Nadere regels voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten

Geldend van 01-07-2015 t/m heden

Intitulé

Nadere regels voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten

Het college van burgemeester en wethouders,

gelet op artikel 2, lid 2 van de Subsidieverordening instandhouding van gemeentelijke monumenten

BESLUIT:

vast te stellen:

nadere regels voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten

PARAGRAAF 1 Subsidiabele kosten

Artikel 1 Subsidiabele kosten

Kosten van instandhoudingswerkzaamheden waarvoor –subsidie kan worden verleend zijn:

  • 1.

    herstel van het casco. Onder casco wordt in dit verband verstaan: de hoofdstructuur van het monument bestaande uit de dragende onderdelen en het omhulsel, te weten dak-, kap- en gebintconstructie, vloeren, balklagen, dragende muren, fundering, kelder en gewelven;

  • 2.

    de kosten voor het wind- en waterdicht houden van het casco;

  • 3.

    herstel van afzonderlijke monumentale onderdelen aan de binnen- en buitenkant al dan niet in combinatie met herstel van het casco. Het gaat om zaken als schouwen, vloeren, trappartijen, plafonds, schilderingen, pleister- en schilderwerk, bijzonder behang, raam- en deurpartijen met omlijsting en gevelonderdelen;

  • 4.

    herstel van specifieke technische installaties ten behoeve van bedrijf en techniek, bijvoorbeeld dieselmotoren, raamzagen en persen;

  • 5.

    het aanbrengen van technische installaties ten behoeve van bescherming van zeer waardevolle interieurelementen, bijvoorbeeld verwarming- en luchtbevochtigingsinstallaties;

  • 6.

    het verrichten van bouwhistorisch onderzoek of een haalbaarheidsonderzoek inzake de instandhoudingswerkzaamheden, alsmede de kosten van het jaarlijkse abonnement van de Monumentenwacht Overijssel / Flevoland;

  • 7.

    al het buitenschilderwerk;

  • 8.

    herstel en vernieuwen van rieten daken inclusief zonodig daklatten en herstel van sporen;

  • 9.

    herstel van dakvlakken gedekt met pannen inclusief met tengels en panlatten, leien, lood, zink of koper en, uitsluitend in samenhang hiermee, het herstel van gedeelten van het dakbeschot en sporen;

  • 10.

    herstel van goten, in zink, koper of lood, inclusief bijbehorende hemelwaterafvoeren, en het aanbrengen van voor de waterafvoer noodzakelijke goten waar deze niet eerder aanwezig waren, inclusief aansluitingen op riolering en open water;

  • 11.

    herstel van buitenkozijnen, buitendeuren, raampartijen, luiken en herstel of terugplaatsen van stoepen, roedenverdeling, lijstwerk en luiken;

  • 12.

    herstel van windveren, schoorstenen, kapellen en loodaansluitingen;

  • 13.

    het nemen van maatregelen tegen overlast van vogels;

  • 14.

    inboeten, herstel van gedeelten van muurwerk en voegen of pleisteren van gevels;

  • 15.

    op kleine schaal vervangen of inboeten van natuursteen;

  • 16.

    behandelen van muur- of houtwerk ter regulering van de vochthuishouding, dan wel ter bestrijding van zwamaantasting of houtaantasters;

  • 17.

    herstel van gedeelten van dragende constructies zoals ankerbalkgebinten, schoren en platen, balkkoppen en spantbenen;

  • 18.

    herstel van historisch waardevolle ramen onder de verplichting van het aanbrengen van beschermende beglazing voor historisch waardevol glas;

  • 19.

    het aanbrengen van beschermende beglazing onder de verplichting eventueel beschadigde historisch waardevolle ramen te herstellen;

  • 20.

    vervangen en herstel van overige bouwelementen van grote zeldzaamheid of met grote historische waarde;

  • 21.

    het plaatsen van achterzetbeglazing in samenhang met herstel van historisch waardevolle ramen;

  • 22.

    het gangbaar houden van historische krachtwerktuigen en machines;

  • 23.

    het opstellen van een instandhoudingsuitvoeringsplan.

  • 24.

    kosten verbonden aan de uitvoering van instandhoudingswerkzaamheden:

    • de aanneemsom, danwel de materiaalkosten indien het werk volledig in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd;

    • de kosten voor het opstellen van een gespecificeerde werkomschrijving c.q. bestek;

    • de kosten van de architect en van de constructeur;

    • de verschuldigde omzetbelasting, voor zover deze niet kan worden verrekend;

    • eventueel noodzakelijk meerwerk, voor zover direct na constatering schriftelijk gemeld en door het college goedgekeurd;

    • kosten van de Construction All Risk-verzekering.

PARAGRAAF 2 Wijze van uitvoering van instandhoudingswerkzaamheden

Artikel 2 Algemeen

  • 1. Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de historisch juiste vormgeving en detaillering te worden uitgevoerd;

  • 2. Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen met behulp van historische juiste materialen en technieken te worden uitgevoerd;

  • 3. Toe te voegen elementen ten behoeve van geriefs- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving en detaillering zoals bijvoorbeeld isolatie ten behoeve van warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie etc.;

  • 4. Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van instandhoudingswerkzaamheden betrokken partijen zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers dienen, voordat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, van deze nadere regels door de aanvrager van de subsidie op de hoogte te worden gebracht. De aanvrager dient dit desgewenst schriftelijk te kunnen aantonen.

Artikel 3 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

  • 1. Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende stenen te geschieden, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk dient in het bestaande metselverband te worden uitgevoerd;

  • 2. Nieuw voegwerk dient qua samenstelling, eigenschappen, kleur en uitvoering overeen te komen met het historisch juiste voegwerk;

  • 3. Het voegwerk dient tot ten minste 30 centimeter beneden het maaiveld te worden nagezien en indien nodig hersteld of vernieuwd;

  • 4. De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte als één staat tot twee; Het uithakken van voegen dient uitsluitend met de hand of, indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging;

  • 5. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • 6. Voorafgaand aan het uithakken en opnieuw voegen dient een proefstuk te worden beoordeeld door een door het college aangewezen medewerker van de gemeente. Dit proefstuk: - dient op een onopvallende plaats te zitten, bijvoorbeeld hoog op de gevel; - wordt beoordeeld op zowel het uithakken als het voegen; - het proefstuk dient te worden uitgehakt en gevoegd door diegenen die het gehele werk zullen gaan uithakken en voegen;

  • 7. Nieuw pleisterwerk dient qua samenstelling, eigenschappen, kleur en uitvoering overeen te komen met het historisch juiste pleisterwerk;

  • 8. Het pleisterwerk tot ten minste 30 centimeter beneden het maaiveld te worden nagezien en indien nodig hersteld of vernieuwd;

  • 9. De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen te zijn aangepast;

  • 10. Het toepassen en aanbrengen van gevelafwerking die niet aanwezig is in de bestaande situatie is niet toegestaan, tenzij dit in het inspectierapport van de Monumentenwacht Overijssel/Flevoland wordt geadviseerd en door het college is geaccordeerd;

  • 11. Bestaand metselwerk dient behouden te blijven. Metselwerk mag pas worden vervangen indien en in zoverre dit in het inspectierapport van de Monumentenwacht Overijssel/Flevoland wordt geadviseerd en door het college is geaccordeerd;

  • 12. Nieuw metselwerk dient qua samenstelling, eigenschappen, hardheid, kleur en textuur aansluiten op het bestaande metselwerk. De metselmortel moet aangepast zijn aan de samenstelling en hardheid van de bestaande mortel.

  • 13. Gevelreiniging is niet toegestaan, tenzij dit in het inspectierapport van de Monumentenwacht Overijssel/Flevoland wordt geadviseerd. Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen;

  • 14. Het hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan, tenzij in het inspectierapport van de Monumentenwacht Overijssel/Flevoland wordt geadviseerd;

  • 15. Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan;

Artikel 4 Timmerwerk

  • 1. De te vervangen houten onderdelen moeten op historisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd, waarbij de bestaande detaillering en vormgeving, indien historisch juist, als uitgangspunt dient.

  • 2. De te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. De vervangen houten onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld;

  • 3. Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet;

  • 4. De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn;

  • 5. Toepassing van multiplex, kunststof, kunststof-verlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel en dakbeschietingen is niet toegestaan;

  • 6. Staalconstructies of stalenhulpconstructies mogen niet worden toegepast ter vervanging van houten constructies of constructiedelen, tenzij dit in het inspectierapport van de Monumentenwacht Overijssel/Flevoland wordt geadviseerd en door het college geaccordeerd.

Artikel 5 Schilderwerk

  • 1. Nieuw schilderwerk dient qua systeem, kleur en uitvoering overeen te komen met het historisch juiste schilderwerk;

  • 2. Het verwijderen van oude verflagen mag niet door middel van afbranden geschieden. Het verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht (föhnen) is wel toegestaan;

  • 3. Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende verf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast;

  • 4. Het afkitten van naden en kieren in kozijnen, ramen, deuren en timmerwerk in de buitengevel dienen te worden opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van 2-componenten vulmiddel, PUR-schuim of kit, dit dient bij grote naden te geschieden met voegmortel die overeenkomt met het overige voegwerk. Kleine naden dienen open te blijven;

  • 5. Het schilderen van een baksteengevel is in principe niet toegestaan, tenzij dit in het inspectierapport van de Monumentenwacht Overijssel/Flevoland wordt geadviseerd en door het college is geaccordeerd.

  • 6. Het is niet toegestaan schilderwerk uit te voeren in de periode eind oktober tot eind maart, dit in verband met de overwegend heersende klimatologische omstandigheden. In deze periode mag het houtwerk wel in de grondverf worden gezet;

Artikel 6 Zink-, koper- en loodwerk

  • 1. Het toe te passen zink is minimaal 1,1 millimeter (STZ 16) en koper minimaal 0,8 millimeter. Het zink in de bakgoten dient, indien nodig in verband met de lengte, van een broek of rekstuk te worden voorzien. Het lood moet volgens de richtlijnen van de Stichting Informatie Bewerkt Lood worden aangebracht;

  • 2. Het zink in de kilgoten dient in meterstukken, aan de bovenzijde vernageld en aan de zijkanten voorzien van een felsnaad te worden uitgevoerd;

  • 3. Nieuw zink mag niet aan oud zink worden gesoldeerd;

  • 4. De hemelwaterafvoeren in zink dienen in de dikte 0,8 millimeter (STZ 14), met opgesoldeerde wrongen, opgehangen aan beugels en vrij van de muur te worden uitgevoerd;

  • 5. Tapeinden van zinken, koperen en loden goten dienen 100 millimeter langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse te zijn;

  • 6. De hemelwaterafvoeren dienen in zink, koper of lood te worden uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan;

  • 7. Toepassing van PVC is niet toegestaan, met uitzondering van ondergrondse aansluitingen op het riool;

  • 8. Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren dienen door middel van gesoldeerde valse verstekken te worden geformuleerd. Gebogen standaard hulpstukken mogen niet worden toegepast;

  • 9. Koperen goten dienen volgens de hiervoor geldende richtlijnen te worden uitgevoerd, zie hiertoe het info-blad "Koperen goten" van de Monumentenwacht;

  • 10. Het loodwerk dient in minimaal 20 kg/ m2, uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan;

  • 11. Het loodwerk dient ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in drie centimeter diep uitgehakte voegen, te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd;

  • 12. Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. dienen door middel van muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/ m2 (Nederlands HandelsLood 20) en met loodproppen in drie centimeter diep uitgehakte voegen vastgezet en daarna te worden afgevoegd;

  • 13. Het lood op hoekkepers en nokken dient in minimaal 25 kg/ m2 (Nederlands HandelsLood 25), in meterstukken gefelst en uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Op iedere felsnaad dient een klang ter bevestiging te worden aangebracht. Ieder stuk lood dient slechts in het midden te worden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels dienen met trotseerloodjes te worden afgedekt;

  • 14. Bevestiging van 'lood- en zinkbekleding dient zodanig te geschieden dat het materiaal volledig vrij kan werken;

  • 15. Bij vervanging van goten en hemelwaterafvoeren moet hetzelfde of historisch juiste materiaal worden toegepast als aangetroffen is, met uitzondering van kunststof dat bij vervanging niet is toegestaan. Indien er sprake is van koperen goten en afvoeren die uitstromen in zinken goten en afvoeren, is het, vanwege het zogeheten thermisch koppel, toegestaan om - na overleg hieromtrent met de gemeente - hiervan af te wijken.

Artikel 7 Dakpannendakbedekking

  • 1. Bij het afnemen van de pannen dienen deze gesorteerd te worden en de bruikbare exemplaren, dat wil zeggen pannen waarvan de levensverwachting 15 jaar of langer is, te worden hergebruikt.

  • 2. Bij inboeten, geheel of gedeeltelijk vernieuwen van panbedekking moeten nieuw aan te brengen pannen qua vorm, type en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen;

  • 3. Bij het indekken van het dak dienen de bestaande pannen en de nieuwe pannen in aparte vlakken te worden gelegd.

  • 4. Indien mogelijk dient het voordakvlak met oude pannen te worden gedekt.

  • 5. Het dak dient met keramische dakpannen te worden gelegd. Betonpannen zijn niet toegestaan. De toepassing van oud-Hollandse pannen dient in samenhang met DRAKA ventifolie te geschieden. De folie dient bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk voldoende te worden opgezet. Bij voorkeur dienen oude pannen in plaats van nieuw gebakken pannen te worden toegepast;

  • 6. Alle aan te brengen keramische dakpannen dienen met de bij de pansoort behorende hulpstukken te worden toegepast;

  • 7. De nok- en hoekkepervorsten dienen met behulp van een gewapende kalkspecie te worden aangebracht. De mortel kan, indien nodig, iets worden bijgekleurd;

  • 8. De eventueel toe te passen panhaken dienen in roestvast staal te zijn uitgevoerd.

Artikel 8 Leien dakbedekking

  • 1. Bij inboeten, gedeeltelijk vernieuwen of geheel vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien qua vorm, afmeting, kleur en wijze van dekken overeen te komen met de historisch juiste leibedekking;

  • 2. De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvrij stalen leihaken (type 316) bevestigd;

  • 3. De levering van leien dient te geschieden onder overlegging van een bewijs van herkomst en garantie voor kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve, waarbij de te verwachten levensduur van een natuurlei ten minste 80 jaar dient te zijn;

  • 4. De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel alsook van bitumineuze verbindingen;

  • 5. De ladder- en klimhaken dienen in roestvast staal of zogenaamd "monumentenbrons" te zijn uitgevoerd;

  • 6. De ladder- en klimhaken mogen nooit alleen op het dakbeschot worden bevestigd, maar steeds op de sporen van de dakconstructie of op een extra rib tussen twee gordingen of met behulp van een hechthoutplaat van 18 millimeter, 30 x 30 centimeter, die aan de binnenzijde van het dakbeschot wordt aangebracht;

  • 7. Over de plaats, materiaal en de wijze van bevestiging van ladder- en klimhaken en eventueel toe te voegen inspectieluiken dient vooraf overleg te worden plegen met de Monumentenwacht Overijssel/Flevoland;

  • 8. Kunstleien of andere producten ter vervanging van natuurleien zijn niet toegestaan;

  • 9. Bij partieel herstel dient de bestaande leidekkingswijze te worden aangehouden. Bij gehele vernieuwing dient de oorspronkelijke, historisch juiste, leidekkingswijze te worden aangehouden.

Artikel 9 Rieten dakbedekking

  • 1. Het nieuw aan te brengen riet dient dun éénjarig riet te zijn met frisgele kleur en een sterke harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van wat dikker en langer riet;

  • 2. Er dient inlands riet te worden toegepast, voorzien van certificaat van herkomst. Zogenaamd dullenriet is niet toegestaan. Het heeft een te korte levensduur;

  • 3. Het riet dient 140 centimeter tot maximaal 180 centimeter lang te zijn, het mag niet op maat gesneden worden zodat de pluimen of het uitgegroeide boveneinde er af gaan, behoudens aanpassing bij de nokafwerking en aansluitingen;

  • 4. Dakvlakken korter dan 7 meter dienen onder 25 centimeter en boven 22 centimeter dik te zijn. Dakvlakken langer dan 7 meter respectievelijk 28 centimeter en 25 centimeter. Bij dakhellingen minder dan 45o komt er per graad ongeveer 1 centimeter dikte bij;

  • 5. Er dient gedekt te worden met een zo groot mogelijke slijtlaag, circa 9 tot 10 centimeter en een korte gelijkmatige stoppel. Deze factoren zijn naast dekhelling en situering medebepalend voor de levensduur van het riet;

  • 6. Bij het dekken van het riet bij voorkeur spandraad nr. 6 gebruiken in roestvaststaal of dubbel gegalvaniseerd en binddraad nr. 18 in roestvaststaal. Gegalvaniseerd draad is hiervoor niet toegestaan, omdat dit op den duur doorroest;

  • 7. Te vernieuwen deklatten mogen nooit geniet, maar slechts geschroefd of gespij-kerd worden. Bij voorkeur draadnagels met dunne schacht en 80 millimeter lengte. Voorzover er herstelwerk plaatsvindt aan de dakconstructie, dient aangepast te worden op de aanwezige constructie. Dus bezaagde eiken sporen aanhelenmeteiken, rondhoutsporen met rondhout, inclusief de kenmerkende traditionelehoutverbindingen.

Artikel 10 Natuursteen

  • 1. Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen en dergelijke te zijn verwerkt;

  • 2. De te vervangen natuurstenen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de, historisch juiste detaillering te worden uitgevoerd. Vervangen onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld;

  • 3. Natuursteen mag pas vervangen worden als herstel niet mogelijk is. Ernstige aangetaste natuurstenen elementen waarvan het materiaalverlies door verwering meer dan 10% is ten opzichte van het volume van het oorspronkelijke element, mogen vervangen worden door een kopie van dezelfde steensoort. Voor ornamenten kan, indien de expressie volledig verloren is gegaan, het element vervangen worden door een kopie in dezelfde steensoort;

  • 4. Reparatie van natuursteen dient bij voorkeur met minerale mortel te geschieden;

  • 5. Het reinigen van natuursteen is niet toegestaan;

  • 6. Het impregneren en toepassen van steenverstevigers ten behoeve van gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

Artikel 11 Kozijnen, ramen en deuren

  • 1. Indien in het verleden vensters en deurpartijen zijn vervangen in een materiaal dat historisch gezien niet toegepast had mogen worden, dienen deze bij een vernieuwing te worden vervangen door een historisch verantwoord materiaal en detaillering;

  • 2. Kozijnen, ramen en deuren van kunststof zijn niet toegestaan;

  • 3. Indien vensters, kozijnen en deurpartijen qua materiaal, constructie en detaillering historische waarde hebben, moeten deze worden hersteld met inachtneming van materiaal, constructie en detaillering;

  • 4. Stalen vensters, kozijnen en deurpartijen mogen alleen worden vervangen als herstel niet mogelijk is. In geval van herstel of vervanging van stalen elementen, zijn bouwtechnische verbetering toegestaan, mits het oorspronkelijk uiterlijk gehandhaafd blijft.

Artikel 12 Diversen

  • 1. Het glaswerk dient in enkel glas in stopverf gezet, zonder gebruikmaking van glaslatten, te worden uitgevoerd. Glaslatten mogen slechts worden toegepast in situaties waar dit historisch juist is;

  • 2. Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk, dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan;

  • 3. Bij het demonteren van smeedijzeren tuinhekken moeten de hoofdstaanders in de voetmuur blijven staan. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan;

  • 4. Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken dient zoveel mogelijk overeenkomstig bestaande, oorspronkelijke modellen te worden uitgevoerd;

  • 5. Nieuw of te vervangen onderdelen van historische stoepen, trappen, leuningen, poortjes, beelden, hekken e.d. dienen eenzelfde afwerking en detaillering te krijgen als de oorspronkelijke onderdelen. Nagemaakte historische onderdelen zijn alleen toegestaan indien de oorspronkelijke vormgeving exact bekend is;

  • 6. Eventuele zonwering en rolluiken moeten qua materiaal, vorm, afmeting en kleur worden afgestemd op het monument en zijn omgeving;

  • 7. Eventuele isolatie zoals tochtdichtingsvoorzieningen en isolatiesystemen is niet toegestaan indien deze visueel zichtbaar is;

  • 8. Ten behoeve van nieuwe schoorstenen, rookgas- en ventilatiekanalen mogen geen monumentale waarden worden aangetast;

  • 9. Bestrijding van houtaantasters dient met de daarvoor geëigende middelen te worden gedaan conform de daarvoor geldende NEN-normen. Alvorens tot bestrijding wordt overgegaan, moeten eerst de ruimten en de constructies goed stofvrij worden gemaakt;

  • 10. Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters moet vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders worden voorgelegd.

  • 11. Het uitvoerend bedrijf moet na uitvoering van de bestrijding een garantie van ten minste vijf jaar afgegeven, dit in verband met de cyclustijd van de larven;

  • 12. Van het uitvoerend bedrijf dient te worden verlangd dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaat bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

PARAGRAAF 3 Slotbepalingen

Artikel 13 Citeertitel

Deze nadere regels voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten kan worden aangehaald als Nadere regels monumenten 2015.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze nadere regels voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten treden op 1 juli 2015 in werking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 9 juni 2015.
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris, de burgemeester,