Regeling vervallen per 01-01-2019

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2018

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2015

Inhoudsopgave

Inleiding

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten

  • -

    Opdracht vanuit de jeugdwet aan de gemeente

  • -

    Deelplan Jeugd, verordening en de beleidsregels

  • -

    Basisuitgangspunten voor de beleidsregels jeugdhulp

Hoofdstuk 2 Procedures toegang tot een individuele voorziening

  • -

    Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie of justitiële jeugdinrichting

  • -

    Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

  • -

    Toegang via huisarts, kinderarts en medisch specialist

  • -

    Toegang via sociaal team van de gemeente

    • Ondersteuningsplan, hulpverleningsplan, plan van aanpak of familiegroepsplan?

  • -

    Vrij toegankelijke en individuele voorzieningen

  • -

    Individuele voorziening

    • Spoedeisende gevallen

    • Privacy

    • Toegang dagbehandeling en regionale jeugdzorg via Specialistentafel

Hoofdstuk 3 Beoordeling aanspraak/aanvraag

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden Budget jeugdhulp

  • -

    Wie kunnen gebruik maken van een PGB jeugdhulp?

  • -

    Gebruikelijke zorg en mantelzorg

  • -

    Weigeringsgronden PGB-jeugdhulp

  • -

    Trekkingsrecht via de sociale verzekeringsbank

  • -

    Evaluatie PGB

Hoofdstuk 5 Hulpmiddelen 18- vanuit WMO

Hoofdstuk 6 Tegengaan oneigenlijk gebruik en fraude

Hoofdstuk 7 Overige regels en bepalingen

  • -

    Clientondersteuning, vertrouwenspersoon en klachtafhandeling

  • -

    Klachtenafhandeling en inspraak

  • -

    Overgangsrecht

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

  • -

    Hardheidsclausule

  • -

    Citeertitel en inwerkingtreding

Bijlagen:

  • -

    Bijlage 1 Gebruikelijke zorg

    • Specifiek met betrekking tot jeugdigen

    • In relatie tot de beleidsregels WMO

  • -

    Bijlage 2 Woonplaatsbeginsel

  • -

    Bijlage 3: Top tien van beschermende factoren

  • -

    Bijlage 4: Risicofactoren en beschermende factoren

Inleiding

Inleiding

De stelselherziening geeft de gemeente de kans om hulp dichterbij te organiseren, om beter aan te sluiten bij de vragen van gezinnen in de eigen wijk, in de school, in de eigen omgeving. Dit betekent voor professionals dat zij naast het gezin staan en gezamenlijk met het gezin vanuit diens context op zoek gaan naar antwoord op de vraag. Omdat de professionals de context van de gezinnen kennen, kunnen de antwoorden op de vragen effectiever zijn voor de gezinnen. Er wordt gekozen voor een aanpak die risicofactoren en beschermende factoren binnen gezinnen in beeld brengt en op basis hiervan wordt ondersteuning geboden, waar nodig.

Integraal

Omdat professionals de gezinnen in hun omgeving kennen, zien zij een bredere context en kunnen samen met het gezin beter beoordelen waar het antwoord op de vraag ligt.

Vroegsignalering, lichtere vormen van hulp

Gezinnen waar sprake is van problematiek kunnen eerder gesignaleerd worden waardoor lichtere vormen van hulp wellicht oplossingen kunnen bieden. Soms kan volstaan worden met inzet van vrijwilligers of ervaringsdeskundigen of andere informele vormen van hulp.

Inzet sociaal netwerk, eigen kracht

Omdat professionals gezinnen kennen, is het voor hen gemakkelijker de leden van het gezin aan te spreken op eigen mogelijkheden, talenten en hen te stimuleren een beroep te doen op het eigen sociale netwerk.

Innovatie

De vernieuwing is vooral gericht op het hanteren van een andere werkwijze binnen de gezinnen, wat kunnen gezinnen zelf of met behulp van hun sociaal netwerk, het in kaart brengen van risicofactoren en beschermende factoren (zie verder het deelplan jeugd) en hierop focussen in het werk, een praktische benadering, die aansluit bij de dagelijkse gang van zaken in het gezin, waarbij het van belang is gezinnen te leren zien waar hun eigen mogelijkheden en hun krachten liggen om zichzelf te redden.

Ook zit de vernieuwing in het ontwikkelen van een nieuwe zorginfrastructuur binnen de gemeente met de opbouw van sociale teams, een interventieoverleg, een specialistentafel, waarvan het doel is om in het kader van de nieuwe jeugdwet zo normaal mogelijk, zo snel mogelijk, zo dichtbij mogelijk, zo licht als mogelijk vormen van ondersteuning te kunnen bieden als dit nodig is.

Daarnaast wordt aanbieders gevraagd om nieuwe arrangementen gezamenlijk met gezinnen te ontwikkelen waarin samenwerking wordt gevraagd van verschillende partijen, gecombineerde vormen van vrijwillige inzet en inzet van professionals, van lichte vormen van inzet met een zwaardere consultfunctie op de achtergrond etc.

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten

Juridische status

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4.81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

Geen algemeen verbindend voorschrift

Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Feitelijk gaat het dan om een geschreven geldende gedragslijn met betrekking tot een bepaald beleid. Het gaat over de vaststelling van feiten, wet interpreterend beleid of de toepassing van de bepalingen in de verordening. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens door het College vastgesteld beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.

Goed samenhangend stelsel

De beleidsregels jeugdhulp (en maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder) strekken ertoe tot een goed samenhangend stelsel over de beoordeling van individuele voorzieningen (maatwerkvoorzieningen in de WMO) te komen voor inwoners van de gemeente die niet of nog niet zelf of met hulp van anderen in staat zijn tot zelfredzaamheid en participatie. De beleidsregels volgen in principe zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening. Er zijn dus hoofdstukken over de verschillende terreinen waarop individuele voorzieningen kunnen worden verstrekt en hoe de aanspraak daarop wordt beoordeeld. Kernbegrippen zijn eigen verantwoordelijkheid, uitgaan van te bereiken resultaten en het leveren van maatwerk.

Wat wordt van burgers en met name ouders verwacht

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de ondersteuning en stimulering van hun kinderen bij het opgroeien. We gaan ervanuit dat ouders die in staat zijn om ondersteuning te vragen deze ondersteuning regelen vanuit hun eigen sociale netwerk en in hun eigen omgeving. De gedachte om bij het bieden van ondersteuning eerst te kijken naar wat een jeugdige/ouders zelf kan of zelf kunnen organiseren binnen het sociale netwerk om daarmee de situatie in positieve zin te veranderen, wordt meer gemeengoed. Ondersteuning en hulp zijn gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het handelingsrepertoire van opvoeders.

Een beroep doen op de sociale omgeving

Tot de eigen verantwoordelijkheid van de burgers behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden - zijn eigen sociale netwerk - alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun kinderen, partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Met komst van de Jeugdwet en de Wmo 2015 wordt het automatisme doorbroken dat burgers zich bij elke ondersteuningsvraag tot de gemeente wenden. In de omslag die in gang wordt gezet, is het niet meer vanzelfsprekend dat de gemeente bij iedere ondersteuningsvraag bijspringt. Uitgangspunt is dat iedere burger eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.

Niemand wordt uitgezonderd

Hiermee wordt niet uit het oog verloren dat iedereen een beroep mag doen op de gemeente. Geen enkele cliënt wordt op voorhand uitgezonderd van de toegang tot jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Eenieder kan zich melden met een ondersteuningsvraag. In het onderzoek dat het College na de melding uitvoert, zullen eigen kracht, eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden van de sociale omgeving worden betrokken en meegewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen over het al dan niet bieden van ondersteuning vanuit de gemeente. Het College beoordeelt in dit soort gevallen welke ondersteuning een bijdrage levert aan het realiseren van een passend arrangement op basis van het principe 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon.

Verantwoordelijk tot indicatie Wet langdurige zorg

De gemeente is verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning van onze burgers tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op dat moment is langs de weg van zorginhoudelijke criteria vastgesteld dat iemand vanwege beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. De (verblijfs-)zorg voor jeugdigen die in verband met hun verstandelijke beperking levenslang levensbrede zorg nodig hebben krijgen zorg op grond van de Wlz. Zij hebben blijvende behoefte aan intensieve verblijfszorg. Het kan daarbij gaan om jeugdigen met een licht verstandelijke handicap met ernstige gedragsproblemen en kinderen met (een) zware lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking(en). Alleen indien de zorgintensiteit zodanig is dat het wonen in de eigen leefomgeving niet meer veilig en verantwoord zou zijn, is de Wlz aan de orde.

Voor opvoedingsondersteuning kan een beroep worden gedaan op gemeenten in het kader van de Jeugdwet.

Thuis blijven wonen met indicatie Wlz

Cliënten kunnen niet alleen de mogelijkheid krijgen om zorg in natura thuis in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt) af te nemen maar dat zij er ook voor kunnen kiezen om slechts delen (modules) van het pakket aan zorg in natura thuis geleverd te krijgen. Dit wordt het ‘modulair pakket thuis’ (mpt) genoemd. Op basis van de tot het geïndiceerde zorgprofiel behorende vormen van zorg spreekt de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) met het zorgkantoor af welke zorg hij in welke omvang in natura thuis wil ontvangen. Het mpt kan, anders dan een vpt, worden gecombineerd met een persoonsgebonden budget. Voorts kan de ene module (functie) ingekocht worden bij de ene zorgaanbieder, en de andere module bij een andere zorgaanbieder. Ook dit kan met het vpt niet.

Leeftijdsgrenzen jeugdhulp

Uitgangspunt is een leeftijdsgrens van 18 jaar voor jeugdhulp en jeugdbescherming, meer specifiek:

  • ·

    Voor de jeugdhulp die wordt ingezet geldt op basis van de Jeugdwet een leeftijdsgrens van 18 jaar.

  • ·

    Jeugdhulp kan doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, indien de hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits het voldoet aan de voorwaarden.

  • ·

    Voor de gesloten jeugdzorg bestaat de mogelijkheid om jeugdhulp door te laten lopen tot hooguit zes maanden na het 18e levensjaar.

  • ·

    Continuïteit van zorg 18- -> 18+. Er moet een goede overdracht plaatsvinden, zodra een jongere na zijn 18e levensjaar onder een ander wettelijk kader komt te vallen. Het streven is dat de zorg -indien gewenst- bij dezelfde zorgaanbieder wordt verleend.

  • ·

    Het overgangsmoment 18- naar 18+, waarbij de beleidsregels die voor de WMO gelden, wordt in het ondersteunings-/gezinsplan opgenomen om de continuïteit van de ondersteuning te waarborgen.

Opdracht vanuit de jeugdwet aan de gemeente

In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp zoals jeugd-GGZ, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De verantwoordelijkheid van gemeenten omvat:

  • -

    het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod;

  • -

    het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

  • -

    het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp als jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden;

  • -

    de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

  • -

    het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling;

  • -

    de regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid;

  • -

    het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners.

Definitie Jeugdhulp

  • 1.

    Ondersteuning, hulp en zorg, met uitzondering van preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van het jeugdstrafrecht.

De verantwoordelijkheid van de gemeente voor de toegang tot jeugdhulp omvat:

  • organiseren van herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp;

  • waarborgen dat passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is;

  • voorzien in een consultatiefunctie voor professionals die werken met jeugdigen;

  • mogelijk maken van directe interventie in crisissituaties;

  • bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, zo snel mogelijk specialistische hulp inschakelen of een verzoek tot onderzoek door de raad bij de kinderbescherming overwegen;

  • kosteloos en anoniem advies beschikbaar stellen voor jeugdigen met vragen over opgroeien en opvoeden (kindertelefoon).

De Jeugdwet geeft gemeente daarnaast de opdracht:

  • ervoor te zorgen dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon;

  • rekening te houden met de gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond;

  • waar mogelijk keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de voorzieningen;

  • alle inwoners, met name jeugdigen en hun ouders, een rol te geven bij de voorbereiding van beleid inzake jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering.

Positie van ouders en jeugdige

Het is belangrijk dat ouders en jeugdigen worden betrokken bij hun eigen hulpverleningsproces en dat wordt uitgegaan van hun mogelijkheden om regie te voeren over hun eigen leven. De rechtspositie van jeugdigen en ouders wordt in de Jeugdwet vorm gegeven door bepalingen over:

  • de verplichte informatie aan jeugdigen en ouders over de te verlenen jeugdhulp;

  • het toestemmingsvereiste;

  • een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling;

  • medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders (cliëntenraad).

Het is de verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om aan deze eisen te voldoen.

Positie pleegouders

Pleegouders hebben het recht op een goede begeleiding van de zorgaanbieder die pleegzorg biedt. Deze goede begeleiding betekent dat pleegouders recht hebben op goede informatievoorziening en een vertrouwenspersoon kunnen inschakelen. Dat staat in de wet 'Versterking rechtspositie pleegouders' die op 1 juli 2013 van kracht is geworden.

Rechten

Pleegouders hebben geen ouderlijk gezag over het kind. Zij nemen de dagelijkse beslissingen over de opvoeding van het pleegkind maar bij belangrijke zaken als schoolkeuze, werk of toestemming voor bijvoorbeeld een operatie, zijn pleegouders afhankelijk van de beslissing van de ouders of de voogd. Bij een vrijwillige plaatsing houden de ouders of voogd het gezag over het kind, bij een gedwongen plaatsing neemt meestal bureau jeugdzorg de beslissingen.

Specifiek m.b.t. ondersteuningsplan (hulpverleningsplan, of plan van aanpak bij JB & JR)

Voor pleegouders is voor het hulpverleningsplan (bij jeugdhulp) en het plan van aanpak (bij een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering) expliciet bepaald dat over het plan, naast het overleg met de jeugdige en de ouders, ook overleg plaatsdient te vinden met de pleegouders.

Voor het hulpverleningsplan (JB) geldt dat pleegouders een instemmingsrecht hebben voor zover het hun rol in de hulpverlening betreft. Het is nodig dit uitdrukkelijk te bepalen, omdat pleegouders geen ouders zijn in de zin van de wet. Een pleegouder in de zin van deze wet is iemand die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en daarvoor een pleegcontract heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder.

Deelplan Jeugd, verordening en de beleidsregels

In het deelplan Jeugd 2015 -2018 (met name de hoofdstukken 2 en 5) is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgesteld met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

De verordening Jeugdhulp gemeente Noordoostpolder is op grond van de Jeugdwet,vastgesteld door de raad. In de verordening wordt in artikel 1, lid 4, artikel 4 lid 6, artikel 8.4 verwezen naar nadere beleidsregels over de toegang tot jeugdhulp en pgb. In de nu voorliggende beleidsregels is deze opdracht nader uitgewerkt. Het deelplan jeugd, de verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

In artikel 1 van de Verordening worden een aantal begripsbepalingen opgesomd. Het spreekt voor zich dat deze begrippen van toepassing zijn op deze beleidsregels.

Basisuitgangspunten voor de beleidsregels jeugdhulp (zie hiervoor ook het Deelplan Jeugd, hoofdstuk 4)

  • 1.

    Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de ondersteuning en stimulering van hun kinderen bij het opgroeien. We gaan ervanuit dat ouders die in staat zijn om ondersteuning te vragen deze ondersteuning regelen vanuit hun eigen sociale netwerk en in hun eigen omgeving.

  • 2.

    Ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden. De uitgangspunten van eigen kracht en één gezin, één plan, één regisseur staan hierbij centraal.

  • 3.

    Indien hulp of ondersteuning nodig is in een gezin, zullen vrijwilligers en/of professionals beschikbaar zijn. Zij bieden wat nodig is: vraaggericht, community based, tijdig, op maat en zo nodig eisen stellend.

  • 4.

    Ondersteuning en hulp zijn gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het handelingsrepertoire van opvoeders- ouders, vrijwilligers en professionals en is gebaseerd op de basisprincipes voor goed opvoeden:

    • o

      een veilige en stimulerende omgeving bieden;

    • o

      kinderen laten leren door positieve ondersteuning;

    • o

      een aansprekende discipline hanteren;

    • o

      realistische verwachtingen hebben van het kind;

    • o

      als ouder goed voor jezelf zorgen.

  • 5.

    Beschermende en risicofactoren. Deze zijn uitgewerkt in het deelplan jeugd en opgenomen in de bijlagen 3 en 4 van deze beleidsregels.

  • 6.

    Wanneer een jeugdige – op basis van het principe één gezin, één plan, één regisseur - in aanmerking komt voor specialistische ondersteuning, in de verordening jeugdhulp een individuele voorziening genoemd, wordt eerst gezocht naar ondersteuning in de vorm van zorg in natura (ZIN).

  • 7.

    Op basis van het principe één gezin, één plan, één regisseur (integrale benadering) wordt wanneer nodig voor gezinsleden 18+ afstemming gezocht met het ander beleid vanuit het sociaal domein (WMO en participatiewet).

  • 8.

    Wanneer het pgb de enige mogelijkheid blijkt op grond van het ondersteunings-/gezins-/familiegroepsplan en deze is niet als zorg in natura is te verstrekken, dan kan daarvoor een pgb toegekend worden op basis van een aantal voorwaarden (zie verder hoofdstuk 4).

  • 9.

    Continuïteit van zorg 18- -> 18+. Er moet een goede overdracht plaatsvinden, zodra een jongere na zijn 18e levensjaar onder een ander wettelijk kader komt te vallen. Het streven is dat de zorg -indien gewenst- bij dezelfde zorgaanbieder wordt verleend.

  • 10.

    Wanneer de veiligheid, gezondheid en/of de cognitieve ontwikkeling van het kind in het gedrang komt of het ‘samen leven’ risico loopt, zal de gemeente ingrijpen. Zij is verantwoordelijk voor het organiseren van interventies en indien nodig hulp;

  • 11.

    Voor de categorie kinderen en gezinnen waarbij langdurige en/of intensieve ondersteuning en hulp noodzakelijk is of waarbij de opvoeding (al dan niet tijdelijk) overgenomen moet worden, wordt ondersteuning en hulp tijdig en op maat geboden en zoveel mogelijk in het gezin of in gezinsverband;

  • 12.

    Hulp die geboden wordt is effectief.

Hoofdstuk 2 Procedures toegang tot een individuele voorziening

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie of justitiële jeugdinrichting

Op basis van de jeugdwet is jeugdhulp ook toegankelijk via een gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.

De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering via de SAVE-medewerker te overleggen met het sociaal team, waar nodig in combinatie met het interventieteam. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden.

Het sociaal team is op haar beurt verplicht om de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.

Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren.

De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover via de SAVE-medewerker te overleggen met het sociaal team, waar nodig in combinatie met het interventieteam.

Opmerking: Deze toegang is in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening en beleidsregels.

Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Het AMHK is ook een toegang tot jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de SAVE-medewerker en in het uiterste geval met de hulpverlening.

Opmerking: Deze toegang is in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening en de beleidsregels.

Toegang via huisarts, kinderarts en medisch specialist

Op basis van de Jeugdwet is de jeugdhulp ook toegankelijk na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft en er is ook nog geen verbinding met een gezinsplan. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht.

In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de tarieven en afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie, danwel die daarvoor gelden.

In overleg met de huisartsen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van werkafspraken voor de afstemming met de sociale teams (Doen!). Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon te waarborgen en om te voorkomen dat er ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn, vooral bij multi-problem situaties.

De verordening regelt welk aanbod wij alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk stellen. Omdat de gemeente verder geen rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces.

Als de jeugdige en/of zijn ouders hierom verzoeken, of in het uitzonderlijke geval dat het sociaal team (Doen!) een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het sociaal team de te verlenen individuele jeugdhulpvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Toegang via sociaal team van de gemeente

Om te spreken van een melding wordt onderscheid gemaakt tussen een verzoek om informatie en advies en een verzoek om ondersteuning. Dit is van belang omdat een melding van een ondersteuningsvraag leidt tot een vraagverhelderingsgesprek, zie artikel 2.2 van de Verordening jeugdhulp.

Toeleiding naar ondersteuning en jeugdhulp via Doen!

  • 1.

    Sociaal team Doen!

  • 2.

    Specialistentafel: Diagnose bij complexe meervoudige problematiek en toegang tot dagbehandeling jeugd en regionale hulpverlening

  • 3.

    Interventieoverleg en AMHK

Bij de toeleiding naar passende hulp schetst het onderstaande schema de route die een jeugdige of gezin met een ondersteuningsvraag doorloopt. Om het toeleidingsproces goed vorm te kunnen geven is het belangrijk dat alle activiteiten tussen de eerste melding (of nieuwe melding) en het toewijzen van oplossingen goed worden uitgevoerd.

afbeelding binnen de regeling

Toeleiding in vier fases

Toeleiding in vier fases:

  • 1.

    Kind of gezin is al in beeld of eerste melding.

    Een kind of gezin kan al in beeld zijn of zichzelf melden wanneer er een probleem is ontstaan in de gezinssituatie. Daarnaast is het mogelijk dat een kind of ouder zich niet zelf meldt (bemoeizorg) maar dat er toeleiding is vanuit natuurlijke vindplaatsen, bijvoorbeeld via school, politie of (sport)vereniging.

  • 2.

    Vraag verhelderen en resultaat vaststellen.

    Samen met een professional uit het sociaal team wordt in overleg met het gezin de ondersteuningsvraag verhelderd en gekeken naar welk resultaat nodig is om weer in een leefbare situatie terecht te komen. Een resultaat kan bijvoorbeeld zijn een stabiele gezinsrelatie of het kunnen voeren van een huishouden. Verkennen van beschermende en risicofactoren rondom het kind (zie bijlagen).

  • 3.

    Oplossingen afspreken.

    Om te komen tot dit resultaat wordt gezocht naar passende oplossingen, bijvoorbeeld hulp bij het opvoeden of het leren begrijpen en omgaan met specifieke problematiek van het kind.

  • 4.

    Aanbod jeugdhulp en ondersteuning.

    Bij het vaststellen van de benodigde interventies (het aanbod) wordt eerst gekeken in hoeverre de cliënt of zijn netwerk de vraag zelf kan oplossen. Een jeugdige of gezin met een ondersteuningsvraag kan, afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid en de balans tussen draagkracht en draaglast, in de eerste instantie zelfstandig proberen de vraag op te lossen. Mocht dit niet voldoende zijn dan kunnen laagdrempelige preventieve of algemene voorzieningen uitkomst bieden. Als dit de cliënt nog niet (volledig) verder helpt wordt gekeken naar individuele maatwerkvoorzieningen.

Werkwijze sociaal Team m.b.t. jeugd en gezin

Eerste contact

  • ·

    Contact en NAW-gegevens noteren

  • ·

    Check of nader ‘vooronderzoek’ nodig is

  • ·

    Eerste check of veiligheid van jeugdige in het geding is (basis LIRIK, niet pluis gevoel/signalen)

  • ·

    Afspraak voor vraagverhelderingsgesprek op zo kort mogelijke termijn: wanneer, met wie, waar, voorlopige ondersteuningsvraag.

Vooronderzoek

Voor het gesprek (naar aanleiding van de jeugdhulpvraag) worden relevante bekende

gegevens in kaart gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

  • De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het sociaal team (Doen!) geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan zij de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.

  • Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de jeugdhulpvraag meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

  • In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • Als het sociaal team (Doen!) al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute jeugdhulpvraag is dan in de regel nog wel nodig.

  • Indien de jeugdhulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Zie verder artikel 2.3 van de verordening jeugdhulp

Vraagverhelderingsgesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. (Bartelink, Ten Berge en Van Yperen (2013) constateren op basis van een uitgebreide literatuurstudie dat de kans op succesvolle hulp groter is wanneer beslissingen genomen zijn:

  • 1.

    in dialoog met ouders en jeugdigen;

  • 2.

    in een doelgericht, gestructureerd en inzichtelijk (transparant) besluitvormingsproces;

  • 3.

    in een cyclisch proces, als onderdeel van de hulpverlening;

  • 4.

    vanuit een integrale blik (kindfactoren, gezinsfactoren, omgevingsfactoren) en een integrale aanpak (1 gezin, 1 plan);

  • 5.

    met goed toegeruste professionals.

Of dit gesprek op een gemeentelocatie (sociaal team) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. Wanneer blijkt dat het sociaal team de ondersteuningsvraag niet/of niet geheel kan beantwoorden, wordt in samenspraak tussen de aanvrager en het sociaal team bekeken of inzet van (specialistische) ondersteuning, een algemene voorziening, een overige voorziening of een individuele voorziening nodig is.

In het vraagverhelderingsgesprek wordt:

  • ·

    een (globale) integrale analyse gemaakt van de vraag of het probleem van ouders en/of jeugdige (met inzet van brede screeningsinstrumenten), bijvoorbeeld: SDQ, KIPPPI, KIVPA, LIRIK, VGF, VGFO.

    Bijvoorbeeld:

    - Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ)

    - Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie (KIPPI)

    - Korte Indicatieve Vragenlijst voor Psychosociale Problematiek bij Adolescenten (KIVPA)

    - Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)

    - Vragenlijst Gezinsfunctioneren (VGF / Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO)

    - of anders nl. ...

  • ·

    een check gedaan m.b.t. veiligheid en urgentie Instrumenten: niet pluis gevoel, LIRIK, SAVE-werkwijze, ….. Indien noodzakelijk snel zorg inschakelen of opschalen via interventieoverleg of specialistentafel of melding

  • ·

    een check gedaan op de aanwezigheid van beschermende en risicofactoren (zie de bijlagen 3 & 4 en het Deelplan jeugd voor een beschrijving hiervan).

  • ·

    verkend wat de eigen mogelijkheden van ouders en jeugdige en de mogelijke hulpbronnen in het sociale netwerk zijn;

  • ·

    bewerkstelligd/gestimuleerd dat ouders en jeugdige zich ‘eigenaar’ voelen van het gekozen oplossing(en) en plan;

  • ·

    snel antwoord gegeven op veel voorkomende, enkelvoudige vragen en problemen. Deze worden snel en in samenspraak met ouders en jeugdige aangepakt;

  • ·

    lichte opvoedingsondersteuning (in een of enkele gesprekken) geboden via een bewezen effectief oudertrainingsprogramma en vrij toegankelijke ondersteuning

  • ·

    snel zorg ingeschakeld bij meer complexe problemen, waar nodig via overleg sociaal team, het raadplegen van deskundigen uit de specialistenschil of het inschakelen van de specialistentafel;

Aanvullend m.b.t. besluitvorming:

  • In het gesprek moet – indien relevant - duidelijk worden of en via welke procedure meer complexe individuele jeugdhulpvoorzieningen kunnen worden ingezet. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een deskundige beoordeling van ondersteuningsvragen, diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt. In dergelijke situaties zoekt de casemanager vanuit het sociaal team contact met specialisten of de voorzitter van de specialistentafel.

  • Indien de jeugdige al bij het sociaal team bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige en/of zijn ouders voor het eerst bij het sociaal team, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en de gezinssituatie te krijgen.

  • Ouderbijdrage (zie ook verderop). Het sociaal team neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan (het CAK), evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie

  • M.b.t. pleegouders:

    Voor pleegouders is expliciet bepaald dat over het plan, naast het overleg met de jeugdige en de ouders, ook overleg plaats moet te vinden met de pleegouders.

Zie verder artikel 2.4 van de verordening jeugdhulp.

Verslag

Van het vraagverhelderingsgesprek wordt een verslag gemaakt. Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Een goede weergave maakt het voor hetsociaal team inzichtelijk om een passend arrangement te formuleren in antwoord op eenjeugdhulpvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

  • ·

    Verslaglegging kan beperkt zijn wanneer de jeugdige en zijn ouders en/of pleegouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een jeugdhulpvoorziening noodzakelijk is.

  • ·

    Verslaglegging moet uitgebreider zijn bij meer complexe onderzoeken. Zodat de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek kan gebruiken als een met de jeugdige en ouders overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de jeugdige en ouders dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij.

Zie verder artikel 2.5 van de verordening Jeugdhulp.

Ondersteuningsplan, hulpverleningsplan, plan van aanpak of familiegroepsplan?

Binnen het sociaal domein zweven meerdere termen rondom de plannen op. In het kader van de WMO wordt o.a. gesproken over een ‘persoonlijk plan’ en een ‘plan van aanpak’.

In het kader van de jeugdzorg zijn een drietal benamingen (hulpverleningsplan, plan van aanpak en familiegroepsplan) al wettelijk belegd. Daarom wordt voor het door het sociaal team op te stellen plan voor een jeugdige en of zijn gezin de term ‘ondersteuningsplan’ gekozen. Hiervoor wordt in het ontwikkelingstraject van de sociale teams een format gekozen.

1)Ondersteuningsplan

Het door het sociaal team in samenspraak met de ouders en/of jeugdige op te stellen plan bij bijvoorbeeld bij de uitwerking van het principe 1 plan, 1 gezin, 1 contactpersoon.

2)Hulpverleningsplan

De Jeugdwet definieert het hulpverleningsplan als een plan dat ziet op de verlening van jeugdhulp door jeugdhulpaanbieders (zie artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6 Jeugdwet). Het werken op basis van een hulpverleningsplan is een onderdeel van verantwoorde hulp (zie artikel 4.1.3 in samenhang met artikel 4.1.1 lid 1 Jeugdwet).

Vereisten van het plan zijn (artikel 4.1.3 Jeugdwet):

  • ·

    Het plan is afgestemd op de behoeften van de jeugdige;

  • ·

    Over het plan vindt overleg plaats met de jeugdige, de ouders en, indien van toepassing, de pleegouders.

  • ·

    Het plan kan mondeling overeen gekomen worden. Het wordt echter binnen 14 dagen op schrift gesteld als de jeugdige, een van de ouders of de jeugdhulpaanbieder dat wensen. Een uitzondering geldt voor gesloten jeugdhulp: in dat geval moet het plan altijd op schrift worden gesteld (zie artikel 4.1.3 lid 4 Jeugdwet)

  • ·

    Het plan wordt vastgesteld uiterlijk binnen 6 weken nadat is komen vast te staan dat afgezien wordt van het opstellen van een familiegroepsplan. Zie “Familiegroepsplan” over het familiegroepsplan.

  • ·

    Heeft het plan betrekking op pleegzorg, dan moet de pleegouder hiermee instemmen voor zover het de beschrijving betreft van zijn rol in het hulpverleningsproces en van de wijze waarop de begeleiding door de pleegzorgaanbieder plaats vindt.

Het hulpverleningsplan belicht alleen op de inzet van jeugdhulp door jeudghulpaanbieders en is daarmee een onderdeel van het ondersteuningsplan. Het gaat uitdrukkelijk niet om de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering door een gecertificeerde instelling. In dat geval is namelijk geen sprake van een hulpverleningsplan, maar van een plan van aanpak. Zie hierover “Plan van aanpak”.

3)Plan van aanpak

Het plan van aanpak is het plan dat ziet op de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.3 Jeugdwet.

Het werken op basis van een plan van aanpak is een onderdeel van verantwoorde hulp (zie artikel 4.1.3 in samenhang met artikel 4.1.1 lid 1 Jeugdwet). Vereisten van het plan zijn (artikel 4.1.3 Jeugdwet):

  • ·

    Het plan is afgestemd op de behoeften van de jeugdige;

  • ·

    Over het plan vindt overleg plaats met de jeugdige, de ouders en, indien van toepassing, de pleegouders.

  • ·

    Het plan wordt op schrift gesteld;

  • ·

    Het plan wordt vastgesteld uiterlijk binnen 6 weken nadat is komen vast te staan dat afgezien wordt van het opstellen van een familiegroepsplan. Zie “Familiegroepsplan” over het familiegroepsplan.

Het plan van aanpak ziet alléén op de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Het moet onderscheiden worden van het hulpverleningsplan, dat ziet op de uitvoering van jeugdhulp. Zie “Hulpverleningsplan” over het hulpverleningsplan.

4) Familiegroepsplan

In de Jeugdwet is vastgelegd dat ouders/gezinnen de mogelijkheid krijgen om samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren een familiegroepsplan op te stellen. (De Jeugdwet noemt het familiegroepsplan in de artikelen 1.1, 2.1 en 4.1.2). In dat plan kunnen ouders zelf aangeven hoe ze zelfde opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren. Wat kunnen zij zelf doen? Wat kunnen zij met behulp van mensen uit hun omgeving doen? En welke professionele hulp en ondersteuning denken zij daarbij nodig te hebben? En met welkete behalen concrete doelen? Het opstellen van een familiegroepsplan is ‘vormvrij’.

De jeugdhulpaanbieder moet bij het leveren van hulp als eerste de mogelijkheid bieden een familiegroepsplan op te stellen. Dat geldt ook voor de gecertificeerde instelling als sprake is van een ondertoezichtstelling (OTS) (zie artikel 4.1.2 Jeugdwet).

De bedoeling van het familiegroepsplan is dat ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid krijgen mee te denken en te helpen aan een oplossing voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp.

Sociaal team en familiegroepsplan Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen de structuur van een sociaal team worden georganiseerd. Of er kan een ronde tafel plaatsvinden, waarbij het familie-en vriendennetwerk onder leiding van een onafhankelijk coördinator zelf een plan opstelt en uitvoert.

Uitzonderingen

De Jeugdwet geeft een aantal uitzonderingen waarin ouders en jeugdige geen gelegenheid krijgen om eerst een familiegroepsplan te maken, namelijk wanneer:

  • .

    Een gecertificeerde instelling jeugdreclassering uitvoert.

    Reden: er is sprake van een door de rechter opgelegde maatregel wegens het plegen van een strafbaar feit. Het is geen hulp waar een familiegroepsplan behulpzaam bij kan zijn.

  • .

    Een gecertificeerde instelling de voogdij uitoefent nadat het gezag van de ouders is beëindigd.

    Reden: als het ouderlijk gezag is beëindigd, dan zijn de ouders uiteraard nog steeds de biologische ouders, maar ze kunnen daaraan geen rechten meer ontlenen, bijvoorbeeld om een familiegroepsplan te organiseren.

  • .

    Het opstellen van een familiegroepsplan de belangen van de jeugdige schaadt, bijvoorbeeld door een concrete bedreiging van de veiligheid of ontwikkeling van het kind.

    Reden: als een professional ernstige onveiligheid (bijv. seksueel misbruik, ernstige verwaarlozing of mishandeling) constateert bij een kind, dan heeft het gezin blijkbaar zelf niet voldoende in die veiligheid kunnen voorzien. Veiligheid voor het kind is dan de eerste prioriteit.

  • .

    Als de ouders aangegeven dat zij geen gebruik wensen te maken van de mogelijkheid een famliegroepsplan op te stellen.

Ondersteuningsplan sociaal team

  • .

    Het ondersteuningsplan wordt samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen (b.v. pleegouders) opgesteld. In de praktijk kan dit zijn dat het gespreksverslag dat in artikel 2.5 van de verordening wordt genoemd wordt omgebouwd tot een gezinsplan.

  • .

    In het ondersteuningsplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf gaan oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke overige jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het gezinsplan vormt de verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg/WMO.

  • .

    Het ondersteuningsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken en bijlagen aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het college van belang is. (Bijvoorbeeld: een veiligheidsplan, een verslag van een specialist of begeleidingsplan van de school). Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze niet allemaal tegelijkertijd worden opgepakt.

Rol pleegouders

Voor pleegouders is voor het ‘hulpverleningsplan’ (bij jeugdhulp) en het ‘plan van aanpak’ (bij een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering) in de wet expliciet bepaald dat over het plan, naast het overleg met de jeugdige en de ouders, ook overleg plaats dient te vinden met de pleegouders.

Voor het hulpverleningsplan geldt dat pleegouders een instemmingsrecht hebben voor zover het hun rol in de hulpverlening betreft.

Bij het opstellen van het ondersteuningsplan is de inbreng van pleegouders dan ook onontbeerlijk.

Vrij toegankelijke en individuele voorzieningen

In het deelplan Jeugd is een onderscheid gemaakt tussen de lokale inzet en de inzet vanuit de regio. De lokale inzet bevat de lichtere vormen van ondersteuning, die voornamelijk thuis of op een andere passende locatie in de buurt plaatsvindt (ambulant). Het grootste deel van deze voorzieningen wordt gezien als basis. Deze vormen van hulp kunnen rechtstreeks ingezet worden via het sociaal team, een specialist (w.o. huisarts, jeugdarts) of een specialistentafel (als het om vormen van hulp gaat, waarbij kinderen niet of nauwelijks in staat zijn naar school te gaan of anderszins niet in staat zijn te functioneren). Op basis van het gezinsondersteuningsplan dat gezamenlijk met het gezin is gemaakt, kan de inzet direct plaatsvinden. Hier wordt geen individuele beschikking voor afgegeven. Daarnaast biedt de gemeente vrij toegankelijke hulp aan. Hiervan kunnen gezinnen en jongeren direct gebruik maken.

Vrij toegankelijk

  • -

    Informatie en opvoedadvies;

  • -

    Licht pedagogische opvoedondersteuning;

  • -

    Jongerencoaching/maatschappelijk werk;

  • -

    E-health voor jongeren en gezinnen;

Toegankelijk via het sociaal team (Doen!)

  • -

    Diagnostiek door praktijkondersteuner GGZ;

  • -

    Eerstelijns psychologische hulp;

  • -

    Individuele begeleiding thuis;

  • -

    Dagbesteding met vervoer;

  • -

    Kortdurend verblijf c.q. logeren;

  • -

    Persoonlijke verzorging;

  • -

    Behandeling voor jeugd met een verstandelijke beperking met vervoer;

  • -

    Ambulante jeugdzorg

  • -

    Deeltijddagbehandeling (die zoveel mogelijk wordt omgezet naar ambulante jeugdhulp)

Via jeugdarts

  • -

    Hulp bij ernstige vormen van dyslexie (via jeugdarts/vz specialistentafel)

  • -

    De generalistische basis GGZ, kort, middel, intensief en chronisch

Via de specialistentafel

  • -

    Specialistische GGZ;

  • -

    Specialistische behandeling en begeleiding met verblijf

  • -

    Specialistische dagbehandeling en verzorging voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen

  • -

    Verzorging voor jeugd met lichamelijke en zintuiglijke beperkingen

  • -

    Dagbehandeling (specialistisch);

  • -

    Verblijf Pleegzorg;

  • -

    Verblijf 24-uurszorg in het vrijwillig kader

  • -

    Verblijf 24-uurszorg voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen;

  • -

    Gesloten jeugdzorg.

  • -

    Langdurige crisisopvang

  • -

    Forensische hulp

  • -

    Medische kinderdagbehandeling

Ook de voorzieningen die op landelijk niveau zijn ingekocht omdat zij zo specialistisch van aard zijn, dat ze alleen op landelijke schaal ingekocht kunnen worden, behoren tot de individuele voorzieningen die via de specialistentafel toegankelijk zijn.

Individuele voorziening:

Specialistische hulpverlening toegankelijk met verleningsbeschikking

Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele voorziening indien:

  • 1.

    De jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en

  • 2.

    er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening of

  • 3.

    geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen.

  • 4.

    In geval dat een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling, dient het college/sociaal team de individuele jeugdhulpvoorziening schriftelijk toe te kennen.

Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient, is er sprake van enige vorm van juridisering. Dit heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen.

Beslistermijnen Awb

  • In de verordening jeugdhulp is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • Indien een beschikking niet binnen deze maximale termijn van acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Kanttekening:

De Awb-termijnen zijn maximumtermijnen! Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Om onnodige administratieve lasten voor zowel de burger als het College te voorkomen kan een verslag of plan van aanpak voorzien van de NAW-gegevens én een handtekening van de cliënt, als aanvraag worden aangemerkt.

Zorg in natura

Definitie: ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn.

Uitgangspunt is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen (ZIN). Wanneer de aanvrager zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is en voldaan wordt aan de criteria in artikel 4.1 van de verordening Jeugdhulp, wordt samen met de professional van Doen! gekeken naar ondersteuning in de vorm van een pgb.

Persoonsgebonden budget (PGB)

Deze vorm van ondersteuning is aan nadere regels onderworpen, zie verder hoofdstuk 4.

Verleningsbeschikking

  • De cliënt moet op basis van de verleningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de inhoud van de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in artikel 3.4 van de Verordening Jeugdhulp de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

  • Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het sociaal team indienen, of indien de rechter of de gecertificeerde instelling een verwijzing verstrekt, wordt een schriftelijke beschikking opgesteld, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen.

  • Ouderbijdrage

    Verder is bepaald dat in de beschikking informatie wordt opgenomen over de wettelijk geldende regels ter zake van de eventuele verschuldigdheid van een ouderbijdrage.

    Toelichting:

    De gemeente is op basis van de Jeugdwet wettelijk verplicht een ouderbijdrage op te leggen voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin (dat wil zeggen waarbij een jeugdige gedurende een etmaal of een deel daarvan verblijf wordt geboden met een passend pedagogisch klimaat bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder).

    De ouderbijdrage is bedoeld als een bijdrage in de kosten van onderhoud en verzorging van het kind tijdens het verblijf buitenshuis. Ook voor zorg met verblijf die tot 1 januari 2015 nog op grond van de AWBZ en Zvw gegeven werden, moet vanaf 1 januari 2015 een ouderbijdrage betaald worden.

    Het CAK zal de vaststelling en Inning van de ouderbijdrage voor gemeenten gaan uitvoeren.

    Opmerking:

    Geen ouderbijdrage bij schade voor het kind.

    Situaties waarin op basis van de jeugdwet geen ouderbijdrage verschuldigd is:

  • ·

    bij adoptie;

  • ·

    als de ouders geen ouderlijk gezag (meer) hebben;

  • ·

    in acute noodsituaties (maximaal zes weken).

  • ·

    als inning van de ouderbijdrage het belang van het kind schaadt. (Dit is vastgelegd in internationale verdragen. Bijvoorbeeld in artikel 3 van het internationale kinderrechtenverdrag (IVRK). Dat artikel zegt dat bij elke maatregel die een kind treft, het belang van het kind altijd voorop moet staan. Ander voorbeeld: artikel 8 van het Europees mensenrechtenverdrag (EVRM), waarin het recht op privéleven, familieleven en gezinsleven is vastgelegd).

    Geen ouderbijdrage bij betalingsonmacht

    Als vooraf al duidelijk is dat betaling van de ouderbijdrage (vrijwel) onmogelijk is, móet het CAK afzien van inning.

Spoedeisende gevallen

In geval van spoed, crisis en dwang treft het college onverwijld een tijdelijke voorziening. Het college beschikt dan achteraf.

Voor spoed: beschikking achteraf is mogelijk mits:

  • Er interventieoverleg is geweest (tenzij de veiligheid dat verhindert). De professional (bij voorkeur de Save-medewerker) moet dit kunnen motiveren.

  • Gemotiveerd kan worden waarom deze zorg, met spoed, noodzakelijk is.

Voor crisis en dwang: beschikking achteraf is mogelijk mits:

  • Protocol met Raad voor de Kinderbescherming toegepast werd.

  • Gemotiveerd kan worden waarom deze zorg noodzakelijk is.

Advies- en Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Het AMHK kent de volgende wettelijke functies:

  • 1.

    fungeren als herkenbaar en toegankelijk meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • 2.

    geven van advies en informatie aan melders en burgers;

  • 3.

    naar aanleiding van een melding: doen van onderzoek om te bepalen of er sprake is van kindermishandeling of (een van de vormen van) huiselijk geweld.

Daarnaast heeft het AMHK de taak om indien nodig de raad voor de kinderbescherming en/of de politie in te schakelen en indien gewenst passende hulp te regelen. Het AMHK wordt regionaal uitgewerkt met een lokale component in de vorm van het interventieoverleg en de Save-medewerker.

Privacy

Vanwege de kwetsbare positie waarin een jeugdige zich bevinden kan, en vanwege degevoelige aard van de informatie waarmee wordt gewerkt bij de jeugdhulp, hanteert het college een aantal uitgangspunten om de privacy van de jeugdige zoveel als mogelijk te garanderen. Deze regels bestaan in aanvulling op het in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) neergelegde kader.

Onder ‘het verwerken van persoonsgegevens’ verstaan wij elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens. Daaronder valt onder meer het verzamelen, vastleggen, bewaren, wijzigen, opvragen, raadplegen, vernietigen, het delen met derden, en het verstrekken door middel van doorzending.

Uitgangspunten m.b.t. privacy:

  • 1.

    Het college verwerkt geen gegevens betreffende een jeugdige, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige zonder daartoe van de jeugdige of diens wettelijke vertegenwoordigers toestemming te verkrijgen.

  • 3.

    In afwijking van punt 2 kan het college persoonsgegevens van een jeugdige verwerken zonder daartoe de toestemming van die jeugdige of diens wettelijke vertegenwoordigers te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of een wettelijke plicht.

  • 4.

    Het college verwerkt bijzondere persoonsgegevens niet stelselmatig.

  • 5.

    Het college beveiligt de persoonsgegevens die zijn verkregen ten behoeve van deuitvoering van de wet deugdelijk en adequaat.

Toegang dagbehandeling en regionale jeugdzorg via Specialistentafel

  • De specialistentafel wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter. Deze coördineert het overleg, bewaakt dat de juiste disciplines aan tafel zitten met het gezin.

  • Als er sprake is van heel complexe problematiek op verschillende leefgebieden (multi-problem) dan kan er een beroep gedaan worden op een specialistentafel waar diverse disciplines – eventueel na voorbereidende diagnostische onderzoeken - aanschuiven rondom de casus zoals bv. een psychiater, gedragswetenschapper of onderwijskundige en een arts. Gezamenlijk met het gezin kijken zij naar wat het gezin op de diverse leefgebieden nodig heeft vanuit “1 gezin, 1 plan, 1 aanpak” geredeneerd.

  • Een specialistentafel kan wisselen van samenstelling, afhankelijk van de vraag. Ook de generalist kan hier aanschuiven als dat nodig is. De specialistentafel is de toegang voor het regionaal gespecialiseerde aanbod van jeugdzorg. Zij leggen ook de verbinding met de permanente commissie leerlingenzorg van het onderwijs. Ook schakelen zij de regionale zorgaanbieders in als het een zodanig specialistische complexe vraag betreft, dat deze in gezamenlijkheid met diverse regionale zorgaanbieders beantwoord moet worden.

  • Als een beroep moet worden gedaan op regionale jeugdhulp toetst de onafhankelijk voorzitter of alle andere lokale mogelijkheden zijn benut. Het beroep op regionale vormen van hulp wordt schriftelijk gedaan.

    In het verzoek tot regionale hulp zijn de volgende onderdelen opgenomen:

    • -

      Resultaat lokale aanpak (wat en hoe)

    • -

      Objectieve screening op alle leefgebieden

    • -

      Gezinsplan

    • -

      Onderwijs maakt integraal onderdeel uit van het gezinsplan

    • -

      Uitgangspunt is te allen tijde terugplaatsen in combinatie met een reëel perspectief

    • -

      Concrete vraagstelling (SMART)

    • -

      Objectieve toetsing door een lokale professional (i.c. de voorzitter van de specialistentafel)

Hoofdstuk 3 Beoordeling aanspraak/aanvraag

Inleiding

Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Noordoostpolder komt in aanmerking voor een individuele voorziening en overige jeugdhulpvoorzieningen in verband met de door hem ondervonden beperkingen bij opgroei-, opvoed-, psychische problemen en stoornissen, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het College niet op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, mantelzorg hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.

Woonplaatsbeginsel

De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Aanvragers moeten daarom woonachtig zijn in de gemeente Noordoostpolder. Alleen als de aanvrager binnen de gemeentegrenzen woont, kan een voorziening worden toegekend. Daarbij wordt gehandeld conform de factsheet woonplaats beginsel.

Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie en moet de woonplaats opnieuw vastgesteld worden.

Zie verder de bijlage 2 “Woonplaatsbeginsel”.

Eigen kracht

Een belangrijk onderdeel is de eigen kracht. Daaronder wordt dat verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt (i.c. het gezin) ligt om zelf tot verbetering van zijn situatie te komen. Tijdens het vraagverhelderingsgesprek wordt dit onderwerp met de cliënt (i.c. het gezin) besproken. Het College beoordeelt ook of de cliënt met gebruikmaking van een voor hem te achten algemeen gebruikelijke voorziening zijn beperkingen kan oplossen of verminderen.

Ondersteuning vragen

Cliënten vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen en mensen in het netwerk zijn vaak best bereid iets voor een ander te betekenen, maar weten niet hoe ze dat moeten aankaarten. Dit kan onderwerp zijn van het vraagverhelderingsgesprek, waarbij het College kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving. Van de cliënt kan worden verlangd dat hij het College met deze personen in contact brengt. Deze personen kunnen ook worden uitgenodigd bij het vraagverhelderingsgesprek.

Mantelzorgondersteuning

Een individuele voorziening beoogt de jeugdige en/of het gezin adequaat te ondersteunen, rekening houdend met wat men verder al heeft of mogelijk zou kunnen krijgen aan ondersteuning. Daar hoort bij wat de cliënt moet krijgen op de momenten dat de mantelzorger even niet wil of kan.

Respijtzorg

Respijtzorg is de ondersteuning die wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is om de jeugdige te ondersteunen. Dit moet worden onderscheiden van:

  • ·

    de maatregelen die nodig zijn om een mantelzorger goed zijn werk te kunnen laten doen, en

  • ·

    de maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie. Opmerking: Hierbij wordt wel rekening gehouden met de inzet van de mantelzorger in het gezin, de ondersteuningsvraag en dat wat wordt verstaan onder gebruikelijke zorg (zie beschrijving “Gebruikelijke Zorg” verderop).

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden Budget jeugdhulp

Processtappen voor toekenning van een PGB jeugdhulp:

  • 1.

    aanmelding aanvrager bij het sociaal team voor ondersteuning of jeugdhulp

  • 2.

    onderzoeksfase (vooronderzoek; vraagverhelderingsgesprek; gespreksverslag)

  • 3.

    vaststellen of de persoon toegang heeft tot een individuele voorziening (op basis van een gezinsplan)

  • 4.

    zodra het gaat om hulp aan een minderjarige, is sprake van een PGB-jeugdhulp.

  • 5.

    cliënt en eventueel ouders informeren over het pgb

  • 6.

    cliënt heeft toegang tot individuele voorziening en wil een pgb

  • 7.

    voorwaarden pgb checken

  • 8.

    wanneer een cliënt aan de voorwaarden voor een pgb voldoet, budgetplan laten opstellen en beschikking afgeven

  • 9.

    cliënt aanmelden bij sociale verzekeringsbank (SVB), budget overmaken naar de SVB, afspraken met SVB volgen

  • 10.

    heroverweging

Wie kunnen gebruik maken van een PGB jeugdhulp?

De aanvrager kan een jeugdige zijn en/of zijn ouders. Een budget wordt slechts verstrekt, indien:

  • a.

    de jeugdige en zijn ouder naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. [Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat met de zorgverlener. Opmerking: Dit is alleen mogelijk als naar het oordeel van de professional wordt voldaan aan alle geschiktheidseisen en er geen sprake is van weigeringsgronden.]

    [Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen en daarmee ook moeten voldoende aan de geschiktheidseisen.]

  • b.

    de jeugdige en zijn ouder zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening niet wensen geleverd te krijgen door een door het college voorgestelde jeugdhulpaanbieder, en

  • c.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige en zijn ouder van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • d.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de voorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Afweging geschiktheid/bekwaamheid PGB-houder

De aanvrager moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

Hier wordt aan voldaan wanneer:

  • 1.

    De cliënt moet naar het oordeel van het college op eigen kracht in staat zijn tot redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De voorwaarden zijn:

    • a.

      het in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal

    • b.

      Het vermogen om een overeenkomst op te stellen of aan te gaan met degene aan wie het pgb wordt besteed.

    • c.

      Het vermogen om de degene, aan wie het pgb wordt besteed, aan te sturen bij de te bieden ondersteuning.

    • d.

      Indien van toepassing. Wie de cliënt heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren. Het College stelt aan deze persoon dezelfde eisen als aan de cliënt.

    • e.

      een aanvrager moet motiveren dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod van maatwerk- of individuele voorzieningen niet passend is in zijn specifieke situaties (Bij voorbeeld: de benodigde ondersteuning is niet goed in te plannen of moet op verschillende locaties worden geleverd).

    • f.

      naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Opmerking: De belangrijkste eisen daarbij zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.

  • 2.

    De aanvrager de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie.

  • 3.

    De aanvrager goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb.

  • 4.

    De aanvrager de werkgeversplichten kan uitvoeren wanneer er sprake is van een ondersteuning of jeugdhulp bij 4 dagen of meer. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.

  • 5.

    De aanvrager samen met de professional van Doen! een PGB-plan heeft opgesteld, waar in staat hoe de aanvrager het pgb wil gaan besteden. Daarin wordt minimaal aangegeven wat de zorgvraag is, welke doel bereikt moet worden en de wijze waarop deze doelen behaalt worden, de kwaliteit van zorg (op basis van de kwaliteitseisen), de duur van de ondersteuning (looptijd) en de soort ondersteuning.

Opmerking: In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een PGB verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij de inhoudelijke gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de aanvrager.

Uitgesloten ondersteuning van een PGB- jeugdhulp

De volgende voorzieningen zijn wettelijk uitgesloten van een PGB-jeugdhulp:

  • 1.

    Bemiddeling,

  • 2.

    Jeugdzorg Plus, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

  • 3.

    Ook kan niet gekozen worden voor een pgb als dit niet doelmatiger is en wanneer gemeentelijke inkoopvoordelen wegvallen doordat veel cliënten kiezen voor een pgb.

Daarnaast sluit de gemeente Noordoospolder de volgende taken en zorgvormen uit van een pgb:

  • 4.

    Administratie

  • 5.

    Coördinatie

  • 6.

    Crisishulp/ opvang, Voortgezette diagnostiek, Pleegzorg.

Ad 4) Administratie

De doorlopende administratiekosten die de budgethouder bij derden heeft belegdkomen niet voor vergoeding uit het Pgb in aanmerking. De PGB-administratie doeteen budgethouder zelf of een vertegenwoordiger doet dit zonder hiervoor geld uit hetPgb te ontvangen. Met de invoering van het trekkingsrecht worden de administratieve lasten beperkt.

Ad 5) Coördinatie:

Een budgethouder komt in principe alleen in aanmerking voor een Pgb als hij zelf (ofeen vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Bij een budgethouder zal daarom coördinatie niet aan de orde zijn, deze rol vervult de budgethouder immers zelf of is belegd bij de vertegenwoordiger.

Uitzondering:

Wanneer geen passende natura voorziening beschikbaar is, en niet door de

gemeente alsnog gecontracteerd wordt, en de cliënt of zijn vertegenwoordiger niet instaat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het Pgb, dan zal de gemeenteeen coördinator (ZIN) aanwijzen of tijdelijk de bemiddelingsconstructie toestaan diede regie houdt op de uitvoering van het PGB-ondersteuningsplan. Hiermee kan dezecliënt toch passende ondersteuning in de vorm van een Pgb ontvangen. Er vindtdaarbij in ieder geval functiescheiding plaats tussen coördinatortaken en het bieden

van daadwerkelijke hulp.

Ad 6) Crisishulp/ crisisopvang/ spoedeisende zorg

Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden ingezet is er geen tijd om eenplan op te stellen, de hoogte van het pgb te bepalen en een (arbeids-)overeenkomstte sluiten met een hulpverlener/organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aankwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een pgb teontvangen.

Voortgezette diagnostiek

Aan de hand van diagnostiek wordt een ondersteuningsplan opgesteld en bepaaldwelke voorzieningen moeten worden ingezet. Diagnostiek moet voldoen aanspecifieke kwaliteitseisen het ligt daarom niet voor de hand om voor deze zorgvormeen pgb te verstrekken.

Pleegzorg:

De opvang van een kind door een pleegouder, is uitgesloten van het pgb. Voor dezezorg kan namelijk een pleegzorgvergoeding worden ontvangen. Dit is een onkostenvergoeding die niet als inkomen wordt gezien en verschilt daarmee van hetpgb. Via de organisatie pleegzorg is kwaliteit en begeleiding van het pleeggezingeborgd. Voor de zorg die een kind extra nodig heeft kan een (pleegzorg)ouder weleen pgb ontvangen.

Bij zwaardere ondersteuningsvormen, zoals maatschappelijke opvang, beschermd wonen, (dag)behandeling en ambulante specialistische jeugdhulp zal goed gekeken worden of een cliënt regiemogelijkheden heeft en of de beoogde ondersteuning aansluit op de benodigde kwaliteit en de te behalen resultaten. Bij twijfels zal geen pgb voor deze zorgvormen worden toegekend.

Bij wie kan een PGB-houder ondersteuning inkopen?

Bij aanbieders die voldoen aan de kwaliteitseisen die voor alle professionele jeugdhulpaanbieders gelden:

  • -

    de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

  • -

    gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • -

    systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • -

    verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

  • -

    de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • -

    de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • -

    verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

Gebruikelijke zorg en mantelzorg

De gemeente heeft op basis van de Jeugdwet de ruimte om zelf te bepalen wanneer PGB-houders maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp mogen inschakelen uit het eigen sociale netwerk. Deze worden verderop nader benoemd.

Ouders en kinderen

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

Uitgangspunt

Uitgangspunt voor de bepaling van de hoeveelheid gebruikelijke zorg en onbetaalde boven-gebruikelijke zorg in de gemeente Noordoostpolder is 14 uur . Dit kan echter niet zondermeer worden aangenomen. Het gesprek met de cliënt moet hierbij uitsluitsel bieden.

(Basis: rapport van de Radboud Universiteit “Op weg naar een solide pgb”. In dit onderzoek is gebleken, dat tweederde van de budgethouders mantelzorgers betaalt uit het pgb. De helft daarvan betaalt uitsluitend mantelzorgers uit het budget. Naast de betaalde mantelzorg verleent 71% van de mantelzorgers ook onbetaalde hulp aan de budgethouder. De onbetaalde mantelzorg omvat ongeveer 14 uur per week. Op basis hiervan nemen wij 14 uur onbetaalde mantelzorg (2 uur per dag) als uitgangspunt voor de mate van boven gebruikelijke onbetaalde mantelzorg in deze notitie m.b.t. de beleidsregels.)

Gebruikelijke zorg en mantelzorg

Voor de bepaling van de omvang van gebruikelijke zorg vertalen wij het protocol gebruikelijke zorg dat nu geldt binnen de AWBZ naar de Wmo en de Jeugdwet.

In het schema wordt weergegeven hoe gebruikelijke zorg zich verhoudt tot onbetaalde (boven-gebruikelijke) en betaalde mantelzorg. Voor de benodigde hulp die een mantelzorger niet wil of kan bieden kan een beroep worden gedaan op formele (verantwoorde professionele) ondersteuning. In een dergelijk arrangement wordt van de ouders/mantelzorger verwacht dat hij de gebruikelijke hulp biedt.

Boven-gebruikelijke zorg (onbetaalde mantelzorg)

Het kan zijn dat de naar algemene maatstaven geldende gebruikelijk zorg substantieel wordt overschreden. De zorg van ouders voor kinderen kan in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel substantieel (buiten proportioneel) boven-gebruikelijk zijn. Zie ook bijlage 1 m.b.t. de uitgangspunten zorg ouders voor kinderen. Het College moet in die situaties de omstandigheden van het individuele geval wegen.

In schema:

Ondersteuning door organisatie of ZZP-er(basis verantwoorde hulp/ondersteuning)

Betaalde mantelzorg

Onbetaalde mantelzorg

(boven-gebruikelijke zorg)

14 uur per week

Gebruikelijke zorg

De normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.

Zie verder bijlage 1 “Gebruikelijke zorg”

Budgetplan

Aan het recht op een PGB is de verplichting verbonden dat de cliënt een budgetplan opstelt. In dit budgetplan wordt in ieder geval aangegeven:

  • 1.

    de zorgvraag

  • 2.

    doelen en resultaten van de inzet van het pgb

  • 3.

    wijze waarop deze doelen behaalt worden

  • 4.

    aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed

  • 5.

    de kwaliteit van zorg (op basis van de kwaliteitseisen)

  • 6.

    inzet van gebruikelijke zorg/bovengebruikelijke/onbetaalde en betaalde mantelzorg (indien toepasselijk)

  • 7.

    de duur van de ondersteuning (looptijd) en de soort ondersteuning

  • 8.

    ingangsdatum (binnen 6 maanden na beschikking)

Weigeringsgronden PGB-jeugdhulp

Het college kan een pgb-aanvraag jeugdhulp weigeren wanneer:

  • 1.

    Blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft versterkt en de verstrekking van juiste of onvolledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

  • 2.

    De aanvrager het PGB-jeugdhulp voor een ander doel aanvraagt.

  • 3.

    Een overige of andere voorziening aanwezig is en toereikend wordt geacht voor de ondersteuningsvraag. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorziening wanneer dit de enige mogelijkheid blijkt te zijn op grond van het gezinsplan en deze als zorg in natura niet passend wordt geacht en dit overtuigend wordt gemotiveerd door de aanvrager.

  • 4.

    Er sprake is van spoedeisende hulp, een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen of wanneer een jeugdige is opgenomen in een gesloten accommodatie.

  • 5.

    Het pgb bedoeld is voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 6.

    De aanvrager zich niet conformeert aan het ondersteunings- en budgetplan.

  • 7.

    Indien de cliënt een persoonsgebonden budget wenst controleert het College of een eerder besluit waarmee een persoonsgebonden budget is toegekend is ingetrokken. Het College is in voorkomende gevallen bevoegd het persoonsgebonden budget te weigeren. Bij toepassing van deze weigeringsrond hanteert het College het uitgangspunt van een termijn die ieder geval drie jaar gelegen voor het verzoek om een persoonsgebonden budget.

  • 8.

    Indien de cliënt het pgb wenst te besteden aan een duurdere individuele voorziening dan waarvoor het College een pgb verstrekt, geldt dat de cliënt het meerdere zelf moet betalen. [Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 100)].

    Het college/sociaal team kan dan het PGB weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het sociaal team te bieden individuele jeugdhulpvoorziening in natura.

  • 9.

    In geval het risico bestaat dat er beslag wordt gelegd op het pgb.

  • 10.

    Er sprake is van minder dan 10 uur begeleiding per maand.

De aanvrager kan bezwaar aantekenen wanneer het college het pgb weigert zoals in de beschikking is opgenomen.

Kwaliteit zorg PGB jeugdhulp door professionals

  • ·

    Een pgb wordt verstrekt als naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is.

  • ·

    Het college toetst vooraf of de kwaliteit van de voorzieningen die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd, door middel van het gezins- en budgetplan.

  • ·

    De belangrijkste eisen zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.

  • ·

    Voor aanbieders van professionele jeugdhulp gelden de in de Jeugdwet genoemde kwaliteitseisen. [Artikelen jeugdwet 4.1.1; 4.1.5; 4.1.3; 4.1.6; 4.1.7 en 4.1.8]. Deze gelden ook als de zorg via een pgb geleverd wordt door professionals.

PGB-jeugdhulp bij inzet sociaal netwerk

Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager.

Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc..

Het is mogelijk om mensen uit het sociale netwerk te betalen met een pgb als:

  • ·

    Het niet gaat om gebruikelijke zorg (zie bijlage 1: Gebruikelijke Zorg)

  • ·

    Er sprake is van langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag . [Meer dan 8 uur per week gedurende meer dan 3 maanden].

  • ·

    Er sprake is van ondersteuning gericht op participatie en zelfredzaamheid.

  • ·

    Er sprake is van onplanbare of 24-uurs ondersteuning, en waarvoor door de aard van de beperking alleen een bekende de ondersteuning kan leveren.

  • ·

    Iemand (deels) zijn baan moet opzeggen om ondersteuning te kunnen bieden.

Uitgangspunten m.b.t. de beoordeling van de inzet PGB voor iemand uit het sociaal netwerk

Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling aan iemand uit het sociaal netwerk zal het volgende door het College worden meegewogen:

  • ·

    Als eerste motiveert de cliënt zijn keus om met het persoonsgebonden budget iemand uit het sociaal netwerk in te schakelen.

  • ·

    De persoon uit het sociale netwerk mag daarbij op geen enkele wijze druk op de cliënt hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming.

  • ·

    Is de persoon uit het sociale netwerk in staat om de gevraagde hulp te bieden?

  • ·

    Is de kwaliteit van de geboden ondersteuning door iemand vanuit het sociaal netwerk voldoende geborgd?

Uitgangspunten PGB-Jeugdhulp:

  • 1.

    Is voor niet-professionele zorgverleners beperkt tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en het doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels PGB door een professional.

  • 2.

    Is alleen toegestaan voor de zorgcategorie persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, vervoer en ondersteuning.

  • 3.

    Een ouder mag zelf de zorgverlener zijn voor zijn of haar kind en ook gemachtigd zijn als PGB-houder.

  • 4.

    Voor inzet van gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager maakt de gemeente gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol ‘Gebruikelijke zorg van het CIZ’, zie bijlage.

  • 5.

    Bij de bepaling van de omvang van het pgb wordt rekening gehouden met de inzet van gebruikelijke zorg/onbetaalde mantelzorg. Het uitgangspunt hierbij voor de bepaling van de hoeveelheid gebruikelijke zorg in de gemeente Noordoostpolder is 14 uur. Dit kan echter niet zondermeer worden aangenomen. Het gesprek met de cliënt moet hierbij uitsluitsel bieden.

  • 6.

    Wanneer de ondersteuningsvraag getypeerd kan worden als gebruikelijke zorg, wordt geen PGB-jeugdhulp versterkt.

  • 7.

    Een pgb wordt pas verstrekt als er sprake is van meer dan 10 uur begeleiding per maand.

Kwaliteitseisen inzet PGB jeugdhulp via het sociaal netwerk

Voor de inzet van mensen uit het sociale netwerk voor ondersteuning zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing.

  • 1.

    De persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder.

  • 2.

    De persoon is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene is gaan werken voor de aanvrager.

  • 3.

    De kwaliteit van de ondersteuning moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het gezinsplan te kunnen realiseren. De geleverde ondersteuning wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin.

  • 4.

    De persoon doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt.

  • 5.

    De persoon stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

Hoogte PGB jeugdhulp bij inzet sociaal netwerk

Voor niet-opgeleide personen uit het eigen netwerk geldt een lager tarief dan voor een professionele hulpverlener in dienst bij een aanbieder of als zelfstandige:

  • ·

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten welke worden ingekocht bij een persoon die niet als beroepskracht kan worden aangemerkt of een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt bedraagt in ieder geval niet meer dan 50% van het laagste tarief waarvoor het College deze diensten heeft ingekocht.

  • ·

    Een pgb wordt pas verstrekt als er sprake is van meer dan 10 uur begeleiding per maand.

Hoogte PGB bij inzet van professionals

Het tarief voor een PGB voor professionals voor diensten:

  • 1.

    welke worden ingekocht bij een aanbieder die in loondienst werkzaam is bij een organisatie die staat ingeschreven in het Handelsregister als zijnde aanbieder van maatschappelijke ondersteuning, bedraagt in ieder geval niet meer dan 100% van het tarief waarvoor het College deze diensten heeft ingekocht.

  • 2.

    welke worden ingekocht bij een aanbieder die niet in loondienst werkzaam is bij een organisatie als bedoeld in het vorige punt, maar wel als beroepskracht kan worden aangemerkt, bedraagt in ieder geval niet meer dan 75% van het tarief waarvoor het College deze diensten heeft ingekocht.

  • 3.

    welke worden ingekocht bij een persoon die niet als beroepskracht kan worden aangemerkt of een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt bedraagt in ieder geval niet meer dan 50% van het tarief waarvoor het College deze diensten n de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura heeft ingekocht.

Opmerkingen:

  • Indien de cliënt het PGB wenst te besteden aan een duurdere individuele voorziening dan waarvoor het College een PGB verstrekt, geldt dat de cliënt het meerdere zelf moet betalen.

  • Er is geen verantwoordingsvrij bedrag.

De maximale tarieven voor individuele voorzieningen, specialistische jeugdzorg, voor zorg in natura (ZIN) zijn vastgesteld via het traject bestuurlijk aanbesteden.

Opmerking: De onderstaande tarieven zijn indicatief. De definitieve tarieven zijn opgenomen in de overeenkomsten.

ONDERSTEUNING 18-

Betreft:

huidige Nza-codes H300 incl. ambulante jeugdhulp en deeltijd dagbehandeling

Categorie

Ondergrens in uren

Bovengrens in uren

Tarief per maand

Middel

0

20

€ 311

Zwaar

20

35

€ 900

Intensief

35

e.v.

Offertetraject

DAGACTIVITEITEN 18-

Betreft:

huidige Nza-codes H814, H815, H816< 891

Categorie

Ondergrens in dagdelen

Bovengrens in dagdelen

Tarief per maand

Middel

1

16

€ 395

Zwaar

16

30

€ 815

Intensief

30

e.v.

Offertetraject

BEHANDELING 18-

Betreft:

huidige Nza-codes H325, H328, H329, H330,H334, H820

Categorie

Ondergrens in dagdelen

Bovengrens in dagdelen

Tarief per maand

Middel

0

7

€ 214

Zwaar

7

14

€ 915

Intensief

14

e.v.

Offertetraject

VERVOER 0-100 per dag (deel)

Zonder rolstoel

€ 8,00

Met rolstoel

€ 20,00

Tarieven Ondersteuning bij ADL/persoonlijke verzorging

18-

€ 36,59

18+

€ 36,59

Tarieven Ondersteuning bij kortdurend verblijf

18-

€ 90

18+

€ 90

Trekkingsrecht via de sociale verzekeringsbank

Betaling pgb via SVB

Voor de uitbetaling van een pgb wordt met ingang van 1 januari 2015 het zogenoemde trekkingsrechtmodel gehanteerd. De PGB-houder krijgt hierbij geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar er wordt op factuurbasis uitbetaald aan de door de PGB-houder gecontracteerde aanbieder. Hiervoor wordt door de gemeente de Sociale verzekeringsbank (SVB) ingeschakeld.

De PGB-houder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB t.a.v. het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.

Rol van de SVB

  • 1.

    De PGB-houder sluit een of meerdere zorgcontracten af met zorgverleners.

  • 2.

    De gemeente voert een inhoudelijke toets uit op de contracten. De SVB beoordeelt en controleert deze zorgcontracten op arbeidsrechtelijke aspecten.

  • 3.

    De budgethouder dient declaraties in bij de SVB en fiatteert deze.

  • 4.

    De SVB controleert de declaraties en betaalt uit aan zorgverlener.

  • 5.

    De SVB verzorgt het budgetoverzicht zodat de PGB-houder en de gemeente op ieder moment inzicht hebben in de uitgaven en het resterende budget.

  • 6.

    De SVB stelt een eindoverzicht op, vraagt bij budgethouder na of er nog openstaande facturen zijn en sluit hierna af.

  • 7.

    De gemeente geeft gegevens over het PGB door aan het CAK of aan de gemeente voor de berekening van de ouder bijdrage (niet gesloten verblijf).

  • 8.

    Aan het einde stort de SVB het eventuele restant terug naar de gemeente.

De SVB zal de door de PGB-houder goedgekeurde facturen toetsen op rechtmatigheid en gaat na of de inhoud overeenkomt met de inhoud van de beschikking van de gemeente.

Ouderbijdrage en CAK

De gemeente is op basis van de Jeugdwet wettelijk verplicht een ouderbijdrage op te leggen.

Het CAK zal vanaf januari 2015 de vaststelling en inning van de ouderbijdrage voor gemeenten gaan uitvoeren. De uitvoeringskosten van het CAK worden door het Rijk betaald.

Evaluatie PGB

Door regelmatige afweging van de passendheid van de voorziening (korte looptijden pgb), steekproefsgewijze controles, periodieke controles bij hoge PGB budgetten, en door de signalerende functie bij SVB neer te leggen.

Op doelmatigheid van PGB- en gezinsplan/familiegroepsplan

De gemeente zal lopende pgb’s toetsen op doelmatigheid. De gemeente (bij monde van de casemanager vanuit Doen!) gaat in gesprek met de budgethouder over de behaalde resultaten zoals opgesteld in het gezinsplan en een controle van de kwaliteitseisen waaraan de ondersteuning moet voldoen.

In het gezinsplan is opgenomen binnen welke termijn(en) de evaluatie plaatsvindt. Tijdens de evaluatie wordt bekeken of een heroverweging noodzakelijk is door te kijken naar passendheid (sluit de PGB-ondersteuning aan op de behoefte) en rechtmatigheid (tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik).

Waar noodzakelijk worden het gezins- en PGB-plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke specialistische hulp nodig is om de actuele ondersteuningsvraag te beantwoorden.

Op rechtmatigheid

De verantwoordelijkheid om te toetsen op rechtmatigheid, wat belangrijk is voor het tegengaan van fraude, ligt bij de gemeenten.

Optie: De gemeente kan dit mandateren aan de SVB. Inhoudelijke toetsing van de af te sluiten contracten met de beoogde hulpverleners is noodzakelijk om voor de verantwoording.

Hoofdstuk 5 Hulpmiddelen 18- vanuit WMO

Rolstoelen en andere hulpmiddelen voor jeugdigen tot 18 jaar vallen onder de Wmo 2015. Ook de woningaanpassing voor minderjarigen valt onder de Wmo. Daarvoor kan wel een eigen bijdrage geheven worden.

Brief aan de Tweede Kamer van de staatssecretaris VWS van 18 juli 2014: "Ik heb het voornemen om voor jeugdigen tot 18 jaar zowel de rolstoelen als overige hulpmiddelen vrij te stellen van het betalen van een eigen bijdrage. Voor cliënten van 18 jaar en ouder geldt de vrijstelling alleen voor rolstoelen. Deze regeling wordt opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015."

Zie verder de notitie “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder 2015”, hoofdstuk 6 “Ondersteuning gericht op wonen”.

Hoofdstuk 6 Tegengaan oneigenlijk gebruik en fraude

In artikel 5.2 van de verordening Jeugdhulp (en het gestelde in artikel 8.1) is de zogenaamde inlichtingenverplichting geregeld. Deze verplichting houdt in dat van de jeugdige of zijn ouders verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het sociaal team in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele jeugdhulpvoorziening of het daaraan gekoppelde PGB terecht is gedaan.

Wanneer het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten enomstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele jeugdhulpvoorziening of het daaraan gekoppelde PGB, moeten zij dit onverwijld aan het college melden. Het college kan een individuele jeugdhulpvoorziening of het daaraan gekoppelde pgb herzien of intrekken.

De voorwaarden om over te gaan tot herziening of intrekking zijn geregeld in de artikelen 5.1 t/m 5.3 van de verordening jeugdhulp. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken vragen.

De gemeente toetst naast doelmatigheid ook op rechtmatigheid van de inzet van de individuele voorziening.

Tegengaan oneigenlijk gebruik en misbruik

  • ·

    Het college streeft er naar om terugvordering achteraf te voorkomen. De gemeente zal daarom alle (arbeids-)overeenkomsten die budgethouders sluiten, voordat betaling aan deze hulpverlener plaatsvinden, toetsen aan het resultaatsgerichte ondersteuningsplan of gezinsplan. De gemeente kan wel achteraf om aanvullende informatie vragen als hier aanleiding voor is.

  • ·

    Nieuwe cliënten (of vertegenwoordiger) kiezen bewust voor een pgb en kennen hun verantwoordelijkheden en kunnen met deze verantwoordelijkheid omgaan.

  • ·

    De natura zorg vraaggerichter inrichten, zodat er vaker dan nu een in natura alternatief is. Cliënten hebben altijd de mogelijkheid om over te stappen op zorg in natura;

  • ·

    Geen langlopende indicaties (max. 1 jaar) afgeven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft -en daarmee zijn Pgb- nog past bij zijn individuele situatie.

  • ·

    Helder communiceren over welke kosten wel en niet voor Pgb-vergoeding inaanmerking komen (vergoedingenlijst);

  • .

    Individuele afspraken vastleggen over of, en in welke mate het Pgb anders mag worden ingezet dan afgesproken in het plan.

  • ·

    Op grond van de Jeugdwet en de Wmo wijst de gemeente toezichthouders aan.

  • ·

    Op grond van de Jeugdwet en Wmo voert de gemeente trekkingsrecht in. Hierdoor vindt direct controle op betalingen plaats.

  • ·

    Op basis van risicoanalyses worden heronderzoeken bij budgethouders ingeplanden uitgevoerd;

  • .

    Op basis van bestandsanalyse worden controles uitgevoerd.

In aanvulling hierop:

  • 1.

    Het voorstel is om op dit onderdeel afspraken te maken voor het trekkingsrecht met de SVB. Tevens kan de gemeente met het SVB een signaalfunctie afspreken. Hiervoor wordt dan een signaleringslijst opgesteld.

  • 2.

    In het gezinsondersteuningsplan worden resultaat- en kwaliteitsafspraken gemaakt en vastgelegd. De PGB-houder en PGB-aanbieder zijn samen verantwoordelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening. De gemeente kan periodiek controleren op de voortgang van de resultaten.

Hoofdstuk 7 Overige regels en bepalingen

Clientondersteuning, vertrouwenspersoon en klachtafhandeling

Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning van de cliënt met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (verordening jeugd, artikel 7.3).

Een vertrouwenspersoon kan de cliënt in het vraagverhelderingsgesprek helpen zijn ondersteuningsvraag te verwoorden en keuzes te maken. Het College moet ervoor zorgen dat deze vorm van cliëntondersteuning beschikbaar is voor hen die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein. Bij de melding van de ondersteuningsvraag wijst het College erop dat gebruik kan worden gemaakt van cliëntondersteuning.

De vertrouwenspersoon moet onpartijdig zijn en alleen in het belang van de cliënt te handelen. De cliëntondersteuner kan ook een professional in dienst van een welzijnsinstelling zijn, bijvoorbeeld een jeugdverpleegkundige of een maatschappelijk werker.

Zie verder artikel 7.3 van de Verordening Jeugdhulp

Klachtenafhandeling en inspraak

Klachtafhandeling

Conform artikel 7.1 van de verordening jeugdhulp van de gemeente Noordoostpolder

Mediation

Hier kunnen inwoners terecht op het moment dat zij de indruk hebben dat dingen niet lopen zoals ze zouden moeten lopen. In eerste instantie wordt geprobeerd een binnengekomen klacht op informele wijze af te doen via het voeren van een informeel gesprek met de inwoner die een bezwaar heeft ingediend.

Voor inwoners betekent mediation dat er een luisterend oor is en voor onze organisatie is er een kritische blik op de relatie met inwoners en op het handelen van en namens de gemeente.

Landelijk advies- en klachtbureau jeugdzorg

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een beroep te doen op het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Dit is een onafhankelijke landelijke organisatie.

Het AKJ voert het vertrouwenswerk namens alle gemeenten uit.

Jongeren, kinderen, ouders en verzorgers kunnen een beroep op het AKJ doen als zij vinden dat hun behandeling of bejegening beter kan en als zij een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdzorg. Ook professionals zijn welkom met verzoeken om informatie en advies.

AKJ regiokantoor: regiokantoor voor Flevoland (en Noord Holland) in Amsterdam (Centraal Bureau).

Adres:

AKJ

Nijenburg 150

1081 GG Amsterdam

Contact:

Cliënten en professionals kunnen het AKJ bereiken door het centrale nummer te bellen 088-5551000 of via het contactformulier op de website: http://www.akj.nl/akj/contact

Inspraak en medezeggenschap

Conform artikel 7.2 van de verordening Jeugdhulp van de gemeente Noordoostpolder en de verordening Cliënten participatie Sociaal Domein

Overgangsrecht

In de jeugdwet is een overgangsperiode van 1 jaar opgenomen waardoor cliënten in 2015 nog steeds kunnen beschikken over de ondersteuning die hen op grond van de AWBZ, Zorgverzekeringswet of wet op de Jeugdzorg al was toegekend.

  • ·

    Voor de jeugdwet geldt dat de gemeente voor het jaar 2015 op basis van het overgangsrecht gehouden is om de zorg bij bestaande indicaties te continueren.

  • ·

    Voor de Jeugdwet is hierbij in het overgangsrecht vastgelegd dat cliënten recht hebben op continuering bij dezelfde aanbieder, indien dit redelijkerwijs mogelijk is. Dit geldt ook voor al afgegeven pgb's.

  • ·

    De gemeente kan er voor kiezen de aanbieder op basis van een PGB in dat geval te contracteren als zorg in natura.

In de periode van het overgangsrecht staat centraal dat de cliënt zijn of haar huidige indicatie met het budget moet kunnen verzilveren. In het geval dat de gemeente de geldende indicatie kan realiseren met een lager budget, dan is dit toegestaan. Echter, wanneer de cliënt aantoont dat hij/zij hetzelfde zorgaanbod (binnen de bandbreedte van de CIZ indicatie) niet met een lager budget kan inkopen, dan dient de gemeente een toereikend budget beschikbaar te stellen. Dit geldt alleen voor de periode dat de indicatie nog geldig is en uiterlijk tot 1-1-2016.

Voor het zorgproduct Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) en Pleegzorg geldt 5 jaar overgangsrecht.

  • ·

    Tarifering: Het overgangsrecht heeft geen betrekking op het overeengekomen tarief. Onder strikte voorwaarden is het mogelijk om het tarief aan te passen:

    • 1.

      Er is instemming van de budgethouder vereist

    • 2.

      De bestaande zorg moet onder dit nieuwe tarief te leveren zijn. Het zal in de praktijk dus heel moeilijk wijzigingen door te voeren in de bestaande tarieven. Bij het aflopen van de resterende indicatietermijn vallen deze voorwaarden.

  • ·

    (Her)indicering: De vóór 2015 afgegeven indicaties voor jeugdhulp die doorlopen na 1 januari 2016, eindigen per 1 januari 2016 op grond van het overgangsrecht. De hulp/zorgvraag van deze cliënten zal voor 1 januari 2016 opnieuw moeten worden beoordeeld.

Indien de gemeente niet voldoende budget beschikbaar stelt om de indicatie te verzilveren, dan kan de cliënt bezwaar aantekenen tegen de beschikking.

De rechten vanuit het oude pgb worden tot uiterlijk 1 januari 2016 gewaarborgd, maar de gemeente kan wel eerder dan dat moment met budgethouders met ‘oude’ PGB-rechten in gesprek gaan om te komen tot een nieuw aanbod op grond van de Wmo 2015 en Jeugdwet 2015. Tot het moment dat de cliënt een nieuw aanbod, al dan niet wederom een pgb, onder nieuwe voorwaarden heeft aanvaard, blijven de condities van het bestaande pgb gelden.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Hardheidsclausule

In de huidige Verordening jeugdhulp gemeente Noordoostpolder is de hardheidsclausule neergelegd.

Op grond hiervan is het college bevoegd om ten gunste van de belanghebbende af te wijken van de verordening. Het spreekt voor zich dat het moet gaan om zeer bijzondere situaties.

Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels jeugdhulp gemeente Noordoostpolder 2015.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 2 december 2014
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris, de burgemeester,

Bijlage 1 Gebruikelijke zorg

Inleiding

Gebruikelijke hulp (zorg bij jeugd) is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015). Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de cliënt behoort. Alleen bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid. Dit is beperkt tot personen die een (pension)kamer huren via een huurovereenkomst en in generlei familiebetrekking tot elkaar staan. Zie de begripsbepalingen van de Verordening.

Specifiek met betrekking tot jeugdigen

Uitgangspunten

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • *

    hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • *

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • *

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • *

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • *

    ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • *

    hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • *

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • *

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • *

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • *

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • *

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • *

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • *

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • *

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • *

    kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • *

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • *

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • *

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • *

    hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de cliënt thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het College er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden in andere gevallen beoordeelt het College in het individuele geval.

Kinderen binnen de leefeenheid

In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het College er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Als uitgangspunt hanteert het College 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden van het individuele geval kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder geleden de volgende uitgangspunten:

  • *

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • *

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • *

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Algemeen beoordelingskader (bron: actuele werkinstructie indiceren Jeugd GGZ vanaf 1 augustus 2014)

In het indicatieonderzoek wordt beoordeeld welk deel van de benodigde zorg voortkomt uit de psychiatrische stoornissen van de jeugdige en vervolgens wordt beoordeeld welk deel van deze zorg onder de gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen valt.

Om vast te stellen op welke zorg de jeugdige redelijkerwijs is aangewezen, wordt, gelet op de omstandigheden van de betrokken jeugdige, beoordeeld welke zorg op het gebied van Persoonlijke Verzorging, en Begeleiding uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Bij die beoordeling dienen de leeftijd van de jeugdige, de aard van de zorghandelingen, de frequentie van deze zorghandelingen en de omvang van de daarmee gemoeide tijd te worden betrokken. Tevens wordt beoordeeld of sprake is van een of meer uitzonderingen die van invloed kunnen zijn bij het bepalen van de gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen.

Leeftijd

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Bij de beoordeling van wat tot gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen behoort, past daarom een zekere marge. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de zorg die het ene kind nodig heeft meer of minder zijn dan de zorg die een ander kind nodig heeft. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind.

Aard van de zorghandelingen

Op zorghandelingen door de ouders welke een jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, is deze jeugdige redelijkerwijs niet aangewezen.

Gebruikelijke zorg bij kinderen / jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke zorghandeling vervangen zoals sondevoeding in plaats van eten of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen. Bij gebruikelijke zorg gaat het om handelingen als omschreven in de beleidsregels Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding. Bij de functie Verblijf gaat het om het leefklimaat beschermende woonomgeving, die gelet op de levensfase van het kind / de jeugdige als gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen moet worden aangemerkt. ( uitspraak CRvB RZA 2010/97) 32

Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een jeugdige, zoals drie keer eten per dag, kan als gebruikelijke zorg worden aangemerkt.

Een voorbeeld van zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg van ouders aan een kind is het meerdere malen per nacht bieden van zorg van ouders aan een ouder kind.

Om te kunnen toetsen of er sprake is van bovengebruikelijke zorg moet gekeken worden naar de leeftijd van de jeugdige, in samenhang met aard, frequentie en omvang van deze nachtelijke zorg die ouders moeten bieden.

Bij jeugdigen met alleen een grondslag GGZ, waarbij de ouders vanwege stoornissen en beperkingen van de jeugdige regelmatig ’s nachts naar de jeugdige toe moeten, kan er van worden uitgegaan dat deze jeugdige een leeftijd heeft waarbij het ongewoon is dat ouders ’s nacht zorg moeten verlenen.

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van de jeugdige.

Omvang van de met de zorghandelingen gemoeide tijd

De (extra) tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke zorg sprake is.

Samenhangende beoordeling

De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van de jeugdige worden beoordeeld.

  • ·

    Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een jeugdige van een bepaalde leeftijdsgroep gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

  • ·

    Zo kan bij een jeugdige van een bepaalde leeftijd die is aangewezen op handelingen die niet bij alle gezonde jeugdigen voorkomen en die kunnen meelopen in het gebruikelijke patroon van dagelijkse verzorging, niet langer sprake zijn van gebruikelijke zorg vanwege de (extra) tijd en pedagogische vaardigheden die met deze zorghandelingen gemoeid gaan.

Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen die zijn opgenomen aan het eind van dit hoofdstuk. Het uitgangspunt van de richtlijn is de zorg die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan jeugdigen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij kinderen / jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan.

Het resultaat van het indicatieonderzoek laat de aard en de omvang van de zorg zien waar de jeugdige vanuit de AWBZ op is aangewezen.

In het indicatieonderzoek wordt gekeken naar de invloed van het compenserend vermogen van de mantelzorger/ouder in relatie tot het uiteindelijke indicatiebesluit.

Gebruikelijke Persoonlijke Verzorging

  • 1.

    Alle Persoonlijke Verzorging door de ouder aan de jeugdige is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 2.

    Een jeugdige is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke zorg in vergelijking tot jeugdigen zonder AWBZ-grondslag van dezelfde leeftijdscategorie volgens de opgenomen richtlijn wordt overschreden. Gebruikelijke zorg bij jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke zorghandeling vervangen zoals sondevoeding in plaats van eten of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden zoals het geven van medicijnen.

  • 3.

    Als een jeugdige een handeling zelf kan uitvoeren, is er op grond van het begrip ‘redelijkerwijs’ geen aanspraak op AWBZ-zorg, zoals b.v. het legen of wisselen van een katheterzakje.

  • 4.

    Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke zorg.

Uitzonderingen

  • 1.

    Voor zover een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om verpleegkundige handelingen ten behoeve van verzekerde uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

  • 2.

    Voor zover een ouder overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer er voor de ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde AWBZ-zorg, dient men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke verpleegkundige zorg, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke zorg voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 3.

    Voor zover gebruikelijke Verpleging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een indicatie worden gesteld.

  • 4.

    Voor zover het kind zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een ouder.

  • 5.

    Voor zover het kind van 12 jaar of ouder geen intieme Verpleging wil ontvangen van de ouder wordt geen bijdrage verwacht van de ouder

Gebruikelijke Begeleiding

  • 1.

    Alle Begeleiding van de verzekerde door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 2.

    Een jeugdige is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot een gezond kind c.q. een jeugdige zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie volgens de op de opgenomen richtlijn wordt overschreden.

  • 3.

    Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen verzekerde gebruikelijke zorg wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

  • 4.

    Het leren omgaan van derden (familie, vrienden) met de verzekerde is gebruikelijke zorg.

Uitzonderingen

  • 1.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding ten behoeve van verzekerde uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

  • 2.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde AWBZ-zorg, dient men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 3.

    Voor zover de jeugdige zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

Alle Begeleiding van de verzekerde door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 1.

    Een kind is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot kinderen zonder AWBZ-grondslag van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke bijdrage14[4] van een ouder aan de Begeleiding van een kind wordt gesteld op de omvang van de Begeleiding die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel, indien er voor dat kind geen grondslag is voor een AWBZ-indicatie.

  • 2.

    Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen verzekerde gebruikelijke zorg wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

  • 3.

    Het leren omgaan van derden (familie, vrienden) met de verzekerde is gebruikelijke zorg.

Beschermende woonomgeving en kinderen

  • 1.

    Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving moet afhankelijk van de levensfase van het kind als gebruikelijke zorg worden aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.

  • 2.

    Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen, vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Wet op de jeugdzorg aan de orde. Daarnaast kan er in deze situaties bij kinderen met een aandoening, stoornis of beperking aanspraak zijn op AWBZ-verblijf als de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een therapeutisch leefklimaat en/of permanent toezicht

Beschermende woonomgeving

Een beschermende woonomgeving is een veilige en afgeschermde woon- en leefomgeving waar samenhangende zorg wordt geboden aan verzekerden die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. De bescherming richt zich primair op de verzekerde zelf, niet op zijn omgeving of de maatschappij.

Dit mogelijke gevaar ontstaat omdat:

  • 1.

    Verzekerde niet in staat is een adequaat oordeel te vormen in het dagelijkse bestaan. Deze verzekerde heeft vaak regieproblemen en/of

  • 2.

    Verzekerde vaardigheden of remmingen mist om zich staande te houden in een zelfstandige woonomgeving en/of

  • 3.

    Verzekerde op relevante momenten niet in staat is om hulp in te roepen. Het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren, vanwege cognitieve, communicatieve en/of motorische beperkingen. Het gaat dan om: inzicht in risico’s, eigen wensen duidelijk kunnen maken, hanteren van alarmeringsapparatuur.

De zorgbehoefte is niet op te lossen met voorliggende voorzieningen en/of extramurale zorg.

Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de zorgverlener in het algemeen het initiatief moet nemen om op deze momenten de zorg te verlenen.

Daarnaast hebben jongeren van 17 tot 23 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen en beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, gedurende een afgebakende periode (maximaal tot hun 23e verjaardag) aanspraak op een beschermende woonomgeving met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.

Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen tot 17 jaar is Gebruikelijke zorg. Zie hiervoor ook bijlage 3, Gebruikelijke zorg.

Therapeutisch leefklimaat

De verzekerde heeft vanwege zijn stoornissen/beperkingen behoefte aan specifieke Behandeling en een multidisciplinaire aanpak waaraan Verblijf onlosmakelijk verbonden is. Het behandelprogramma is ingebed in het hele zorgprogramma, behandelaars en zorgmedewerkers hanteren continu dezelfde therapeutische aanpak, zodat de noodzakelijke interventies optimaal (zo nodig direct en continu) gepleegd kunnen worden.

Permanent toezicht

Permanent toezicht kan verschillende doelen hebben en verschillen in intensiteit. Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen. Het toezicht kan gericht zijn op:

  • 1.

    het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte;

  • 2.

    het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de verzekerde zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;

  • 3.

    het ingrijpen bij gedragsproblemen:

    • a.

      therapeutisch: gericht op verbetering van de gedragsstoornis of aanleren van ander gedrag;

    • b.

      of preventief: voorkomen van escalatie en gevaar.

De cliënt is gezien zijn aandoeningen, stoornissen en/of beperkingen aangewezen op een omgeving die toezicht biedt op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) zorgvraag.

Dit toezicht moet worden geboden op basis van actieve observatie, en heeft als doel dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen. Zorgverlening kan elk moment nodig zijn, de zorgverlener houdt daarom permanent toezicht op de cliënt.

Indicatiecriteria

Om in aanmerking te komen voor de functie Verblijf dient, gegeven hetgeen is bepaald in de beleidsregel ‘Algemeen’, te zijn vastgesteld:

  • 1.

    dat de cliënt een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;

  • 2.

    dat cliënt gezien de zorgbehoefte is aangewezen op:

    • a.

      een beschermende woonomgeving;

    • b.

      en/of een therapeutisch leefklimaat;

    • c.

      en/of permanent toezicht;

  • 3.

    dat de cliënt op meer dan drie etmalen per week Verblijf is aangewezen.

Er kan eveneens een indicatie voor Verblijf worden afgegeven als de cliënt gedurende een bepaalde periode vrijwel dagelijks is aangewezen op AWBZ- gefinancierde zorg die alleen op grote afstand van zijn huis te verkrijgen is en het reizen een te grote belasting voor verzekerde vormt. De thuissituatie kan dan redelijkerwijs niet voorzien in het nodige (gebruikelijke) toezicht en de nodige (gebruikelijke) bescherming. Een reistijd van één uur (enkele reis) is in principe acceptabel.

Bij kinderen kan die grens lager zijn, maar moet ook steeds de afweging worden gemaakt tussen de extra belasting van het reizen en de meerwaarde van het in de thuissituatie kunnen verblijven.

In relatie tot de beleidsregels WMO

Bron: Beleidsregels WMO Noordoostpolder

Algemeen uitgangspunt

In Wmo 2015 staat voorop dat allereerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf dan wel met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.

Wat houdt gebruikelijke zorg concreet in?

Gebruikelijke zorg heeft doorgaans betrekking op huishoudelijke taken. Alleen als het gaat om partners valt ook een persoonlijke verzorging voor een periode van maximaal drie maanden onder de gebruikelijke zorg. De leden van een leefeenheid (denk hierbij aan een van de gezinsleden of mensen die een gezamenlijke huishouding voeren) zijn verantwoordelijk voor het draaien van hun huishouden. In geval van ziekte of hulpbehoevendheid van een van de leden ligt het dan voor de hand dat de huishoudelijke taken dan zo nodig worden herverdeeld. Huishoudelijke taken omvatten zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.

Wat zijn uitstelbare huishoudelijke taken?

Tot de uitstelbare huishoudelijke taken worden gerekend:

  • ·

    boodschappen doen

  • ·

    de was doen

  • ·

    stofzuigen

  • ·

    schoonhouden van sanitair

  • ·

    schoonhouden van de keuken

  • ·

    verschonen van de bedden

  • ·

    ander (zwaar) huishoudelijk werk

Wat zijn niet-uitstelbare huishoudelijke taken?

Tot de niet-uitstelbare taken worden onder meer gerekend:

  • ·

    maaltijd verzorgen

  • ·

    kinderen aan- en uitkleden, in bad doen en naar bed brengen

  • ·

    afwassen en opruimen

Mantelzorg

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de cliënt en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. De ondersteuning door de mantelzorger vertegenwoordigt daarmee een aanspraak. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo, verpleging en verzorging zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet of ondersteuning aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet. Verder kan mantelzorg worden verleend aan een thuiswonende verzekerde met een indicatie tot de Wlz. In die gevallen heeft het College geen ondersteuningsplicht. Mogelijk kan aanspraak bestaan op kortdurend verblijf op grond van de Wlz.

De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt

Het College inventariseert als eerste de hier genoemde omstandigheden.

De aard

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De cliënt kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de cliënt daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de cliënt wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen (zie hoofdstuk 4 van de Verordening). Het College houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.

De omvang

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de cliënt zijn aangewezen op permanent toezicht hetgeen zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijk hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. De deel daarvan kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het College een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.

Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte

Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de cliënt. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de cliënt. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een chronische situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte. Dat is in lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007.

De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijk hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het College moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de cliënt. Dat betekent dat er onderscheidt kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de cliënt.

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid. Dat is de lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007.

Algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer

Het College houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:

  • *

    hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera.

  • *

    hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.

  • *

    Hulp aan derden, die behoren tot de omgeving van de cliënt, in het omgaan met de beperkingen van de cliënt. Denk aan familie, vrienden, leerkracht, et cetera.

  • *

    Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden. Zie verder de richtlijnen in deze beleidsregels.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar die ook weer afhankelijk kunnen zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Denk aan de situatie dat er sprake is van:

  • *

    een langdurige ondersteuningsbehoefte,

  • *

    die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel,

  • *

    substantieel wordt overschreden.

In die gevallen kan een individuele voorziening zijn aangewezen.

Echtgenoten/partners

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer; de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de terreinen die in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels staan genoemd, zal het College zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.

Kinderen en ouders

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan dat anders liggen. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn. Bij elk van de terreinen die in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels staan genoemd, zal het College zich een oordeel moeten vormen wat van kinderen ten opzichte van hun ouders mag worden verwacht.

Huisgenoten ten opzichte van elkaar

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn. Bij elk van de terreinen die in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels staan genoemd, zal het College zich een oordeel moeten vormen wat van huisgenoten ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.

De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de cliënt door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het College kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt. Het spreekt voor zich dat de leerbaarheid van de cliënt hierbij ook een belangrijke rol speelt. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp. De aard van en de mate van beperkingen spelen hierbij een belangrijke rol.

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de cliënt te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.

De verhouding tussen de draaglast en de draagkracht

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.

Omvang planbare en onplanbare hulp

Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te bieden is van invloed op de belastbaarheid van de degene geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het College zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet. Zie verder onder het kopje ‘voorkomen of oplossen overbelasting’ van deze beleidsregels.

Dreigende overbelasting

Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de huisgenoot moet dat door de cliënt aannemelijk worden gemaakt en dan rust op het College de plicht daar onderzoek naar in te stellen. De betreffende huisgenoot is dan overigens wel verplicht zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert hij dit, dan kan het recht op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

Voorkomen of oplossen overbelasting

Wanneer er bij de huisgenoot, die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen, eigen mogelijkheden zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde zorg (verpleging en/of verzorging), kan het College verlangen dat men die overbelasting opheft door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

Onderzoek dreigende overbelasting

Algemeen

Het College onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Reden om in de individuele situatie af te wijken, kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken of activiteiten overneemt in het kader van gebruikelijke hulp, overbelast dreigt te raken (hierna de huisgenoot). Overbelasting is: meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. In medische kringen praten we over het(on)evenwicht tussen draagkracht(belastbaarheid) en draaglast (belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht:

  • *

    lichamelijke conditie huisgenoot

  • *

    geestelijke conditie huisgenoot

  • *

    wijze van omgaan met problemen (coping)

  • *

    motivatie voor ondersteunings- en/of zorgtaak

  • *

    sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast:

  • *

    omvang en mate van (on)planbaarheid van ondersteuningstaken; ziektebeeld en prognose

  • *

    inzicht van persoon in ziektebeeld van de cliënt

  • *

    woonsituatie

  • *

    bijkomende sociale problemen

  • *

    bijkomende emotionele problemen

  • *

    bijkomende relationele problemen

  • *

    Onderzoek naar de draaglast en draagkracht

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de huisgenoot overbelast is. Is dit minder duidelijk, dan zal dit in het vraagverhelderingsgesprek maar zeker bij de beoordeling van de aanspraak (indicatie) moeten worden uitgediept. De beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de huisgenoot dienen te worden beoordeeld door een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. In andere gevallen zal om een extern medisch advies moeten worden gevraagd.

Het onderzoeken van overbelasting

Onderzoeksvragen die de Wmo-consulent zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de huisgenoot:

  • *

    Wat zegt de huisgenoot er zelf over, hoe ervaart hij of zij het ondersteunen en/of bieden van zorg?

  • *

    Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de huisgenoot?

  • *

    Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • *

    Heeft de huisgenoot een uitlaatklep? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen?

  • *

    Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de huisgenoot even op adem kan komen?

  • *

    Hoe is de relatie tussen de huisgenoot en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de huisgenoot grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de huisgenoot en de cliënt?

  • *

    Heeft de huisgenoot inzicht in de beperkingen van de cliënt? (Als men weet dat bepaald gedrag uit bijvoorbeeld een ziekte of aandoening voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren)

  • *

    Hoeveel tijd heeft de huisgenoot? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat ondersteuning of zorg (verpleging en verzorging) behoeft? Voorbeeld. Een echtgenoot ondervindt beperkingen terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • *

    Is de ondersteuning of de zorg te plannen of is er continu controle en toezicht nodig?

  • *

    Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn)

  • *

    Wat zijn de knelpunten in de ondersteuning en/of de zorg?

  • *

    Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de huisgenoot min of meer samen opgesloten zitten.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een medisch adviseur moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als

een mogelijk signaal worden opgevat.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • *

    Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • *

    Hoge bloeddruk

  • *

    Gewrichtspijn

  • *

    Gevoelens van slapte

  • *

    Slapeloosheid

  • *

    Migraine, duizeligheid

  • *

    Spierkrampen

  • *

    Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • *

    Opvliegingen

  • *

    Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • *

    Plotseling hevig zweten

  • *

    Gevoelens van beklemming in de hals

  • *

    Spiertrekkingen in het gezicht

  • *

    Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen. Ongeduld

  • *

    Vaak huilen

  • *

    Neerslachtigheid

  • *

    Isolering

  • *

    Verbittering

  • *

    Concentratieproblemen

  • *

    Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • *

    Rusteloosheid

  • *

    Perfectionisme

  • *

    Geen beslissingen kunnen nemen

  • *

    Denkblokkades

Bijlage 2 Woonplaatsbeginsel

Stappenplan

Via onderstaande link wordt verwezen naar een stappenplan waarmee een professional bepalen kan vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Dit ten behoeve van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten. De VNG en het Rijk hebben afgesproken om de Jeugdwet toe te passen zoals in dit stappenplan uiteen is gezet. Bij dit schema hoort een factsheet met uitleg over het woonplaatsbeginsel.

http://www.voordejeugd.nl/attachments/article/1373/Mindmap%20op%20A0-formaat.pdf

Factsheet

Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking en worden de gemeenten verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. Daarom is het voor gemeenten onder andere belangrijk om te bepalen of jeugdigen die in hun gemeenten jeugdhulp nodig hebben, daadwerkelijk tot hun verantwoordelijkheid behoren.

De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie hebben hiervoor samen met de VNG een stappenplan voor gemeenten ontwikkeld. Door de stappen uit dit plan te volgen, wordt voor gemeenten duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor het bepalen en financieren van de benodigde jeugdhulp of die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing of voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.

De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt.

Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.

Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats

Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagsdrager.

In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang.

Verhuizing

Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht.

Hulp bij acute situaties

Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermingsmaatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt via het stappenplan vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige.

Overgangsrecht in 2015

Met betrekking tot het overgangsrecht geldt de situatie zoals deze op 31 december 2014 bekend is. Waar in het stappenplan het moment van de hulpvraag staat, geldt ten aanzien van het overgangsrecht de situatie op 31 december 2014. Een jeugdige heeft recht op (jeugd)hulp tot het moment waarop een indicatie of verwijzing of strafrechtelijke beslissing eindigt, tot maximaal het einde van 2015. Bij langdurige pleegzorg geldt het overgangsrecht tot het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt.

Gescheiden ouders in verschillende gemeenten

Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.

Voorlopige voogdij

De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s) wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussen-maatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s) geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk.

Tijdelijke voogdij

Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouders terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst (Nidos heeft dan meestal de tijdelijke voogdij) of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend.

Instellingsvoogdij

Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging.

Meerderjarige jeugdige

Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er geen gezinsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige.

Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland

Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk.

Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland

Als ouders en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren.

Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland.

De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk.

Briefadres

Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.

Bijlage 3 Top tien van beschermende factoren

Hoewel de factoren afzonderlijk beschreven staan, zijn ze veelal

complementair en ondersteunen elkaar wederzijds. Daarom is het noodzakelijk ze insamenhang en in aanvulling op elkaar te gebruiken. Van belang is dat er binnen hetgezin, op school en de wijk/gemeenschap aandacht is voor deze factoren.

Naast individuele (constitutionele) eigenschappen (zoals geslacht, sociale instelling eneen veerkrachtig temperament) zijn er factoren die betrekking hebben op vaardighedenvan de jeugdigen zelf. Bovendien zijn er factoren gelegen in de omgeving van dejeugdigen en dan vooral in hun relaties met belangrijke volwassenen en instituties in de omgeving en de kansen die vanuit de omgeving aan hen geboden worden.

  • 1.

    Sociale binding

    Bij sociale binding gaat het om de emotionele band en commitment die een kind heeft met sociale relaties in het gezin, zijn vriendengroep, school en wijk. Concreet gaat het om warme, ondersteunende, affectieve relaties met het gezin en andere volwassenen in de omgeving (Garmezy, 1985, in: Howell Krisberg, Hawkins & Wilson, 1995). De basis hiervoor wordt gelegd in de relaties en interacties die een kind heeft met zijn opvoeders. De binding/hechting die op jonge leeftijd met ouders en andere verzorgers ontstaat, vormt de basis voor banden die later vorm krijgen met vrienden, school en gemeenschap. De kwaliteit van de relaties met deze andere domeinen speelt een essentiële rol in het zich ontwikkelen en opgroeien tot een gezonde volwassene (o.a. Brophy & Good, 1986; Dolan, Kellam & Brown, 1989, Hawkins, Catalano & Miller, 1992 In: Catalano e.a. 2004).

  • 2.

    Kansen voor betrokkenheid

    Kinderen en jongeren moeten kansen krijgen om een concrete, betekenisvolle en gewaardeerde bijdrage te leveren aan verbanden waarvan zij deel uitmaken (familie, school, gemeenschap). Om interpersoonlijke vaardigheden te kunnen ontwikkelen, moeten kansen voor interactie en participatie beschikbaar zijn (Howell e.a., 1995; Hawkins, Catalano & Miller, 1992; Hawkins e.a., 1987; Patterson, Chamberlain & Reid, 1982 In: Catalano e.a. 2004).

  • 3.

    Pro sociale normen

    Voor een gezonde ontwikkeling van jeugdigen is het nodig dat kinderen opgroeien in een omgeving waarin duidelijke normen en waarden voor positief gedrag uitgedragen en nageleefd worden. Regels en grenzen moeten voor kinderen duidelijk zijn (Hawkins e.a. 1992; Howell e.a., 1995; Catalano e.a., 2004).

  • 4.

    Erkenning en waardering voor positief gedrag

    Om hun sociaal gedrag te versterken is van groot belang dat kinderen erkenningen waardering krijgen voor positief gedrag. Positieve bekrachtiging bepaaltde motivatie van de jeugdigen om het gedrag in de toekomst te herhalen.Sociale bekrachtigers zijn essentieel voor het ontwikkelen van positief gedragen kunnen afkomstig zijn uit het gezin, de school, de vriendengroep en degemeenschap waartoe de jeugdigen behoort (Ackers e.a. 1979; Bandura 1973 In:Catalano e.a., 2004).

  • 5.

    Steun van belangrijke volwassenen in de omgeving

    Steun van andere volwassenen (dan de ouders) kan een belangrijke bijdrage leveren aan het welbevinden van kinderen. Het gaat om volwassenen die direct (bijvoorbeeld door emotionele steun te bieden en rolmodel te zijn) of indirect (door ouders te helpen hun ouderlijke taken te vervullen) een bijdrage leveren aan het welbevinden van de kinderen. Kinderen met ondersteunende netwerken zijn veerkrachtiger, zijn beter bestand tegen stresserende omstandigheden en hebben meer kans op te groeien tot gezonde volwassenen (Werner 1989). In: Groenendaal & van Yperen, 1994; Werner, 1993 In: Kesselring e.a. 2012; Benson e.a., 1998). De beschermende werking van sociale netwerken is vooral aangetoond bij kinderen die zich in een situatie met vele risicofactoren voor een problematische opvoeding bevinden (Houkes & Kok, 2009 In: Bartelink, 2012).

  • 6.

    Constructieve tijdsbesteding

    Constructieve tijdsbesteding van jeugdigen gaat om kansen die geboden worden vanuit het gezin en de gemeenschap om in hun vrije tijd deel te kunnen nemen aan bijvoorbeeld creatieve activiteiten (muziek, theater) en jeugdprogramma’s (zoals sport, clubs of verenigingen). Idealiter gaat het om activiteiten die jongeren in contact brengen met volwassenen die hen aanmoedigen en ondersteunen bij het ontwikkelen van hun talenten en vaardigheden (Benson e.a. 1998).

  • 7.

    Competenties

    Sociale competenties

    Sociale competentie omvat een scala aan interpersoonlijke vaardigheden die jeugdigen helpen gevoelens, gedachtes en gedrag te integreren om zo bepaalde sociale doelen te bereiken. Het gaat om vaardigheden zoals het opvangen en interpreteren van sociale signalen, vaardigheden om interpersoonlijke problemen op te lossen en het anticiperen op gevolgen van eigen gedrag (Caplan e.a., 1992 In: Catalano e.a., 2004). Groenendaal & Van Yperen (1994) noemen ook het kunnen uitkiezen van modelfiguren en steunbronnen (bijvoorbeeld leeftijdgenoten, leerkrachten) tot wie kinderen zich onder stressvolle omstandigheden kunnen wenden als onderdeel van sociale competentie.

    Emotionele competenties

    Emotionele competentie is het vermogen om gevoelens en emotionele reacties van zichzelf en anderen te kunnen identificeren en er adequaat op te kunnen reageren. Concreet gaat het om vaardigheden als het identificeren en benoemen van gevoelens, het uiten van gevoelens, het beheersen van gevoelens, uitstel van gratificatie en impulscontrole. Sociale en emotionele competenties blijken bij te dragen aan schoolsucces, pro sociaal gedrag, goede relaties met vrienden en volwassenen en minder probleemgedrag (Greenberg e.a. 2003 In: Durlak e.a., 2007).

    Gedragsmatige competenties

    Gedragsmatige competentie refereert aan effectief gedrag. Er kunnen drie

    dimensies van gedragsmatige competentie onderscheiden worden: non-verbalecommunicatie (door gezichtsuitdrukkingen, intonatie e.d.), verbalecommunicatie (bijvoorbeeld duidelijke vragen formuleren, effectief reagerenop kritiek, gevoelens duidelijk verwoorden) en in actie komen (anderen helpen, weglopen van negatieve situaties, participeren in positieve activiteiten).

  • 8.

    Cognitieve vaardigheden

    Bij cognitieve vaardigheden kan onderscheid gemaakt worden tussen algemenecognitieve vaardigheden zoals logisch en analytisch denken en abstract redenerenen specifiek cognitieve vaardigheden, zoals lees- en rekenvaardigheden, diebelangrijk zijn voor schoolsucces.

  • 9.

    Schoolmotivatie (commitment to learning)

    Hierbij gaat het om een combinatie van persoonlijke overtuigingen, waardenen vaardigheden waarvan is aangetoond dat ze samenhangen met schoolsucces(Scales, Benson, Leffert & Blyth, 2000). Het gaat om betrokkenheid bij leeractiviteiten,binding met school, prestatiemotivatie en positieve verwachtingenten aanzien van eigen succes. Schoolmotivatie wordt beïnvloed door onder meerouderlijke attitudes, ouderbetrokkenheid en aanmoediging. Daarnaast zijnnormen en waarden uitgedragen door de gemeenschap en de vriendengroep vangroot belang (Benson, e.a., 1998).

  • 10.

    Positieve identiteit

    Positieve identiteit gaat om hoe jongeren zichzelf zien in relatie tot de toekomst,eigenwaarde en gevoel van persoonlijke effectiviteit. Persoonlijke effectiviteit(self-efficacy) is de overtuiging dat je met je eigen gedrag persoonlijke doelenkan bereiken. Geloof in persoonlijke effectiviteit fungeert als een determinantvoor motivatie, affect en gedrag. Hoe meer geloof in persoonlijke effectiviteit, hoehoger de doelen zijn die mensen voor zichzelf stellen en hoe groter de motivatie is om deze doelen te bereiken (Locke e.a. 1984 In: Catalano e.a. 2004).

Bijlage 4 Risicofactoren en beschermende factoren

Het Sociaal ontwikkelingsmodel

Het sociaal ontwikkelingsmodel (o.a. Hawkins & Weis, 1985) biedt inzicht in factorendie een rol spelen bij het ontstaan en de ontwikkeling van probleemgedrag van kinderenen jongeren. Het model is gebaseerd op structurele theorie, de sociale controletheorie,de leertheorie en de ontwikkelingsgerichte theorie. Het theoretisch model plaatst deonderliggende (risico- en beschermende) factoren van probleemgedrag in relatie totde ontwikkelingsfasen van jeugdigen en de verschillende opvoedingsdomeinen waarinzij opgroeien (gezin, school, vrienden, wijk). Het model laat zien hoe beschermendefactoren in interactie met elkaar kinderen en jongeren kunnen beschermen tegen risico’s.Voorwaarden voor een gezonde ontwikkeling volgens het sociaal ontwikkelingsmodel:

Schema: het sociaal ontwikkelingsmodel

Gezonde opvattingen en duidelijke normen

Voor een gezonde ontwikkeling is het nodig dat kinderen opgroeien in een

omgeving waarin volwassenen consequent gezonde opvattingen en duidelijkenormen voor gedrag naleven en uitdragen. Het gaat om normen uitgedragen doorhet gezin en de gemeenschap die tegen criminaliteit en geweld zijn en die succes inhet onderwijs, gezond gedrag en een gezonde ontwikkeling stimuleren.

Binding

Een sterke band tussen kinderen en de voor hen positieve en belangrijke

volwassenen die ze als voorbeeld zien, is van essentieel belang om de kansen ophet ontstaan van probleemgedrag te verkleinen. Kinderen en jongeren zijn eerdergeneigd opvattingen en normen over te nemen en te volgen als zij sterke bindingenhebben met hun familie, de school en de wijk waarin zij leven.

Kansen, vaardigheden en erkenning

Er zijn drie voorwaarden voor sociale binding:

  • 1.

    Kinderen en jongeren moeten kansen aangeboden krijgen voor participatie en om zo een zinvolle bijdrage te kunnen leveren aan de verbanden waarvan zij deel uitmaken (gezin, school, wijk). Dit moet gebeuren op een manier die aansluit bij hun ontwikkelingsniveau en die hen het gevoel van verantwoordelijkheid zal geven en het gevoel dat ze er toe doen.

  • 2.

    Kinderen en jongeren moeten de benodigde (cognitieve, sociale en motorische) vaardigheden kunnen ontwikkelen die ze nodig hebben om optimaal gebruik te kunnen maken van de kansen die ze geboden krijgen en om succesvol te kunnen participeren.

  • 3.

    Kinderen en jongeren moeten erkenning en waardering krijgen voor hunbetrokkenheid en inzet.

Individuele karakteristieken

Tot slot zijn er individuele karakteristieken (zoals intelligentie, vrouwelijk

geslacht, een positieve sociale instelling, een flexibel veerkrachtig karakter) diekinderen beschermen tegen risico’s. Deze karakteristieken zijn moeilijker of niet tebeïnvloeden, maar er zal in de omgeving rekening mee gehouden moeten worden(Hawkins, Catalano en Miller, 1992; Howell, Krisberg, Hawkins & Wilson 1995;Steketee, Jonkman, Mak, Aussems, Huygen, Roeleveld, 2012).

Schematisch: het sociaal ontwikkelingsmodel

Beschermende en risicofactoren

Op basis van wetenschappelijk onderzoek zijn beschermende en risicofactoren vastgesteld die in verband kunnen worden gebracht met de ontwikkeling van verschillende soorten probleemgedrag. Deze onderliggende factoren zijn verdeeld over de vier levensdomeinen waarin jongeren opgroeien:

  • 1.

    Gezin

  • 2.

    ‘individu en vrienden’

  • 3.

    Wijk

  • 4.

    School

Domein

Beschermende factoren

Risicofactoren

Gezin

1.Hechtingssterkte gezin

De hechtingssterkte van het gezin (hierbij kan men denken aan samen dingen ondernemen en het praten over problemen) wordt over het algemeen gezien als een factor die de kans op probleemgedragingen vermindert.

2.Mogelijkheden tot positieve betrokkenheid

Deze factor meet in hoeverre jongeren de kans hebben om positief of sociaal wenselijk gedrag binnen het gezin te vertonen. Aan de jongeren is bijvoorbeeld gevraagd of hun ouders heb betrekken bij belangrijke zaken die hen aangaan.

3.Beloningen voor positieve betrokkenheid

Deze factor meet in hoeverre jongeren binnen het gezin beloond worden wanneer zij positief of sociaal wenselijk gedrag vertonen. Aan de jongeren is bijvoorbeeld gevraagd of hun ouders wel eens laten weten dat zij trots op hen zijn en of de jongeren een compliment van hun ouders krijgen als zij iets goeds gedaan hebben.

1.Geschiedenis van probleemgedrag in het gezin

Als kinderen opgroeien in een gezin waarin de ouders een verleden van alcohol –of drugsverslaving hebben, is de kans groter dat zij deze later zelf ook gaan ontwikkelen. Ditzelfde geldt voor kinderen die opgroeien in een gezin met een verleden van crimineel gedrag.

2.Problemen met gezinsmanagement

Er zijn problemen met gezinsmanagement als ouders niet duidelijk zijn over welk gedrag gewenst is en welk gedrag niet, als ouders hun kinderen onvoldoende in de gaten houden en begeleiden en/of als ouders excessieve of inconsequente straffen opleggen. Als kinderen opgroeien in een gezin dat slecht gemanaged wordt, lopen ze meer risico op het ontstaan van probleemgedrag.

3.Conflicten in het gezinVoortdurende en grote conflicten tussen hoofdverzorgers onderling of tussen hoofdverzorgers en kinderen vergroten de kans op de ontwikkeling van probleemgedrag. Gebleken is dat conflicten tussen familieleden van grotere invloed zijn op het ontstaan van probleemgedrag dan de gezinsstructuur.

4.Ouders gedogen alcohol- en drugsgebruik

Een positieve houding van ouders ten aanzien van alcohol- en drugsgebruik kan bij kinderen leiden tot een verhoogd risico op het ontstaan van alcohol- en druggerelateerde problemen.

5.Ouders gedogen antisociaal gedrag

Ditzelfde geldt voor een positieve houding van ouders ten aanzien van antisociaal gedrag als diefstal, vernielingen en agressie. Wanneer de ouders positief tegenover deze gedragingen staan, zullen de kinderen eerder geneigd zijn deze gedragingen te vertonen.

Individu en vrienden

1.Gezonde opvattingen en duidelijke normen

Deze factor meet of de jongere beschikt over duidelijke normen omtrent wenselijk gedrag.

2.Sociale vaardigheden

Jongeren met betere sociale vaardigheden weten beter hoe zij om moeten gaan met nieuwe, vreemde of onaangename situaties.

1.Vervreemding en opstandigheid

Jongeren die het gevoel hebben dat zij buiten de maatschappij vallen kunnen recalcitrant gedrag gaan vertonen. Dit kan zich onder andere uiten in het zich niet houden aan regels. Deze kinderen lopen een verhoogd risico op drugsgebruik, criminaliteit en vroegtijdige schoolverlating.

2.Vroeg begin van alcohol- en drugsgebruik

Hoe eerder jongeren met alcohol en drugs beginnen, hoe groter de kans is dat hun gedrag later chronische vormen aanneemt.

3.Vroeg begin van antisociaal gedrag

Wanneer jongeren al op vroege leeftijd antisociaal gedrag (o.a. diefstal, vernielingen, agressie) vertonen, is de kans groot dat dit gedrag op latere leeftijd wordt voortgezet.

4.Positieve houding ten aanzien van alcohol- en drugsgebruik

Op de basisschool zijn jongeren vaak tegen alcohol en drugs en kunnen zij zich vaak moeilijk voorstellen waarom mensen dergelijke middelen gebruiken. Op de middelbare school leren de jongeren leeftijdsgenoten kennen die deze middelen gebruiken en verschuift hun grens.

5.Positieve houding ten aanzien van antisociaal gedrag

Ditzelfde geldt voor de houding die jongeren hebben ten aanzien van antisociaal gedrag.

6.Omgang met vrienden die alcohol en drugs gebruiken

Jongeren die omgaan met leeftijdsgenoten die alcohol drinken of drugs gebruiken, lopen een verhoogd risico om deze middelen zelf ook te gaan gebruiken.

7.Omgang met vrienden die antisociaal gedrag vertonen

Jongeren die omgaan met leeftijdsgenoten die antisociaal gedrag vertonen, lopen meer risico om dit gedrag zelf ook te vertonen.

Wijk

1.Mogelijkheden voor positieve betrokkenheid

Deze factor meet in hoeverre jongeren de kans hebben om binnen hun wijk positief of sociaal wenselijk gedrag te vertonen, zoals meedoen aan activiteiten of clubs in het buurthuis.

2.Beloningen voor positieve betrokkenheid

Deze factor meet in hoeverre jongeren beloond worden voor positief of sociaal wenselijk gedrag of door volwassen in hun wijk. Aan de jongeren is bijvoorbeeld gevraagd of zij wel eens een complimentje krijgen van buurtbewoners als zij zich goed gedragen.

1.Gebrek aan binding met de wijk

Wijken waar mensen weinig aansluiting mee hebben vertonen meer problemen op het gebied van drugshandel, criminaliteit en geweld.

2.Verpaupering van de wijk

Ditzelfde geldt voor wijken die verpauperd zijn, dat wil zeggen: er is sprake van criminaliteit, graffiti, rotzooi op straat, etc.

3.Hoge mate van doorstroming in de wijk

Wijken met een hoge mate van doorstroming hebben vaker problemen die gerelateerd zijn aan drugs en criminaliteit.

4.Verkrijgbaarheid van harddrugs en wapens

Hoe meer harddrugs er beschikbaar zijn in een wijk, des te groter is het risico dat jongeren drugs gaan gebruiken. Tevens is in een groot aantal onderzoeken een verband aangetoond tussen de verkrijgbaarheid van vuurwapens en geweld.

5.Normen die antisociaal gedrag bevorderen

Jongeren lopen een verhoogd risico op het ontstaan van probleemgedrag als de normen ten aanzien van drugs, geweld of criminaliteit ontbreken of wanneer hier onduidelijkheid over bestaat.

School

1.Mogelijkheden tot positieve betrokkenheid

Deze factor meet in hoeverre jongeren de kans hebben om binnen de school positief of sociaal wenselijk gedrag te vertonen, bijvoorbeeld door mee te mogen beslissen over belangrijke zaken of doordat de school buitenschoolse activiteiten organiseert.

2.Beloningen voor positieve betrokkenheid

Deze factor meet in hoeverre jongeren beloond worden voor positief of sociaal wenselijk gedrag door volwassenen op school, bijvoorbeeld docenten.

1.Leerachterstanden

Slechte schoolresultaten vanaf de laatste jaren van de basisschool wijzen op een verhoogde kans op drugsgebruik, criminaliteit, geweld, tienerzwangerschappen en vroegtijdig schoolverlaten.

2.Gebrek aan binding

Jongeren met een lage binding met school hebben vaak de betrokkenheid met de school verloren. Hierdoor lopen zij een verhoogd risico op het ontstaan van probleemgedrag.