Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten 2011 (eerste wijziging)

Geldend van 07-04-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten 2011 (eerste wijziging)

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 februari 2011, no. 1948-1;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de

VERORDENING op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten 2011 (eerste wijziging).

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    begraafplaatsen: de gemeentelijke begraafplaatsen in Noordoostpolder;

  • b.

    dorpen: de gemeentelijke begraafplaatsen te Bant, Creil, Ens, Espel, Kraggenburg, Luttelgeest, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek;

  • c.

    huur graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • -

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • -

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • -

      het doen verstrooien van as;

  • d.

    algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

  • e.

    huur urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • f.

    algemeen urnengraf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

  • g.

    huur urnennis: een nis, waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • h.

    asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • i.

    urn: een voorwerp ter berging van één of meer asbussen;

  • j.

    verstrooiingsveld: een terrein op de begraafplaats, bestemd voor het verstrooien van as.

Artikel 2. Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3. Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag danwel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4. Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5. Wijze van heffing

De rechten worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Artikel 6. Ontstaan van de belastingschuld

De rechten zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 7. Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de rechten worden betaald binnen één maand na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 8. Kwijtschelding

Bij de invordering van de lijkbezorgingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rechten.

Artikel 10. Overgangsrecht

De "Verordening lijkbezorgingsrechten 2011" van 11 november 2010, no. 16486-42, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 11, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 april 2011.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Eerste wijziging verordening lijkbezorgingsrechten 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 24 maart 2011.
De griffier, de voorzitter,

Tarieventabel behorende bij "Eerste wijziging verordening lijkbezorgingsrechten 2011"

Hoofdstuk 1. Verlenen van rechten.

1.1

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een graf wordt geheven:

1.1.1

voor een periode van 20 jaar voor een grafruimte in één van de dorpen

784,00

1.1.2

voor een periode van 20 jaar voor een grafruimte in Emmeloord

1.568,00

1.1.3

voor een periode van 50 jaar voor een grafruimte in één van de dorpen

1.568,00

1.1.4

voor een periode van 50 jaar voor een grafruimte in Emmeloord

3.136,00

1.2

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een urnengraf wordt geheven:

1.2.1

voor een periode van 20 jaar voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.1 in één van de dorpen

392,00

1.2.2

voor een periode van 20 jaar voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.2 in Emmeloord

784,00

1.2.3

voor een periode van 50 jaar voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.3 in één van de dorpen

784,00

1.2.4

voor een periode van 50 jaar voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.4

1.568,00

1.3

Voor het verlenen van het recht op een nis in de urnenmuur wordt geheven:

1.3.1

voor een periode van 20 jaar voor een ruimte waarin één asbus kan worden bijgezet

784,00

1.3.2

voor een periode van 50 jaar voor een ruimte waarin één asbus kan worden bijgezet

1.568,00

1.4

Voor het verlenen van het recht op een urnengraf/-nis op de urnentuin wordt geheven:

1.4.1

voor een periode van 20 jaar

784,00

1.4.2

voor een periode van 50 jaar

1.568,00

1.5

Voor het verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld in 1.1 met 5, 10 of 20 jaar wordt een recht geheven:

1.5.1

voor een grafruimte in één van de dorpen voor 5 jaar

196,00

1.5.2

voor een grafruimte in één van de dorpen voor 10 jaar

392,00

1.5.3

voor een grafruimte in één van de dorpen voor 20 jaar

784,00

1.5.4

voor een grafruimte in Emmeloord voor 5 jaar

392,00

1.5.5

voor een grafruimte in Emmeloord voor 10 jaar

784,00

1.5.6

voor een grafruimte in Emmeloord voor 20 jaar

1.568,00

1.6

Voor het verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld in 1.2 met 10 jaar wordt een recht geheven:

1.6.1

voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.1 in één van de dorpen

196,00

1.6.2

voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.2 in Emmeloord

392,00

Hoofdstuk 2. Begraven.

2.1

Voor het begraven in een grafruimte op één van de begraafplaatsen wordt geheven:

2.1.1

voor een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder

1.796,00

2.1.2

voor een lijk van een kind van één tot twaalf jaar

898,00

2.1.3

voor een lijk van een kind beneden het jaar

449,00

2.2

Voor het begraven op buitengewone uren zoals vastgesteld in de "Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen" wordt het recht als bedoeld in 2.1 verhoogd

2.2.1

voor een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder met

460,00

2.2.2

voor een lijk van een kind van één tot twaalf jaar met

230,00

2.2.3

voor een lijk van een kind beneden het jaar met

115,00

2.2.4

Voor het tijdelijk verwijderen (afvoeren) van gedolven zand

145,00

Hoofdstuk 3. Bijzetten van asbussen en urnen.

3.1

Voor het bijzetten van een asbus of urn wordt geheven:

3.1.1

in een urnennis in de urnenmuur

1.026,00

3.1.2

in een urnennis op de urnentuin

1.026,00

3.1.3

in een huur urnengraf

1.026,00

3.1.4

in een algemeen urnengraf

1.026,00

3.2

Voor het bijzetten van asbussen en urnen op buitengewone uren zoals vastgesteld in de "Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen" wordt het recht als bedoeld in 3.1 verhoogd met

€ 

230,00

Hoofdstuk 4. Asverstrooiing.

 

4.1

Voor het verstooien van een gecremeerd lijk op het asverstrooiingsveld wordt geheven:

 

 

4.1.1

voor het verstrooien van as

390,00

Hoofdstuk 5. Grafkelders.

 

5.1

Voor het afgeven van een vergunning voor de aanleg van een grafkelder op de begraafplaats te Emmeloord:

 

 

5.1.1

voor een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder

800,00

5.1.2

voor een lijk van een kind van één tot 12 jaar

400,00

5.1.3

voor een lijk van een kind beneden het jaar

200,00

5.2

Voor het afgeven van een vergunning voor de aanleg van een grafkelder op één van de begraafplaatsen in de overige plaatsen:

 

 

5.2.1

voor een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder

400,00

5.2.2

voor een lijk van een kind van één tot 12 jaar

200,00

5.2.3

voor een lijk van een kind beneden het jaar

100,00

5.3

voor het afgeven van een vergunning voor de aanleg van een grafkelder in een urnennis op de urnentuin

322,00

Hoofdstuk 6. Grafbedekking.

6.1

Voor het afgeven van een vergunning terzake van het plaatsen van de voorwerpen, bedoeld in artikel 18 van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen, wordt geheven:

6.1.2

voor het plaatsen van een gedenkteken met betonfundatie

515,00

6.1.3

voor het plaatsen van een zerk met betonfundatie

515,00

6.1.4

voor het aanleggen van een graftuin/omranding

145,00

6.1.5

voor het plaatsen, vernieuwen of veranderen van een gedenkteken en zerk (behoudens het aanbrengen van een volgende inscriptie)

145,00

6.1.6

voor het vernietigen en afvoeren van een staand gedenkteken

82,00

6.1.7

voor het vernietigen en afvoeren van een liggend gedenkteken

106,00

Hoofdstuk 7. Inschrijven en overboeken van huur graven en urnennissen.

7.1

Voor het inschrijven en overboeken van huur graven in een daartoe bestemd register wordt geheven

31,00

7.1.1

Voor het inschrijven en overboeken van huur urnengraven in een daartoe bestemd register wordt geheven

31,00

7.1.2

Voor het inschrijven en overboeken van urnennissen in een daartoe bestemd register wordt geheven

31,00

Hoofdstuk 8. Opgraven, ruimen.

8.1

Voor het opgraven van een lijk wordt geheven:

8.1.1

voor een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder

1.796,00

8.1.2

voor een lijk van een kind van één tot twaalf jaar

898,00

8.1.3

voor een lijk van een kind beneden het jaar

449,00

8.2

Voor het opgraven of verwijderen van een asbus of urn wordt geheven:

8.2.1

uit een algemeen urnengraf

898,00

8.2.2

uit een huur urnengraf

898,00

8.2.3

uit een urnennis van de urnentuin

898,00

8.2.4

uit een urnennis van het columbarium

€ 

200,00

8.2.5

het schudden van een graf met één lijk

171,00

8.2.6

het schudden van een graf met twee lijken

342,00

8.3

Voor het ruimen van een graf op verzoek van de belanghebbende wordt geheven:

8.3.1

voor een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder

1.796,00

8.3.2

voor een lijk van een kind van één tot twaalf jaar

898,00

8.3.3

voor een lijk van een kind beneden het jaar

449,00

8.4

Voor het ruimen van een asbus of urn op verzoek van de belanghebbende wordt geheven

898,00

Hoofdstuk 9. Sluiting van graven.

9.1

Voor het afgeven van een vergunning tot een geslotenverklaring van een graf wordt geheven

9.1.1

voor een grafruimte in de dorpen

4.704,00

9.1.2

voor een grafruimte in Emmeloord

9.408,00

9.1.4

voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.3 in de dorpen

2.352,00

9.1.5

voor de helft van een grafruimte als bedoeld in onderdeel 1.1.4 in Emmeloord

4.704,00

Behorende bij raadsbesluit van 24 maart 2011.

De griffier van de gemeente Noordoostpolder,

Bijlage B Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.

In dit artikel worden de gebruikte begrippen gedefinieerd.

 

Grafkelders worden in de praktijk steeds vaker gebruikt. Deze constructies kunnen ook bovengronds worden geplaatst, als onderdeel van een muur of wand.

Wanneer een of meerdere lijken worden begraven of asbussen worden bijgezet in een grafkelder, spreekt men van een keldergraf, in tegenstelling tot een graf.

 

f. Een particulier graf werd in het oude model aangeduid als ‘eigen’ graf. Ook in het algemeen spraakgebruik wordt de term ‘eigen graf’ nog altijd gebezigd. Het nieuwe model volgt echter de terminologie van de Wet op de lijkbezorging.

 

f. en h. De mogelijkheid wordt geboden as te doen verstrooien in of op de particuliere graven. Bij keldergraven, zeker wanneer deze onderdeel zijn van een muur of wand, is dit niet goed mogelijk. Regels voor het verstrooien van as op particuliere graven kunnen desgewenst worden opgenomen in artikel 11 (Indeling graven en asbezorging).

 

g. en i. In het oude model was bij de definitie van algemene graven en algemene urnengraven opgenomen dat ‘aan eenieder’ gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken en het doen bijzetten van asbussen. De passage ‘aan eenieder’ is overbodig en daarom geschrapt. Volgens artikel 23, tweede lid van de Wet op de lijkbezorging is het aan de houder van de begraafplaats te bepalen wie in een algemeen graf wordt begraven.

 

o. en p. De termen rechthebbende en gebruiker zijn nader gedefinieerd.

Artikel 3.

Voor een particulier graf, particulier urnengraf, particuliere urnennis en particuliere gedenkplaats gelden vrijwel dezelfde rechten en plichten.

Artikel 4.

Dit artikel maakt het de beheerder tevens mogelijk de begraafplaats geheel of gedeeltelijk te sluiten wanneer dit voor het ruimen van graven noodzakelijk is.

Artikel 5.

Het model bevat gedragsvoorschriften voor hen die van de begraafplaats gebruik maken, in het belang van orde, rust en netheid. Tegen overtreding van de voorschriften is straf bedreigd. De politie kan als gevolg van de strafbedreiging tegen ordeverstoringen optreden en zo nodig proces verbaal opmaken.

 

De in het oude model opgenomen bepaling dat personen die werkzaamheden aan grafbedekkingen op de begraafplaats hebben te verrichten daarvoor toestemming van het college dienen te vragen is geschrapt. De eis was gesteld in het kader van de openbare orde: Steenhouwers en hoveniers moeten zich er steeds van bewust zijn dat hun werkzaamheden storend kunnen zijn voor nabestaanden die rouwen en tijdens uitvaartplechtigheden. De bevoegdheid van de beheerder om personen weg te sturen als zij zich niet aan zijn aanwijzingen houden biedt echter, samen met de verbodsbepalingen, voldoende mogelijkheden om tegen ongewenste activiteiten op te treden. Denkbaar is dat men ter controle een bewijs moet kunnen overleggen dat men in opdracht van de rechthebbende van het graf aan het werk is.

 

Aan een uitzondering op de regel als bedoeld in het derde lid onder a bestaat behoefte omdat men soms dicht bij een graf moet kunnen komen met een motorrijtuig. Aangezien een dergelijke handeling niet overeenstemt met het beeld van orde en rust dient met het verlenen van de ontheffing uiterst terughoudend te worden omgegaan. De situatie kan uiteraard per begraafplaats verschillen.

Artikel 6.

Met dit artikel wordt beoogd plechtigheden ordelijk te doen verlopen. Door te eisen dat de mededeling zes werkdagen vooraf moet plaatshebben, kan worden voorkomen dat de plechtigheid samenvalt met een begrafenis. Een begrafenis dient volgens de wet uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden te geschieden.

 

Bijeenkomsten die het karakter van een plechtigheid te buiten gaan, kunnen het karakter hebben van een openbare manifestatie. Hiervan moet vooraf kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester volgens de Wet openbare manifestaties van 1988 en mogelijk van toepassing zijnde APV-bepalingen, zoals artikel 2.1 van de model-APV.

Artikel 7.

Uitdrukkelijk is gesteld dat bij opgraving van een lichaam of bij ruiming van een of meer graven alleen de personen aanwezig mogen zijn die met de werkzaamheden zijn belast.

Artikel 8.

Een schriftelijke kennisgeving is nodig omdat duidelijk vast moet liggen wat voor graf er wordt gevraagd.

 

De as kan volgens artikel 62 van de Wet op de lijkbezorging worden bijgezet in of op een graf dan wel op een afzonderlijke plaats, meestal een urnennis.

 

In het vorige model was de bepaling opgenomen dat het lijk bij aankomst op de begraafplaats of in het crematorium voorzien diende te zijn van een identiteitskenmerk. Deze bepaling is geschrapt, omdat dit vereiste volgt uit artikel 8 van de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 9.

De Wet op de lijkbezorging schrijft voor dat de behandelende arts of de gemeentelijke lijkschouwer een verklaring van overlijden afgeeft aan de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 12). Vervolgens geeft deze schriftelijk verlof tot begraven of cremeren (artikel 11). Dit verlof dient te worden overlegd aan de beheerder. Door de medewerking aan de begrafenis te weigeren wanneer dit verlof niet in zijn bezit is voldoet de beheerder aan de wettelijke vereisten.

 

Vanuit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten verdient het aanbeveling het hierboven genoemde traject zo soepel mogelijk te doen verlopen.

 

De bezorging van as omvat zowel het bijzetten als de verstrooiing.

 

Er mag van worden uitgegaan dat het stoffelijk overschot van de rechthebbende zelf in het particuliere graf mag worden bijgezet (lid 2). Het verzoek tot overschrijving van het recht dient in dit geval wel vóór de bijzetting te worden gedaan volgens artikel 17, tweede lid.

 

De wettelijke minimum grafrusttermijn (lid 3) is de termijn dat een lijk volgens de wet tenminste begraven moet blijven voordat het mag worden geruimd. Het is voorgekomen dat in particuliere graven begravingen of bijzettingen betrekkelijk kort voor het aflopen van de uitgiftetermijn plaatsvonden. Daarom is vastgelegd dat in dergelijke gevallen begraving of bijzetting alleen kan plaatsvinden onder gelijktijdige verlenging van de uitgiftetermijn. Uiteraard zal die verlenging dan een periode moeten omvatten die de dan resterende uitgiftetermijn tenminste gelijk maakt aan de wettelijke minimum grafrusttermijn, i.e. 10 jaar.

Artikel 10.

Artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging verplicht tot de mogelijkheid van begraven op iedere dag gedurende een bij gemeentelijke verordening te bepalen tijd, met uitzondering van zon- en feestdagen. In de praktijk is het mogelijk om de begraafplaats alleen in bijzondere gevallen hiervoor open te stellen.

 

Een bijzonder geval kan zich voordoen als de burgemeester toestemming heeft gegeven om een lijk binnen 36 uur te begraven. Sommige nabestaanden vragen om deze toestemming om godsdienstige redenen. Daarnaast kan spoed geboden zijn in geval van lijkvinding.

Artikel 11.

Naast de particuliere graven noemt dit artikel de verschillende andere soorten van voorzieningen op de begraafplaats. Gedenkplaatsen kunnen bijvoorbeeld worden uitgegeven voor vermisten of als de persoon in het buitenland is overleden en het stoffelijk overschot niet naar Nederland is vervoerd.

Artikel 12.

Het Besluit op de lijkbezorging van 4 december 1997 bevat in artikel 5 de bepaling dat er ten hoogste drie lijken boven elkaar mogen worden begraven.

Artikel 13.

Een graf zal alleen buiten de volgorde van ligging worden toegewezen als dit niet bezwaarlijk is voor de situatie op de begraafplaats. Hierbij kan worden gedacht aan het aanzien van de begraafplaats en de gesteldheid van de bodem.

Artikel 14.

Een indeling in categorieën is nodig als het college verschillende regels wil vaststellen voor de grafbedekkingen op de graven die liggen op de verschillende delen (categorieën) van de begraafplaats.

Artikel 15.

Volgens artikel 28, eerste lid van de Wet op de lijkbezorging kan het recht op een graf voor ten minste tien jaar worden verleend. Voorts kan, wanneer sprake is van verlenging, de houder van de begraafplaats bepalen dat de periode van verlenging niet korter is dan vijf jaar en niet langer dan twintig jaar. Daarom is in het model voor de uitgiftetermijn de mogelijkheid gegeven te kiezen voor een periode gelegen tussen tien en dertig jaar, en wel in een veelvoud van 5. Voor de verlenging is de mogelijkheid gegeven te kiezen voor een periode gelegen tussen vijf en twintig jaar, in een veelvoud van vijf.

 

Soms verkeren rechthebbenden in de onjuiste veronderstelling dat de uitgiftetermijn pas begint te lopen op het moment van de eerste begraving of bijzetting. Daarom is de laatste zin in het eerste lid van artikel 15, betreffende de aanvang van de termijn, opgenomen.

 

De Wet op de lijkbezorging bepaalt in artikel 28 dat vanaf twee jaar voor het verstrijken van de lopende termijn verlenging van de termijn kan worden aangevraagd. Binnen een jaar na het begin van deze periode moet, volgens het tweede lid van genoemd wetsartikel, het college de rechthebbende op het graf mededelen dat de termijn gaat aflopen. Volgens het oude wetsartikel diende deze mededeling schriftelijk te geschieden ‘aan de rechthebbende wiens adres de houder van de begraafplaats bekend is of redelijkerwijs bekend kan zijn’. Het laatste deel van de zin (‘of redelijkerwijs bekend kan zijn’) is bij de wijziging van de wet geschrapt. In het kader van de vermindering van administratieve lasten komt de verantwoordelijkheid voor het geven van het juiste adres nu uitdrukkelijk bij de rechthebbende te liggen. Van de houder van de begraafplaats wordt dan niet méér verlangd dan dat hij het adres uit zijn eigen administratie gebruikt. Tevens ontslaat dit de beheerder van de plicht het GBA-netwerk te (doen) raadplegen. Wanneer niet binnen drie maanden om verlenging van het recht is verzocht, dient de mededeling bekend te worden gemaakt bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats tot aan het einde van de periode dat de rechthebbende om verlenging van de termijn van uitgifte kan vragen.

Zie verder voor de bekendmakingen de toelichting op artikel 23.

 

Indien er ten tijde van de opheffing van de begraafplaats nog rechten op particuliere graven bestaan, zal in overleg met de rechthebbenden moeten worden bezien welke beslissingen er ten aanzien van die graven zullen worden genomen.

Artikel 16.

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 17.

Het recht op een particulier graf wordt verleend door een beschikking van het college. Hierin wordt aan de aanvrager het uitsluitend recht gegeven om lijken in een bepaald graf te doen begraven. In juridisch opzicht is een vergelijking mogelijk met de vergunning een standplaats in te nemen op de openbare weg. De koopman mag op een bepaalde plaats staan. Net als bij de standplaatsvergunning steunt het recht om lijken in een bepaald graf – vroeger aangeduid als 'eigen graf' – te begraven op een persoonlijke beschikking. De eigenaar kan zijn recht dus niet verkopen. Het recht kan op verzoek van de rechthebbende wel worden overgeschreven op een ander.

 

In het vorige model was bepaald dat het recht op een graf slechts kon worden overgeschreven op naam van de echtgenoot of levenspartner van de (overleden) rechthebbende dan wel op naam van een bloedverwant of aanverwant tot en met de derde graad. Slechts wanneer er gewichtige redenen bestonden was overschrijving op naam van een ander mogelijk. Uit de praktijk bleek dat deze beperking niet of lastig te handhaven is en bovendien administratieve lasten veroorzaakt. Daarom is deze regel geschrapt. Wel wordt nu de mogelijkheid geboden het recht over te schrijven op naam van een rechtspersoon.

 

Het is gewenst dat er na overlijden van een rechthebbende een nieuwe rechthebbende wordt aangewezen die de verantwoordelijkheid voor de grafruimte en de daaraan verbonden kosten op zich neemt. De termijn, waarbinnen de aanvraag tot overschrijving kan worden gedaan, is gesteld op zes maanden na het overlijden van de rechthebbende. Er is geen reden een langere termijn aan te houden.

 

Het vierde lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid zo nodig van de genoemde termijn af te wijken.

 

In het geval dat de stoffelijke resten van de rechthebbende in het graf moeten worden bijgezet dient het verzoek tot overschrijving vóór de bijzetting te worden gedaan. Doorgaans worden, na een overlijden, door de nabestaanden meteen al de noodzakelijke regelingen getroffen. Logischerwijs is dan het aanwijzen van een nieuwe rechthebbende daar één van.

 

Wanneer nabestaanden ontbreken is er de mogelijkheid de rechten over te schrijven op naam van de notaris die de nalatenschap beheert, of op naam van de Stichting Grafzorg Nederland.

Artikel 18.

Dit artikel is opgenomen om buiten twijfel te stellen dat de rechthebbende afstand van het graf kan doen.

Artikel 20.

Als elke regelgeving voor grafbedekkingen ontbreekt, kan het aanzien van begraafplaatsen chaotisch worden. Ook en vooral dienen de veiligheidsaspecten te worden genoemd. Het andere uiterste, een strak keurslijf van bepalingen die elke persoonlijke of kunstzinnige uiting aan banden legt of onmogelijk maakt, moet worden voorkomen. Dit model geeft de burgers de nodige vrijheid; het beperkt zich tot het aangeven van minimumeisen voor de afmetingen, constructie en materiaalkeuze waaraan de grafbedekking moet voldoen. Deze eisen zijn uitgewerkt in de nadere regels van het college.

Zie ook de Algemene toelichting, hoofdstuk 3.2 (‘Vermindering administratieve lasten’).

 

De vergunningseis geldt voor de grafbedekkingen op algemene en voor die op particuliere graven, en omvat zowel het gedenkteken als de winterharde beplantingen.

 

De mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing van de vastgestelde nadere regels voor de grafbedekking, zoals was opgenomen in art. 19 van het oude model, is overbodig. De bevoegdheid van het college om te beslissen op een vergunningsaanvraag die niet met de nadere regels strookt, is immers discretionair.

 

Als er geen grafbedekking wordt aangebracht zal wel moeten worden aangeduid dat er iemand begraven ligt om te voorkomen dat bezoekers ongewild over het graf lopen. Uit een aanduiding bij het graf en uit de administratie zal voorts moeten blijken wie daar begraven is.

Artikel 21.

In dit artikel is duidelijk omschreven welke onderdelen van het onderhoud door de gemeente worden verzorgd. Het onderhoud door de gemeente is een minimale zorg met de bedoeling dat de begraafplaats als geheel een verzorgd aanzien heeft. In de meeste gevallen is het voldoende de gedenktekens eenmaal per jaar te reinigen. Op de graven kunnen winterharde beplantingen worden aangebracht, zoals rozen, coniferen en buxushagen. De zorg voor deze blijvende beplantingen kan omvatten het snoeien, het verwijderen van onkruid en het aanbrengen van nieuwe planten. Het verdient aanbeveling om het beleid dat burgemeester en wethouders ter uitvoering van dit artikel voeren mede te delen bij de afgifte van de vergunning voor het hebben van een grafbedekking en/of bekend te maken op het mededelingenbord op de begraafplaats.

Artikel 22.

In dit artikel worden de rechten en de plichten van de rechthebbende of, in het geval van algemene graven, van de gebruiker ten aanzien van de grafbedekking omschreven. Alleen in dit artikel is sprake van plichten voor (bepaalde) nabestaanden van overledenen die zijn bijgezet in een algemeen graf. Daarom wordt hier de in artikel 1 (‘Begripsbepalingen’) gedefinieerde term ‘gebruiker’ gebezigd in plaats van de ruimer op te vatten term ‘belanghebbende’, die voorkomt in verband met het begrip ‘algemeen graf’ in de Wet op de lijkbezorging (artikel 27a).

 

De eigendom en daarmee ook de risicoaansprakelijkheid van hetgeen op het graf is geplaatst ligt, volgens art. 32a van de Wet op lijkbezorging, bij de rechthebbende. Van natrekking is geen sprake zolang het graf niet geruimd mag worden.

 

Het onderhoud dat door de gemeente wordt verricht zal in een aantal gevallen voldoende zijn voor algemene graven. Hier wordt nogmaals gesteld dat het beleid dat burgemeester en wethouders ten aanzien van het onderhoud voeren duidelijk dient te worden bekend gemaakt. De aard en de afmetingen van de grafbedekkingen op particuliere graven en de termijn van uitgifte van deze graven met het recht om deze termijn steeds te verlengen, maken dat bij deze grafbedekkingen zeker niet kan worden volstaan met het minimum aan onderhoud door de gemeente.

 

Indien er sprake is van verwaarlozing van de grafbedekking kan de beheerder van de begraafplaats de rechthebbende of de gebruiker aanspreken en sommeren tot het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de grafbedekking. De Wet op de lijkbezorging bepaalt in artikel 28, het vierde tot en met het zevende lid, dat het recht op het graf vervalt wanneer vijf jaar na constatering en bekendmaking van de verwaarlozing niet in het onderhoud is voorzien. Hierbij wordt rekening gehouden met de termijn van grafrust en de uitgiftetermijn van het graf. Zie ook de algemene toelichting, hoofdstuk 3.1.

Artikel 23.

In de dagelijkse praktijk rijzen er nog wel eens problemen over verwijderde bloemen en eenjarige planten zoals afrikanen en geraniums. Omdat de bloemen en planten eigendom zijn van de rechthebbenden of de belanghebbenden is een waarschuwing vooraf op zijn plaats. Het zou echter veel te omslachtig zijn genoemde personen steeds per brief te waarschuwen dat de verwaarloosde planten of verwelkte bloemen zullen worden verwijderd. Het verdient aanbeveling om het beleid ten aanzien van de planten en bloemen mee te delen bij de afgifte van de vergunning voor het hebben van een grafbedekking en bekend te maken op het mededelingenbord op de begraafplaats. Het is gewenst om verwelkte bloemen niet te snel te verwijderen omdat gesteld mag worden dat zij passend zijn bij de sfeer van de begraafplaats.

Artikel 24.

De rechthebbende dient volgens artikel 28, tweede lid van de Wet op de lijkbezorging ten minste een jaar voor het verstrijken van de termijn van het recht op de hoogte te worden gesteld van dit feit, en van de mogelijkheid verlenging van het recht te vragen. In veel gevallen kan dan gelijktijdig de mededeling worden gedaan dat, wanneer niet om verlenging wordt verzocht, het college opdracht zal geven de grafbedekking na het verstrijken van de termijn te verwijderen en het graf te ruimen. Tevens kan worden medegedeeld dat de grafbedekking dertien weken na verwijdering aan de gemeente vervalt.

 

Ook nabestaanden van overledenen die zijn begraven in een algemeen graf dienen, volgens artikel 27a van de Wet op de lijkbezorging, op hoogte te worden gesteld van het verstrijken van de termijn van uitgifte. Deze mededeling dient volgens de wet ‘ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden voor het verstrijken van de termijn van uitgifte’ aan de belanghebbende bij dat graf te worden gedaan. Hierbij kan dan gelijktijdig de mededeling worden gedaan dat de mogelijk aanwezige grafbedekking zal worden verwijderd en dat het graf zal worden geruimd. Zie ook artikel 15, tweede lid, met de toelichting en artikel 24 eerste lid.

 

De bordjes bij de graven met een mededeling dienen alleen aan de bezoekers van die graven op te vallen. Op enkele begraafplaatsen zijn goede ervaringen opgedaan met bordjes van 15 x 10 cm in een onopvallende kleur.

 

De grafbedekking kan ook worden verwijderd nadat het college het grafrecht vervallen heeft verklaard omdat er na het overlijden van de rechthebbende niet tijdig een nieuwe rechthebbende is aangewezen (artikel 17, derde lid van dit model), of omdat het onderhoud van het graf is verwaarloosd (artikel 28, zesde lid van de Wet op de lijkbezorging). In dat geval geldt eveneens het vereiste van de voorafgaande mededeling per brief of door het plaatsen van een bordje bij het graf gedurende minstens een jaar.

 

In het vorige model was voor de recht- of belanghebbende de mogelijkheid opgenomen een aanvraag in te dienen om de grafbedekking na verwijdering een bepaalde periode ter beschikking te houden. Dit bracht veel administratieve lasten met zich; daarom is deze mogelijkheid in het nieuwe model niet meer opgenomen. Voor relevante wetgeving betreffende eigendom van roerende zaken zie artikel 8, Burgerlijk Wetboek Boek 5 en artikel 5:30 Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 25.

Volgens artikel 31, tweede lid van de Wet op de lijkbezorging kan een particulier graf alleen geruimd worden met toestemming van de rechthebbende. Het recht op een graf kan echter vervallen na het verstrijken van de termijn, of omdat er na het overlijden van de rechthebbende niet tijdig een nieuwe rechthebbende is aangewezen (artikel 17, derde lid van dit model). Ook kan het recht vervallen na verwaarlozing van het onderhoud, volgens artikel 28, zesde lid van de Wet op de lijkbezorging.

 

De mededeling dat het college voornemens is om de graven te ruimen wordt gedaan zowel aan de rechthebbenden op particuliere graven als aan de nabestaanden van overledenen die zijn begraven in een algemeen graf. Zie verder wat is vermeld in de toelichting op artikel 23.

 

Eenieder kan van zijn zienswijze doen blijken, bijvoorbeeld omdat het graf van historische betekenis is (zie artikel 26).

 

Volgens het vijfde lid van artikel 24 kan de rechthebbende vragen om de overblijfselen te doen verzamelen om deze te cremeren, dan wel bij te zetten in een ander graf op dezelfde begraafplaats of over te brengen naar een andere begraafplaats. Ook wordt de mogelijkheid gegeven om de overblijfselen in dezelfde grafruimte te doen plaatsen (het zogenaamde schudden). Het graf wordt dan extra diep uitgegraven, en de overblijfselen worden onderin geplaatst. De rechthebbende kan dan vervolgens het graf bestemmen voor andere overledenen. Op deze wijze kan het graf gedurende langere tijd in dezelfde familie blijven.

 

Het vierde lid van artikel 24 opent de mogelijkheid ook bij ruiming van algemene graven de stoffelijke overblijfselen dan wel de as een andere bestemming te geven dan die welke genoemd is in het derde lid.

 

Met betrekking tot het ruimen is in het model gekozen voor een zorgplicht voor de gemeente, als beheerder van de begraafplaats. Op de beheerder rust de plicht er zorg voor te dragen dat met de menselijke resten welke bij de ruiming van een graf worden aangetroffen te allen tijde respectvol wordt omgegaan. Er dienen bovendien maatregelen te worden getroffen zodat bezoekers van de begraafplaats niet met de menselijke resten worden geconfronteerd. Hoe dit in de praktijk ingevuld kan worden wordt uitgewerkt in een handreiking, welke in samenspraak met de branche wordt opgesteld.

Artikel 26.

Het register van de bezorgde as is niet opgenomen in het model, aangezien artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging van 4 december 1997 gedetailleerde voorschriften voor dit register geeft.

Artikel 27.

In artikel 28 wordt geen tijdstip vermeldt waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.

Artikel 29.

De beheersverordening begraafplaatsen is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (zie artikel 139 van de Gemeentewet). Voorts is de gemeente gehouden dit besluit mede te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen, volgens artikel 143 van de Gemeentewet.

Artikel 30.

Hier geldt artikel 142 van de Gemeentewet: Alle verordeningen treden in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij daarvoor een ander tijdstip was aangewezen.

Artikel 32.

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden van de voorgaande regeling.

 

Bijlage A Algemene toelichting

1. Gemeentelijk begraafplaatsenbeleid

De beheersverordening begraafplaatsen bevat verschillende regels die de gemeenten hanteren voor de instandhouding van en de dienstverlening op de gemeentelijke begraafplaatsen. In dit hoofdstuk schenken wij aandacht aan enkele van deze regels.

 

De burgers hebben vaak een emotionele betrokkenheid met de begraafplaatsen en alles wat zich daarop afspeelt. Daarbij stelt de dienstverlening hen voor financiële lasten. Dit maakt het nodig om de rechten en verplichtingen duidelijk vast te leggen. Er is naar gestreefd om overbodige regelgeving te voorkomen en procedures kort te houden. De beheerder van de begraafplaats kan worden aangewezen voor contacten met de burgers, bijvoorbeeld voor het in ontvangst nemen van diverse aanvragen.

 

De verantwoordelijkheid van de gemeente voor de begraafplaats kan worden vergeleken met de verantwoordelijkheid die zij heeft bij de zorg voor andere collectieve voorzieningen zoals wandelgebieden en fietspaden. De verschillende aspecten van de begraafplaatsen vragen in bestuurlijk opzicht om een speciale aanpak.

 

Voor de dienstverlening op begraafplaatsen geeft het model een uitgebreid voorzieningenpakket. De regeling noemt algemene en particuliere graven, bestemmingen voor as en gedenkplaatsen voor vermisten of voor overledenen in den vreemde in geval het lichaam niet naar Nederland is vervoerd. Hiermee wordt voldaan aan datgene waar de samenleving om vraagt. In deze regeling is vastgelegd dat de gemeente in beginsel bereid is om de voorzieningen te treffen. Dat wil dus niet zeggen dat alle voorzieningen daadwerkelijk op iedere gemeentelijke begraafplaats aanwezig moeten zijn. Het verdient misschien aanbeveling om met het treffen van sommige feitelijke voorzieningen te wachten tot de vraag zich aandient. Van belang is wel om vast te leggen en bekend te maken dat de gemeente in principe bereid is om deze voorzieningen te bieden zodra blijkt dat daaraan behoefte is. De als mogelijkheid aanwezige dienstverlening is dan in de volle breedte voor iedereen duidelijk.

De beheersverordening geeft het college de bevoegdheid om de graven en urnennissen in te delen in categorieën. Het verdient aanbeveling om daarbij niet in de eerste plaats de verschillende soorten graven als uitgangspunt te nemen, maar zo veel mogelijk aan te sluiten bij de natuurlijke situatie van het park en de daar aanwezige beplanting en kunstvoorwerpen. Op deze wijze kan een te strakke en starre inrichting worden voorkomen en behoudt het park zijn aantrekkelijkheid voor veel ingezetenen.

2. Wijzigingen in wet- en regelgeving

2.1. Wet op de lijkbezorging

De Wet op de lijkbezorging is op 12 juni 2009 gewijzigd. De wijziging werd van kracht op 1 januari 2010. Deze wijziging heeft gevolgen voor de model-beheersverordening begraafplaatsen, zoals deze was opgesteld in 2003.

De wijzigingen die aanpassing van het model noodzakelijk maken betreffen de volgende wetsartikelen:

 

Artikel 16: ‘Begraving of verbranding geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden.’

In de oude wetstekst werd als laatst mogelijke dag de vijfde dag na het overlijden genoemd. De verlenging van deze termijn heeft gevolgen voor de termijn van aanmelding van herdenkingsbijeenkomsten e.d. op de begraafplaats, die doorgaans niet kunnen samenvallen met een begrafenis. Dit wordt geregeld in artikel 5 (‘Plechtigheden’) van de model-beheersverordening.

Artikel 23, tweede lid: ‘Begraving geschiedt in een algemeen graf, waarbij de houder van de begraafplaats bepaalt wie daarin wordt begraven, dan wel in een particulier graf, zijnde een graf waarop een uitsluitend recht is gevestigd, waarbij de rechthebbende bepaalt wie daarin wordt begraven.’

De term ´algemeen graf´ kwam in de oude wetstekst niet voor, maar werd al wel gebruikt in de model-beheersverordening. Echter sprak het model van een ´eigen graf´ wanneer het een graf betrof waarop een uitsluitend recht was gevestigd. In het nieuwe model wordt de terminologie van de gewijzigde wet gevolgd.

 

Artikel 27a. In dit nieuwe artikel wordt bepaald dat de houder van de begraafplaats ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden voor het verstrijken van de termijn van uitgifte van een algemeen graf schriftelijk mededeling daarvan doet aan de belanghebbende bij het graf. Nu dit bij wet is geregeld is de noodzaak dit op te nemen in de model-beheersverordening vervallen.

 

Artikel 28. Het eerste lid van dit artikel is gewijzigd in die zin, dat de minimumtermijn voor verlening van het uitsluitend recht op een graf van twintig jaar is teruggebracht tot tien jaar.

De laatste zin van dit lid betreft de verlenging en luidt: ‘Het voor bepaalde tijd verleende recht wordt op verzoek, mits gedaan binnen twee jaar voor het verstrijken van de termijn, telkens verlengd, met dien verstande dat de houder van de begraafplaats kan bepalen dat een periode van verlenging niet korter is dan vijf jaar en niet langer is dan twintig jaar.’

Een en ander heeft gevolgen voor artikel 15 (‘Termijnen particuliere graven’) van de model-beheersverordening.

 

Het vierde, vijfde, zesde en zevende lid van artikel 28 bevatten nieuwe bepalingen betreffende kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van een graf:

Lid 4:  ‘In geval van kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van een particulier graf, kan de houder van de begraafplaats, voor zover de plicht tot onderhoud niet bij hem ligt, deze verwaarlozing vastleggen in een schriftelijke verklaring, die hij toezendt aan de rechthebbende, die binnen één jaar na ontvangst in het onderhoud voorziet.’

Lid 5:  ‘Indien de ontvangst van de verklaring, bedoeld in het vierde lid, niet bevestigd wordt, maakt de houder van de begraafplaats de verklaring bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats, gedurende een periode van vijf jaar dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien.’

Lid 6:  ‘Indien toepassing is gegeven aan het vierde of vijfde lid en niet alsnog in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf op het moment dat de periode van één dan wel vijf jaar, bedoeld in het vierde respectievelijk vijfde lid, is verstreken.’

Lid 7:  ‘Indien het recht op het graf nog geen twintig jaar is gevestigd op het moment dat de periode, bedoeld in het vijfde lid is verstreken, blijft de bekendmaking in stand totdat de periode van twintig jaar is verstreken dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien. Indien niet voordien in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf zodra de termijn van twintig jaar is verstreken.’

Deze bepalingen geven de houders van de begraafplaatsen de mogelijkheid de grafrechten van verwaarloosde graven vijf jaar na constatering en bekendmaking te laten vervallen, met dien verstande dat de minimale uitgiftetermijn (tien jaar) wordt gerespecteerd. Vóór de wetswijziging kon het recht pas dertig jaar na de laatste begraving vervallen. Voor de model-beheersverordening heeft dit overigens geen directe gevolgen. Wel wordt de formulering van de wijze van bekendmaking steeds in het model gevolgd.

 

Artikel 32. Dit artikel gaf in de ongewijzigde wet de minister de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen betreffende de wijze van begraven, de inrichting van het graf en de afstand van de graven onderling. Dit is uitgebreid met de mogelijkheid regels te stellen betreffende het ruimen van de graven, het verwijderen van de grafmonumenten en de teraardebestelling van de overblijfselen der lijken. Deze wijziging kwam tot stand nadat was gebleken dat de samenleving behoefte had aan bepaalde richtlijnen voor in het bijzonder het ruimen en de teraardebestelling van de overblijfselen.

Met het oog hierop is in het model een lid toegevoegd aan het artikel betreffende de ruiming en de bezorging van overblijfselen (artikel 24). Volgens dit lid heeft de beheerder de plicht er zorg voor te dragen dat er altijd met respect en piëteit wordt omgegaan met menselijke resten.

 

Artikel 32a. In dit nieuwe artikel wordt bepaald dat gedurende de periode dat een graf niet geruimd mag worden het artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e en f, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op hetgeen op het graf is geplaatst. Dit artikel van het Burgerlijk Wetboek betreft de natrekking. In 2002 heeft de Hoge Raad de uitspraak gedaan dat graftekens (van graven met uitsluitend recht als bedoeld in artikel 28 Wet op de lijkbezorging) middels natrekking in eigendom toebehoren aan de eigenaar van de grond. De consequentie van deze uitspraak was dat de begraafplaats als eigenaar van grafmonumenten aansprakelijk was voor de schade die het grafmonument aan een ander grafmonument of aan een ander object, mens of dier aanbrengt (risicoaansprakelijkheid). Het nieuwe wetsartikel legt de eigendom en daarmee ook de risicoaansprakelijkheid van de graftekens bij de rechthebbende.

2.2. Vermindering administratieve lasten

Vele zaken zijn in het model geregeld door middel van een meldingsplicht, zoals het houden van plechtigheden (art.6), het doen begraven en het doen bijzetten of doen verstrooien van as en het door de nabestaanden zelf openen en sluiten van een graf (art.8). Een melding genereert weinig administratieve lasten.

 

Slechts in twee gevallen dient in het model een vergunning te worden aangevraagd, i.e. voor het aanbrengen van een grafkelder (art.16) en voor het hebben van een grafbedekking (art.20).

 

De vergunningsplicht voor het hebben van een grafbedekking is in het nieuwe model gehandhaafd. Controle achteraf met als uiterste consequentie correctie is, juist bij grafbedekkingen, ongewenst. Het ontwerpen, de aanschaf en de plaatsing van een grafmonument gaat doorgaans met emoties gepaard. Wanneer achteraf blijkt dat het monument niet aan de eisen voldoet is het ondoenlijk om nabestaanden alsnog te vragen het gedenkteken aan te passen of te verwijderen. Op een aantal begraafplaatsen is het wellicht mogelijk een gedeelte te bestemmen voor graven waarbij voor het hebben van een grafbedekking slechts een meldingsplicht geldt.

 

De toestemming van het college, zoals vereist voor steenhouwers, hoveniers etc. die werkzaamheden op de begraafplaats willen verrichten (art. 4 eerste lid van het oude model) heeft geen toegevoegde waarde. De beheerder heeft immers al de bevoegdheid tegen ongewenste praktijken op te treden, volgens artikel 4 eerste en tweede lid van het nieuwe model. Afschaffing van de toestemmingsvereiste leidt tot vermindering van administratieve en bestuurlijke lasten.

2.3. Lex silencio positivo

In een voorgestelde nieuwe wijziging van de Wet op de lijkbezorging wordt in artikel 29 voor de vergunning tot opgraving een Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) opgenomen. Dat wil zeggen dat wanneer op een aanvraag tot opgraving niet op tijd wordt beslist, de vergunning van rechtswege is verleend.

 

Bij de beide vergunningen die deze model-beheersverordening regelt (i.e. voor het grafmonument en voor de grafkelder) is niet voor een Lex silencio positivo gekozen. Op zich is hier tegen een Lex silencio positivo weinig bezwaar. De vergunningen worden doorgaans tijdig verleend of afgewezen. Daarbij kunnen ook van tevoren regels worden gesteld die voor een vergunning van rechtswege gelden (bijvoorbeeld over maatvoering en materiaalgebruik). Bij gemeenten bestaat echter veel zorg over het ontstaan van situaties waarbij toch niet aan deze regels wordt voldaan, zoals hiervoor al is uiteengezet. Gemeenten wensen één situatie te allen tijde te vermijden, namelijk dat nabestaanden worden geconfronteerd met een handhavingactie waarbij een grafmonument (of kelder) weer moet worden verwijderd omdat het niet aan de regels voldoet. Om die reden is in deze verordening afgezien van de Lex silencio positivo.

2.4. Europese Dienstenrichtlijn

De Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG) schrijft de Lex silencio positivo dwingend voor bij vergunningsstelsels die onder de reikwijdte van deze richtlijn vallen. Dat is bij de vergunningen die in deze verordening zijn opgenomen echter niet het geval. Het al dan niet toepassen van de Lex silencio positivo is dus een autonome keuze van de gemeente.

 

De vorige verordening bevatte één bepaling die zich specifiek tot dienstverleners richtte, namelijk tot steenhouwers, hoveniers en anderen die op de begraafplaats werkzaamheden verrichten (artikel 4, eerste lid). Om te voorkomen dat de volle lasten van de Dienstenrichtlijn op deze bepaling zouden komen te rusten (screening en notificatie) is besloten de bepaling te schrappen. Bovendien is voor de ordelijke gang van zaken deze bepaling niet noodzakelijk, zoals hierboven is uiteengezet.

2.5. Verouderde regels

Artikel 28 van het model betreft de inwerkingtreding van de verordening. In het oude model werd de inwerkingtreding gesteld op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin de verordening is geplaatst. De beheersverordening begraafplaatsen behoorde tot de verordeningen waarover op grond van de Tijdelijke referendumwet (Trw) een referendum kon worden gehouden. De termijn van zes weken was voorgeschreven in art. 22 van de Trw. De Trw is echter per 1 januari 2005 vervallen. Vanaf dat tijdstip geldt artikel 142 van de Gemeentewet: Alle verordeningen treden in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij daarvoor een ander tijdstip was aangewezen.