Beleidsregel afval verbranden.

Geldend van 19-05-2004 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel afval verbranden.

Beleidsregel afval verbranden, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 25 november 2003.

Doel: uitspreken van de afweging tussen verlenen of weigeren van ontheffingen o.g.v. art. 10.63 Wm en o.g.v. art. 5.5.1 APV

Hoofdstuk 1. Inleiding

Sinds mei 2003 is een verbod op het verbranden van afvalstoffen in de open lucht (buiten inrichtingen) in de Wet milieubeheer opgenomen (art. 10.2 Wm). Het college van burgemeester en wethouders heeft de bevoegdheid ontheffing van het verbod te verlenen, maar dat kan alleen indien het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet (art. 10.63 Wm). Op het aanvragen van ontheffing is de procedure van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing (art. 10.64 Wm). 

Naast het regiem van de Wet milieubeheer, wat de milieuaspecten beoordeelt, geldt het regiem van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor wat betreft de beoordeling van het aspect openbare orde en veiligheid. Ook daarvoor geldt een verbod met een ontheffingsmogelijkheid (art. 5.5.1, lid 1 en 3 APV).

Hoofdstuk 2. Inhoud beleidsregel

  • A)

    Beleidsregel op grond van artikel 10.63 Wet milieubeheer.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent geen ontheffing voor het verbranden van afval door particulieren, behalve voor snoei- en sprokkelhout uit een erfsingel van een voormalig agrarisch erf in het buitengebied.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent geen ontheffing voor het verbranden van bouw- en sloopafval.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent ontheffing voor het verbranden van loof, stro en strostoppels op agrarische bedrijven of door natuurorganisaties.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent ontheffing voor het verbranden van snoeihout, sprokkelhout of gerooide bomen;

      • a.

        als het verbranding van aangetast hout uit een erfsingel of boomgaard op het eigen bedrijf betreft, waarvan vernietiging noodzakelijk is om de verspreiding van een ziekte tegen te gaan. De aanvrager dient de noodzaak van de vernietiging bij het aanvragen van de ontheffing aan te tonen d.m.v. een schriftelijke aanzegging van de Plantenziektekundige Dienst;

      • b.

        als het verbranding van gerooide bomen en takken van een fruitteeltbedrijf of boomkwekerij betreft.

      • c.

        als het verbranding van snoei- en sprokkelhout uit een erfsingel betreft dat vrijkomt bij onderhoudswerkzaamheden, van bedrijven in het buitengebied in de periode oktober - april.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent in beginsel geen ontheffing voor het verbranden van afval, anders dan in de bovenbeschreven beleidsregels verwoord. Eenieder die vanwege bijzondere omstandigheden meent geen alternatief voor het verbranden te hebben, kan een verzoek tot ontheffing o.g.v. art. 10.63 Wm bij de gemeente indienen. Het verzoek zal worden getoetst aan het belang van de bescherming van het milieu.

  • B)

    beleidsregel op grond van artikel 5.5.1 Algemene Plaatselijke Verordening

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen, indien de brandplaats zich op minder dan 15 meter van de openbare weg bevindt.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen of voor het stoken van open vuur, indien de brandplaats zich op minder dan 15 meter van een opslag van brandbare stoffen bevindt.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen of voor het stoken van open vuur, indien de brandplaats zich op minder dan 15 meter van een of meer bouwwerk(en) bevindt.

    • o

      De gemeente Noordoostpolder verleent geen ontheffing voor het verbranden van afvalstoffen of voor het stoken van open vuur, indien de brandplaats onvoldoende bereikbaar is voor blusvoertuigen terwijl dit voor de brandweer wel gewenst is.

Aan de ontheffing te verbinden voorschriften

Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden om de gevolgen voor het milieu, de hinder en het gevaar zo beperkt mogelijk te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder heeft op 14 oktober 1993 reeds algemene voorwaarden geformuleerd voor het verbranden van snoei- en sprokkelhout. Voorgesteld wordt om aan de ontheffingen voorschriften te verbinden, gebaseerd op de eerder vastgestelde algemene voorwaarden.

De voorgestelde voorschriften luiden.

  • o

    Het verbranden mag geen bodemverontreiniging tot gevolg hebben. Dit houdt in dat de asresten binnen 48 uur na de verbranding van de brandplaats moeten worden verwijderd. In geval van regen binnen deze 48 uur, moeten de asresten al voor de regen worden verwijderd.

  • o

    Het verbranden mag geen gevaar, schade of hinder opleveren voor de omgeving. Dit houdt in dat tenminste:

    • a.

      in de ontheffing genoemde blusmiddelen aanwezig en voor gebruik geschikt moeten zijn;

    • b.

      de verbranding uitsluitend mag worden uitgevoerd indien zich binnen 200 meter in de windrichting geen openbare weg, bouwwerken of opslagen van gevaarlijke stoffen bevinden.

  • o

    Er mogen uitsluitend materialen worden verbrand, waarvoor de ontheffing is afgegeven. Het meeverbranden van andere afvalstoffen, zoals verfresten, afgewerkte olie en autobanden, is dus uitdrukkelijk verboden.

  • o

    Voor het aanmaken van het vuur mogen uitsluitend stro, papier, lucifers of een gasbrander worden gebruikt.

  • o

    De houder van de ontheffing moet tijdens de verbranding voortdurend ter plaatse aanwezig zijn en zorgdragen voor een goed brandend vuur, waarbij zo min mogelijk rookontwikkeling plaatsvindt.

Aanvullende voorschriften voor boomkwekerijen.

  • o

    De verbranding mag uitsluitend plaatsvinden in de periode die wordt genoemd in de ontheffing.

  • o

    De voorgenomen verbranding moet ten minste één uur tevoren worden gemeld bij de meldkamer van de politie Emmeloord of bij het bureau milieu van de gemeente Noordoostpolder.

  • o

    Het houtachtige materiaal dat verbrand wordt, moet 3 tot 6 maanden na de kap gedroogd zijn.

  • o

    Pas als het vuur goed brandt, mogen bladeren en naalden worden toegevoegd.

  • o

    Het vuur dient zo gestapeld te worden dat er voldoende ruime openingen zijn waardoor lucht kan toetreden.

Ondertekening

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 25 november 2003.