Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder houdende regels omtrent heffing en invordering van rioolheffing Verordening rioolheffing 2018

Geldend van 24-11-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

VERORDENING op de heffing en de invordering van rioolheffing 2018

De raad van de gemeente Noordoostpolder;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van

17 oktober 2017, no. 511405-1;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de

VERORDENING op de heffing en de invordering van rioolheffing 2018.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater;

  • e.

    woning: een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient;

  • f.

    niet-woning: een onroerende zaak of zelfstandig gedeelte daarvan die niet in hoofdzaak tot woning dient;

  • g.

    garagebox: een zelfstandig opstal, bedoeld en als zodanig in gebruik, voor het stallen van (motor-)voertuigen en/of het opslaan van goederen, zonder dat dit een bedrijfsmatig doel dient en dit opstal in de uitvoering van de Wet WOZ als garagebox wordt aangemerkt, terwijl vanuit de opstal enkel hemelwater wordt afgevoerd.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Met betrekking tot de rioolheffing wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

  • 1. Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

  • 2. In afwijking van artikel 3 wordt als één perceel aangemerkt een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 lid e Wet WOZ.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt, in geval van een woning, geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2. De belasting wordt, in geval van een niet-woning, geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

      De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt ver­minderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 6. Indien naar een perceel als bedoeld in lid 2, geen water is toegevoerd en er ten be­hoeve van dit perceel evenmin water is opgepompt, wordt het aantal kubieke meters water geacht te liggen tussen 0 m3 en 200 m3.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. Het tarief bedraagt voor een perceel dat wordt gebruikt als woning € 174,00.

  • 2. Het tarief bedraagt voor een perceel dat wordt gebruikt als niet-woning bij een waterafvoer van:

    • a.

      0 m3 tot en met 200 m3 € 174,00

    • b.

      201 m3 tot en met 500 m3 € 179,76

    • c.

      501 m3 tot en met 2.000 m3 € 356,88

    • d.

      2.001 m3 tot en met 3.500 m3 € 531,00

    • e.

      3.501 m3 tot en met 5.000 m3 € 710,88

    • f.

      5.001 m3 en meer € 888,60

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt geen belasting geheven van een garagebox, indien de gebruiker van deze garagebox reeds rioolheffing verschuldigd is terzake van een binnen de gemeente gelegen woning.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel, als bedoeld in artikel 5 lid 1 in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt voor aanslagen die worden opgelegd in het belastingtijdvak waarop zij betrekking hebben, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, en het bedrag daarvan groter is dan € 25,- maar minder is dan € 3.500,- en het totaalbedrag van dat aanslagbiljet door middel van automatische incasso kan worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingtijdvak resteren. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. Indien de verschuldigde bedragen als genoemd in het tweede lid tweemaal achtereen niet kunnen worden geïncasseerd, vervalt met betrekking tot het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische incasso en geldt de betaaltermijn als genoemd in het eerste lid.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Overgangsrecht

De "Verordening Rioolheffing 2017" van 14 november 2016, no. 424708-1, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening rioolheffing 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 november 2017.
De griffier,
de voorzitter,