Beleidsregels wet taaleis Noordoostpolder

Geldend van 01-03-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels wet taaleis Noordoostpolder

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder,

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen over het beleid ten aanzien van de wet Taaleis en het Besluit taaltoets Participatiewet.

Op grond van artikel 18b Participatiewet, artikel 4, 5 en 6 Besluit Taaltoets Participatiewet.

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels wet taaleis Noordoostpolder

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder

  • a.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder.

  • b.

    Belanghebbende: de inwoner van de gemeente Noordoostpolder die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet.

  • c.

    Wet taaleis; de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot de beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet.

  • d.

    Taaltoets: toets zoals bedoeld in artikel 18b lid 2 Participatiewet.

Artikel 2 Voldoende kennis van de Nederlandse taal

Een belanghebbende beheerst de Nederlandse taal voldoende als hij:

  • 1.

    In de leerplichtige leeftijd (5-16 jaar) tenminste 8 jaar in Nederland heeft gewoond. Er wordt van uitgegaan dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2.

    Met rapporten of diploma’s aantoont dat Nederlandstalig onderwijs is gevolgd tot minimaal niveau 1F (groep 8 basisschool). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs(zowel basis, als voortgezet/beroepsonderwijs) zijn in het buitenland.

  • 3.

    Een diploma inburgering of gelijkwaardig bewijsstuk kan overleggen waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal beheerst.

  • 4.

    Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets heeft afgelegd waarbij is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst. De toets kan ook afgelegd zijn in een andere gemeente.

Artikel 3 Taaltoets

  • 1. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de toets af.

  • 2. Voor de belanghebbende die op 31 december 2015 een uitkering ontvangt en op 1 juli 2016 nog uitkerinsgerechtigd is wordt uiterlijk binnen acht weken na 1 juli 2016 de toets afgenomen.

  • 3. De taaltoets wordt uitgevoerd door ROC Friese Poort conform de eisen die de wet aan de toets stelt.

  • 4. Het ROC informeert het college binnen acht weken na aanmelding over de resultaten van de toets.

Artikel 4 Geen taaltoets

Het college neemt geen taaltoets af wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Hiervan is sprake bij:

  • a.

    Een ontheffing in het kader van de Wet Inburgering;

  • b.

    Een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    Een belanghebbende die meerdere malen een taalcursus heeft gevolgd en waarbij door de educatie-instelling is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden

  • d.

    Belanghebbende is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Artikel 5 Taaltraject en toetsing

  • 1. De belanghebbende waarbij uit de uitkomst van de taaltoets het redelijk vermoeden blijkt dat hij de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst spant zich in om de Nederlandse taal te leren. Hij kan hiervoor gebruik maken van het educatieaanbod van ROC Friese Poort of vrijwilligers (Huis voor Taal);

  • 2. Het college controleert elke zes maanden of belanghebbende zich voldoende inspant om te taal te leren;

  • 3. Het college neemt een taaltoets af:

    • a.

      Als er een gegronde verwachting is dat belanghebbende het niveau van de taaltoets beheerst;

    • b.

      Als belanghebbende zich niet of onvoldoende inspant om de Nederlandse taal te leren. In dat geval is de taaltoets nodig om een maatregel op te leggen.

Artikel 6 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels wet taaleis Noordoostpolder”.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van 16 februari 2016.
De secretaris,
De voorzitter,

Bijlage 1. :tekst artikel 18b participatiewet

Artikel 18b Beheersing van de Nederlandse taal

  • 1.

    Het college verlaagt de bijstand, overeenkomstig het negende, tiende en elfde lid, indien naar zijn oordeel een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het college neemt een toets bij de belanghebbende af, indien belanghebbende:

    • a.

      niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd;

    • b.

      geen diploma inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering kan overleggen; en

    • c.

      geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. Indien de omstandigheden, bedoeld in de eerste zin, onderdelen a, b en c aanwezig zijn ten tijde van de aanvraag van bijstand, wordt na ontvangst van die aanvraag een toets afgenomen binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt.

  • 3.

    Indien uit de uitkomst van de toets, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, wordt het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid, geacht aanwezig te zijn.

  • 4.

    Belanghebbende wordt na de uitkomst van de toets, bedoeld in het tweede lid, waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt, door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid. De verlaging van de bijstand vindt plaats vanaf het moment dat die schriftelijke kennisgeving plaatsvindt.

  • 5.

    De belanghebbende kan op ieder moment het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid, wegnemen door het overleggen van een diploma als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of door het overleggen van een document als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid verlaagt het college de bijstand niet in verband met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden, indien:a. belanghebbende zich bereid verklaart binnen een maand nadat het college belanghebbende in kennis heeft gesteld van het bestaan van dat vermoeden aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal en na die aanvang voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal; ofb. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid stemt het college in verband met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden een verlaging af op de omstandig-heden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

  • 8.

    Onder de vaardigheden, bedoeld in het tweede, zesde, tiende, elfde en twaalfde lid, worden de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op minimaal het referentieniveau 1F dat is vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen verstaan:a. spreekvaardigheid;b. luistervaardigheid;c. gespreksvaardigheid;d. schrijfvaardigheid; ene. leesvaardigheid.

  • 9.

    De bijstand wordt gedurende zes maanden verlaagd met 20 procent van de bijstandsnorm vanaf het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin.

  • 10.

    De bijstand wordt gedurende zes maanden verlaagd met 40 procent van de bijstandsnorm, te rekenen vanaf zes maanden na het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin, indien uit de uitkomst van een door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende:a. de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst; enb. niet voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

  • 11.

    De verlaging van de bijstand bedraagt 100 procent van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd, te rekenen vanaf twaalf maanden na het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin, indien uit de uitkomst van een door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende:a. de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst; enb. niet voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

  • 12.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toets, bedoeld in het tweede, tiende en elfde lid, van de vaardigheden in de Nederlandse taal. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a.

      de in de toets op te nemen onderdelen;

    • b.

      de wijze van toetsing van de verschillende onderdelen;

    • c.

      de wijze van beoordeling van de toets;

    • d.

      de kwalificatie van degene die de toets beoordeelt; en

    • e.

      de omstandigheden waaronder de toets wordt afgenomen.

  • 13.

    De toets, bedoeld in het tweede, tiende en elfde lid, wordt telkens afgenomen voordat de verlaging van de bijstand door het college wordt toegepast.

  • 14.

    Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.

  • B.

    Aan artikel 47c, tweede lid, worden twee zinnen toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste en tweede zin verlaagt de Sociale verzeke-ringsbank de algemene bijstand indien het redelijk vermoeden, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, bestaat ten aanzien van de echtgenoot van de belanghebbende. Voor de toepassing van de derde zin is artikel 18b, tweede tot en met dertiende lid, van overeenkomstige toepassing.

Toelichting.

Algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”. Met de invoering van de Participatiewet is de naam gewijzigd in Wet taaleis Participatiewet.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst. Artikel 18b is als bijlage toegevoegd.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitings-grond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • Spreekvaardigheid;

  • Luistervaardigheid;

  • Gespreksvaardigheid;

  • Schrijfvaardigheid;

  • Leesvaardigheid.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Geen toelichting

Artikel 2 Voldoende kennis van de Nederlandse taal.

De wet gaat ervan uit dat iemand de Nederlandse taal voldoende beheerst als hij minimaal acht jaar onderwijs heeft gevolgd in Nederland,

Lid 1:

Bij personen die in de leerplichtige leeftijd tenminste acht jaar in Nederland hebben gewoond kan er van worden uitgegaan dat zij acht jaar onderwijs hebben gevolgd. Bewijsstukken hiervan zijn niet nodig omdat dit blijkt uit de basisregistratie.

Lid 2:

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn

  • Een Belgisch diploma cijferlijst met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • Een Surinaams diploma cijferlijst met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • Een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • Een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Lid 3

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma-inburgering

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en oldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

Lid 4

Als eenmaal is vastgesteld dat iemand aan de taaleis voldoet, dan hoeft dit niet nogmaals te gebeuren.

Artikel 4

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

  • a.

    Ontheffing inburgeringIn het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht. Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

    • o

      Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolgd bij een erkende opleider en

    • o

      minimaal 4x examen gedaan en is niet geslaagd, of

    • o

      Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

    • o

      Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

    • o

      Bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een arts.

  • b.

    Gediagnosticeerd leerprobleemEen leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring of in verband met beperkte intelligentie niet in staat de taal op niveau 1F te beheersen.

  • c.

    Niet in staat de taal voldoende te beheersen Geen nadere toelichting

  • d.

    Vrijstelling arbeidsverplichtingen De belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen en ook van de verplichtingen van de wet Taaleis.

Artikel 5

Lid 1 . Het beheersen van de Nederlandse taal is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende. In de gemeente is scholingsaanbod beschikbaar via het educatieaanbod van het ROC en diverse vrijwilligers waaronder Huis voor taal. De gemeente biedt in zijn algemeenheid geen trajecten in het kader van re-integratie voor het beheersen van de Nederlandse taal op niveau 1F. Daarbij wordt ook aangesloten bij de werkwijze rondom inburgering.

Artikel 6 en 7

Geen toelichting