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet (gedeeltelijk) kunnen delen met een ander, op 10% van het netto minimumloon.

Lid 3:

Artikel 30, tweede lid Wwb schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande van 23 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wwb. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. Deze verordening volstaat met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld.

Lid 4:

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het netto minimumloon per inwonende. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de maximale toeslag van 20% als gevolg van de optredende schaalvoordelen verlaagd tot 10% van het netto minimumloon.

Lid 5:

De toeslag bedraagt het maximum van 20% wanneer de noodzakelijke kosten niet met een ander kunnen worden gedeeld, omdat geen ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag bedraagt 10% wanneer de kosten wel, maar niet geheel, kunnen worden gedeeld. Er wordt geen toeslag gegeven als de kosten geheel kunnen worden gedeeld (zoals bij gezinnen het geval is).

De feitelijke mogelijkheid tot het delen van de kosten moet wel aanwezig zijn. Heeft de inwonende geen of een te laag inkomen, dan kunnen de kosten feitelijk niet worden gedeeld en kan de beperking van de toeslag tot 10% niet worden gerechtvaardigd.

De kosten kunnen wel worden gedeeld wanneer de inwonende tenminste beschikt over een inkomen hoger of gelijk aan het bedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs op grond van de Wet Studiefinanciering 2000. Van de inwonende kan dan een zodanige bijdrage in de kosten worden verwacht dat sprake is van het daadwerkelijk delen van de kosten, waardoor de korting van 10% op de toeslag van de belanghebbende gerechtvaardigd is.

Artikel 4.

Lid 1:

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden zelf.

Lid 2:

Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de uitkeringsgerechtigden.

Lid 3:

De inhoud is overeenkomstig de toelichting op artikel 3, lid 5.

Artikel 5.

Lid 1:

Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 Wwb als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie. De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd. Hiervan kan sprake zijn bij het bewonen van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in geval van krakers. Hiervan is ook sprake als een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige of ex-partner, de woonlasten van de woning betaalt. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan bijstand.

Lid 2:

Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen woonkosten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden of als er in het geheel geen woning wordt bewoond, verlaagt het college de norm met 18% van de gezinsnorm.

Artikel 6.

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden, zoals die zijn genoemd in de artikelen 3 tot en met 5, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Overigens wordt het ontbreken van een toeslag of het geven van een lagere toeslag ook beschouwd als een verlaging als rekening wordt gehouden met de effecten van cumulatie.

Artikel 7.

Van kracht blijft artikel 18, eerste lid van de wet waar is gesteld dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon. Dit wordt nadrukkelijk gesteld in artikel 30, vierde lid, van de wet.

Artikel 8.

De wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het college. Het college kan deze bevoegdheid, overeenkomstig hetgeen hierover in de Algemene Wet Bestuursrecht en de Gemeentewet is geregeld, mandateren aan ambtenaren.

Artikel 10 en 11.

Deze artikelen behoeven geen toelichting.