Regeling vervallen per 01-01-2013

Beleidsregels terugvordering uitkeringen van de gemeente Noordoostpolder 2010

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Beleidsregels terugvordering uitkeringen van de gemeente Noordoostpolder 2010

Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder;

Stellen vast de volgende beleidsregels:

Beleidsregels terugvordering uitkeringen van de gemeente Noordoostpolder 2010

Hoofdstuk 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • Voor de toepassing van deze beleidsregels en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      brutering: de afdracht van loonheffing en premies over een uitkering;

    • b.

      herzien: het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van uitkering ingevolge

      • -

        artikel 69 lid 3, van de Algemene bijstandswet (Abw);

      • -

        artikel 54 lid 3, van de Wet werk en bijstand (WWB);

      • -

        artikel 40 lid 3, van de Wet investeren in jongeren (WIJ);

      • -

        artikel 17 lid 3, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en

      • -

        artikel 17 lid 3, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • c.

      inlichtingenverplichting: de verplichting als bedoeld in

      • -

        artikel 65 lid 1 van de Abw;

      • -

        artikel 17 lid 1 van de WWB;

      • -

        artikel 44 lid 1 van de WIJ;

      • -

        artikel 13 lid 1 van de IOAW;

      • -

        artikel 13 lid 1 van de IOAZ en

      • -

        artikel 30c van de Wet SUWI;

    • d.

      middelen: inkomsten, vermogen, vergoedingen of tegemoetkomingen waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.

    • e.

      terugvorderen: het terugvorderen van verleende uitkering ingevolge

      • -

        artikelen 78 tot en met 90 van de Abw;

      • -

        artikelen 58 tot en met 60 van de WWB;

      • -

        artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ;

      • -

        artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW en

      • -

        artikelen 25 tot en met 31 van de IOAZ;

    • f.

      uitkering: bijstand, inkomensvoorziening of uitkering op grond van de Abw, WWB, WIJ, IOAW of IOAZ.

Artikel 2. Bevoegdheid

  • Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

    a. het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van uitkering, en;

    b. het terugvorderen van verleende uitkering.

Hoofdstuk 2. HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 3. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • 1. Een besluit tot toekenning van uitkering wordt herzien of ingetrokken indien:

    a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

    b. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend

  • 2. Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

Hoofdstuk 3. TERUGVORDERING

Artikel 4. Terugvordering

  • Een uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 5. Verleende uitkering

  • 1. Burgemeester en wethouders vorderen uitkering terug van de belanghebbende voor zover deze uitkering:

    a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    d. bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering bestaat;

    e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

    f. anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover of het doel waarvoor de uitkering werd verstrekt over middelen beschikt of kan beschikken; of

  • 2. Terugvordering als bedoeld in het eerste lid onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 6 . Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt de uitkering, indien de uitkering aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Indien de uitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wier middelen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. De onder 1. en 2. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van uitkering die wordt teruggevorderd.

Artikel 7. Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

  • Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

    • a.

      het terug te vorderen bedrag lager is dan €135,- en verrekening niet mogelijk is;

    • b.

      hiertoe een dringende reden aanwezig is;

    • c.

      er sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of een andere uitkeringsinstantie. Burgemeester en wethouders volstaan met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende;

    • d.

      belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven en de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Burgemeester en wethouders volstaan met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende.

Hoofdstuk 4. KWIJTSCHELDING

Artikel 8. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • In afwijking van de artikelen 5 en 6 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      een schuldregeling wordt getroffen door een publieke schuldhulpverleningsorganisatie die lid is van de NVVK, en

    • c.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • d.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 9. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 wordt afgezien indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 10. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

  • Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 11. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

  • Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 12. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, óf niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog binnen een periode van zes weken heeft betaald;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de vordering betrekking hebbende kosten alsnog heeft betaald;

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost; of

    • d.

      het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet te boven is gegaan.

  • 2. Kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats als de vordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting en:

    • a.

      minder dan 50% van de hoofdsom is afgelost of

    • b.

      burgemeester en wethouders tot dwanginvordering zijn overgegaan.

  • 3. De belanghebbende die van mening is dat voor hem sprake is van een situatie als bedoeld in lid 1 kan zelf een schriftelijk verzoek indienen.

Artikel 13. Afzien van terugvordering wegens oninbaarheid

  • In afwijking van artikel 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat belanghebbende deze op enig moment zal gaan verrichten.

Artikel 14. Afzien van kwijtschelding bij vordering gedekt door pand of hypotheek

  • Kwijtschelding als bedoeld in artikel 12 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.

Artikel 15. Kwijtschelding brutering

  • 1. Voor de vorderingen die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting en die, buiten de schuld van belanghebbende, zijn verhoogd met afgedragen loonbelasting, premies volksverzekering, krijgt belanghebbende het aanbod deze bruteringkwijt te schelden, onder de voorwaarde dat belanghebbende de netto schuld binnen zes weken voldoet.

  • 2. Na tijdige ontvangst van dit netto schuldbedrag besluiten burgemeester en wethouders van verdere invordering van de opgeboekte brutering af te zien.

  • 3. Indien er sprake is van een grove nalatigheid van de gemeente besluiten burgemeester en wethouders om van invordering van het bruteringsbedrag af te zien.

Hoofdstuk 5. INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE UITKERING

Artikel 16. Terugvorderingsbesluit

  • 1. In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mee:

    • a.

      tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

    • b.

      de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de teruggevorderde uitkering dient terug te betalen.

  • 2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bedraagt ten minste 6 weken, gerekend vanaf de dag na die, waarop het terugvorderingsbesluit is verzonden.

Artikel 17. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1. Het aflossingsbedrag, zoals meegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

  • 2. tenminste één keer per drie jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

Artikel 18. Inhoudingen, verrekening en beslaglegging

  • 1 Voor belanghebbenden met een periodieke uitkering wordt de betalingsverplichting zo mogelijk maandelijks verrekend met de periodieke uitkering.

  • 2. Indien belanghebbende recht heeft op een nabetaling over een voorgaande uitkeringsperiode (inclusief vakantietoeslag), wordt na beëindiging van de periodieke uitkering, de nabetaling met openstaande vordering(en) verrekend.

  • 3. Toegekende uitstroompremie(s) kan (kunnen) worden verrekend met openstaande vorderingen.

  • 4. Toegekende langdurigheidstoeslag en stimuleringspremies kunnen worden verrekend met openstaande vorderingen voor zover deze vorderingen het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

  • 5. Indien de belanghebbende niet binnen de voorgeschreven termijn betaalt, manen burgemeester en wethouders de belanghebbende aan tot betaling binnen ten minste 2 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden.

  • 6. Indien de belanghebbende ook na te zijn aangemaand niet binnen de voorgeschreven termijn betaalt, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit, met toepassing van de bepalingen in afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 7. Het dwangbevel als bedoeld in het 6e lid wordt ten uitvoer gelegd door middel van:

    • a.

      verrekening met de maandelijks verleende uitkering, of

    • b.

      een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 8. In geval van executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 19. De aflossingscapaciteit voor vorderingen

  • 1. Voor belanghebbenden met een inkomen tot 100% van het sociaal minimum wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het volledige bedrag, dat resteert na toepassing van de beslagvrije voet, als bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Voor belanghebbenden met een inkomen boven 100% van het sociaal minimum wordt de afloscapaciteit vastgesteld op het in lid 1 bedoelde bedrag, verhoogd met 50% van het inkomen boven 100% van het sociaal minimum inclusief de netto-aanspraak op vakantietoeslag, die genormeerd wordt vastgesteld op grond van de artikelen 11 tot en met 14 van Regeling WWB.

  • 3. Voor belanghebbenden waarvan de vordering niet het gevolg is van het niet (geheel) nakomen van de inlichtingenverplichting en waarvan de uitkering is beeindigd in verband met uitstroom naar werk wordt, tot 1 jaar na beeïndiging van de uitkering, de afloscapaciteit vastgesteld als in lid 1 van dit artikel.

Artikel 20. De betalingsverplichting

  • 1. Burgemeester en wethouders besluiten op basis van de door de belanghebbende overgelegde gegevens en de algemene bepalingen van artikel 19 van deze beleidsregels per vordering of er sprake is van een aflossingscapaciteit en zo ja, tot welk bedrag per maand.

  • 2. De betalingsverplichting wordt in volgorde van prioriteit toegewezen aan de oudste vordering boven de jongste vordering, tenzij:

    a. door aflossing op een vordering brutering kan worden voorkomen;

    b. de belanghebbende op grond van artikel 4:92 Awb een geldschuld aanwijst.

  • 3. Als burgemeester en wethouders geen informatie hebben over de middelen van belanghebbende wordt de betalingsverplichting gelijkgesteld aan de vordering, waarbij de belanghebbende wordt gewezen op de mogelijkheid van het treffen van een betalingsregeling.

  • 4. Als belanghebbende gemotiveerd verzoekt om een herziening van het termijnbedrag en alle noodzakelijke gegevens daartoe heeft overlegd, besluiten burgemeester en wethouders binnen vier weken na ontvangst van het verzoek de eerder genomen beslissing al dan niet te herzien.

  • 5. Het indienen van een bezwaarschrift of een verzoek zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel heeft geen schorsende werking voor het voldoen van de opgelegde betalingsverplichting.

  • 6. Burgemeester en wethouders informeren belanghebbende tenminste eenmaal per jaar schriftelijk over het actuele saldo van de vordering(en).

Hoofdstuk 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 21. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 18 lid 7, dan wordt de vordering verhoogd met kosten ten bedrage van 15 % van de hoofdsom met een minimum van € 50,- en een maximum van € 500,- per vordering.

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1. Het vastgestelde debiteurenbeleid van 5 september 2006 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de beleidsregels.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2010.

Artikel 23. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels terugvordering uitkeringen 2010”.

Ondertekening

Gemeente Noordoostpolder, d.d. 30 maart 2010
Burgemeester en wethouders voornoemd,
de secretaris, de burgemeester,

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING UITKERINGEN VAN DE GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER 2010

ALGEMENE TOELICHTING

In de Algemene bijstandswet (Abw) was terugvordering van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 januari 2004 is aan deze verplichting een einde gekomen en is terugvordering een bevoegdheid van gemeenten geworden.

De wijze waarop de gemeente Noordoostpolder invulling geeft aan deze bevoegdheid is vastgelegd in het Debiteurenbeleid WWB 2006. Uitgangspunt hierbij was dat ten onrechte verstrekte uitkering in het algemeen moet worden teruggevorderd. Een uitkering moet daar terecht komen waar daaraan behoefte bestaat. Ook draagt terugvordering bij aan de fraudebestrijding en is daarmee een belangrijk instrument in het kader van het handhavingsbeleid voor de WWB. Een instrument dat bijdraagt aan het behouden van maatschappelijk draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid. Daarnaast heeft terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget van het Inkomensdeel van de WWB.

Een ander uitgangspunt van het in 2006 vastgestelde debiteurenbeleid was om personen met (uitkerings)schulden aan de gemeente, perspectief te bieden om op enig moment weer schuldenvrij te kunnen zijn. Hiertoe zijn een aantal regels opgenomen die het mogelijk maken onder voorwaarden over te gaan tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van schulden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van uitkeringsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende uitkering niet terug te vorderen.

Deze uitgangspunten zijn niet wezenlijk veranderd. Sinds 1 juli 2009 is er een aantal zaken gewijzigd, waardoor het debiteurenbeleid van de gemeente toch aanpassing behoeft:

  • 1.

    per 1 juli 2009 is de 4e tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. De 4e tranche regelt vooral de (dwang)invordering van uitstaande vorderingen op een andere wijze dan voordien

  • 2.

    op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. In de WIJ is, evenals in de WWB, terugvordering een bevoegdheid van de gemeente.

  • 3.

    op 1 januari 2010 is de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten in werking getreden. Deze wet regelt volledige budgetfinanciering voor:

    a. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW),

    b. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en

    c. het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

    Bij dit systeem van volledige budgetfinanciering is een aantal verplichtingen voor gemeenten omgezet in bevoegdheden, waaronder de terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

De nieuwe beleidsregels hebben geen betrekking op de terugvordering van uitkeringen op grond van het Bbz 2004. Deze regeling, inclusief terugvordering, wordt uitgevoerd door het Zelfstandigen Loket Flevoland (ZLF). Het ZLF ontwikkelt hiervoor zelf beleidsregels.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.

Artikel 1. Begripsomschrijving

Om duidelijkheid te scheppen over de betekenis van de in de beleidsregels voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Artikel 2. Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders geven hier aan gebruik te maken van hun bevoegdheid om tot opschorting, herziening of terugvordering over te gaan zoals aangegeven in deze beleidsregels. Met herziening of intrekking wordt bedoeld dat het recht op uitkering met terugwerkende kracht wordt beëindigd (intrekking) of verlaagd (herziening). Door herziening of intrekking wordt de onjuiste situatie achteraf gecorrigeerd in de juiste situatie. Van dit middel kan op grond van de rechtszekerheid overigens geen gebruik worden gemaakt als (de hoogte van) de toekenning destijds een fout is geweest van de gemeente en de klant redelijkerwijs niet kon weten dat hij te veel of ten onrechte een uitkering ontving.

Artikel 3. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

De herziening of intrekking levert een grond voor terugvordering op. Het resultaat van beëindiging of verlaging met terugwerkende kracht is immers dat er achteraf bezien ten onrechte of te veel uitkering is verleend (beleidsregel artikel 5, lid 1 a).

Lid 2: Indien terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, kan dit lid van toepassing zijn. De vraag wat dringende redenen zijn is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. De reden om af te zien van herziening of intrekking kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 4. Terugvordering

Dit artikel vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Een uitkering wordt uitsluitend teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

Artikel 5. Verleende uitkering

Lid 1

Terugvordering van een uitkering, die op basis van wetgeving een executoriale titel in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering oplevert, is aan de orde in de volgende situaties:

  • a.

    uitkering is ten onrechte of tot een te hoog bedrag als de rechtsgrond aan de verstrekte uitkering wordt ontnomen. Daartoe is voorafgaand een intrekkings- of  herzieningsbesluit zoals bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels vereist. In de volgende 5 gevallen is dan herziening of intrekking en daaruit voortvloeiend terugvordering aan de orde:

    • *

      het schenden van de inlichtingenverplichting door belanghebbende door geen melding te maken van bijv. inkomsten uit arbeid of het voeren van een gezamenlijke huishouding (artikel 3 lid 1 onder a);

    • *

      het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht (artikel 3 lid 1 onder b);

    • *

      een door de gemeente foutief opgemaakte beschikking die conform de inhoud uitgevoerd is zonder dat dit belanghebbende te verwijten valt (artikel 3 lid 1 onder b);

    • *

      het door de gemeente niet tijdig verwerken van door belanghebbende tijdig verstrekte gegevens (artikel 3 lid 1 onder b);

    • *

      het niet alsnog binnen de geboden hersteltermijn verstrekken van de gevraagde informatie nadat het recht op uitkering opgeschort is (artikel 3 lid 1 onder b).

  • b.

    Indien aan belanghebbende een geldlening is verstrekt en deze de aan de geldlening verbonden verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt, wordt de lening op deze grond teruggevorderd.

  • c.

    Indien de gemeente borg heeft gestaan voor een geldverstrekker en belanghebbende de uit die lening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt zal de geldverstrekker de gemeente aanspreken als borg. De gemeente is in die gevallen verplicht de totale som of het restant daarvan aan de geldverstrekker te voldoen. Nadat de gemeente de betaling heeft verricht, wordt het betaalde bedrag van belanghebbende op deze grondteruggevorderd.

  • d.

    Uitkering die bij wijze van voorschot is verleend wordt teruggevorderd wanneer uiteindelijk vastgesteld is dat geen recht op uitkering bestaat. Een voorschot wordt in de regel alleen verstrekt om in de primaire levensbehoeften te kunnen voorzien. een lopende uitkering - kunnen niet op onderhavige grond worden teruggevorderd.

  • e.

    Van een onverschuldigde betaling is sprake als ten onrechte uitkering is betaald als gevolg van een administratieve vergissing. Dit doet zich voor als er abusievelijk meer en/of te lang betaald is dan waartoe volges de toekenning besloten is. Er is dus een correct toekenningsbesluit, maar daaraan wordt een onjuiste uitvoering gegeven. Terugvordering is dan mogelijk wanneer belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Dit is het geval als belanghebbende een zodanig bedrag ontvangt waarvan duidelijk moet zijn dat dit niet correct is. Belanghebbende zou hier redelijkerwijs zelf actie op hebben moeten ondernemen. Terugvordering van het teveel betaalde is in voorkomende gevallen dan ook zeker aan de orde. Indien belanghebbende echter periodiek een klein bedrag teveel ontvangt is het maar de vraag of belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen weten. Ook in het geval van nabetalingen, beëindigen van de uitkering of aanvang van de uitkering kan hier nog wel eens verwarring over ontstaan. Elke keer opnieuw zal de afweging moeten worden gemaakt of belanghebbende iets redelijkerwijs had kunnen weten of niet. Van een onverschuldigde betaling is ook sprake als er een uitkering per ongeluk aan iemand anders betaald is dan voor wie deze bestemd was - bijv. door naamsverwisseling of overmaking naar een onjuiste bankrekening. Daar er echter geen ‘uitkeringsrelatie' bestaat met deze persoon aan wie de uitkering is overgemaakt is kan de uitkering niet op onderhavige grond worden teruggevorderd. Indien de betreffende persoon na verzoeken van de gemeente niet bereid is het bedrag terug te betalen, kan de gemeente op grond van art. 6:203 Burgerlijk Wetboek een civiele procedure door een verzoekschrift bij de rechtbank aanhangig maken.

  • f.

    Indien belanghebbende achteraf middelen ontvangt over een periode waarover al uitkering is verleend, wordt de uitkering op deze grond teruggevorderd. Er zijn tal van situaties waarbij hiervan sprake kan zijn. Het kan dan zowel om inkomsten - bijv. het alsnog met terugwerkende kracht toekennen van een andere uitkering over de uitkeringsperiode - als om vermogen - bijv. het vrijkomen van een aandeel uit de onverdeelde boedel of uit een erfenis - gaan. De periode waarover de uitkering moet worden teruggevorderd is bij het achteraf ontvangen van inkomsten veelal eenvoudig vast te stellen. Bij vermogen ontstaat er vaak discussie over de ingangsdatum van de terugvordering. Als hoofdregel geldt dat kan worden teruggevorderd vanaf het moment waarop de aanspraak op het vermogen is ontstaan. Bij een aanspraak op een erfenis is dit de dag, volgend op die waarop de erflater is overleden. Bij een aanspraak voortvloeiend uit een boedelscheiding is dit het moment waarop de echtscheiding wordt uitgesproken. Bij een uitkering wegens invaliditeit na een ongeval is dit het moment van het ongeval.

    Een uitkering verstrekt met een bepaalde bestemming wordt teruggevorderd indien belanghebbende achteraf alsnog vergoedingen ontvangt met het oog op die bestemming. Gedacht kan worden aan bijv. bijzondere bijstand voor verhuiskosten waarvoor achteraf een verhuiskostenvergoeding op grond van de WMO wordt toegekend, een verstrekte woonkostentoeslag terwijl achteraf over dezelfde periode huurtoeslag wordt uitgekeerd, of bijzondere bijstand voor ziektekosten waarvoor een belastingteruggave ontvangen wordt.

Lid 2

In dit artikel is bepaald dat de termijn waarbinnen teruggevorderd kan worden, in uitsluitend die gevallen als bedoeld onder e., maximaal twee jaar voorafgaande aan verzenddatum van het terugvorderingbesluit is.

Artikel 6. Terugvordering van gezinsleden

Lid 1.

Ten aanzien van gehuwden en daarmee gelijkgestelden wordt de uitkering als gezinsuitkering verleend en dus als één geheel vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de middelen van de tot het gezin behorende personen. Dit laatste dient op overeenkomstige wijze te geschieden indien met betrekking tot verleende gezinsuitkering terugvordering aan de orde is. De terugvordering is dan niet alleen gericht op de persoon aan wie de uitkering is betaald, maar tevens op de personen die in de gezinsuitkering zijn begrepen.

Lid 2.

Hier is beoogd om, indien het voeren van een gezamenlijke huishouding niet of niet tijdig aan burgemeester en wethouders is gemeld, de kosten van uitkering mede terug te kunnen vorderen van de verzwegen partner van belanghebbende.

Lid 3.

Zowel de belanghebbende als de verzwegen partner zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de ontstane vordering. Volledigheidshalve zij nog gemeld dat met betrekking tot terugvordering van de verzwegen partner niet vereist is dat die op de hoogte moest zijn van de uitkeringverlening.

Artikel 7. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

Sub a. Dit onderdeel wordt ook wel de zogenoemde kruimelbedragregeling genoemd. In een aantal gevallen is een vordering zo klein dat de invordering vele malen duurder is dan de opbrengst. In het debiteurenbeleid WWB 2006 was hiervoor een bedrag opgenomen van €250,-. Bij een bedrag lager dan €250,- kon dan van terugvordering afgezien worden. In de nieuwe beleidsregels is echter een lager bedrag opgenomen van €135,-. Dit bedrag is gebaseerd op de minimale uitvoeringskosten welke de gemeente heeft als zij tot terugvordering overgaat. Indien er een vordering ontstaan is tot een maximum van €135,- wordt deze vordering volledig afgeboekt. De belanghebbende wordt hiervan niet in kennis gesteld, dit om het afgeven van een ‘verkeerd signaal’ te voorkomen. Met nadruk is de kan-bepaling opgenomen. Indien er namelijk sprake is van zeer verwijtbaar gedrag of meerdere kleine vorderingen in een relatief korte periode dient de mogelijkheid tot terugvordering altijd aanwezig te zijn. In welke gevallen wel tot terugvordering zal worden overgegaan zal telkens een individuele afweging zijn.

Sub b. Dit onderdeel maakt uitzondering mogelijk op alle in de beleidsregels genoemde verplichtingen om tot terugvordering over te gaan. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dient toepassing van dit onderdeel te worden overwogen. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. De reden om af te zien van terugvordering kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit onderdeel strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van terugvordering af te zien.

Sub c. Indien er echter sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of andere uitkeringsinstantie wordt er wel teruggevorderd van het UWV of andere instantie maar om pragmatische redenen geen formeel terugvorderingbesluit verstuurd. De belanghebbende wordt wel schriftelijk van de verrekening met het UWV of andere instantie in kennis gesteld.

Sub d. Dit onderdeel ziet toe op de situatie dat er sprake is van een vordering, die niet te wijten is aan fraude, en waarbij belanghebbende de vordering uit eigen beweging al voldaan heeft, voordat het terugvorderingsbesluit bekendgemaakt is. Om pragmatische redenen en omwille van de klantvriendelijkheid wordt geen formeel terugvorderingbesluit genomen en verstuurd. De belanghebbende wordt alleen schriftelijk in kennis gesteld van het feit dat hij/zij de vordering in één keer heeft voldaan.

Artikel 8. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Uitkering behoort alleen terecht te komen bij degene die daarop echt is aangewezen. Waar in de beleidsregels een grond tot terugvordering is opgenomen, moet de uitkering worden teruggevorderd. Terugvordering is de regel, het ervan afzien de uitzondering. Een dergelijke uitzondering kan een situatie zijn waarin belanghebbende met schulden kampt welke niet binnen een redelijke periode te voldoen zijn. Van belanghebbende mag overigens wel een redelijke inspanning verlangd worden om aan enige aflossing van de schulden bij te dragen. Uitgangspunten voor de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de volgende:

  • a.

    Er is sprake van een problematische schuldsituatie.

  • b.

    De schuldregeling zal door een erkende publieke schuldhulpverleningsorganisatie (doorgaans de Gemeentelijke Kredietbank GKB) moeten plaatsvinden.

  • c.

    Het besluit af te zien van terugvordering dient bij te dragen aan een structurele oplossing van de problematische schuldensituatie.

  • d.

    Omwille van gelijkheid tussen schuldeisers onderling is uitgangspunt dat de gemeente in ieder geval betaling van een evenredig deel van de vordering tegemoet kan zien in vergelijking met de andere schuldeisers van gelijke rang. Dit laatste betekent dat de gemeente, al dan niet als bemiddelende instantie, er rekening mee dient te houden dat in ieder geval een verdeelsleutel wordt gevonden waaruit dat blijkt.

Schuldenregelingen

In toenemende mate wordt de gemeente met verzoeken om mee te werken aan het tot stand komen van een schuldenregeling. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen het soort schuldenregeling, een minnelijke regeling of de WSNP en het soort vordering, leenbijstand, fraudeschuld, overige terugvordering.

WSNP

In zijn algemeenheid wordt iemand alleen toegelaten tot de WSNP als de schulden te goeder trouw zijn ontstaan én als duidelijk is dat een minnelijke schuldenregeling niet mogelijk is. Het is aan de rechter om, mede aan de hand van een verklaring van de gemeente, te beoordelen in hoeverre dit bij fraudeschulden het geval is. Indien iemand is toegelaten tot de WSNP heeft elke schuldeiser de mogelijkheid om zijn vorderingen in te dienen. Na succesvolle beëindiging van de WSNP kan een oude schuld niet opnieuw in rekening worden gebracht. Voor de gemeente is het van belang om een standpunt in te nemen welke informatie aan de rechtbank verstrekt wordt.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat bij vorderingen, inclusief fraudevorderingen die ouder zijn dan 2 jaar en waarbij sprake is van meerdere schuldeisers, er geen bezwaren zijn om mee te werken aan de WSNP regeling. Bij vorderingen die jonger zijn dan 2 jaar wordt de rechtbank geïnformeerd over de fraudeschuld en het ontstaan daarvan. Alleen in uitzonderlijke gevallen geeft de gemeente aan dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan. Dit vooral om niet de situatie te creëren dat een fraudeschuld makkelijker wordt afgelost via de WSNP dan via een minnelijke regeling.

Minnelijke regeling

* Leenbijstand: De gemeente werkt in zijn algemeenheid mee aan een minnelijke regeling. De vordering die de gemeente inbrengt is niet hoger dan het maximaal terug te betalen bedrag = 36 termijnen.

* Terugvorderingen: De gemeente werkt in zijn algemeenheid mee aan een minnelijke regeling. De gehele vordering van de gemeente wordt ingebracht.

* Fraudevorderingen: De gemeente werkt aan een fraudevordering in beginsel niet mee.

* Recidive: Bij een tweede of volgend verzoek om een minnelijke regeling werkt de gemeente niet mee.

Op basis van individuele omstandigheden van de belanghebbende kan van deze standpunten worden afgeweken.

Artikel 9. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Sub a.: Schulden die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag mogen in de regel niet leiden tot een besluit tot afzien van (verdere) terugvordering. Te denken valt aan vorderingen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting of andere aan de uitkering verbonden verplichtingen (bijv. aan een geldlening of uitstroomtraject). Een strikte houding dient het uitgangspunt te zijn, omdat verwijtbaar gedrag niet lonend mag zijn.

Het gevolg van het niet meewerken aan een minnelijke regeling met de gemeentelijke kredietbank is dat een belanghebbende veelal in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) terecht komt. Uit de praktijk is gebleken dat er dan na 3 jaar weinig tot niets valt te verdelen ten gunste van de schuldeisers, omdat het geld dat in de WSNP is bijeengebracht in de meeste gevallen opgaat aan het salaris van de bewindvoerder. Als de gemeente echter toch meewerkt aan een minnelijke regeling van een gemeentelijke kredietbank is zij in de meeste gevallen preferent en kan er na drie jaar een van te voren vastgesteld bedrag worden geïncasseerd. In voorkomende gevallen kan het dus zinvol zijn, ook al is er sprake van fraude, mee te werken aan een minnelijke schuldregeling. Het is ongewenst dat gemeenten zouden afzien van terugvordering in een situatie waarin een of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Hierdoor zullen vroeger of later opnieuw problemen ontstaan, terwijl de doelstelling juist is om bij te dragen aan een definitieve oplossing voor de problematische schuldsituatie van belanghebbende.

Andere factoren die mee kunnen wegen in het besluit om al dan niet bij fraudeschulden mee te werken aan een schuldregeling zijn:

  • ·

    de vordering is ouder dan 5 jaar en belanghebbende voldoet al (meer dan) 5 jaar aan zijn betaalverplichting; door de schuldregeling ontstaat voor de klant perspectief voor de toekomst;

  • ·

    belanghebbende heeft de afgelopen periode een duidelijke gedragsverandering vertoond;

  • ·

    de klant heeft duidelijk zelf initiatief genomen.

Sub b.: Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder in principe niet in een minnelijke schuldregeling kunnen meegaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de uitkering niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente in de hierboven geschetste situatie voor dat deel eventueel toch meegaan met de minnelijke regeling.

Artikel 10. Inwerking treden van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Een besluit zoals bedoeld in artikel 7 treedt pas in werking nadat een schuldregeling door de overige schuldeisers is geaccordeerd en aan de onder artikel 7 genoemde vereisten voldoet. Wanneer een schuldregeling uiteindelijk niet tot stand komt, wordt het besluit om tot kwijtschelding over te gaan ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd volgens artikel 10.

Artikel 11. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

De in dit artikel gegeven opsomming van situaties die leiden tot intrekking van een besluit tot kwijtschelding is limitatief. Dit betekent dat na het zich voordoen van een of meerdere feiten de verplichting tot terugvordering op grond van artikel 4 herleeft. Dit brengt met zich mee dat de gemeente in het kader van de schuldsaneringsregeling bij de besluitvorming met betrekking tot het afzien van terugvordering een voorbehoud dient te maken voor deze omstandigheden. Genoemde situaties kunnen zich tijdens de looptijd van de schuldregeling voordoen en vinden (met uitzondering van sub a) hun oorzaak in het gedrag van de belanghebbende zelf.

Artikel 12. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

Lid 1:

Indien belanghebbende geruime tijd een inkomen geniet dat praktisch gelijk is aan 90% van de bijstandsnorm is het voorstelbaar dat er op termijn sprake kan zijn van een problematische schuldsituatie. Daarom wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden om van terugvordering af te zien, indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende vijf jaar de beslagvrije voet niet te boven is gegaan. Dit geldt niet voor vorderingen die het gevolg zijn van een schending van de inlichtingenverplichting.

Het is niet de bedoeling dat in de situatie zoals genoemd onder a tot en met c in alle gevallen automatisch wordt afgezien van terugvordering. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er een gegronde reden is om af te zien van (verdere) terugvordering.

Artikel 13. Afzien van terugvordering wegens oninbaarheid

Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend is of aan een persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Een ander voorbeeld is de schuld die na vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij belanghebbende. Het gaat hier om de situatie, waarin de gemeente de reële verwachting heeft dat de incassoactiviteiten niets meer zullen opleveren. De gemeente zal bij het besluit om af te zien van terugvordering de afweging moeten maken of nog op enig moment valt te verwachten dat de belanghebbende zijn schuld zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting zal worden voldaan.

Artikel 14. Afzien van kwijtschelding bij vordering gedekt door pand of hypotheek

Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of uitkeringsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente voor het restant eventueel wel kwijtschelding verlenen.

Artikel 15 Kwijtschelding brutering

Lid 1:

Gemaakte kosten van uitkering omvatten mede de daarover verschuldigde loonbelasting en premies ingevolge de socialezekerheidswetten, de zgn. brutering. Terugvordering van de over de uitkering afgedragen loonbelasting en premies blijft geheel of gedeeltelijk achterwege voor zover de vordering resp. geheel of gedeeltelijk in hetzelfde kalenderjaar wordt terugbetaald als waarin zij ontstaan is. Na afloop van het boekjaar is verrekening van de afgedragen loonbelasting en premies met de belastingdienst en het UWV niet meer mogelijk en zullen deze in principe met de teveel verstrekte uitkering worden teruggevorderd. In dit artikel wordt hierop, mede op basis jurisprudentie, een uitzondering gemaakt. Als belanghebbende niet kan worden verweten dat een vordering is ontstaan en evenmin kan worden verweten dat de vordering niet al in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan. Belanghebbende krijgt in een dergelijk geval de gelegenheid om de netto vordering binnen 6 weken te voldoen. Wanneer hieraan wordt voldaan boekt de gemeente het bruto deel van de schuld alsnog af.

Lid 2:

Voor een juiste verwerking dient de gehele bruto vordering berekend en opgeboekt te worden in het debiteurensysteem. Indien de belanghebbende de netto vordering binnen de door het college vastgestelde termijn heeft voldaan worden de opgeboekte loonbelasting en premies afgeboekt.

Lid 3:

Indien er sprake is van grove nalatigheid van de gemeente zal de gemeente van brutering van de vordering afzien en volstaan met het incasseren van de netto vordering. Een voorbeeld hiervan is een terugvordering die onnodig lang na besluitvorming binnen de gemeente klaar ligt om afgehandeld te worden, maar de terugvordering om uiteenlopende redenen nog niet is afgehandeld. Daar dit in beginsel de belanghebbende niet aan te rekenen is, is het redelijk de gemeente dan ook zelf de financiële consequenties van haar onbehoorlijk handelen te laten dragen.

Artikel 16. Terugvorderingsbesluit

Uit het oogpunt van rechtszekerheid hoort de belanghebbende te weten op welk bedrag en welke periode de vordering betrekking heeft, hoe de aflossing moet plaatsvinden en wat er gebeurt bij gebrekkige aflossing. Verder volgt uit het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht dat de reden voor de terugvordering aan de belanghebbende bekend moet worden gemaakt.

Artikel 17. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

Lid 1:

Er wordt enkele malen gesproken over betalingsverplichtingen. Ter verduidelijking is hier opgenomen dat daarmee elk aflossingsbedrag wordt bedoeld, of dat nu eenzijdig in de terugvorderingsbeschikking is vastgesteld, of uit minnelijke schikking voortkomt.

Lid 2:

Er zal regelmatig heronderzoek plaatsvinden naar de hoogte van het inkomen. Met welke frequentie dit gebeurt, zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden, zoals de hoogte van de vordering. De uitkomst van het heronderzoek is bepalend voor de eventuele wijziging van het aflossingsbedrag.

Artikel 18. Inhoudingen, verrekening en beslaglegging

Met de inwerkingtreding van de 4e tranche AWB heeft de terugvorderingsbeschikking niet langer een executoriale titel. Wel wordt een executoriale titel verkregen door uitvaardiging van een dwangbevel. Een dwangbevel kan eerst worden uitgevaardigd als de debiteur zich, ook na te zijn aangemaand, niet houdt aan de betalingsverplichting. De gemeente kan dus dwangmaatregelen toepassen zonder tussenkomst van de rechter.

Artikel 19. De aflossingscapaciteit voor vorderingen

Lid 1:

Bij een inkomen op bijstandsniveau wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag na toepassing van de beslagvrije voet van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering.

Lid 2:

Indien de belanghebbende een inkomen geniet dat boven bijstandsniveau ligt wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op de in lid 1 bedoelde bedragen, verhoogd met 50% van het meerinkomen inclusief het vakantiegeld, zoals berekend op basis van bepalingen in de Regeling WWB. Er is hier bewust voor gekozen om een deel van het meerinkomen niet mee te nemen bij het berekenen van de afloscapaciteit. Achterliggende gedachte hierbij is dat de uitstroom naar werk ook voor een belanghebbende met schulden, financieel aantrekkelijk is.

Lid 3:

Vanuit dezelfde gedachte wordt voor belanghebbenden met niet verwijtbare schulden, als extra prikkel de aflossingscapaciteit het eerste jaar na uitstroom vastgesteld als in lid 1 van dit artikel. Eén jaar na uitstroom zal pas een nieuwe aflossingscapaciteit worden vastgesteld.

Artikel 20. De betalingsverplichting

Lid 1:

Op basis van deze gegevens wordt vastgesteld of er sprake is van aflossingscapaciteit en zo ja, hoeveel er dan per maand afgelost kan worden. De belanghebbende wordt van deze uitkomst schriftelijk in kennis gesteld.

Lid 2:

In principe wordt de aflossing afgeboekt op de oudste vordering.

Lid 3:

Als een belanghebbende geen uitkering meer van de gemeente ontvangt en er naderhand een terugvordering ontstaat, wordt in het terugvorderingbesluit aangegeven dat de gehele vordering binnen 6 weken na dagtekening van dit besluit betaald dient te worden. Indien betaling ineens niet mogelijk is, kan de belanghebbende binnen deze termijn een betalingsregeling treffen.

Lid 4:

Indien een belanghebbende het termijnbedrag niet meer kan voldoen, kan hij een gemotiveerd schriftelijk verzoek om herziening van het termijnbedrag indienen. De belanghebbende zal vervolgens een inlichtingenformulier krijgen toegestuurd op basis waarvan een nieuw termijnbedrag zal worden vastgesteld.

Lid 5:

Indien een belanghebbende in bezwaar gaat tegen een genomen besluit of tegen de opgelegde betalingsverplichting dient hij de verplichtingen zoals eerder opgelegd na te komen totdat er een nieuw besluit is genomen.

Lid 6:

Belanghebbende ontvangt één keer per jaar een zogenaamd saldo-overzicht. Hierop is te lezen wat het saldo van de vordering(-en) op 1 januari en 31 december van het afgelopen jaar was en welke bedragen zijn afgelost, opgeboekt of afgeboekt.

Artikel 21 Rente en kosten

Als belanghebbende niet aan zijn betaalverplichting voldoet zal de gemeente andere invorderingsmaatregelen dienen te nemen. Het is namelijk niet verdedigbaar een belanghebbende, die correct aan zijn betalingsverplichting voldoet, gelijk te stellen met een belanghebbende die niet correct aan zijn betalingsverplichting voldoet. Het nemen van andere invorderingsmaatregelen - veelal door dwang, zoals beslag door een deurwaarder - brengt uiteraard kosten met zich mee. Voor diegene die niet aan de betalingsverplichting voldoet zullen de kosten van invordering in rekening worden gebracht.

Onder kosten van invordering dient te worden verstaan: de kosten die gepaard gaan met de additionele werkzaamheden die noodzakelijk zijn om in geval van niet tijdige betaling tot invordering over te gaan. Dit houdt in dat alle kosten welke gepaard gaan met invordering nadat een belanghebbende niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan gerekend kunnen worden tot invorderingskosten. Hieronder vallen mede de kosten van het ambtelijke apparaat zoals het loon van de behandelende ambtenaar, administratie en informatiekosten.

Het is niet exact aan te geven welke kosten de gemeente moet maken om een vordering te incasseren. Elke zaak is immers weer anders en heeft meer of minder tijd nodig. In zijn algemeenheid kunnen we wel stellen dat hoe hoger de schuld is hoe langer de periode van beslaglegging zal duren en dus hoe meer kosten hieraan zijn verbonden. Daarom bedragen de kosten een percentage van de terug te vorderen som. De hoogte van het percentage is een afgeleide van het percentage dat andere (commerciële) schuldeisers, deurwaarders, etc. hanteren. Zij brengen in de regel 15% van de hoofdsom als kosten in rekening. De invorderingskosten worden vastgesteld op 15% van de hoofdsom met een minimum bedrag van € 50,- en een maximum van € 500,- per vordering.

Behoort bij besluit van college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder d.d. 23 maart 2010.