Regeling vervallen per 01-10-2012

Monumentenverordening 1996

Geldend van 01-10-1996 t/m 30-09-2012

Intitulé

Monumentenverordening 1996

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 augustus 1996, no. 18500;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 mei 2010, no. 8165;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988;

gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende

"MONUMENTENVERORDENING 1996".

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    monument:

    • a.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • b.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder a;

  • 2.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel 1, onder b;

  • 3.

    beschermd gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • 4.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • 5.

    beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 6.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • 7.

    monumentencommissie: de door de raad ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak het bevoegd gezag op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

  • 8.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • 9.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 10.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

  • 11.

    vergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 12.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2. Het gebruik van het monument.

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2. BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN.

Paragraaf 1.De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 3. De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument.

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college een besluit neemt, vraagt zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Voordat het college een kerkelijk monument aanwijst, voert zij overleg met de eigenaar.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Flevoland.

Artikel 4. Termijn advies en aanwijzingsbesluit.

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5. Mededeling.

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 1. Het college registreert het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

Artikel 7. Wijzigen van de aanwijzing.

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8. Intrekken van de aanwijzing.

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien een monument wordt aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of op grond van de Monumentenverordening van de provincie Flevoland.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2.Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten.

Artikel 9. Verbodsbepaling.

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 10. De aanvraag.

Vervallen.

Artikel 11. Advies van de monumentencommissie en beslissing op de aanvraag.

  • 1. Het bevoegd gezag stelt de monumentencommissie in de gelegenheid om schriftelijk advies uit te brengen over de aanvraag om een vergunning.

  • 2. Als de monumentencommissie gebruik maakt van de onder 1. bedoelde gelegenheid, brengt zij het advies uit aan het bevoegd gezag, binnen de termijn waarop het bevoegd gezag een besluit moet nemen op de aanvraag, ingevolge de Wabo.

Artikel 12. Kerkelijk monument.

Het bevoegd gezag verleent met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voorzover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13. Intrekken van de vergunning.

  • 1. De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9, tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen één jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 3. BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN.

Artikel 14. Vergunning voor beschermd rijksmonument.

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4. SCHADEVERGOEDING.

Artikel 15. Schadevergoeding.

  • 1. Indien en voorzover blijkt dat belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 9 te verlenen op grond van weigeringsgronden uit deze verordening;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag aan een vergunning als bedoeld in artikel 9 zijn verbonden;

    • c.

      eventuele nadere regels, gesteld door het college op grond van deze verordening.

  • 2. Lid 1 van dit artikel is uitsluitend van toepassing op:

    • a.

      aanvragen waarbij het college het bevoegd gezag is;

    • b.

      aanvragen die door een ander bevoegd gezag zijn geweigerd of voorschriften die door een ander bevoegd gezag zijn gesteld, voor zover dat aantoonbaar op uitdrukkelijk verzoek van het college is gedaan of voor zover dat eenduidig volgt uit deze verordening.

Hoofdstuk 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 16

Vervallen

Artikel 17. Opsporingsbevoegdheid.

De opsporing van de in artikel 16 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 18. Binnentreden.

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voorzover zij door het college belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 19. Inwerkingtreding.

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op 1 oktober 1996.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 3. Voor zover wijzigingen en verwijzingen in deze verordening samenhangen met de invoering van de Wabo, treden die in werking op het moment waarop artikel 2.2 van de Wabo in werking treedt.

  • 4. Aanvragen om een vergunning, bedoeld in artikel 9, lid 2, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 2.2. van de Wabo, worden afgehandeld volgens het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van artikel 2.2 van de Wabo.

Artikel 20. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening Noordoostpolder 1996".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van 27 augustus 1996.
Gewijzigd bij besluit van 24 juni 2010.
De secretaris,                          de voorzitter,