Regeling vervallen per 21-01-2016

Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2012

Geldend van 21-01-2016 t/m 20-01-2016

Intitulé

Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2012

Inhoud

Inleiding

Hoofdstuk 1   Algemene uitgangspunten voorzieningen beleid Wmo

1.1

Compensatiebeginsel

1.1.1

Het bepalen van compensatie

1.1.2

De reikwijdte van het compensatiebeginsel

1.2

Toekennen van een voorziening

1.3

Het weigeren van een voorziening

1.3.1

Voorliggende voorzieningen

1.3.2

Aantoonbare beperkingen

1.3.3

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

1.3.4

Hoofdverblijf

1.3.5

Aantoonbare meerkosten

1.3.6

Kosten voorafgaand aan beschikken

1.3.7

Eerdere aanvraag

1.3.8

Aanspraak op andere voorzieningen

1.4

Burgerparticipatie

Hoofdstuk 2   Vorm van de voorziening

2.1

De verschillende vormen

2.2

Algemene voorzieningen

2.3

Voorziening in natura

2.4

Financiële tegemoetkoming

2.5

Persoonsgebonden budget

2.5.1

Gang van zaken

2.5.2

Overwegende bezwaren

2.5.3

PGB bij huishoudelijke ondersteuning

2.5.4

PGB overige Wmo voorzieningen

2.5.4.1

Afschrijvingstermijn

2.5.4.2

Fabrieksaanpassingen en een PGB

2.5.4.3

Omvang PGB overige voorzieningen

2.6

Uitbetaling

2.6.1

Gedeeltelijke terugbetaling van het PGB

2.7

Verantwoording/controle besteding PGB

2.7.1

Controle PGB regulier huishoudelijke ondersteuning

2.7.2

Controle PGB overige voorzieningen

2.8

Eigen bijdrage en eigen aandeel

2.8.1

Tabellen standaardbedragen en uurtarieven ter berekening eigen bijdrage

Hoofdstuk 3   Huishoudelijke ondersteuning

3.1

Overgang van Awbz naar de Wmo

3.2

Soorten huishoudelijke ondersteuning

3.3

Keuze zorgaanbieders

3.4

Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden

3.4.1

Huisgenoten

3.4.2

18 jaar en ouder

3.4.3

Werk als afwijkende reden

3.5

Mantelzorg

3.5.1

Mantelzorg en indicatiestelling

3.5.2

Kamerverhuur

3.5.3

Leefeenheden

3.5.4

Instellingen-tehuizen

3.5.5

Huishoudelijke ondersteuning bij korte levensverwachting

3.6

Omvang huishoudelijke ondersteuning

3.7

Geen langdurige noodzaak

3.8

Voorwaarden voor verstrekking

3.9

Omvang van de huishoudelijke ondersteuning

3.10

De duur van de indicatie bij huishoudelijke ondersteuning

3.11

Veranderingen AWBZ, inzet gemeente en raakvlakken met de AWBZ

3.11.1

Het product Thuisbegeleiding

3.12

Afstemming tussen Wmo en Awbz

3.13

Bijzondere verstrekkingen

3.13.1

Huishoudelijke ondersteuning bij CARA/COPD

3.13.2

Huishoudelijke ondersteuning bij 75+

3.13.3

Huishoudelijke ondersteuning bij korte levensverwachting

3.13.4

Huishoudelijke ondersteuning kortdurend bij revalidatie

3.13.5

Huishoudelijke ondersteuning kortdurend bij reorganisatie van een huishouding

3.13.6

Huishoudelijke ondersteuning bij de geboorte van een drie- of vierling

Hoofdstuk 4   Woonvoorzieningen

4.1

Inleiding

4.2

Soorten woonvoorzieningen

4.3

Primaat van verhuizing

4.4

Primaat losse woonunit

4.5

Beoordelingscriteria bij de keuze tussen verhuizing of woonaanpassing

4.6

Hoofdverblijf

4.7

Uitsluitingen

4.8

Voorwaarden voor verstrekking

4.9

Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

4.9.1

Woningsanering

4.10

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

4.10.1

De procedure

4.10.2

Aard van verstrekking en meerkosten

4.10.3

Opstalverzekering

4.10.4

Terugbetaling bij verkoop

4.11

Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

4.11.1

Patiëntenliften

4.11.2

DOuchehulpmiddelen, toilethulpmiddelen

4.11.3

Aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen

4.12

Een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie

4.13

Een voorziening voor tijdelijke huisvesting

4.14

Een voorziening voor huurderving

4.15

Een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen

4.16

Een voorziening voor een uitraasruimte

Hoofdstuk 5   Vervoersvoorzieningen

5.1

Inleiding

5.2

Soorten vervoersvoorzieningen

5.3

Recht op een voorziening

5.4

Primaat van het collectief vervoer

5.5

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

5.6

De vervoersbehoefte

5.6.1

Het verplaatsingsgedrag

5.6.2

Het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming

5.6.3

Frequentie van verplaatsen

5.7

Een algemene voorziening

5.8

Collectieve vervoersvoorziening

5.8.1

Vervoergebied

5.8.2

Operationele tijden

5.8.3

Prioriteitsritten

5.8.4

Combinatie van ritten

5.8.5

Tarieven

5.8.6

Kinderen tot 4 jaar

5.8.7

Dieren

5.8.8

Bereikbaarheid Regiotaxi Flevoland

5.8.9

Voorwaarden specifiek voor Wmo-geïndiceerden

5.8.10

Collectief vervoer en begeleiding

5.8.11

Gezinspas

5,9

Een voorziening in natura of een PGB

5.9.1

De lease-auto en aanpassing van een lease-auto

5.9.2

Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

5.9.3

Een open elektrische buitenwagen (scootermobiel/aanpassing scootermobiel)

5.9.4

Een ander verplaatsingsmiddel

5.9.4.1

Fietsvoorzieningen

5.9.4.2

De fiets met drie of vier wielen

5.9.4.3

De tandem of duofiets

5.9.4.4

De tandemet of fiets met hulpmotor (Spartemet)

5.9.4.5

Rolstoelfiets

5.9.4.6

Fiets-rolstoel-trekdeel (koppeling tussen normale fiets en rolstoel)

5.9.4.7

Handbike-tracker

5.9.4.8

Aangepaste kinderfietsen

5.9.4.9

Autozitjes en fietszitjes

5.9.4.10

Speelvoertuigen

5.10

Financiële tegemoetkoming in de kosten

5.10.1

Gebruik van eigen auto, bruikleenauto of lease auto, taxi, rolstoeltaxi

5.10.2

Aanpassing van de eigen auto

5.10.2.1

Meerkosten auto in speciale uitvoering

5.10.3

Medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer

5.11

Korting op de financiële tegemoetkoming

5.12

Ondersteuningsbehoevenden in Awbz-instellingen

Hoofdstuk 6 Rolstoelen.

6.1

Inleiding

6.2

Soorten rolstoelvoorzieningen

6.3

Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

6.4

Selectie van een rolstoel

6.5

Keuze van de rolstoel

6.6

Rolstoel en verhuizing

6.7

Levering van rolstoelen

6.8

De verstrekkingen

6.8.1

Een algemene rolstoelvoorziening

6.8.2

Een rolstoel

6.8.3

De met rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de rolstoel

6.8.3.1

Aanpassingen aan rolstoelen

6.8.3.2

Rolstoelaccessoires

6.8.3.3

Kosten rolstoeltraining/scootmobieltraining

6.8.3.4

Oplaadkosten

6.8.3.5

Vergoeding voor onderhoud en reparatie

6.8.4

Sportrolstoelen

6.8.5

Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door Awbz-bewoners

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

7.1

Aanvraagprocedure

7.1.1

Bereikbaarheid loket

7.1.2

Toegang voorzieningen

7.1.3

Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

7.2

Indicatiestelling

7.2.1

Medische noodzaak

7.2.2

Eenvoudige indicaties

7.2.3

Wanneer vraagt de gemeente extern advies?

7.2.3.1

Verklaring van geen bezwaar

7.2.3.2

Hersteltermijn

7.2.4

Aanvraag terwijl behandeling/revalidatie nog niet afgerond

7.3

Beoordeling medisch advies

7.3.1

Beslisboom voor het medisch advies

7.3.2

Toetsing

7.4

Motivering van het besluit

7.5

Beschikkingstermijn

7.6

Samenhangende afstemming

7.6.1

Wijzigingen in de situatie

7.7

Heronderzoeken

7.8

Terugvordering

Bijlage 1

Contactgegevens thuiszorgorganisaties

Bijlage 2

Normtijden

Bijlage 3

Toelichting op indicatiestelling

Bijlage 4

Bezwaar en beroep

Bijlage 5

Mantelzorgcompliment

Bijlage 6

Lijstmet gebruikte afkortingen

Artikel

Inleiding

In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) is per 1 januari 2007 de Welzijnswet, de Wet Voorzieningen gehandicapten (Wvg), de huishoudelijke verzorging en een aantal subsidieregelingen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz) ondergebracht. Het doel van de Wmo is dat iedereen, van elke leeftijd, met en zonder beperkingen en met en zonder problemen volwaardig aan de samenleving deel kan nemen. Iedereen moet zo lang mogelijk, zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en kunnen deelnemen aan de samenleving. Sommige mensen hebben hierbij ondersteuning nodig. Hier dient de gemeente zorg voor te dragen. De Wmo verplicht de gemeente om te zorgen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning voor die inwoners die onvoldoende in staat zijn om in bepaalde situaties zelf, of samen met anderen, oplossingen te realiseren.

In de Wmo wordt de opdacht gegeven om compenserende voorzieningen te treffen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen.

 

Ter uitvoering van de opdracht om personen met beperkingen door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie is in de gemeente Noordoostpolder de verordening Individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder vastgesteld. Hierin zijn regels vastgelegd over de te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.

 

Juridische status verstrekkingenbeleid

In de verordening is vastgesteld op welke voorzieningen en onder welke voorwaarden personen met beperkingen in het kader van de Wmo aanspraak kunnen maken. In het besluit individuele verstrekkingen Wmo gemeente Noordoostpolder zijn de bedragen opgenomen die hierop van toepassing zijn.

In dit Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2012 zijn de beleidsregels opgenomen. Deze beleidsregels strekken ertoe te komen tot een goed samenhangend stelstel van compenserende voorzieningen voor inwoners van de gemeente die niet goed in staat zijn zelfredzaam te zijn.

Daarbij zullen de wettelijke voorschriften van de Wmo, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder, het financieel besluit en het opgestelde beleid zoals dit verstrekkingenboek, in acht moeten worden genomen.

 

De voorschriften kunnen van procedurele en van inhoudelijke aard zijn. Daar waar de voorschriften beleidsvrijheid bieden dient uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid door middel van nadere beleidsregels zoveel mogelijk in gedragslijnen te worden aangegeven hoe met de beleidsruimte zal worden omgegaan. In het kader van de Wmo zal in een breder kader dan onder de Wvg met het verstrekken van voorzieningen dienen te worden omgegaan.

 

Dit verstrekkingenboek ligt in het verlengde van de verordening. Met het oog op het uitgangspunt van behoorlijk bestuur kan niet zonder meer van de inhoud van dit verstrekkingboek worden afgeweken. Indien door toepassing van een beleidsregel voor een aanvrager vanwege bijzondere omstandigheden tot een onevenredigheid zou leiden in verhouding tot het doel van de gedragslijn, bestaat echter de mogelijkheid om gemotiveerd van de beleidsregel af te wijken.

In de verordening is bepaald dat het gemeentelijke beleid periodiek geëvalueerd wordt. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, leidt de evaluatie tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

 

 

Opbouw verstrekkingenboek

Dit verstrekkingenboek bestaat uit zeven delen, waarbij de hoofdstukindeling van de verordening en het besluit wordt gevolgd:

  • 1.

    Het eerste deel betreft de algemene bepalingen, het compensatie beginsel en de voorwaarden voor verstrekking;

  • 2.

    Het tweede deel bevat uitwerking vormen van voorzieningen als de financiële tegemoetkoming, het PGB en de eigen bijdrage/het eigen aandeel in de kosten;

  • 3.

    Het derde deel betreft bepalingen over het verstrekken van Huishoudelijke ondersteuning: de soorten voorzieningen, de voorwaarden voor verstrekking, aandachtspunten, jurisprudentie, specifieke procedures, afspraken met leveranciers en dergelijke.

  • 4.

    Het vierde deel bevat bepalingen over het verstrekken van woonvoorzieningen: de soorten woonvoorzieningen, de voorwaarden waaronder woonvoorzieningen worden verstrekt, aandachtspunten, specifieke procedures, jurisprudentie, afspraken met leveranciers en dergelijke.

  • 5.

    Het vijfde deel bevat bepalingen over het verstrekken van vervoersvoorzieningen: de soorten vervoersvoorzieningen, de voorwaarden waaronder vervoersvoorzieningen worden verstrekt, aandachtspunten, jurisprudentie, specifieke procedures, afspraken met leveranciers en dergelijke.

  • 6.

    Het zesde deel bevat bepalingen over het verstrekken van rolstoelvoorzieningen: de soorten rolstoelvoorzieningen, de voorwaarden waaronder rolstoelvoorzieningen worden verstrekt, aandachtspunten, jurisprudentie, specifieke procedures, afspraken met leveranciers en dergelijke.

  • 7.

    Het zevende deel bevat de wijze waarop voorzieningen worden verkregen en besluiten gemotiveerd worden, de aanvraagprocedure, de wijze van beoordelen en beschikking.

 

Het laatste deel bevat standaarddocumenten in de vorm van bijlagen.

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten voorzieningenbeleid Wmo

INHOUD HOOFDSTUK 1

1.1

Compensatiebeginsel

1.1.1

Het bepalen van compensatie

1.1.2

De reikwijdte van het compensatiebeginsel

1.2

Toekennen van een voorziening

1.3

Het weigeren van een voorziening

1.3.1

Voorliggende voorzieningen

1.3.2

Aantoonbare beperkingen

1.3.3

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

1.3.4

Hoofdverblijf

1.3.5

Aantoonbare meerkosten

1.3.6

Kosten voorafgaand aan beschikken

1.3.7

Eerdere aanvraag

1.3.8

Aanspraak op andere voorzieningen

1.4

Burgerparticipatie

1.1 Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel is gericht op het compenseren van personen die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid en hun maatschappelijke participatie. Het compensatiebeginsel, dat is neergelegd in artikel 4, eerste lid van de wet verdient speciale aandacht. Het is eigenlijk het centrale artikel van de Wmo.

 

Een huishouden te voeren

Voor personen bij wie beperkingen zijn geconstateerd voor het voeren van een huishouden kan de gemeente een voorziening verstrekken.

Bij de beoordeling wordt in eerste instantie gekeken naar de gezinssituatie en het sociale netwerk van de persoon. Indien vanuit het huishouden of het sociale netwerk voldoende ondersteuning kan worden geboden is een aanvullende voorziening niet noodzakelijk.

 

Zich te verplaatsen in en om de woning

Indien beperkingen worden ondervonden bij het verplaatsen in en om de woning dient hiervoor een compensatie aangeboden te worden.

Deze voorziening kan bestaan uit een woonvoorziening, rolstoel, vervoersvoorziening maar ook uit het aanbod van hulp bij het huishouden of andere voorziening om op deze wijze de beperking op te heffen of te verminderen.

 

Zich lokaal te verplaatsen

Indien belemmeringen worden ondervonden bij het lokaal verplaatsen voor deelname aan het maatschappelijke verkeer kan een voorziening worden aangeboden.

 

Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

Bij de beoordeling van de voorziening die wordt aangeboden dient er rekening mee te worden gehouden dat een voorziening er in voldoende mate aan bijdraagt om de persoon in de gelegenheid te stellen medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Het aanbod van voorzieningen gaat verder dan alleen voor de persoon die een belemmering ondervindt. Zo kan bijvoorbeeld ook bij (dreigende) overbelasting van een mantelzorger extra huishoudelijke verzorging ingezet worden. Op deze wijze kan de mantelzorger in staat worden gesteld om sociale verbanden aan te gaan.

1.1.1 Het bepalen van compensatie

De strekking van het compensatiebeginsel is anders dan die van de oude Wvg-zorgplicht. Die laatste plicht kwam (enigszins gechargeerd) in zekere zin neer op voorgeprogrammeerde oplossingen bij vaststaande handicaps. Het compensatiebeginsel beoogt weliswaar evenzeer om oplossingen bij medische problemen te bieden (hoewel de bijpassende terminologie nu 'beperkingen' is in plaats van 'handicaps'), maar biedt de klant en de gemeente veel meer speelruimte om tot individuele oplossingen te komen. Het is maatwerk.

De gemeente heeft op grond van de Wmo een plicht om uitvoering te geven aan het compensatiebeginsel. De gemeente heeft hiermee de algemene verplichting om beperkingen bij burgers in maatschappelijke participatie en de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen te compenseren.

Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan:

  • het kunnen voeren van een huishouden;

  • het normale gebruik van een woning;

  • het zich in en om de woning kunnen verplaatsen;

  • het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen;

  • het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven.

 

Een voorbeeld is de situatie waarin iemand een keukenaanpassing vraagt, maar uiteindelijk in overleg met de gemeente tot een toekenning van ondersteuning in het huishouden komt (HV), misschien in combinatie met enkele kleine aanpassingen. Dit eventueel nog gecombineerd met wat mantelzorg. Allerlei maatwerkvarianten zijn denkbaar.

1.1.2 De reikwijdte van het compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel is er niet op gericht om de persoon in zoverre te compenseren dat hij/zij in staat is om dezelfde activiteiten te verrichten als een niet-gehandicapte persoon.

Bij de vertaling van de Wvg naar de Wmo is het behouden van het voorzieningenniveau Wvg als uitgangspunt genomen. Dit houdt echter niet vanzelfsprekend in dat de klant op dezelfde manier wordt gecompenseerd zoals hij/zij gewend was in de Wvg. Er kan op grond van het compensatiebeginsel best een andere voorziening worden verstrekt. De wens van de klant/aanvrager kan een rol spelen in dit proces van het zoeken van de meest adequate compensatie, maar is op zichzelf niet doorslaggevend. Objectiveringen, zoals bijvoorbeeld de leeftijd, de ernst van de beperking, de eventueel verwachte progressie van de beperking, de aanwezigheid van mantelzorg en dergelijke en de kosten van de diverse alternatieven spelen alle een rol in de uiteindelijke toekenning.

 

De gemeente heeft met het compensatiebeginsel de vrijheid gekregen om ook andere voorzieningen aan te bieden. De gedachte achter de Wmo en het compensatiebeginsel verlangt van de gemeente een bepaalde mate van creativiteit. De gemeente hoeft zich hierbij niet te beperken tot het aanbieden van voorzieningen zoals die op dit moment bestaan. Zo kan bijvoorbeeld bij iemand die een scootmobiel aanvraagt voor het doen van de boodschappen ook gekeken worden naar andere mogelijkheden dan het verstrekken van een scootmobiel.

Hierbij valt te denken aan het aanbieden van een boodschappendienst. Een andere mogelijkheid is het aanbieden van deelname aan een pool van scootmobielen.

Een dergelijke pool kan zeker voor aanvragers die slechts incidenteel gebruik wensen te maken van deze voorziening een geschikte voorziening zijn. Dit is ook van toepassing op rolstoelen die minimaal gebruikt worden door bijvoorbeeld bewoners van een verzorgingshuis. Daar kan ook een pool van rolstoelen worden gemaakt in plaats van de individuele bewoner een rolstoel te verstrekken.

 

Eigen verantwoordelijkheid

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen en de mogelijkheden die de aanvrager heeft om zelf in de kosten te voorzien. Met andere woorden: de eigen verantwoordelijkheid staat voorop.

1.2 Toekennen van een voorziening

Primaat van algemene voorzieningen

Bij het aanbod van voorzieningen geldt het primaat van een algemene voorziening. Indien de gemeente beschikt over een algemene voorziening die toereikend is om de beperking te compenseren dan zal deze voorziening worden verstrekt.

 

In artikel 4 van de verordening worden de voorwaarden voor een verstrekking behandeld.

  • -

    De voorziening moet langdurig noodzakelijk zijn (zie verordening artikel 4 lid 1 onder a).

    Een voorziening kan slechts worden toegekend indien deze geschikt en langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van wonen, het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen.

    Geschikt wil onder andere zeggen dat de voorziening de beperking wegneemt of vermindert. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op het desbetreffende hulpmiddel of aanpassing. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is niet voor een voorziening in aanmerking komt. Betrokkene kan bij een handicap van tijdelijke aard (korter dan 6 maanden) een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorg-organisaties die zijn opgezet in het kader van de AWBZ.

     

    Waarbinnen precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand en situaties van terugval elkaar opvolgen kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits het wisselende beeld permanent is.

     

    Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Deze uitzondering geldt ook voor situaties waarin een PGB te besteden aan hulp bij het huishouden wordt verstrekt voor korter dan drie maanden (zie ook paragraaf 3.2).

  • -

     De voorziening moet, naar objectieve maatstaven gemeten, de goedkoopst adequate voorziening zijn (zie verordening artikel 4, lid 1 onder b).

    Het criterium goedkoopst-adequaat betekent dat een te verstreken voorziening allereerst adequaat dient te zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening.

    De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper met een andere voorziening dan collectief vervoer, er mag een uitzondering gemaakt worden als daardoor de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

  • -

    De voorziening moet in overwegende mate op het individu gericht zijn (zie verordening artikel 4 lid 1 onder c).

    Bij het verstrekken van voorzieningen wordt in principe alleen rekening gehouden met de aanvrager. Huisgenoten en anderen vallen buiten de voorziening. Een enkele keer zal hier een uitzondering op gemaakt moeten worden. Dat kan aan de hand van de hardheidsclausule.

     

    Een aanvraag voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten kan dus alleen worden toegekend indien er een individuele aanvrager is voor wie de voorziening noodzakelijk is.

    Hulpmiddelen voor gemeenschappelijk gebruik zijn uitgesloten. Hulpmiddelen met een individueel karakter, maar waarvan gezamenlijk gebruik kan worden gemaakt, kunnen wel worden toegekend. Ook het regelen van collectief vervoer is mogelijk op grond van de Wmo omdat de voorziening die via dit collectieve systeem wordt vervuld individueel gericht is. In wooncomplexen voor senioren is het gebruikelijk dat de woningen bereikbaar zijn voor ouderen.

    Voorbeeld:

    Bij een appartementengebouw wil de verhuurder graag automatische schuifdeuren voor de hoofdingang om het voor de bewoners en bezoekers wat comfortabeler te maken. Er is geen individuele aanvrager, de aanvraag wordt daarom afgewezen.

    Of: Een gehandicaptensportvereniging wil graag vervoer geregeld hebben naar de wekelijkse training. Een aanvraag in dit kader is niet op het individu gericht en zal afgewezen worden.

    Voorbeeld:

    Een ondersteuningsbehoevende wordt alleen een woningaanpassing

    toegekend als deze noodzakelijk is om zijn individuele beperkingen op te heffen. Als een persoon met beperkingen een bepaalde ruimte, zoals een zolder, niet nodig heeft om zijn leven van alledag te kunnen leven (eten, slapen, douchen) dan zal er geen traplift naar de zolder worden vergoed alleen omdat dit door het gezin als wenselijk wordt ervaren.

 

1.3 Het weigeren van een voorziening

Volgens lid 2 van artikel 4 van de verordening weigert het college een voorziening als een aanvrager niet tot de doelgroep van de Wmo behoort. Het eerste dat dus bij een aanvraag moet gebeuren is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de Wmo. Daarvoor liggen enkele uitgangspunten vast in de Wmo zelf en aanvullend hierop enkele uitgangspunten in de verordening. In de Wmo zelf liggen ter afbakening van de doelgroep de volgende uitgangspunten vast:

1.3.1 Voorliggende voorzieningen

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning als er sprake is van een voorliggende voorziening (zie Wmo art. 2).

In de verordening is dit nader uitgewerkt in artikel 4. lid 2 sub f. In aanvulling daarop geldt nog dat indien een algemene voorziening of een collectieve voorziening (voor bepaalde groepen) een adequate oplossing kan bieden, er geen aanspraak bestaat op een individuele voorziening.

Indien een aanvrager een rolstoel voor wonen en werken kan krijgen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) dan is dat een voorliggende voorziening en wordt er geen rolstoel verstrekt op grond van de Wmo. Deze bepaling geldt ook voor andere hulpmiddelen en andere wet- en regelgeving, bijvoorbeeld de Awbz en de Wet op de jeugdzorg. Ook wat op grond van een verzekering of een privaatrechtelijke overeenkomst wordt verstrekt valt onder deze bepaling.

1.3.2 Aantoonbare beperkingen

De aanvrager moet (aantoonbare) beperkingen ondervinden in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De aanvrager moet een persoon zijn als bedoeld in artikel 1 van de Wmo, eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 (zie Wmo art 4)

Het gaat hierbij om:

  • a.

    het ondersteunen van mantelzorgers (en vrijwilligers),

  • b.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van  het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem

  • c.

    het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking, een chronisch psychische probleem of een psychosociaal probleem.

 

Ad a   Mantelzorgers

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, maar door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Met de invoering van de Wmo wordt mantelzorgondersteuning een verantwoordelijkheid van de gemeente.

Als het gaat om mantelzorgers in relatie tot voorzieningen geldt dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking kunnen komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden.

Ten aanzien van hulp bij het huishouden kan een uitzondering worden gemaakt. Als de mantelzorger bijvoorbeeld de mantelzorg (bestaande uit persoonlijke verzorging) door overbelasting niet meer (geheel) aan zou kunnen, zou een indicatie hulp bij het huishouden gesteld kunnen worden, zodat de mantelzorger die hulp niet meer hoeft te geven en meer tijd overhoudt voor de persoonlijke verzorging.

Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.

Ook als de mantelzorger geen mantelzorg meer wil of kan bieden, ontstaat aanspraak op de Wmo. Een mantelzorger heeft een belangrijke rol maar door het beroep dat op de mantelzorger wordt gedaan staan vele mantelzorgers onder zware druk. Voor de gemeente is de taak weggelegd om uitval te voorkomen.

In samenwerking met lokale partijen wordt vorm gegeven aan de versterking van de ondersteuning van de mantelzorgers. Gedacht kan worden aan het bieden van cursussen, opleidingen, het in contact brengen van mantelzorgers met elkaar, het bieden van respijtzorg. Respijtzorg is de tijdelijke en volledige overname van de zorg van een mantelzorger met het doel om die mantelzorger vrijaf te geven.

 

Ad b en c

Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem zal vaak een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ICF, wat verder is uitgewerkt in hoofdstuk 7.

 

Onder deze beperkingen dienen de onder de Wvg gangbare ‘aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek’ te worden verstaan. Maar belemmeringen kunnen ook worden geconstateerd zonder dat er sprake is van beperkingen. Zo kunnen pijnklachten psychosomatisch zijn. Dan zal een uitspraak van een deskundige noodzakelijk zijn, om te bepalen of de klachten relevant zijn voor de Wmo. Essentieel voor de toekenning van een voorziening is in de eerste plaats de mate waarin belemmeringen worden ondervonden. Ook binnen de Wmo zal, net als binnen de Wvg en de Awbz, de medische noodzaak centraal staan bij het toekennen van voorzieningen.

1.3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De aangevraagde voorziening mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn (zie verordening artikel 4 lid 2 onder a). Voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn vallen buiten de reikwijdte van het verstrekkingenbeleid. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden namelijk als algemeen gebruikelijk beschouwd. De algemene criteria die de Centrale Raad van Beroep hanteert bij het beoordelen of een zaak (product) als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt, zijn de volgende:

 

  • -

    normaal in de handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld zijn;

  • -

    niet duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Ter bepaling of een voorziening als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, wordt de lijst van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) als uitgangspunt genomen. De op deze lijst voorkomende voorzieningen komen in principe niet voor verstrekking in aanmerking.

Daarnaast speelt de financiële situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de jurisprudentie blijkt dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager - mede ten gevolge van aantoonbare kosten die samenhangen met zijn beperking, onder het voor hem geldende sociaal minimum dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die beperking immers ook niet gebeuren.

 

Voorbeelden van voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd:

 

  • -                centrale verwarming;

  • -                wasdroger;

  • -                keramische kookplaat/inductie kookplaat;

  • -                automatische transmissie in een auto;

  • -                thermostatische mengkraan;

  • -                één-hendelkraan;

  • -                douchekop op glijstang;

  • -                een auto bij een inkomen hoger dan 1,5 keer het norminkomen;

  • -                bromfiets/fiets met hulpmotor (Spartamet);

  • -                (mobiele) telefoon;

  • -                verhoogd toilet 6 (een toiletverhoger wordt dus niet toegekend als er nog geen plus 6 toiletpot aanwezig is);

  • -                wandbeugels van 20 tot en met 100 centimeter;

  • -                sta-opstoel.

 

Door een bijzondere uitvoering kunnen bovenstaande voorzieningen weer niet algemeen gebruikelijk zijn. Voorbeelden daarvan zijn een een-hendelkraan met een extra lange hendel en een ééngreeps thermostatische mengkraan.

1.3.4 Hoofdverblijf

De aanvrager van de voorziening moet zijn hoofdverblijf hebben in Noordoostpolder (zie verordening artikel 4 lid 2 onder b). De Wmo geeft de gemeente een compensatieplicht voor inwoners van de gemeente. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde zorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. In dat geval heeft de gemeente waar betrokkene daadwerkelijk verblijft de compensatieplicht.

1.3.5 Aantoonbare meerkosten

Bij de aanvrager dient sprake te zijn van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking(en) waarvoor de voorziening wordt gevraagd (zie de verordening artikel 2 lid 2 onder c). In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.

1.3.6 Kosten voorafgaand aan beschikken

Als de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan de datum van bekendmaking van het door de gemeente genomen besluit heeft gemaakt, wordt de voorziening geweigerd wanneer hierdoor de noodzaak, waaronder de adequaatheid en de passendheid vallen, van de aangevraagde voorziening niet meer kunnen worden beoordeeld.

Hierbij wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Als de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Als de beoordeling ondanks de gemaakte kosten toch kan plaatsvinden mag niet op grond van deze bepaling worden afgewezen. Alleen als niet meer te achterhalen is of een voorziening noodzakelijk, dus adequaat en passend, is voor de specifieke situatie is een afwijzing mogelijk.

Door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen de gemeente als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. De gemeente kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

1.3.7 Eerdere aanvraag

De voorziening mag - binnen de normale afschrijvingstermijn - niet eerder aangevraagd zijn, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die de aanvrager niet zijn toe te rekenen (zie verordening artikel 4 lid 2 onder e). Als door grove nalatigheid de voorziening verloren gaat, hoeft gedurende de verdere afschrijvingsperiode geen nieuwe voorziening verstrekt te worden.

Als iemand een PGB heeft, kan op gelijke wijze bij verloren gaan van de

voorziening gedurende de looptijd gehandeld worden: er wordt geen nieuw

PGB verstrekt. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn.

 

Indien er een voorziening in natura is verstrekt in de vorm van bruikleen en er door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn, dient met betrokkene overleg plaats te vinden en zal duidelijk moeten worden gemaakt dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.

1.3.8 Aanspraak op andere voorzieningen

De voorziening wordt geweigerd indien er op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat. Er bestaan voorzieningen die kunnen voorkomen dat ondersteuning in het kader van de Wmo nodig is. Personen met een beperking kunnen op grond van de WIA, Regeling hulpmiddelen Awbz, de Regeling farmaceutische hulp en een aantal subsidieregelingen die zijn opgesteld op basis van artikel 39 van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) aanspraak maken op een groot aantal voorzieningen. Deze voorliggende voorzieningen gaan voor boven een aanspraak op ondersteuning in het kader van de Wmo. Wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van voorliggende voorzieningen, dan kan iemand dus geen aanspraak maken op de Wmo. Het gebruik van voorliggende voorzieningen is redelijk, maar afhankelijk van de de financiële omstandigheden en de aanwezigheid van de voorzieningen.

Voorbeelden van voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen in Noordoostpolder zijn:

  • 1.

    kinderopvang

  • 2.

    maaltijdvoorziening

1.4 Burgerparticipatie

In artikel 11 en 12 van de Wmo is opgenomen dat gemeenten verplicht zijn de burgers en belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen te betrekken bij de voorbereiding van het beleid. Om invulling aan deze verplichting te geven is de Adviesgroep Participatie Wmo en WWB opgericht. In deze groep zitten 9 leden op persoonlijke titel en met kennis van het maatschappelijk middenveld. De adviesgroep beoordeelt of de gemeente op een juiste wijze vorm geeft aan het participatieproces. Dat wil zeggen dat de leden van de Adviesgroep beoordelen of de gemeente de doelgroepen en de professionals op een juiste wijze bij het voorbereiden van nieuw beleid hebben betrokken. Als de burgers niet worden betrokken bij een bepaald beleidsproces, dan wordt de adviesgroep inhoudelijk om advies gevraagd. Verder heeft de adviesgroep het recht om de gemeente te voorzien van ongevraagd advies op het gebied van de Wmo en de WWB. Hiernaast wordt ook twee keer per jaar een bijeenkomst georganiseerd voor de Wmo-achterbanorganisaties. Op deze manier wordt door de gemeente informatie aan de achterban verstrekt, maar wordt ook gestuurd op het verkrijgen van signalen uit de samenleving.

Hoofdstuk 2 Vorm van de voorziening

Inhoud Hoofdstuk 2

2.1

De verschillende vormen

2.2

Algemene voorzieningen

2.3

Voorziening in natura

2.4

Financiële tegemoetkoming

2.5

Persoonsgebonden budget

2.5.1

Gang van zaken

2.5.2

Overwegende bezwaren

2.5.3

PGB bij huishoudelijke ondersteuning

2.5.4

PGB overige Wmo voorzieningen

2.5.4.1

Afschrijvingstermijn

2.5.4.2

Fabrieksaanpassingen en een PGB

2.5.4.3

Omvang PGB overige voorzieningen

2.6

Uitbetaling

2.6.1

Gedeeltelijke terugbetaling van het PGB

2.7

Verantwoording/controle besteding PGB

2.7.1

Controle PGB regulier huishoudelijke ondersteuning

2.7.2

Controle PGB overige voorzieningen

2.8

Eigen bijdrage en eigen aandeel

2.8.1

Tabellen standaardbedragen en uurtarieven ter berekening eigen bijdrage

2.1 De verschillende vormen

Voorzieningen kunnen binnen de Wmo in verschillende vormen verstrekt worden:

  • 1.

    algemene voorzieningen;

  • 2.

    individuele voorzieningen in natura;

  • 3.

    individuele voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming;

  • 4.

    individuele voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).

In artikel 6 van de Wmo is bepaald dat de personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze hebben tussen het ontvangen van een voorziening in natura of een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget (PGB), tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

 

De financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 van de verordening.

De keuzevrijheid wordt aan de orde gesteld in artikel 5 van de verordening.

2.2 Algemene voorzieningen

Allereerst is er de algemene voorziening. Deze vorm van voorziening is in de gemeente Noordoostpolder nog in ontwikkeling. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van (of vooruitlopend op) individuele aanvragen. Deze voorzieningen kunnen in de regel met een minimum aan procedures worden aangeboden, dus met slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdrage. Een algemene voorziening is altijd voorliggend op een individuele voorziening. Algemene voorzieningen worden altijd in natura verstrekt, dus nooit in de vorm van een PGB of een financiële tegemoetkoming.

2.3 Voorziening in natura

Ten tweede bestaat de voorziening in natura. Een voorziening in natura wordt in bruikleen middels een bruikleenovereenkomst aan de aanvrager ter beschikking gesteld. Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van een PGB of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dat wil zeggen dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant-en-klaar krijgt. De gemeente huurt een voorziening van de leverancier en de voorziening wordt door de leverancier in bruikleen aan de cliënt verstrekt. Sanitaire hulpmiddelen (het betreft de toiletstoel, de toiletbril met armleuningen, de staande- en verrijdbare douchestoel) worden echter in eigendom verstrekt aan de aanvrager. Sanitaire woonvoorzieningen of douchehulpmiddelen die buiten het kernassortiment vallen en een netto waarde hebben gelijk aan of minder dan € 300, zoals bijvoorbeeld een badplank, worden eveneens in eigendom verstrekt. Daarnaast kan de gemeente in zeer uitzonderlijke gevallen besluiten tot het kopen van de voorziening van de leverancier. Voorwaarde is dat deze beslissing binnen het hele team is besproken en door het hele team wordt gedragen. In het geval dat een voorziening in eigendom wordt verstrekt, geldt er een bruikleenovereenkomst tussen de gemeente en de cliënt.

Elektrische voorzieningen zijn verzekerd. Verzekering tegen diefstal in de woning en het teniet gaan van de voorziening door brand dient de cliënt zelf te regelen (inboedelverzekering). Een verstrekking van een voorziening in natura heeft voor de gemeente in ieder geval de voorkeur als de verwachting is dat een voorziening na enige tijd niet meer adequaat zal zijn voor de aanvrager.

2.4 Financiële tegemoetkoming

De derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming.

Voorzieningen kunnen ook worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming houdt in dat iemand een bedrag aan geld krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om de verstrekking aan te schaffen of hulp te organiseren. Deze tegemoetkoming kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager. De voorwaarden met betrekking tot een financiële tegemoetkoming zijn beschreven in hoofdstuk 3 van het besluit. Ook de (gemaximeerde) hoogtes van de tegemoetkoming zijn hierin opgenomen.

Een financiële tegemoetkoming kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij bepaalde woonvoorzieningen. Het betreft dan een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte die wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte.

2.5 Persoonsgebonden budget

Indien de noodzaak van een individuele voorziening is vastgesteld, kan de aanvrager ervoor kiezen een bepaalde voorziening in de vorm van een PGB te ontvangen. De aanvrager kan hiermee de geïndiceerde voorziening(en) zelf verwerven.

2.5.1 Gang van zaken

De gang van zaken bij het PGB is als volgt:

  • 1.

    Aanvraag: de cliënt dient een aanvraag in voor een individuele Wmo-voorziening in.

  • 2.

    Indicatieadvies: de indicatiesteller van de gemeente of de externe indicatiesteller brengt een indicatieadvies uit.

  • 3.

    Gemeente neemt besluit: op basis van dit indicatieadvies neemt de gemeente een besluit over het al dan niet toekennen van een individuele voorziening.

  • 4.

    Keuzevrijheid: de cliënt heeft de keuze tussen een voorziening in natura en een PGB en kiest voor een PGB (waaronder ook de vergoeding voor een dienstverlener aan huis valt); De gemeente is verplicht om burgers te informeren over de gevolgen van de keuze die de burger maakt. Dit betekent dat alle rechten en plichten die de keuze voor PGB of een financiële vergoeding voor een dienstverlener aan huis bij hulp bij het huishouden met zich meebrengt voor burgers duidelijk moeten zijn.

    De keuze van de cliënt in deze wordt vastgelegd in de beschikking.

  • 5.

    Beschikking: in de beschikking staat vermeld dat de cliënt nog een eigen bijdrage moet betalen bij huishoudelijke ondersteuning. Bij deze voorlopige beschikking wordt een bijlage gevoegd waarin aangegeven wordt hoe de eigen bijdrage berekend wordt. Het ligt op de weg van de gemeente om inzichtelijk te maken wat de verschuldigde eigen bijdrage zal zijn.

    De eigen bijdrage wordt later vastgesteld en geïnd door het CAK.

  • 6.

    Uitbetaling: is de beschikking verzonden, dan kan het PGB uitbetaald worden.

    Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar ook in termijnen zijn, bijvoorbeeld bij een PGB voor huishoudelijke ondersteuning.

    Om de betaling overzichtelijk te houden zal de gemeente Noordoostpolder het PGB dat periodiek wordt uitbetaald een keer per kwartaal bevooorschotten, tenzij anders met de aanvrager of diens vertegenwoordiger overeen is gekomen.

    De gemeente betaalt de cliënt het bruto PGB uit. De cliënt dient er rekening mee te houden dat hij nog een eigen bijdrage verschuldigd is aan het CAK.

  • 7.

    Inkoop huishoudelijke ondersteuning/aanschaf voorziening: de cliënt koopt huishoudelijke ondersteuning in of schaft de voorziening aan. Bij een PGB voor huishoudelijke ondersteuning sluit de PGB-houder een schriftelijke overeenkomst af met de zorgaanbieder.

  • 8.

    Vaststelling en inning eigen bijdrage: Het CAK heeft de hoogte van de te betalen eigen bijdrage vastgesteld en verzendt de beschikking.

  • 9.

    Indien de cliënt betrokken wordt in de controle, wordt zijn administratie gecontroleerd.

2.5.2 Overwegende bezwaren

In het besluit is in artikel 2 lid 2 sub a en b bepaald dat een PGB niet kan worden toegekend indien er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een PGB.

Verstrekking van een PGB vindt niet plaats indien:

 

  • 1.

    De aanvrager naar het oordeel van de gemeente niet in staat is het budget te beheren en de bestedingen te verantwoorden en ook een zaakwaarnemer hier niet in kan voorzien.

  • 2.

    Ook wordt een PGB niet toegekend indien het PGB het in stand houden van een adequate algemene voorziening ondergraaft. Om een dergelijke voorziening, zoals het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV), in stand te kunnen houden moet er immers een minimaal aantal deelnemers zijn.

 

Mogelijke andere redenen waarom het college een PGB kan weigeren zijn:

  • -

    bij gebleken misbruik of onverantwoord gebruik van het PGB.

  • -

    op individuele gronden: bijvoorbeeld als er sprake is van problematische schulden, verslavingsproblematiek, dementie, verstandelijke beperkingen e.d.

2.5.3 PGB bij huishoudelijke ondersteuning

Bij het bepalen van de omvang van het persoonsgebonden budget worden twee mogelijkheden onderscheiden. Enerzijds het persoonsgebonden budget voor diensten, afkomstig uit de AWBZ, dat in de Wmo alleen maar betrekking heeft op hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen afkomstig uit de Wvg, zoals woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

 

De hoogte van het PGB voor huishoudelijke ondersteuning is vastgesteld in het besluit (zie artikel 6 besluit). Bij diensten met betrekking tot Huishoudelijke ondersteuning gaat het dus om de betaling van tijd aan dienstverleners. Hierop wordt de eigen bijdrage in mindering gebracht.

2.5.4 PGB overige Wmo voorzieningen

Wat betreft de voorzieningen afkomstig uit de Wvg zal per toekenning een berekening gemaakt worden. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, voor zover daar sprake van is. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.

De voorwaarden voor een PGB voor het verwerven van een woon-, vervoers- of rolstoelvoorziening zijn opgenomen in het besluit (artikel 9).

Indien de kosten van de voorziening het PGB overschrijden zijn deze voor rekening van de aanvrager.

2.5.4.1 Afschrijvingstermijn

Bij de woon- , vervoers- en rolstoelvoorzieningen wordt, indien mogelijk, de afschrijvingsperiode gebaseerd op de technische afschrijving van de voorziening. Bij rolstoelen en scootmobielen wordt uitgegaan van de afschrijvingsperiode zoals deze wordt gehanteerd door de vaste leverancier van de gemeente. Bij gelijkblijvende beperkingen kan binnen de afschrijvingstermijn niet opnieuw een overeenkomstige voorziening worden verstrekt. (Of een aanvrager na het verstrijken van de afschrijftermijn daadwerkelijk in aanmerking komt voor een vervanging van de voorziening wordt individueel beoordeeld).

De door de aanvrager gekozen leverancier dient bereid te zijn om de voorziening gedurende de technische afschrijvingsperiode te repareren en te verzekeren. Indien de leverancier hiertoe niet bereid is onder deze voorwaarde te leveren, mag hij niet leveren.

2.5.4.2 Fabrieksaanpassingen en een PGB

Indien standaard fabrieksaanpassing en/of individueel te vervaardigen aanpassingen noodzakelijk zijn, wordt het PGB verhoogd met de prijs die de gemeente voor deze aanpassingen zou betalen ingeval deze voorziening in natura zou zijn toegekend. De gemeente berekent het PGB voor de aanpassingen. Eventueel wordt een schaduwofferte opgevraagd bij de leverancier. Bij de berekening van het PGB wordt rekening gehouden met de kosten van onderhoud, reparatie en, indien van toepassing, van de verzekering (verzekering tegen diefstal uit de woning (inboedelverzekering) dient de cliënt zelf te regelen).

2.5.4.3 Omvang PGB overige voorzieningen

De hoogte van het PGB is 100% van de prijs die de gemeente bij haar vaste leverancier voor de geïndiceerde voorziening zou betalen uitgaande van de goedkoopst adequate, beschikbare voorziening in natura. Bij de inkoop van bepaalde voorzieningen kan de gemeente korting bedingen omdat zij een grote hoeveelheid afneemt. Deze korting wordt doorberekend naar het PGB. Het is immers niet de bedoeling dat een PGB meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura.

 

Bij het vaststellen van de hoogte van het PBG in relatie tot de kosten van de voorziening in natura is in de Noordoostpolder rekening gehouden met het gegeven dat de gemeente een dergelijke voorziening inkoopt via de hulpmiddelen leverancier. Omdat de gemeente ervan uit gaat dat iemand met een PGB bij de gecontracteerde (of andere leveranciers) een rolstoel niet tegen een lagere prijs in kan kopen dan de gemeente zelf bij Welzorg, is het niet redelijk ook voor de voormalige Wvg verstrekkingen een percentage van 75% van het laagste bedrag van de voorziening in natura aan te houden.

 

Op het PGB wordt een eigen bijdrage in mindering gebracht. De vaststelling en inning van de eigen bijdrage wordt ook bij het PGB uitgevoerd door het CAK. Voor een rolstoel voorziening geldt geen eigen bijdrage.

 

Met een PGB voor een rolstoelvoorziening of een scootmobiel wordt de budgethouder in staat gesteld een rolstoel of scootmobiel te kopen.

 

De kosten van de voorziening voor de gemeente als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt bij de berekening van het PGB. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij dienen bedragen geteld te worden voor instandhoudingskosten, zoals het onderhoud en de reparaties van de voorziening en een WA-verzekering, voor zover daar sprake van is. Deze bedragen zijn door een verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, of kunnen bij verstrekking via een leverancier bij die leverancier worden opgevraagd.

2.6 Uitbetaling

Als het persoonsgebonden budget berekend is, wordt het bij beschikking aan de aanvrager  bekend gemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, hetgeen op zich weer tot nieuwe aanvragen kan leiden. Dit wordt voorkomen door een program van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is er gehandeld in strijd met de beschikking.

 

Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar kan ook per kwartaal, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Indien cliënt kiest voor een PGB dienstverlening aan huis, dan wordt in dit geval het verleende PGB maandelijks middels een machtiging achteraf door de gemeente aan de Bemiddelings- en serviceorganisatie overgemaakt.

2.6.1 Gedeeltelijke terugbetaling van het PGB

Dit gebeurt indien de voorziening niet meer wordt gebruikt. Indien een voorziening, aangeschaft met een PGB, niet meer wordt gebruikt, dan dient de budgethouder dit bij de gemeente te melden. Indien de technische afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, dient de budgethouder een deel van het PGB terug te betalen. Hierbij wordt rekening gehouden met de reeds betaalde eigen bijdrage dan wel andere eigen ingebrachte middelen. Het feit dat de voorziening overbodig geworden is, kan samenhangen met het overlijden van de cliënt of met andere omstandigheden. Bij deze terugbetaling zal dan ook terdege rekening gehouden worden met de specifieke omstandigheden. Hierna kan zo nodig opnieuw een PGB kan worden toegekend voor een nieuw aan te schaffen voorziening.

 

Ook bij verhuizing naar een andere gemeente vóór het verstrijken van de technische afschrijvingstermijn, dient de budgethouder de gemeente hiervan op de hoogte te stellen en het PGB minus de afschrijving over de verstreken termijn terug te betalen aan de gemeente. De gemeente waar naartoe verhuisd wordt zal op de hoogte gesteld moeten worden van de verhuizing om, via het CAK, eigen bijdrage te kunnen gaan innen. Deze ‘ontvangende’ gemeente zal ook zorg moeten dragen voor het terugbetalen van het resterende bedrag van het PGB. Bij verhuizing binnen een periode van vijf jaar wordt een tijdsevenredig deel van de eigen bijdrage terugbetaald aan de cliënt.

2.7 Verantwoording / controle besteding PGB

In hoofdstuk 2 van het besluit zijn in artikel 4 en verder de voorwaarden benoemd die van toepassing zijn bij het verstrekken van een PGB. In het besluit is ook bepaald op welke wijze de budgethouder verantwoording aflegt over de besteding van het PGB.

Controle van het persoonsgebonden budget vindt op twee manieren plaats. Enerzijds controle van het persoonsgebonden budget regulier voor huishoudelijke ondersteuning, anderzijds controle van het persoonsgebonden budget voor voorzieningen afkomstig uit de Wvg, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

2.7.1 Controle PGB regulier - huishoudelijke ondersteuning

De controle van het persoonsgebonden budget regulier voor huishoudelijke ondersteuning zal als volgt plaatsvinden:

Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:

  • -

    de nota/factuur van de afgenomen dienstverlening;

  • -

    een betalingsbewijs van de afgenomen dienstverlening;

  • -

    of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

Het college zal bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan zal het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

2.7.2 Controle PGB - overige voorzieningen

De controle van het persoonsgebonden budget voor voorzieningen afkomstig uit de Wvg zal als volgt plaatsvinden:

Bij iedere ontvanger van een persoonsgebonden budget wordt aan de hand van:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • -

    nagegaan of  het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het bestemd is.

De gemeente zal steekproefsgewijs bepalen bij welke budgethouders stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan zal het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen dan wel te verrekenen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

2.8 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Bij het verstrekken van een individuele voorziening is de gemeente, op grond van de artikelen 15 lid 1 en 19 lid 1 van de Wmo, bevoegd een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage op te leggen dan wel bij de financiële tegemoetkoming uit te gaan van het aandeel in de kosten.

De gemeente hanteert alleen een eigen bijdrage bij de huishoudelijke ondersteuning. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het belastbaar (verzamel) inkomen van de aanvrager. Dit is uitgewerkt in het besluit, waarbij aansluiting gezocht is met de Algemene maatregel van Bestuur. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK verzorgt ook al de vaststellingen en inning van de verschuldigde eigen bijdrage voor de Awbz en bewaakt de opeenstapeling van eigen bijdragen door toepassing van het anti-cumulatiebeding. Dit betekent dat burgers die zowel gebruik maken van een Wmo-voorziening als van Awbz zorg in eerste instantie voor de Wmo-voorziening de eigen bijdrage betalen, de Wmo eigen bijdrage gaat voor. Hebben zij het voor hen geldende maximum nog niet bereikt, dan betalen zij ook (een deel van) de Awbz eigen bijdrage. De cliënt krijgt één rekening van het CAK voor zowel de Wmo eigen bijdrage als - indien van toepassing - voor de Awbz eigen bijdrage. Ook bewaakt het CAK de anticumulatie bij de eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang. Als de cliënt al betaalt voor deze opvang, dan ontvangt diegene geen rekening meer voor overige Wmo- of AWBZ-voorzieningen.

 

Een eigen bijdrage of aandeel in de kosten mag alleen gevraagd worden aan personen van 18 jaar en ouder. De bijdrageplicht voor onderhoudsplichtige ouders zoals die in de Wvg geregeld is, komt daarmee te vervallen.

 

Indien een cliënt uitdrukkelijk aangeeft geen toestemming te verlenen aan het CAK om de inkomensgegevens bij de Belastingdienst op te vragen, dan zal het CAK de eigen bijdrage opleggen tot maximaal de werkelijke kosten van de voorziening(en) en/of genoten uren huishoudelijke ondersteuning.

2.8.1 Tabellen standaardbedragen en uurtarieven ter berekening eigen bijdrage

Onderstaande tabel bevat de standaardbedragen ter berekening van de eigen bijdrage volgens de AMvB.

 

Groep

Laagste eigen bijdrage

Startpunt inkomensafhankelijke bijdrage

Marginaal tarief

a:65- ongehuwd

      € 18,00

€ 22.905,-

15%

b:65+ ongehuwd

 € 18,00

€ 16.007,-

15%

c:65- gehuwd

 € 25,80

€ 28.306,-

15%

d:65+gehuwd

€ 25,80

€ 22.319,-

15%

 

Onderstaande tabel bevat de uurtarieven ter berekening van de eigen bijdrage.

 

Soort hulp bij huishouden

Zorg in natura

PGB dienstverlening aan huis

PGB regulier

Categorie 1

22,-

15,02

15,02

Categorie 2

22,-

Nvt.

15,02

 

Clienten kunnen op verschillende manieren achterhalen of en hoeveel eigen bijdrage zij moeten betalen. Ze kunnen de berekening maken via de rekenmodule op de website van het CAK, namelijk www.hetcak.nl. Ze kunnen de berekening ook maken met het rekenschema in de brochure van het CAK. Ook kunnen clienten contact opnemen met het gratis telefoonnummer van het CAK (0800-1925) en hun vraag voorleggen aan een medewerker.

Hoofdstuk 3 Huishoudelijke ondersteuning

Inhoud Hoofdstuk 3

3.1

Overgang van Awbz naar de Wmo

3.2

Soorten huishoudelijke ondersteuning

3.3

Keuze zorgaanbieders

3.4

Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden

3.4.1

Huisgenoten

3.4.2

18 jaar en ouder

3.4.3

Werk als afwijkende reden

3.5

Mantelzorg

3.5.1

Mantelzorg en indicatiestelling

3.5.2

Kamerverhuur

3.5.3

Leefeenheden

3.5.4

Instellingen-tehuizen

3.5.5

Huishoudelijke ondersteuning bij korte levensverwachting

3.6

Omvang huishoudelijke ondersteuning

3.7

Geen langdurige noodzaak

3.8

Voorwaarden voor verstrekking

3.9

Omvang van de huishoudelijke ondersteuning

3.10

De duur van de indicatie bij huishoudelijke ondersteuning

3.11

Veranderingen AWBZ, inzet gemeente en raakvlakken met de AWBZ

3.11.1

Het product Thuisbegeleiding

3.12

Afstemming tussen Wmo en Awbz

3.13

Bijzondere verstrekkingen

3.13.1

Huishoudelijke ondersteuning bij CARA/COPD

3.13.2

Huishoudelijke ondersteuning bij 75+

3.13.3

Huishoudelijke ondersteuning bij korte levensverwachting

3.13.4

Huishoudelijke ondersteuning kortdurend bij revalidatie

3.13.5

Huishoudelijke ondersteuning kortdurend bij reorganisatie van een huishouding

3.13.6

Huishoudelijke ondersteuning bij de geboorte van een drie- of vierling

3.1 Overgang van Awbz naar de Wmo

De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de Awbz vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken Awbz. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de Awbz geschrapt (artikel 41, lid 2 Wmo) en heeft de Wmo op basis van artikel 4 lid 1 onder a. deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over het “een huishouden te voeren” waaronder in de verordening Wmo zowel hulp bij het huishouden wordt verstaan als de woonvoorzieningen uit de Wvg. De gemeente heeft de wettelijke verplichting om haar ondersteuningsbehoevende inwoners een keuzemogelijkheid te bieden. De gemeente heeft daarom convenanten afgesloten met vijf zorgaanbieders voor het leveren van huishoudelijke zorg. Deze mogelijkheid kan worden uitgebreid indien andere zorgaanbieders aangeven ook in de gemeente Noordoostpolder zorg te willen leveren onder dezelfde voorwaarden als gesteld in het convenant en mits deze partijen aan een aantal in hetzelfde convenant genoemde voorwaarden voldoen. In bijlage 1 zijn de contactgegevens van de huidige vijf gecontracteerde zorgaanbieders opgenomen.

3.2 Soorten huishoudelijke ondersteuning

Artikel 10 van de verordening geeft een drietal soorten te verstrekken huishoudelijke voorzieningen aan:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden, waaronder ook de vergoeding voor een dienstverlener aan huis.

 

Ad a.: Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

Uit artikel 11 van de verordening blijkt dat indien als gevolg van aantoonbare beperkingen of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat op kan lossen, men voor deze eerste vorm, algemene hulp bij het huishouden in aanmerking kan komen.

Bij algemene hulp bij het huishouden ligt zodoende het primaat.

 

Daarvoor is het allereerst noodzakelijk dat deze vorm van hulp binnen de gemeente bestaat. Is dat niet zo, dan vervalt automatisch deze vorm van hulp. In de gemeente Noordoostpolder is deze algemene voorziening (nog) niet aanwezig. In de verordening is rekening gehouden met de mogelijkheid van het ontstaan van deze voorziening in de toekomst. Het zou hierbij dan gaan om “een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.”

 

Om te realiseren dat er weinig administratieve rompslomp is worden er geen eigen bijdragen gevraagd. Er vindt derhalve een eenvoudige toets plaats naar de noodzaak van de hulp, er wordt direct toegekend en gerealiseerd, hetgeen in een brief wordt bevestigd.

 

Ad b en c.: Hulp bij het huishouden in natura of door middel van een persoonsgebonden budget, waaronder ook de vergoeding voor een dienstverlener aan huis.

Artikel 10 van de verordening bepaalt dat indien de algemene hulp bij het huishouden niet aanwezig is, of indien deze algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing bied, men in aanmerking kan komen voor hulp bij het huishouden in natura of een persoonsgebonden budget, waaronder ook de vergoeding voor een dienstverlener aan huis te besteden aan hulp bij het huishouden. Ook in deze situatie moet er sprake zijn van aantoonbare beperkingen of van problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.

 

Zorg in natura betekent dat cliënt een hulp ontvangt via een zorgleverancier. PGB betekent, dat cliënt een budget ontvangt om een hulp te regelen en te betalen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen PGB dienstverlening aan huis en PGB regulier. PGB dienstverlening aan huis betekent dat een PGB-houder ervoor kiest om huishoudelijke ondersteuning categorie 1 in te kopen op grond van de Regeling Dienstverlening aan huis en daarbij wordt ondersteund door een Bemiddelings- en serviceorganisatie. PGB regulier betekent, dat cliënt een budget ontvangt om zelf een hulp te regelen en te betalen en indien gewenst bemiddeling en service in te kopen.

 

Ter afwijking van hetgeen artikel 4 lid 1 onderdeel a van de verordening aangeeft (een voorziening dient langdurig noodzakelijk te zijn) kan een PGB verstrekt worden indien behoefte is aan ondersteuning in de huishouding voor een periode korter dan drie maanden.

 

Er dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen. Die beperkingen kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in het grote deel van de gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader kan het noodzakelijk zijn medisch advies te vragen aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij dient bijzondere aandacht te bestaan voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (mmoa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van anti-revaliderende hulp. Is er sprake van aantoonbare beperkingen in het kader van de Wmo dan komt men in principe in aanmerking voor hulp bij het huishouden.

 

Daarnaast kan ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. Het is de verantwoordelijkheid van de mantelzorger om aan te geven wat de mantelzorg voor haar of hem inhoudt en wat hij/zij daarbij nodig heeft om dit te blijven doen. In situaties dat de problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaats vindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft dan de hulpvrager.

3.3 Keuze zorgaanbieders

De huishoudelijke ondersteuning is opgedeeld in 2 categorieën van zorg:

 

Categorie 1:

Huishoudelijke werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld boodschappen doen, maaltijd(en) bereiden, licht en zwaar huishoudelijk werk, de was doen en het op orde houden van de huishoudelijke spullen. De hulpverlener heeft daarnaast een signalerings- en doorverwijsfunctie.

 

Categorie 2:

Categorie 1, aangevuld met organisatie van de huishouding. Het betreft hier o.a.: anderen helpen in huis met zelfverzorging, het bereiden van de maaltijd(en), de dagelijkse organisatie van het huishouden, advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden, sturing of stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten en/of het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s).

 

 

De aanvrager wordt door de gemeente de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Op dit moment zijn er vijf zorgaanbieders gecontracteerd. Dit zijn:

  • -

    De Nieuwe Zorg Thuis;

  • -

    Reformatorische Stichting Thuiszorg (RST);

  • -

    Thuiszorg Service Nederland (TSN);

  • -

    Thuiszorg Zuidwest Friesland;

  • -

    Zorggroep Oude en Nieuwe Land (ZONL).

Met iedere zorgaanbieder die zorg in de gemeente Noordoostpolder wil verlenen onder de voorwaarden zoals gesteld in het convenant en die voldoet aan de voorwaarden gesteld in dit convenant, wordt een convenant afgesloten.

 

Daarnaast kan de aanvrager in aanmerking komen voor een PGB waarmee hij ook kan kiezen voor een andere zorgaanbieder dan deze de gecontracteerde zorgaanbieders. De selectie van een zorgaanbieder door de gemeente vindt vervolgens plaats op basis van de volgende criteria:

 

1.       Keuze van zorgaanvrager;

2.       Indien de aanvrager geen voorkeur heeft, zal de opdracht per toerbeurt worden toegekend.

 

Dit alles onder de voorwaarde van beschikbaarheid van de zorg bij de aanbieder.

3.4 Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden

Artikel 12 van de verordening bepaalt dat, “als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten” men niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden. Deze beperking heet “gebruikelijke zorg”  en is overgenomen uit de beleidsregels zoals het CIZ die hanteerde ten aanzien van de functie HV in de Awbz tot de invoering van de Wmo.

3.4.1 Huisgenoten

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat hulp bij het huishouden te indiceren.

Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.

3.4.2 18 jaar en ouder

Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.

 

Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

3.4.3 Werk als afwijkende reden

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken. Een indicatiesteller dient altijd te onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft door een combinatie van een (volledige) werkkring en het voeren van een huishouden overbelast is of dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd.

3.5 Mantelzorg

Mantelzorg is zwaarder, langduriger en intensiever dan gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg beperkt zich tot huisgenoten. Mantelzorgers kunnen huisgenoten zijn, maar ook buren, familie, vrienden etc. Mantelzorg is in strikte zin vrijwillig, hoewel de mantelzorger dat niet als zodanig ervaart.

Mantelzorg is geen wettelijk vastgestelde voorliggende voorziening voor de Wmo of de AWBZ, maar in de toekenning wordt door de gemeente wel rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van mantelzorg.

3.5.1 Mantelzorg en indicatiestelling

Mantelzorgers worden betrokken bij de indicatiestelling. Het is immers belangrijk om na te gaan wat er al aan mantelzorg wordt verleend door huisgenoten en externe mantelzorgers. Doel van de inventarisatie is na te gaan of de mantelzorger de zorg kan blijven bieden. Het is de verantwoordelijkheid van de mantelzorger om aan te geven wat de mantelzorg voor haar of hem inhoudt en wat hij/zij daarbij nodig heeft om dit te blijven doen. De indicatiesteller brengt in kaart wat de fysieke, psychische en sociale belasting is voor de mantelzorger.

Het is de verantwoordelijkheid van de indicatiesteller om aan te geven wat er aan voorzieningen mogelijk is in het kader van de Wmo en te toetsen of de belasting die de mantelzorger zichzelf oplegt reëel is. De indicatiesteller is alert op het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger(s) waardoor hun eigen leven en mogelijkheden tot maatschappelijk participeren in het gedrang komen. Uitgangspunt voor de indicatiesteller is de wijze waarop de cliënt zijn/haar leven vorm wil geven en de wijze waarop de mantelzorger hieraan kan en wil bijdragen.

Op het indicatiebesluit wordt aangegeven welke geïndiceerde zorg door de mantelzorg wordt geleverd. Valt de mantelzorg (tijdelijk) weg, dan is meteen duidelijk hoeveel (aanvullende) zorg door professionals geleverd moet worden.

Begin november 2011 is bekend geworden dat het CIZ haar protocollen aan zal passen en in het indicatiebesluit aan zal geven welke geïndiceerde zorg door de mantelzorg wordt geleverd.

3.5.2 Kamerverhuur

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.

In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd!

3.5.3 Leefeenheden

Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien met dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

3.5.4 Instellingen-tehuizen

Voor Awbz-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.

 

Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om al aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

3.5.5 Huishoudelijke ondersteuning bij korte levensverwachting

In geval de cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid afgeweken worden van de normering gebruikelijke zorg.

3.6 Omvang huishoudelijke ondersteuning

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld.

Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de Awbz gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.

In de bijlage 2 aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.

3.7 Geen langdurige noodzaak

Een voorbeeld hiervan is transferzorg na een ziekenhuisopname

De door de behandelende arts of transferverpleegkundige van het ziekenhuis geïndiceerde transferzorg, ondersteuning thuis na een ziekenhuisopname, is geen algemene voorziening maar een individuele, omdat hieraan een indicatie ten grondslag is. Wel is er sprake van kortdurende, snel inzetbare ondersteuning en is er geen sprake van langdurige noodzaak. Voor transferzorg gelden de regels voor een gewone individuele verstrekking. Hiervoor dient dus bijvoorbeeld ook een eigen bijdrage te worden betaald. Voor de afhandeling van de transferzorg is een richtlijn ontwikkeld.

 

Kortdurende huishoudelijke ondersteuning bij reorganisatie van een huishouding

Bij een acuut disfunctioneren van een huishouden (crisis) kan herverdeling van de gebruikelijke zorg of inschakelen van algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen een dermate grote belasting zijn dat ter ontlasting kortdurend huishoudelijke ondersteuning kan worden geïndiceerd. Redenen als ‘niet gewend zijn of niet willen’ zijn geen reden voor een voortzetting van de indicatie cq. herindicatie.

Vaak is hulpverlening gedurende een periode van zes weken voldoende.

3.8 Voorwaarden voor verstrekking

In artikel 14 onder a van de verordening is opgenomen dat de aangevraagde huishoudelijke voorziening wordt geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op  vertrekken van de woning die niet op regelmatige basis gebruikt worden of waarvoor geen noodzaak tot gebruik vaststaat. Indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

 

Wanneer men aanzienlijk meer hulp vraagt vanwege het feit dat men een grote of luxe woning bewoont, zal men geen hulp ontvangen om de hele woning te onderhouden. huishoudelijke ondersteuning dient in beginsel verstrekt te worden in verband met activiteiten die plaatsvinden in een woning al naar gelang de behoeften van de ondersteuningsbehoevende. Wanneer een grote woning wordt bewoond, kent de compensatieplicht echter een maximaal niveau. Indien de noodzaak van een grote woning niet vaststaat, maar ook wanneer er geen medische noodzaak is voor bijvoorbeeld een (inpandig) zwembad of een therapieruimte vallen deze ruimten buiten de compensatieplicht van de gemeente.

 

Onder lid c. is sprake van een voorliggende voorziening. De aanvrager kan hier een beroep doen op de Awbz waarbij voorkomen wordt dat huishoudelijke ondersteuning nodig is.

3.9 Omvang van de huishoudelijke ondersteuning

Aan de hand van de normtijden zoals genoemd in bijlage 3 kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is. Afhankelijk van het systeem dat de gemeente heeft gekozen kan dan toegekend worden.

 

In artikel 15 van de verordening heeft de gemeente Noordoostpolder de keuze gemaakt voor indicatiestelling van huishoudelijke ondersteuning in uren. Het voordeel hiervan is dat er een betere controle en dus sturing op het volume van productie mogelijk is. De klasse waarin een aanvrager is geïndiceerd wordt opgenomen in het dossier en in de beschikking worden vervolgens de feitelijke uren opgenomen, afgerond op kwartieren, die in de uitvoeringspraktijk op halve uren naar boven of beneden worden bijgesteld.

 

De toekenning vindt plaats nadat er onderzocht is of er voorliggende voorzieningen zijn waar de aanvrager voor in aanmerking komt. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; hondenuitlaat-service; boodschappendiensten enz.

De voorliggende voorziening moet wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Hiertoe is het nodig rekening te houden met de sociale kaart van de gemeente Noordoostpolder.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de beperkingen of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

 

Indien het gaat om zorg in natura, dan kan de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

 

Gaat het om een persoonsgebonden budget, dan kan, indien aan het gestelde in artikel 7 van het besluit is of kan worden voldaan en er geen overwegende bezwaren bestaan het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend en kan tot uitbetaling worden overgegaan. Ook in deze situatie dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven indien van toepassing.

3.10 De duur van de indicatie bij huishoudelijke ondersteuning

Indien er een indicatie wordt gesteld voor huishoudelijke ondersteuning, dan wordt de indicatie afgegeven voor een vastgestelde periode. De periode waarover de indicatie wordt afgegeven is afhankelijk van de aard van de voorziening en de situatie van de ondersteuningsbehoevende. Voor de concrete vaststelling van de duur van de indicatie is een richtlijn ontwikkeld door het CIZ. Wanneer de geldigheidstermijn is verstreken en er nog een hulpvraag resteert, zal de ondersteuningsbehoevende de voorziening opnieuw moeten aanvragen. Er is dan sprake van een vervolgindicatie (ongewijzigd) of een herindicatie (nieuw onderzoek en indicatiestelling met een mogelijke wijziging).

Verstrekkingen aan een huishouden waarvan de cliënt tijdelijk is opgenomen in een Awbz instelling worden tijdelijk stopgezet zodra de cliënt is opgenomen. Ook bij tijdelijk verblijf buiten de Noordoostpolder worden de verstrekkingen tijdelijk stopgezet. De indicatie blijft wel van kracht.

3.11 Veranderingen AWBZ, inzet gemeente en raakvlakken met de AWBZ

Binnen de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) hebben vanaf 2008 bezuinigingen plaats gevonden. De volgende maatregelen zijn getroffen:

 

  • -

    De psychosociale grondslag voor de functie ondersteunende begeleiding algemeen binnen de AWBZ is geschrapt.

  • -

    De functies Ondersteunende Begeleiding en Activerende Begeleiding zijn samengevoegd tot één functie: Begeleiding.

  • -

    Mensen met problemen op het gebied van participatie krijgen geen indicatie voor Begeleiding meer. Alleen problemen op het gebied van zelfredzaamheid komen nog voor een indicatie Begeleiding in aanmerking.

  • -

    Mensen met lichte zorg- of ondersteuningsbehoefte kunnen geen aanspraak op de functie Begeleiding. Alleen mensen met een matige of zware zorg- of ondersteuningsbehoefte komen nog in aanmerking voor Begeleiding. Deze laatste groep kan wel te maken krijgen met een vermindering van uren Begeleiding.

 

De gevolgen van deze maatregelen zijn dat er steeds meer mensen een beroep op de Wmo doen. Voor het vervallen van de psychosociale grondslag heeft de gemeente middelen ontvangen om een regeling voor deze doelgroep te treffen. Voor de ontregelde gezinnen is het product Thuisbegeleiding opgezet. Dit wordt uitgevoerd door Zorggroep Oude en Nieuwe Land. De Wmo-consulenten maken afspraken met de Zorggroep over de inzet van de Thuisbegeleiding.

3.11.1 Het product Thuisbegeleiding

Thuisbegeleiding

Thuisbegeleiding bestaat uit tijdelijke hulpverlening van drie maanden met een mogelijke verlenging met nog eenmaal drie maanden. De invulling kan bestaan uit de volgende onderdelen; praktische opvoedingsondersteuning, het in kaart brengen van de financiële situatie, structuur aanbrengen in huishouding, signaleren van problemen tussen partners en of kinderen zo nodig verwijzen naar het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW), activeren richting werk of dagbesteding en oog hebben voor ieders rol binnen het gezin. Thuisbegeleiding wordt ingezet om mensen weer ‘op de rit te krijgen’.

Voor een meer uitgebreide omschrijving van hier boven beschreven product wordt verwezen naar de ‘werkwijze Thuisbegeleiding’.

 

Vervuilde huishoudens

Als er sprake is van een ernstige verontreiniging van een huishouden waarbij gevaar voor de volksgezondheid aanwezig is, kan in zeer uitzonderlijke situaties een oplossing op maat geboden worden. Uitgangspunt hierbij is dat de cliënt zelf de kosten van de schoonmaak betaalt. Als hiervoor geen of onvoldoende mogelijkheden zijn, dan is hiervoor een beperkt budget beschikbaar.

 

De volgende verstrekkingen vanuit de AWBZ hebben raakvlakken met de huishoudelijke ondersteuning:

  • -

    Persoonlijke verzorging (PV): Het ondersteunen of overnemen van activiteiten op het gebied van lichaamsgebonden zorg. (bijv: wassen, kleden, gebitsverzorging, toiletgang, hulp bij eten/drinken etc.)

  • -

    Begeleiding: De functie wordt toegekend als er een matige of zware zorg- of ondersteuningsbehoefte is op het gebied van zelfredzaamheid. Om in aanmerking te komen moet op onderstaande punten bij de indicatie een bepaalde score behaald worden:

    - Sociale redzaamheid (mogelijkheid hebben om sociale contacten aan te gaan, eigen leven vorm te geven en te regisseren, inclusief financiën regelen)

    - Bewegen en verplaatsen (zelfstandig voortbewegen binnen- en buitenshuis)

    - Probleemgedrag (destructief, grensoverschrijdend, agressief, dwangmatig gedrag)

    - Psychisch functioneren (stoornissen in denken, concentratie en waarneming)

    - Geheugen- en oriëntatiestoornissen (problemen met oriëntatie in tijd, plaats en persoon).

3.12 Afstemming tussen Wmo en Awbz

In de Awbz-regeling was het mogelijk functies tegen elkaar “uit te ruilen”. Een gezonde partner kon bijvoorbeeld besluiten de persoonlijke verzorging voor de gehandicapte partner op zich te nemen, en daarvoor in de plaats huishoudelijke ondersteuning krijgen via de thuiszorg. Deze uitruil is tussen de Awbz en de Wmo niet meer aan de orde. In voorkomende gevallen is het juist een taak van de gemeente om te bezien wat er nodig is ter ondersteuning van de mantelzorger. Dat kán betekenen dat de gemeente huishoudelijke ondersteuning inzet om te voorkomen dat de mantelzorger overbelast raakt.

Juist in dit soort situaties is het van belang dat in het backoffice een goede afstemming plaatsvindt.

3.13 Bijzondere verstrekkingen

  • 1. Huishoudelijke ondersteuning bij CARA/COPD

    Een vraag naar huishoudelijke ondersteuning kan pas aan de orde zijn als de woning gesaneerd is. Immers het verstrekken van huishoudelijke ondersteuning in een niet gesaneerde woning is niet adequaat. Het geïndiceerde aantal uren is dan ook afgestemd op een gesaneerde woning.

    Eventueel kunnen er extra uren worden geïndiceerd voor het stofvrij houden van de woning.

  • 2. Huishoudelijke ondersteuning bij 75+

    Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden gesteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals soms het geval is bij ouderen op hoge leeftijd kan, indien nodig, hulp voor de zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

    Indien de betreffende persoon hiertoe wel in staat is, wordt slechts een kortdurende indicatie gesteld voor het aanleren van de huishoudelijke activiteiten. Het betreft dan instructie (categorie 2). Vaak is hulpverlening gedurende een periode van zes weken voldoende.

  • 3. Huishoudelijke ondersteuning bij korte levensverwachting

    In geval iemand een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid afgeweken worden van de normering gebruikelijke zorg.

  • 4. Huishoudelijke ondersteuning kortdurend bij revalidatie

    Het aanleren van huishoudelijke taken en stimuleren tot zelfzorg duurt vaak niet langer dan zes á acht weken.

    Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen nog behandelmogelijkheden biedt, dan kan in de regel geen huishoudelijke ondersteuning alleen worden geïndiceerd. In dat geval kan de huishoudelijke ondersteuning invaliderend werken. Wel kan huishoudelijke ondersteuning naast een te volgen behandeling worden geïndiceerd. Afstemming met behandelaars en Awbz is noodzakelijk.

    Voorbeeld:

    1. Iemand herstelt van een orthopedische operatie. Ter revalidatie krijgt hij fysiotherapie. Deze persoon heeft een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning totdat zij de taken weer zelf kan uitvoeren.

    2. Een cliënt keert terug naar huis na te zijn gerevalideerd van bijvoorbeeld een hersenbloeding middels opname in een Awbz instelling. De persoon heeft een slecht ziekte-inzicht. Deze cliënt heeft geen indicatie voor huishoudelijke ondersteuning, maar voor Activerende begeleiding (Awbz) en of Ondersteunende begeleiding (Awbz).

  • 5. Huishoudelijke ondersteuning kortdurend bij reorganisatie van een  huishouding

    Bij een acuut disfunctioneren van een huishouden (crisis) kan herverdeling van de gebruikelijke zorg of inschakelen van algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen een dermate grote belasting zijn dat ter ontlasting kortdurend huishoudelijke ondersteuning kan worden geïndiceerd. Redenen als ‘niet gewend zijn of niet willen’ zijn geen reden om een voor een voortzetting van de indicatie cq. herindicatie.

    Vaak is hulpverlening gedurende een periode van zes weken voldoende.

  • 6. Huishoudelijke ondersteuning bij de geboorte van een drie- of vierling

    Huishoudelijke hulp kan worden geboden ter ontlasting van de ouders van wie meer dan een normale hoeveelheid gebruikelijke lichamelijke zorg voor de kinderen wordt verlangd door de aanwezigheid van veel kleine kinderen tegelijk (drie of vier of nog meer in verband met nog jonge broertjes en zusjes) in het huishouden.

    Een tweeling is een zware, maar wel normaal gezonde situatie.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Inhoud hoofdstuk 4

4.1

Inleiding

4.2

Soorten woonvoorzieningen

4.3

Primaat van verhuizing

4.4

Primaat losse woonunit

4.5

Beoordelingscriteria bij de keuze tussen verhuizing of woonaanpassing

4.6

Hoofdverblijf

4.7

Uitsluitingen

4.8

Voorwaarden voor verstrekking

4.9

Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

4.9.1

Woningsanering

4.10

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

4.10.1

De procedure

4.10.2

Aard van verstrekking en meerkosten

4.10.3

Opstalverzekering

4.10.4

Terugbetaling bij verkoop

4.11

Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

4.11.1

Patiëntenliften

4.11.2

Douchehulpmiddelen, toilethulpmiddelen

4.11.3

Aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen

4.12

Een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie

4.13

Een voorziening voor tijdelijke huisvesting

4.14

Een voorziening voor huurderving

4.15

Een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen

4.16

Een voorziening voor een uitraasruimte

4.1 Inleiding

Wanneer een persoon beperkingen ondervindt bij het voeren van een huishouden, of anders gezegd in het normale gebruik van zijn woning, is het College verplicht op grond van artikel 4 lid 1 onder a van de Wmo deze beperkingen te compenseren. De beperkingen in het normale gebruik van de woonruimte worden gecompenseerd door het verstrekken van woonvoorzieningen. Onder woonvoorziening wordt verstaan: een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon met beperkingen bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt. Bij het bepalen van het recht op woonvoorzieningen is bepalend of de aanvrager belemmeringen ervaart in het normale gebruik van zijn woning.

 

In een uitspraak van 04-02-2004 (nr. 01/2691 WVG) heeft de CRvB vastgesteld dat slechts sprake is van beperkingen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte,  als wordt voldaan aan de volgende twee vereisten:

  • 1.

    Er bestaat een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de ondervonden (naar objectieve medische maatstaf aanwezige) beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de gehandicapte bewoonde woning; en

  • 2.

    De beperkingen worden in de woning zelf (waaronder ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) ondervonden.

 

Ontbreekt één van de twee criteria, of ontbreken beiden, dan is afwijzing mogelijk.

4.2 Soorten woonvoorzieningen

Artikel 16 van de verordening bepaalt dat er de volgende mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

  • 1.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • 2.

    een bouwkundige of woontechnische voorziening;

  • 3.

    een niet bouwkundig of niet woontechnische woonvoorziening;

  • 4.

    een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie;

  • 5.

    een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

  • 6.

    een voorziening voor huurderving;

  • 7.

    een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen;

  • 8.

    een voorziening voor een uitraasruimte.

4.3 Primaat van verhuizing

Artikel 18 van de verordening regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt.

De gemeente heeft als uitgangspunt gekozen dat verhuizen het primaat heeft bij ingrijpende woningaanpassingen. “Ingrijpende woningaanpassingen” zijn woningaanpassingen waarvan de kosten naar verwachting hoger zullen zijn dan € 3.000,00. Naast deze financiële afweging, wordt bij het al dan niet opleggen van het primaat van verhuizen nog een groot aantal andere criteria betrokken.

 

Met behulp van het advies van de indicatiesteller beslist de gemeente uiteindelijk of verhuizing een adequate voorziening is voor de ondersteuningsbehoevende. Een afweging in deze zaak wordt echter zorgvuldig gemaakt. Hiervoor worden de consequenties per individuele aanvraag bekeken van beide opties, zowel voor de gemeente als voor de ondersteuningsbehoevende. Dit betekent dat voor iedere individuele situatie op grond van de beoordelingscriteria een andere uitkomst het resultaat kan zijn. Zorgvuldigheid in het beoordelen van individuele omstandigheden is hierbij van essentieel belang.

4.4 Primaat losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Hierbij geeft de verordening nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit. Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

 

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

 

Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

4.5 Beoordelingscriteria bij de keuze tussen verhuizing of woningaanpassing

Bij de afweging tussen verhuizen of woningaanpassing wordt aandacht besteed aan de volgende factoren:

 

a.      De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimten.

Allereerst is het van belang te bekijken of er een aangepaste of een eenvoudig aanpasbare woning beschikbaar is, of op korte termijn (binnen zes maanden) beschikbaar komt. Indien er niet-ondersteuningsbehoevenden wonen in een geschikte aangepaste woning, stimuleert de gemeente deze mensen door middel van een verhuiskostensubsidie te verhuizen. Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten voor het vrijmaken van een reeds aangepaste woning wordt verstrekt, indien hiermee wordt voorkomen dat een woningaanpassing moet plaatsvinden die meer dan € 3.000,00 kost. Wanneer de kosten voor een woningaanpassing meer bedragen dan € 3.000,00 is het primaat van verhuizen in principe van toepassing.

 

b.      Vergelijking aanpassingskosten huidige versus toekomstige woonruimte.

Om een goede kostenafweging te kunnen maken worden de aanpassingskosten van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizing (inclusief eventuele aanpassingskoten in de nieuwe woonruimte) anderzijds vergeleken. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overweging:

 

-      de kosten van de financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten;

  • huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

-      eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

-      het eventueel vrijmaken van de nieuwe woning door achterblijvers;

-      eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

c.      Volkshuisvestelijke afwegingen.

Hierbij speelt de vraag of het wel doelmatig is om nog een woning aan te passen. Het aanpassen van een ééngezinswoning voor een alleenstaande is in het algemeen niet doelmatig. Daarnaast zijn aangepaste woningen soms moeilijker verhuurbaar dan niet-aangepaste woningen. Vooral in de dorpen van Noordoostpolder blijkt het relatief moeilijk te zijn een aangepaste woning opnieuw te verhuren.

 

d.      Snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost.

Verhuizen kan soms sneller dan een woning aanpassen. Als er echter niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrijkomt is aanpassing van de huidige woonruimte van de ondersteuningsbehoevende een snellere oplossing.

Per individuele situatie wordt beoordeeld, in overleg met betrokkene, in hoeverre er snel een oplossing gerealiseerd moet zijn.

Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

e.      Sociale omstandigheden, aanwezigheid van mantelzorg.

Bij de afweging in deze zin houdt de gemeente rekening met de volgende factoren:

  • -

    de binding van de ondersteuningsbehoevende met de buurt, af te lezen aan de tijd die de ondersteuningsbehoevende in de buurt woont;

  • -

    de aanwezigheid van familie en/of vrienden binnen de woonkern;

  • -

    de aanwezigheid van mantelzorg binnen de woonkern.

 

f.       Visuele beperkingen

Indien het mensen met een visuele handicap betreft houdt de gemeente rekening met een aantal extra specifieke factoren:

  • -

    veiligheid;

  • -

    oriëntatiemogelijkheden;

  • -

    toegankelijkheid;

  • -

    herkenbaarheid;

  • -

    de scherpte en zwakte van licht.

g.      Werksituatie.

Als een ondersteuningsbehoevende door het opleggen van het primaat verder van zijn werk komt te wonen, kan dit reden zijn het primaat niet op te leggen. De beschikbare vervoersmogelijkheden spelen hierbij een belangrijke rol.

 

h.      Woonlastenconsequenties.

Er zal bij de afweging tussen verhuizen en woningaanpassing, rekening moeten worden gehouden met de woonlastenconsequenties.

 

Verhuizen naar een woning met een hogere huur kan voor de gemeente een kostenbesparing zijn, maar voor de ondersteuningsbehoevende leiden tot hogere woonlasten dan wanneer de huidige woning wordt aangepast.

 

Op basis van een rechterlijke uitspraak (CRvB, 18-08-1998, 96/9851 WVG) moet de draagkracht van de aanvrager worden meegenomen in de overwegingen. Het verschil tussen de “nieuwe” huur en de “oude” huur mag niet noemenswaardig hoger zijn dan de draagkracht van de aanvrager. Daarbij wordt rekening gehouden met de te ontvangen huurtoeslag (de maximale huurtoeslaggrens is op een ondersteuningsbehoevende in een aangepaste woning niet van toepassing). Er wordt dus uitgegaan van het verschil tussen de oude en nieuwe huur na aftrek van de huurtoeslag (of gelijksoortige tegemoetkomingen).

 

Voor ondersteuningsbehoevenden met een inkomen tot 1,5 maal het geldend sociaal minimum betekent dit dat de voor eigen rekening blijvende huurkosten van de aangeboden woning vrijwel gelijk of lager moeten zijn dan de huur van de “oude” woning. Bij een inkomen dat hoger is dan 1,5 maal het sociaal geldend minimum is een hogere huur op grond van de draagkracht wellicht wel mogelijk. Indien sprake is van een substantieel hoger woongenot, dan kan het primaat bij een hogere huur toch worden toegepast zolang het verschil tussen de woonkosten niet groter is dan de draagkracht van de aanvrager. Overigens dient een substantieel hoger woongenot aantoonbaar te zijn. Een en ander dient per aanvraag te worden beoordeeld. Zo zal een grotere woning voor een alleenstaande niet automatisch leiden tot een groter woongenot.

 

Indien men verhuist van een eigen woning naar een huurwoning, is het van belang rekening te houden met het verlies van de hypotheek en de daaraan gekoppelde belastingfaciliteiten, wat maandelijks een lager inkomen kan opleveren. Daarnaast volgt uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, 07-10-2009, nr. 07/2433 WVG) dat bij de vergelijking van de woonlasten uitgegaan dient te worden van de netto hypotheek lasten vermeerderd met Nibud-normbedragen voor opstalverzekering, onderhoud en gemeentelijke belastingen.

 

i.       Is de ondersteuningsbehoevende eigenaar of huurder van de woonruimte

Bij de afweging tussen verhuizen of aanpassen van een eigen woning houdt de gemeente rekening met zowel de emotionele als de financiële consequenties die dit voor betrokkene heeft.

Indien subsidie wordt verleend voor aanpassing van de eigen woning verbindt de gemeente hieraan de voorwaarde dat betrokkene, of zijn/haar huisgenoten, aan de gemeente doorgeeft wanneer de woning wordt verkocht. De gemeente heeft dan de mogelijkheid een ondersteuningsbehoevende te attenderen op de verkoop van deze woning, indien de woning voor betreffende ondersteuningsbehoevende geschikt lijkt.

4.6 Hoofdverblijf

Artikel 20 van de verordening dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

 

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkenezijn vaste woon- en verblijf­plaats heeft en in degemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

 

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

Artikel 21 biedt in de leden 2 tot en met 5 een uitzondering op deze hoofdregel. Wanneer de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz instelling, kan als uitzondering een woonvoorziening worden verstrekt aan één andere woonruimte. Deze woonvoorziening is dan bedoeld om de woonruimte bezoekbaar te maken. Dit bezoekbaar maken houdt in dat de ondersteuningsbehoevende de woonruimte, de woonkamer en het toilet moet kunnen bereiken. De aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte moet worden ingediend in de gemeente waar de aan te passen woonruimte staat.

4.7 Uitsluitingen

In artikel 22 van de verordening zijn de volgende woonruimte uitgesloten van het treffen van voorzieningen: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

 

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor voorzieningen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten zonder welke de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar is.

4.8 Voorwaarden voor verstrekking

Als het gaat om woonvoorzieningen zijn er nog een aantal voorwaarden, zoals in de verordening vastgelegd in artikel 23. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

 

  • a.            de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

 

Deze voorwaarde voor verstrekking ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden enz. In deze uitzonderingssituaties wordt verwacht dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst-adequate oplossing is.

Indien verhuisd wordt van een inadequate woning naar een eveneens inadequate woning, heeft men geen recht op een verhuiskostenvergoeding. De verhuizing is immers niet noodzakelijk om de problemen die de ondersteuningsbehoevende bij het wonen ondervindt langdurig op te lossen. Als bij de verhuizing van een inadequate woning naar een eveneens inadequate woning, rond die verhuizing geen overleg plaats vindt met de gemeente en er waren geschikte woningen beschikbaar, dan hoeft de gemeente niet mee te werken aan aanpassing van de nieuw betrokken woning. (Arrondissementsrechtbank Middelburg, 19 juli 2001, reg.nr.00/741 WVG, Gemeente Borsele).

 

Uitgangspunt is dat de ondersteuningsbehoevende tien jaar nadat zijn woning is aangepast, de mogelijkheid heeft naar een andere woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is vanwege beperkingen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen voor een woningaanpassing. Het staat de ondersteuningsbehoevende vrij om binnen een periode van tien jaar nadat zijn woning is aangepast te verhuizen. Echter, op dat moment bestaat geen recht op een woonvoorziening in de aanpassingskosten van de andere woning. De periode van tien jaar geldt ook voor de ondersteuningsbehoevende wiens woning niet eerder is aangepast, maar die wel verhuist vanuit een adequate woning.

Ondersteuningsbehoevenden kunne diverse legitieme gronden aanvoeren om toch binnen de gestelde termijn een aanvraag voor een woningaanpassing te doen. Eén van de redenen kan zijn dat de ondersteuningsbehoevende een andere werkkring heeft aanvaard. Een andere reden kan zijn de noodzaak tot mantelzorg niet realiseerbaar is in de woning waar de ondersteuningsbehoevende op dat moment woont. De gemeente zal in dergelijke gevallen na zorgvuldige individuele toets overgaan tot het aanpassen van een andere woning.

 

Als een ondersteuningsbehoevende vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning zoekt, moet de ondersteuningsbehoevende aantonen dat hij de laatste tien jaar niet is verhuisd.

 

  • b.            de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

 

Bij verhuizing wordt gezocht naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning. Wanneer een verhuizing niet bijdraagt aan het opheffen of verminderen van de beperkingen, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing (CRvB, 3 april 1998, reg.nr. 97/3146, gemeente Oosterhout). Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

 

  • c.            deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektronische deuropeners, aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders, het aanbrengen van extra trapleuning bij een portiekwoning.

 

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden. Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. Een uitzondering kan worden gemaakt voor een aantal voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten zonder welke de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar is (zie ook paragraaf 4.7).

 

d.     De ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud.

 

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud aan de woning voor problemen zorgen.

 

  • e. De aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

 

Voorzieningen die de het uitrustingsniveau van sociale woningbouw te boven behoren tot de eigen verantwoordelijkheid en is een afwijzingsgrond.

 

  • f.             De woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

 

Op grond van artikel 23 lid 6 van de verordening kan een woonvoorziening worden afgewezen als de ondersteuningsbehoevende verhuist of gaat verhuizen op een moment dat de verhuizing op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie ook zonder beperking algemeen gebruikelijk zou zijn.

 

In de praktijk wordt dit lid vaak toegepast als een oudere verhuist naar een gelijkvloerse woning. Voordat een verzoek om een woonvoorziening op grond van dit lid kan worden afgewezen op basis van leeftijd, is het belangrijk vast te stellen op welk moment een verhuizing als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. Een voorziening wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt als deze voor “een persoon als de aanvrager” algemeen gebruikelijk is. Met “een persoon als de aanvrager” wordt in dit verband bedoeld: “een niet ondersteuningsbehoevend persoon die zich, wat betreft leeftijd, inkomen, etc., in een vergelijkbare positie bevindt”.

 

In de verschillende levensfasen zijn bij iedereen momenten aan te geven waarop een wijziging in leefomstandigheden, waaronder een verhuizing, een logisch vervolg is. In de levensloop van de meeste mensen worden 5 levensfasen doorlopen (“Algemeen deel van Rapport verkenning levensloop, aangeboden aan Tweede Kamer door Staatssecretaris Verstand, 22-01-2002, Blz. 8):

  • 1.

    Jeugd                                  ( 0 tot 15 jaar)

  • 2.

    Jongvolwassenheid                (15 tot 30 jaar)

  • 3.

    Volwassenheid                      (30 tot 60 jaar)

  • 4.

    Actieve ouderdom                  (60 tot 80 jaar)

  • 5.

    Afhankelijke ouderdom            (80+)

Overigens zijn de hier genoemde leeftijdsgrenzen slechts gemiddelden die per individu kunnen verschillen.

 

Naarmate mensen ouder worden, blijken hun woonwensen te veranderen en tegelijkertijd blijkt ook hun hulp- en zorgbehoefte toe te nemen. Zo blijken omstreeks de 60-jarige leeftijd de woonwensen van mensen te veranderen als gevolg van diverse gebeurtenissen, zoals:

  • -

    het laatste kind heeft het ouderlijk huis verlaten;

  • -

    pensionering;

  • -

    het optreden dan wel toenemen van ouderdomsgebreken;

  • -

    het overlijden van de partner.

 

Bij ouderen van boven de 75 jaar, blijkt dat met name de hulp- en zorgbehoefte toeneemt (§ 2.4, “Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen”, Rapportage ouderen 2004, M.M.Y. de Klerk (red.), SCP, mei 2004). Van deze ouderen kampt meer dan 75% met matige tot ernstige beperkingen. Bij ouderen vanaf 75 jaar neemt ook het percentage toe (>50%) dat niet (meer) met een partner samenwoont (§ 2.3, “Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen”, Rapportage ouderen 2004, M.M.Y. de Klerk (red.), SCP, mei 2004), waardoor er ook om die reden behoefte ontstaat aan kleinere huisvesting.

 

Uit het voorgaande blijkt dat met name bij ouderen van 75 jaar en ouder de behoefte aan en noodzaak voor kleinere en gelijkvloerse huisvesting toeneemt. Als een verhuizing plaatsvindt naar een woning die past bij de levensfase/leeftijd van de oudere, kan de verhuizing als een gebruikelijke stap worden beschouwd en daarmee aangemerkt worden als een algemeen gebruikelijke verhuizing. Op grond hiervan mag daarom van ouderen worden verwacht dat zij er rekening mee houden dat zij na hun 75e levensjaar wellicht moeten verhuizen naar een woning die past bij de laatste levensfase. Dit betekent dat zij daar ook in financiële zin rekening mee moeten houden door hiervoor tijdig te reserveren.

 

In het kader van ouderhuisvesting wordt in dit verband vaak gesproken over een zgn. “nultredenwoning”. Een “nultredenwoning” is een woning die zonder trappen van buitenafbereikbaar is en waarbij de “primaire ruimtes” (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal 1 slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden.

 

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van leeftijd en een algemeen gebruikelijke verhuizing is daarom als volgt. Indien men 75 jaar of ouder is en men verhuist naar een “nultredenwoning”, dan wordt deze verhuizing beschouwd als een algemeen gebruikelijke verhuizing op grond van leeftijd. Er bestaat dan geen recht op een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo. Indien men niet heeft kunnen reserveren voor de verhuiskosten, dan kan eventueel een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand.

 

  • g.            De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woning  die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een Awbz-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg,

 

Verhuizingen naar Awbz- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wet valt. Deze mensen kunnen niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen.

Voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning wordt evenmin geen woonvoorziening verstrekt.

Een verhuizingen om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen is in beginsel  algemeen gebruikelijk de aanvraag voor een woonvoorziening wordt om die reden geweigerd.

 

h.     Er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

 

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is geen aanspraak op woonvoorzieningen.

4.9 Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden aan een ondersteuningsbehoevende die verhuist naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning.

 

Overwegingen voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de  verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding aan ondersteuningsbehoevenden zijn verder in de vorige paragraaf genoemd.

Als verhuizing medisch geïndiceerd is voor meerdere ondersteuningsbehoevenden die wonen in dezelfde woning, en die gezamenlijk gaan verhuizen naar een adequate woning, wordt slechts eenmaal een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend.

 

Indien een ondersteuningsbehoevende verhuist ten gevolge van gezinsuitbreiding wordt slechts een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend als de gezinsuitbreiding heeft geleid tot beperkingen in de woning. Hierbij geldt dat twee kinderen een slaapkamer kunnen delen, mits deze qua oppervlakte toereikend is.

 

Overigens wordt ook geen tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekt als een ondersteuningsbehoevende voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten voor het vrijmaken van een reeds aangepaste woning wordt verstrekt, indien hiermee wordt voorkomen dat een woningaanpassing moet plaatsvinden die meer dan € 5.600,00 kost.

 

Met ondersteuningsbehoevenden die voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten in aanmerking komen wordt niet afgerekend op declaratiebasis. Wel dienen ondersteuningsbehoevenden een gereedmeldingsformulier aan de gemeente te sturen waaruit blijkt dat ze zijn verhuisd naar een voor hen adequate woning, overeenkomstig datgene wat geadviseerd is. Hierna kan worden overgegaan tot uitbetaling. Overigens is de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten niet kostendekkend.

Binnen 15 maanden nadat de tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten is toegekend dient de cliënt verhuisd te zijn naar een adequate woning. Het hierboven genoemde gereedmeldingsformulier dient men naar de gemeente toe te sturen om aan te tonen dat men verhuisd is. Is men binnen deze termijn niet verhuisd, dan wordt via een heronderzoek bekeken wat de reden is waarom men niet is verhuisd. Individueel wordt dan bekeken, afhankelijk van de reden, of de termijn verlengd moet worden of niet.

 

Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is vastgelegd in het besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder artikel 14 lid 1. Het betreft een gemaximeerde vergoeding en bedraagt maximaal € 2.653,00.

 

Het aanbod van woningen via Mercatus woondiensten :

In de Noordoostpolder op de woningpagina van Mercatus woondiensten (www.mercatus.nl) worden alle woningen aangeboden die verhuurd kunnen worden. Er is een apart deel opgenomen waarin seniorenwoningen en aangepaste woningen worden vermeld. De aanvrager dient deze pagina te raadplegen. Is er een geschikte woning bij, dan moet de aanvrager het urgentieformulier van Mercatus woondiensten invullen en opsturen naar Mercatus, gezamenlijk met een kopie van de brief waarin staat vermeld dat de aanvrager recht heeft op een tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten (de indicatie). Op de website staat precies beschreven hoe de urgentieprocedure werkt (onder brochures). Bij de toewijzing van de woning wordt door Mercatus rekening gehouden met de indicatie van de gemeente.

 

Beschikbaar houden van aangepaste woningen voor ondersteuningsbehoevenden :

Een eenmaal aangepaste woning moet bij voorkeur ook in de toekomst weer aan een andere ondersteuningsbehoevende worden toegewezen. Op de volgende wijze wordt dit bevorderd:

  • -

    De aangepaste woningen worden geregistreerd.

  • -

    Er wordt bevorderd dat woningen die specifiek geschikt zijn voor ondersteuningsbehoevenden met voorrang aan iemand uit deze doelgroep wordt toegewezen.

  • -

    Er wordt een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend aan niet-ondersteuningsbehoevenden die een aangepaste woning vrijmaken voor een ondersteuningsbehoevende.

4.9.1 Woningsanering

Een woningsanering valt onder artikel 16 lid 1 sub a van de verordening, te weten een tegemoetkoming in de (verhuis- en) herinrichtingskosten.

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts.

 

In de regel kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

 

Bij een noodzakelijke vervanging in verband met CARA komt zowel de vervanging van vloerbedekking als gordijnen in aanmerking voor een vergoeding.

De woningsanering in verband met CARA beperkt zich tot de ruimten die door de ondersteuningsbehoevende het meest worden gebruikt en waarvan de CARA-verpleegkundige de noodzaak tot sanering heeft vastgesteld. In het algemeen gaat het dan om de slaap- en woonkamer. De keuken en slaapkamers van huisgenoten (inclusief kinderen) komen daarom niet voor sanering in aanmerking. Bij vervanging door rolstoeltapijt wordt de vloerbedekking in alle kamers, die door de ondersteuningsbehoevende moeten worden gebruikt, vervangen.

In geval van een verhuizing die niet op grond van beperkingen heeft plaatsgevonden, gaat de gemeente ervan uit dat inrichtingskosten algemeen gebruikelijke kosten zijn: kosten die ook een niet-ondersteuningsbehoevende moet maken bij verhuizing. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Een voorwaarde is verder dat de overige gezinsleden maatregelen moeten nemen om schadelijke effecten te voorkomen (bijvoorbeeld niet roken in de kamer in het bijzijn van het kind). Doen zij dit niet, dan wordt de woonkamer niet gesaneerd. Bovendien wordt van een ondersteuningsbehoevende verwacht dat hij/zij bij de inrichting van de woning rekening houdt met de aard van de beperking en de problemen die hiermee gepaard gaan. Concreet betekent dit dat wanneer een verhuizing plaatsvindt nadat een beperking zich heeft gemanifesteerd, er geen financiële tegemoetkoming meer wordt verstrekt voor woningsanering. Problemen die dan ontstaan, zijn het gevolg van de aard van de in de woning gebruikte materialen en de problemen hadden door de ondersteuningsbehoevende kunnen worden voorzien.

 

Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de een reguliere afschrijftermijn van 8 jaar op de bestaande stoffering. Als de bestaande stoffering volgens deze afschrijftermijn aan vervanging toe zou zijn (dus ouder dan 8 jaar), dan wordt er geen vergoeding verstrekt. Het vervangen van de stoffering kan na 8 jaar immers als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Indien de bestaande stoffering niet ouder is dan 8 jaar, kunnen de kosten (gedeeltelijk) worden vergoed volgens onderstaand schema:

1-2 jaar        : 100%

2-4 jaar        :   75%

4-6 jaar        :   50%

6-8 jaar        :   25%

 

In het kader van de Wmo komen alleen vloerbedekking en gordijnen voor sanering in aanmerking. Voor de vergoeding van deze zaken wordt aangesloten bij de normbedragen van het NIBUD.

 

De voorziening wordt in de vorm van financiële tegemoetkoming verstrekt. Het betreft een gemaximeerde vergoeding en bedraagt maximaal € 2.653,00.

4.10 Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

In deze paragraaf wordt het beleid weergegeven voor die situaties dat een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening de goedkoopst adequate oplossing is.

4.10.1 De procedure

De procedure voor de aanvraag van een  bouwkundige of woontechnische woonvoorziening gaat als volgt:

 

1.       Vaststellen programma van eisen.

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op. In sommige situaties vraagt de gemeente zelf offertes aan bij bouwbedrijven.

 

Het is mogelijk om een financiële tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeven van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd. In de tabel is het aantal m2 vermeld waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

 

 

Soort vertrek

Aantal m² bij aanbouw

Aantal m²  bij uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

1 persoonsslaapkamer

10

4

2 persoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

 

 

- wastafelruimte

2

1

- doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

Berging

6

4

 

 

 

 

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden deze maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserend arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden.

 

Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg  en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor ene financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m².

 

Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als er sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten en de taakverdeling dusdanig is dat betrokkene grotendeels verantwoordelijk is voor de keukenactiviteiten. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer deze activiteiten ook door andere gezinsleden kunnen worden gedaan, bijv. het in- en uitladen van de wasmachine, er geen compensatieplicht voor de gemeente aanwezig is (CrvB15-10-1999 98/3699). Bij aanpassingen aan de keuken worden in het kader van een renovatie alleen de meerkosten van de, aan de beperking gerelateerde, aanpassingen van de keuken vergoed.

 

2.       Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt.

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming. 

 

3.       Het college geeft toestemming.

Het college geeft vervolgens toestemming voor de bouwkundige of technische woonvoorziening, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft.

 

4.       De eigenaar voert uit.

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

 

5.       Het college controleert.

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of technische woonvoorziening indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats.

De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

        

6.       Uitbetaling en gereedmelding.

Na de voltooiing van de werkzaamheden dient de woningeigenaar of huurder binnen 15 maanden een gereedmeldingsformulier met facturen betreffende de werkzaamheden in te leveren en wordt de definitieve financiële tegemoetkoming bepaald. Bij de gereedmelding dient een verklaring te zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding wordt tevens beschouwd als een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning, de huurder of het bedrijf dat de kosten heeft gemaakt.

Diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

 

4.10.2 Aard van verstrekking en meerkosten

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het programma van eisen, waarbij de goedkoopst adequate voorzieningen voor vergoeding in aanmerking komen. Kostenverhogende materialen voor een hoger kwaliteitsniveau, zoals luxe tegels of sanitair in kleur, evenals niet noodzakelijke extra werkzaamheden, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze meerkosten komen voor rekening van de huurder of woningeigenaar. Deze meerkosten zijn niet van invloed op de draagkracht van de ondersteuningsbehoevende.

 

Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing kan aangesloten worden bij de eisen zoals deze in het Bouwbesluit zijn geformuleerd. Aan de hand van dit niveau wordt vastgesteld hoe hoog de financiële tegemoetkoming is.

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. (artikel 14 lid 2 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder).

4.10.3 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

4.10.4 Terugbetaling bij verkoop

Het aanpassen van eigen woningen kan leiden tot een waardevermeerdering van deze woning. De eventuele meerwaarde komt ten goede aan de gemeente als het huis vervreemd wordt. In het algemeen zal een waardervermeerdering zich uitsluitend voordoen bij een aan- of uitbouw van de woning. Het toepassen van het anti-speculatiebeding beperkt zich daarom tot dergelijke aanpassingen.

 

In de verordening is geregeld dat de terugbetaling alleen plaatsvindt wanneer belanghebbende de woning vervreemdt binnen tien jaar nadat de voorziening is aangebracht. De meerwaarde van de woning dient geheel te worden terugbetaald tot het door de gemeente geïnvesteerde bedrag, mits de meerwaarde hoger is dan het door de gemeente geïnvesteerde bedrag. Is de meerwaarde lager of gelijk dan het door de gemeente geïnvesteerde bedrag, dan moet deze meerwaarde geheel worden terugbetaald.

 

De meerwaarde wordt bepaald op grond van taxatie door een onafhankelijk taxateur. Deze taxatie vindt plaats na de gereedmelding van de aanpassing. De taxatiekosten komen voor rekening van de gemeente.

4.11 Een niet-bouwkundig of niet-woontechnische woonvoorziening

Het gaat hierbij om de volgende voorzieningen:

  • -

    patiëntenliften;

  • -

    douche-hulpmiddelen, toilethulpmiddelen, zoals een losse douchestoel of toiletstoel zonder of met wielen, een douchebrancard, glijplank, badplank;

  • -

    aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen.

4.11.1 Patiëntenliften

Er zijn zowel mobiele als vaste (onroerende) patiëntenliften. Een vaste patiëntenlift valt onder de bouwkundige en woontechnische woonvoorziening.

 

Voor het maken van een keus wordt gelet op de volgende factoren:

  • -

    de te verwachten transfers en hun bestemming;

  • -

    de mogelijkheden van de ondersteuningsbehoevende;

  • -

    de indeling van de woning en de aanwezige inrichtingselementen;

  • -

    de beschikbare ruimte;

  • -

    de noodzakelijke lichamelijke ondersteuning van de ondersteuningsbehoevende.

De adviseur doet hierover een uitspraak.

 

Indien wordt overgegaan tot verstrekking van een patiëntenlift wordt deze in bruikleen verstrekt door de gemeente of in de vorm van een PGB. Indien een vaste patiëntenlift aan de eigenaar, niet de bewoner, van de woning wordt verstrekt wordt deze middels een financiële tegemoetkoming verstrekt.

4.11.2 Douchehulpmiddelen, toilethulpmiddelen

Losse hulpmiddelen, met uitzondering van transferhulpmiddelen, voor gebruik in de "natte cel" en het toilet vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente in het kader van de Wmo (b.v. badzitjes, badplanken, douchestoel, douchewagens, douchebrancards, toiletstoelen).

 

De overige ADL-hulpmiddelen (voor het aan- en uitkleden, slapen, eten, drinken, zitten) vallen onder de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar in het kader van de Awbz.

 

De adviseur moet in het advies aangeven welke voorziening het goedkoopst adequaat is: bijvoorbeeld een aard- en nagelvast douchezitje of een losse douchestoel.

 

Losse hulpmiddelen worden in natura of in de vorm van een PGB verstrekt. Bij verstrekking in natura (categorie 9a t/m 9d) geldt dan ook dat deze in eigendom worden verstrekt. Losse hulpmiddelen die buiten het kernassortiment vallen en een netto waarde hebben gelijk aan of minder dan €300,-, zoals bijvoorbeeld een badplank, worden eveneens in eigendom verstrekt. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

4.11.3 Aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen

Het betreft hier aankleedvoorzieningen voor ondersteuningsbehoevende kinderen en/of voor ondersteuningsbehoevende verzorgers van (niet ondersteuningsbehoevende) kinderen.

Er geldt een maximum leeftijd van vier jaar om voor de voorziening in aanmerking te komen. Voor een kind dat ouder is dan 4 jaar wordt een aankleedtafel als bouwkundige of woontechnische aanpassing beschouwd, zodat op deze voorzieningen de algemene richtlijnen ten aanzien van bouwkundige of woontechnische aanpassingen van toepassing zijn.

 

De verstrekking vindt plaats in de vorm van een PGB of in natura middels een bruikleenovereenkomst. Alleen de meerkosten ten opzichte van de standaardvoorziening (bijv. commode) worden vergoed.

4.12 Een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie

Ook de kosten van onderhoud, controle en reparatie van bepaalde woningaanpassingen komen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Het gaat met name om liften, elektrische deuropeners en dergelijke. Voor een overzicht hiervan zie artikel 14 lid 3 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder. De kosten worden voor 100% vergoed op declaratiebasis. De eigenaar van de woning, of de gemeente in geval van bruikleenverstrekking, draagt zorg voor het onderhoud, de keuring en de reparatie.

 

Ook zelf geplaatste trapliften (dus niet geplaatst in het kader van de Wmo) kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van deze kosten. Een voorwaarde wordt hieraan gesteld: de traplift moet medisch noodzakelijk zijn.

 

Er zijn afspraken gemaakt met de firma Ooms voor het onderhoud van de traplift die in bruikleen zijn verstrekt. Voor de eerste vijf jaren geldt een all-in garantie die eenmalig bij aanschaf van de nieuwe lift in rekening wordt gebracht door de firma Ooms bij de gemeente. Hierin zijn de jaarlijkse servicebeurt, arbeid, materiaal en voorrijkosten opgenomen. Voor liften die over meerdere verdiepingen lopen of zijn voorzien van een inschuifbare uitloop geldt een toeslag van 25%. Wordt de lift in depot van Ooms opgeslagen, dan wordt gedurende de opslag de garantietijd stopgezet. Na herplaatsing loopt het all-in contract weer verder tot de eerste vijf jaren zijn verstreken. Na afloop van de all-in garantie treedt een onderhoudscontract in werking.

 

Reparatiekosten voor elektrische deuropeners vallen onder de verantwoordelijkheid van de Wmo. Er worden echter geen nieuwe onderhoudscontracten meer afgesloten voor elektrische deuropeners.

 

De voorziening kan worden verstrekt in natura, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud en keuring van een woonvoorziening is nader uitgewerkt in artikel 14 lid 3 van het besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van reparatie van een woonvoorziening wordt bepaald aan de hand van de werkelijk gemaakte kosten (artikel 14 lid 4 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder).

4.13 Een voorziening voor tijdelijke huisvesting

In de gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woning moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Deze vergoeding wordt slechts versterkt als het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden.

De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in tijdelijke huisvesting als het gaat om het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum van € 604,00 (artikel 14 lid 6 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder). De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de tijdelijke huisvesting als het gaat om het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning is een gemaximeerde vergoeding en wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum van € 1.204,00.

4.14 Een voorziening voor huurderving

De huurdervingsregeling opgenomen in de verordening geldt zowel voor sociale als particuliere verhuurders.

Om in aanmerking te komen voor huurderving moeten verhuurders een aanvraag indienen bij de gemeente. Er is een speciaal aanvraagformulier ontwikkeld voor dit verzoek. De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving van een woning die voor meer dan € 4.697,00 maar minder dan € 11.742,00 is aangepast wordt vastgesteld op grond van de kale huur van de woonruimte met een maximum per maand op basis van het in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag vastgestelde huurgrens. De tegemoetkoming wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand niet voor vergoeding in aanmerking komt (artikel 14 lid 7 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder).

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving van een woning die voor meer dan € 11.742,00 is aangepast wordt vastgesteld op grond van de kale huur van de woonruimte met een maximum per maand op basis van heet in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag vastgestelde huurgrens. De tegemoetkoming wordt verstrekt voor een periode van maximaal één jaar, waarbij de eerste maand niet voor vergoeding in aanmerking komt (artikel 14 lid 8 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder).

4.15 Een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen

Uitgangspunt is dat zo min mogelijk aangebrachte woonvoorzieningen worden verwijderd. De verhuurder kan, in geval van woningaanpassing, van de ondersteuningsbehoevende niet eisen dat bij het verlaten van de woning alles in de oorspronkelijke staat hersteld moet worden. De gemeente kan daarom een voorziening verstrekken voor het verwijderen van woonvoorzieningen. De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Voor een aanvraag om een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen is een speciaal aanvraagformulier ontwikkeld.

Voorwaarden voor het verstrekken van de financiële tegemoetkoming zijn:

  • -

    de band tussen de woning en de persoon met een beperking of probleem is verbroken;

  • -

    het is aannemelijk dat de woning niet binnen zes maanden opnieuw verhuurd kan worden aan een persoon met een beperking of probleem die is aangewezen op een woning met de betreffende voorzieningen;

  • -

    door de aanwezigheid van de betreffende voorzieningen kan de woning niet verhuurd worden aan een persoon zonder beperking of probleem.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen bedraagt 50% van de totale verwijderingskosten, nadat op dit bedrag €480,00 in mindering is gebracht (artikel 14 lid 9 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder).

Voor het verwijderen van een in bruikleen geplaatste traplift zijn afspraken gemaakt met de firma Ooms. Voor het demonteren van de lift en het in opslag nemen wordt door de firma Ooms een vast bedrag in rekening gebracht.

4.16 Een voorziening voor een uitraasruimte

In het kader van de Wmo kan een voorziening toegekend worden voor de realisering van een uitraasruimte. Een uitraasruimte is een kamer (verblijfsruimte) waarin een psychisch ondersteuningsbehoevende die gedragsproblemen heeft zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er is sprake van een psychische handicap. De belemmering wordt niet rechtstreeks ondervonden a.g.v. lichamelijke beperkingen, maar de psychische beperking kan wel tot gedragsproblemen leiden, zoals zelfverwonding, vernielzucht ongeconcentreerde driftbuien of apathie.

 

De uitraasruimte is bedoeld om de psychisch ondersteuningsbehoevende die dergelijke problemen ondervindt tegen zichzelf te beschermen, alsmede om ouders/verzorgers in staat te stellen om beter toezicht uit te oefenen. De uitraasruimte moet primair het belang van de ondersteuningsbehoevende dienen. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen om de belangen van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan is geen sprake van een uitraasruimte.

 

Hoe zo’n ruimte er precies uit moet zien hangt af van de individuele situatie. Het betreft een aparte ruimte om tot rust te komen van 6-9 m2. Vaak met zo min mogelijke losse voorwerpen. Inrichtingselementen en zaken voor zorg- of oppas (bijvoorbeeld en camerasysteem) vallen niet onder de compensatieplicht, tenzij de veiligheid van de ondersteuningsbehoevende in het geding komt. Ook geluidsisolatie om huisgenoten of buren tegen lawaai te beschermen valt niet onder de compensatieplicht.

 

Een arts en ergonomisch adviseur bepalen de noodzaak en de eisen voor een uitraasruimte. In het algemeen zal sprake zijn van het aanpassen van een bestaande slaapkamer.

 

Criteria:

  • 1.

    Het is van belang om allereerst te beoordelen of het gaat om een persoon die ondersteuningsbehoevend is in de zin van de Wmo. Een kind met ADHD valt hier in het algemeen niet onder, er is immers geen sprake van aantoonbare beperkingen bij het wonen, nog van het zich binnen- of buiten de woning verplaatsen;

  • 2.

    Is er sprake van een gedragsstoornis (niet corrigeerbaar, onhanteerbaar gedrag);

  • 3.

    Is er sprake van ontremd gedrag.

 

De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten (artikel 14 lid 2 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder).

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Inhoud hoofdstuk 5

5.1

Inleiding

5.2

Soorten vervoersvoorzieningen

5.3

Recht op een voorziening

5.4

Primaat van het collectief vervoer

5.5

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

5.6

De vervoersbehoefte

5.6.1

Het verplaatsingsgedrag

5.6.2

Het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming

5.6.3

Frequentie van verplaatsen

5.7

Een algemene voorziening

5.8

Collectieve vervoersvoorziening

5.8.1

Vervoergebied

5.8.2

Operationele tijden

5.8.3

Prioriteitsritten

5.8.4

Combinatie van ritten

5.8.5

Tarieven

5.8.6

Kinderen tot 4 jaar

5.8.7

Dieren

5.8.8

Bereikbaarheid Regiotaxi Flevoland

5.8.9

Voorwaarden specifiek voor Wmo-geïndiceerden

5.8.10

Collectief vervoer en begeleiding

5.8.11

Gezinspas

5,9

Een voorziening in natura of een PGB

5.9.1

De lease-auto en aanpassing van een lease-auto

5.9.2

Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

5.9.3

Een open elektrische buitenwagen (scootermobiel/aanpassing scootermobiel)

5.9.4

Een ander verplaatsingsmiddel

5.9.4.1

Fietsvoorzieningen

5.9.4.2

De fiets met drie of vier wielen

5.9.4.3

De tandem of duofiets

5.9.4.4

De tandemet of fiets met hulpmotor (Spartemet)

5.9.4.5

Rolstoelfiets

5.9.4.6

Fiets-rolstoel-trekdeel (koppeling tussen normale fiets en rolstoel)

5.9.4.7

Handbike-tracker

5.9.4.8

Aangepaste kinderfietsen

5.9.4.9

Autozitjes en fietszitjes

5.9.4.10

Speelvoertuigen

5.10

Financiële tegemoetkoming in de kosten

5.10.1

Gebruik van eigen auto, bruikleenauto of lease auto, taxi, rolstoeltaxi

5.10.2

Aanpassing van de eigen auto

5.10.2.1

Meerkosten auto in speciale uitvoering

5.10.3

Medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer

5.11

Korting op de financiële tegemoetkoming

5.12

Ondersteuningsbehoevenden in Awbz-instellingen

5.1 Inleiding

Wanneer een persoon beperkingen ondervindt bij het lokaal verplaatsen, is het College verplicht deze beperkingen te compenseren door het verstrekken van een vervoersvoorziening.

5.2 Soorten vervoersvoorzieningen

Artikel 27 van de verordening bepaalt dat er de volgende mogelijkheden zijn om een vervoersvoorziening te verstrekken:

  • 1.

    een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening.

  • 2.

    een voorziening in natura of een PGB voor:

    - een lease-auto;

    - aanpassing van een lease-auto;

    - een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    - een open elektrische buitenwagen;

    - een ander verplaatsingsmiddel.

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    - gebruik van eigen auto;

    - aanpassing van de eigen auto;

    - gebruik van bruikleenauto of lease-auto;

    - gebruik van taxi;

    - gebruik van rolstoeltaxi;

    - aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    - medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

5.3 Recht op een voorziening

Vervoersvoorzieningen zijn bedoeld om de beperkingen die de ondersteuningsbehoevende ondervindt bij het verplaatsen buitenshuis op te heffen of te verminderen.Mobiliteitsbeperking is een stoornis in het vermogen van een individu om zich te verplaatsen van het ene naar het andere punt op een wijze die de situatie verlangt. Met verplaatsen wordt bedoeld het zich in en om de woning bewegen en het afleggen van langere afstanden buitenshuis.

 

Op grond van de verordening kan men in aanmerking komen voor een algemene vervoersvoorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening, indien aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken. Tevens kan een ondersteuningsbehoevende hiervoor in aanmerking worden gebracht als het gebruik van openbaar vervoer op grond van cognitieve of visuele beperkingen uitsluitend mogelijk is met begeleiding en van een algemene voorziening gebruik kan worden gemaakt zonder begeleiding.

 

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstands-criterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.

 

Komt men op grond van deze criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop” en “fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor niet-ondersteuningsbehoevenden het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. Als op beide terreinen problemen bestaan moet op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen noodzakelijk zijn. Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot maximaal 100 meter) moet ingevolge de jurisprudentie van de CRvB op beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven.

5.4 Primaat van het collectief vervoer

Bij de keuze van de juiste vervoersvoorziening wordt het primaat gelegd bij het collectief vervoer. Bij een indicatie voor een vervoersvoorziening wordt daarom in eerste instantie onderzocht of het collectief vervoer als een adequate vervoersvoorziening kan worden aangemerkt. Andere mogelijke vervoersvoorzieningen worden slechts beoordeeld, als:

 

  • 1.

    de ondersteuningbehoevende door de aard van zijn beperking geen gebruik kan maken van het collectief vervoer;

  • 2.

    er geen collectief vervoer aanwezig is.

 

Ook in situaties dat een ondersteuningsbehoevend kind jonger dan 16 jaar is, is collectief vervoer in principe een adequate voorziening.

 

In aanvulling op het collectief vervoer kunnen voorzieningen in natura worden toegekend. Als sprake is van een zeer beperkte loopafstand van maximaal 100 meter, dan is er volgens de CRvB reden een (aanvullende) vervoersvoorziening aan te bieden voor de korte vervoersafstanden. Het collectief vervoer wordt namelijk voor deze korte afstand niet geschikt geacht.

 

Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt dat bij onbeheersbare incontinentie of bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet adequaat geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

Als collectief vervoer niet adequaat is of niet aanwezig is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden.

5.5 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Boven de inkomensgrens van 1,5 maal het geldend sociaal minimum van een ongehuwd persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen, worden de volgende voorzieningen niet verleend.

  • 1.

    Een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • 2.

    Een voorziening in natura of een PGB voor een lease-auto;

  • 3.

    Een voorziening in natura of een PGB voor aanpassing van een lease-auto;

  • 4.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van eigen auto;

  • 5.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van bruikleen auto of lease-auto;

  • 6.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van taxi;

  • 7.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van rolstoeltaxi.

 

Reden hiervoor is dat het bezit en gebruik van een auto boven deze inkomensgrens, als algemeen gebruikelijk wordt gezien.

Er gelden twee bijzondere bepalingen in verband met het collectief vervoer.

Ten eerste wordt bij een aanvraag voor het collectief vervoer het inkomen van de aanvrager getoetst indien deze aanvrager een meerderjarig inwonend kind betreft. Bij een minderjarig inwonend kind wordt het gezinsinkomen getoetst.

Ten tweede wordt ten behoeve van personen woonachtig in een gezinsvervangend tehuis een uitzondering gemaakt op het algemeen gebruikelijke karakter. Zij komen allemaal (ongeacht hun inkomen) in aanmerking voor het collectief vervoer. Het feit dat zij wel of geen begeleiding nodig hebben bij het vervullen van hun vervoersbehoefte doet hier niet aan af.

5.6 De vervoersbehoefte

Bij het onderzoek naar de goedkoopste adequate vervoersvoorziening is het noodzakelijk de vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende vast te stellen. Deze behoefte wordt onderzocht aan de hand van de volgende kenmerken:

 

  • 1.

    verplaatsingsgedrag;

  • 2.

    het verplaatsingsmotief (waarom);

  • 3.

    de verplaatsingsbestemming (waarheen);

  • 4.

    de frequentie van verplaatsen (hoe vaak).

5.6.1 Het verplaatsingsgedrag

Wanneer het tegendeel niet duidelijk blijkt gaat de gemeente er, op beleidsmatige gronden, vanuit dat de vervoersbehoefte enigszins gerelateerd is aan de leeftijd. In navolging van het Wwb-beleid wordt er daarom van uitgegaan dat:

  • a.

    kinderen jonger dan 5 jaar geen vervoersprobleem hebben voor zover betrekking hebbend op begeleiding en gesloten vervoer. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou zijn worden individueel beoordeeld. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval met kinderen jonger dan 5 jaar die vanwege gebruik van een speciale wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer kunnen reizen.

  • b.

    kinderen van 5 tot en met 11 jaar geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte hebben; Ze worden bijna altijd begeleid door de ouders.

  • c.

    kinderen van 12 tot en met 15 jaar zich ontwikkelen in de richting van volwassen verplaatsingsgedrag waarbij steeds vaker en verder weg wordt gegaan.

  • d.

    kinderen vanaf 16 jaar een volwassen en zelfstandig verplaatsingsgedrag hebben.

 

Gevallen waarin bovenstaande uitgangspunten onredelijk werken, worden individueel beoordeeld.

5.6.2 Het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming

- Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele of religieuze instellingen, maar ook het vervoer in verband met therapie of het bezoeken van medische behandelaars (CRvB, 28-01-2009, nr. 08/2273 WVG). Laatstgenoemde geldt alleen indien men niet in aanmerking komt voor een vergoeding in verband met zittend ziekenvervoer zoals bedoeld in artikel 2.14 Besluit Zorgverzekering (voor slechts 4 omschreven groepen zijn er nog mogelijkheden). Als de ondersteuningsbehoevende van deze regeling gebruik kan maken, dan is dit voorliggend op de Wmo.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootermobielen of een meeneembare scootermobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een Awbz-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.

Onder de Wvg is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht.

 

Artikel 31, lid 2 van de verordening geeft, als gevolg van de jurisprudentie van de CRvB aan welke omvang in kilometers geboden moet worden. Op basis van dit artikel moet iedereen tenminste 1500 kilometer, met een uitloop (bandbreedte) van 500 km, af kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die zijn verstrekt. Op deze manier wordt een compensatie geboden die voldoet aan de Wvg-jurisprudentie van de CRvB.

 

  • - Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

 

  • - Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de CRvB bepaald. De CRvB gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

 

  • - Vervoer in verband met dagbehandeling/dagopvang

Het vervoer naar dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging.

Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de Awbz spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in Awbz-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

  • - Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.

 

  • - Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de CRvB.

 

  • - Vervoer voor Awbz-instellingsbewoners.

Op basis van artikel 2 van de Wvg werd een wettelijk onderscheid gemaakt tussen de reguliere inwoners van de gemeente en de in de gemeente woonachtige Awbz-bewoners. Dat onderscheid werd via een ministeriële regeling, de Regeling sociaal vervoer Awbz-instellingen, voor wat betreft vervoersvoorzieningen weer ongedaan gemaakt voor Awbz-bewoners.

 

Onder de Wmo is het wettelijk onderscheid tussen Awbz-bewoners en overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt overigens niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte van Awbz-bewoners.

Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen.

 

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt met name aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere Awbz-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereiden. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de Awbz-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening  gehouden.

 

Bijvoorbeeld door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien.

 

  • - Begeleiding bij het vervoer van Awbz-bewoners

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij Awbz-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere Awbz-instellingen geldt een beperking bij de compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

 

  • - Weekendvervoer voor Awbz-bewoners

Onder de Wvg is de omvang van de zorgplicht voor Awbz-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor Awbz-bewoners en overige voor bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor Awbz-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de Wmo voor Awbz-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.

 

De reguliere compensatieplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel compensatieplicht is voor regionaal vervoer voor Awbz-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - compensatieplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte Awbz-bewoners van grote instellingen is deze situatie onder de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de compensatieplicht valt.

 

Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de Awbz-bewoners aan het ouderlijk huis

 

Recreatief vervoer voor Awbz-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wmo-compensatieplicht.

 

  • - Bovenregionaal vervoer

Bovenregionaal vervoer valt alleen onder de compensatieplicht als sprake is van dreigende vereenzaming(sociaal isolement) doordat de ondersteuningsbehoevende binnen het zorggebied geen sociale contacten heeft kunnen opbouwen en de door de ondersteuningsbehoevende te bezoeken bovenregionale contacten niet op bezoek kunnen komen bij de ondersteuningsbehoevende, noch het contact anderszins onderhouden kan worden (bijvoorbeeld per telefoon). Verplaatsingsbehoefte door het beoefenen van hobby’s of vrijwilligerswerk of door het willen onderhouden van bovenregionale contacten valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente, tenzij dit leidt tot een sociaal isolement.

 

5.6.3 Frequentie van verplaatsen

Onder frequentie van verplaatsen wordt verstaan het aantal verplaatsingen per dag. De gemiddelde Nederlander komt tot vier à vijf verplaatsingen per dag. Hierbij wordt heen en terug als een aparte verplaatsing gerekend. Deze gemiddelde frequentie van verplaatsingen wordt gedekt met het begrip "leven van alle dag".

Wanneer de ondersteuningsbehoevende zich minder dan twee keer per maand verplaatst, is in het algemeen  in het kader van de Wmo geen sprake van een noodzaak tot het verminderen van de mobiliteitsbeperkingen voor het leven van alle dag. Voor het verstrekken van een voorziening ter vermindering van de mobiliteitsbeperkingen van de ondersteuningsbehoevende, wordt het minimum aantal verplaatsingen op twee keer per maand gesteld.

5.7 Een algemene voorziening

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief op kunnen lossen.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • -

    Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;

  • -

    Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • -

    Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

 

Algemene voorzieningen op het terrein van de vervoersvoorzieningen moeten nog ontwikkeld worden. Te denken valt aan een scootermobielpool voor personen die slechts in beperkte mate van een scootermobiel gebruik kunnen/willen maken. Voor hen kan een dergelijke pool een adequate oplossing zijn, terwijl daar tegenover staat dat bespaard wordt ten aanzien van permanent verstrekte scootermobielen. Het gaat dus om (zeer) incidenteel gebruik. Bij de toelatingstoets hoort in ieder geval het antwoord op de vraag of betrokkene veilig van de voorziening gebruik kan maken. Indien nodig is bij aflevering (en ophalen) van de voorziening een beperkte (aanvullende) instructie mogelijk.

Bij algemene voorzieningen geldt dat wie daar niet mee geholpen denkt te zijn uiteraard altijd een aanvraag kan indienen. Dan geldt echter de reguliere aanvraagprocedure.

Artikel 5.8 Collectieve vervoersvoorzieningen

  • 1. Vervoergebied

    Het collectief vervoer is een open systeem, bedoeld voor iedere inwoner van Noordoostpolder.

    Het collectief vervoer gaat uit van het principe van een belbus: na een telefoontje aan de vervoerder (minimaal een half uur van tevoren) wordt men rechtstreeks vervoerd van huis tot aan de gewenste bestemming binnen de gemeentegrenzen.

    Het vervoer wordt uitgevoerd door “De Vier Gewesten (DVG) B.V. personenvervoer” met als onderaannemer Vloettax.

  • 2. Operationele tijden

    Het vervoer vindt plaats tussen 06.00 uur ’s morgens en 0:30 uur ’s nachts met een taxi of een (rolstoel)bus. De laatste rit begint uiterlijk 0:30 uur. Een rit met Regiotaxi kan uiterlijk tot 60 minuten voor het gevraagd ophaaltijdstip worden gereserveerd. De klant geeft aan hoe laat hij opgehaald wil worden. Hierbij heeft hij de keuze tussen een gewenste ophaaltijd of een gewenste aankomsttijd. Voor beide tijdstippen geldt een maximale afwijkmarge van 15 minuten voor of na het afgesproken tijdstip.

  • 3. Prioriteitsritten

    Naast normale ritten kent het collectief vervoer prioriteitsritten. Dat zijn ritten waarbij de klant niet later op de plaats van bestemming mag komen dan is opgegeven. Dit zijn:

    - begrafenissen en crematies;

    - huwelijken en andere plechtigheden;

    - schouwburg/bioscoop;

    - halte/station van bus of trein.

  • 4. Combinatie van ritten

    De Regiotaxi mag ritten combineren, waardoor de klant langer onderweg kan zijn. De omrijtijd mag voor lokale ritten niet meer dan 15 minuten en voor alle overige ritten niet meer dan 30 minuten boven op de directe reistijd bedragen.

  • 5. Tarieven

    Het tarief van de regiotaxi is gekoppeld aan de openbaar-vervoerzones (OV-zones). Voor personen die een indicatie voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hebben, geldt een gereduceerd tarief. Jaarlijks wordt het tarief geïndexeerd. Men betaalt altijd het aantal zones dat men reist plus 1 'opstapzone'. Voor informatie over tarieven kunnen cliënten contact opmenen met de vervoerder, bereikbaar via 0900 ‑ 22 28 877 (€0,08 per minuut) of het Wmo-loket, bereikbaar via telefoon: (0527) 63 39 33.

  • 6. Kinderen tot 4 jaar

    Kinderen tot 4 jaar reizen gratis. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: zij dienen begeleid te worden door een betalende klant ouder dan 12 jaar en voor hen wordt geen eigen zitplaats verlangd.

  • 7. Dieren

    Blindengeleidehonden of andere erkende hulphonden, als zodanig herkenbaar, kunnen gratis meereizen met een betalende klant.

    Huisdieren in tas of kooi, die op schoot van de klant vervoerd worden kunnen gratis worden meegenomen. Overige huisdieren worden niet meegenomen.

  • 8. Bereikbaarheid Regiotaxi Flevoland

    Reserveren van ritten dient te geschieden bij Regiotaxi Flevoland op het reserveringsnummer: 0900 – 22 28 877 (0,08 euro/minuut). Dit nummer is dagelijks bereikbaar tussen 05.30 en 01.30 uur.

    Klanten, ook Wmo geïndiceerden, kunnen klachten als volgt melden:

    Klanten moeten alle klachten met betrekking tot regiotaxivervoer melden bij de provincie. Dit kan op de volgende wijze:

    • -

      telefonisch: maandag t/m vrijdag tussen 09.00 tot 17.00 uur op nummer 0320 – 265597.

    • -

      per e-mail: regiotaxi@flevoland.nl

    • -

      schriftelijk klachten kunnen worden gericht aan de Provincie Flevoland, postbus 55, 8200 AB Lelystad. Hierbij dient het pasnummer, de datum, het tijdstip en het traject van de reis vermeld te worden.

  • 9. Voorwaarden specifiek voor Wmo-geïndiceerden

    Voor de Wmo-geïndiceerden die in aanmerking komen voor deelname aan het collectief vervoer gelden, naast de algemene voorwaarden, de onderstaande specifieke voorwaarden:

    • 1.

      De Wmo-geïndiceerde ontvangt een pasje, waarmee hij/zij ook vervoerd kan worden naar een specifieke bestemming buiten Noordoostpolder.

    • 2.

      De specifieke puntbestemmingen zijn:

    • - Centrum Lemmer: Halte Nieuwburen

    • - Centrum Lelystad: NS-station Lelystad Centrum, ziekenhuis Lelystad

    • - Centrum Kampen: Halte IJsselbrug

    • - Centrum Vollenhove: halte Clarenberglaan ter hoogte van Nieuw Clarenberg Woonzorgcentrum te Vollenhove;

    • - Centrum Zwolle: Eekwal/centrum, Diezenpoortplas, V&D, Meerminneplein, Kerkbrugje, Sassenpoort, Winkelcentrum Diezerpoort, NS-station Zwolle, Isala-klinieken Zwolle

    • - Urk: Talmahaven

    • - Centrum Steenwijk: NS-station, Goudenengel/Gedempte Turfhaven

    • - Meppel: ziekenhuis

    • - Ermelo: psychiatrisch ziekenhuis

    • - Sneek: Antonius ziekenhuis

    • - Heerenveen: ziekenhuis De Tjongerschans

  • 10. Collectief vervoer en begeleiding

    Indien een WMO-geindiceerde op medische gronden niet zelfstandig kan reizen, wordt een begeleiderspas geïndiceerd. De begeleider van bedoelde persoon reist gratis mee in de Regiotaxi Flevoland. Zonder begeleider mag bedoelde persoon niet reizen.

  • 11. Gezinspas

    In twee gevallen kan een gezinspas voor het collectief vervoer worden verstrekt:

    • 1.

      als de ondersteuningsbehoevende jonger is dan 16 jaar en niet apart van het gezin kan reizen;

    • 2.

      als de ondersteuningsbehoevende als gevolg van zorgtaken niet apart van het gezin kan reizen.

    Ad 1.   Begeleiding van thuiswonende kinderen met een Wmo-indicatie tot 16 jaar

    Het kind kan tijdens het reizen in het collectief vervoer begeleid worden door een ouder. Deze ouder reist voor hetzelfde tarief als het ondersteuningsbehoevende kind. Omdat het uitgangspunt is dat het gezin in staat moet zijn gezamenlijk te reizen, betalen de overige gezinsleden ook hetzelfde tarief als de ondersteuningsbehoevende (dit vanwege het feit dat het inkomen van het gezin maximaal 1,5 maal het geldend sociaal minimum bedraagt). Zij kunnen reizen op een gezinspas, waarop maximaal twee volwassenen kunnen reizen. Het aantal kinderen dat op de pas reist, is afhankelijk van de samenstelling van het gezin. Een gezinspas kan worden toegekend tot het jongste kind 15 jaar oud is.

     

    Ad 2.  Begeleiding door ondersteuningsbehoevende ouder met een Wmo-indicatie die de zorgtaak heeft voor kinderen

    De ondersteunende ouder komt in aanmerking voor een gezinspas. De rest van het gezin reist tegen hetzelfde tarief als de ondersteuningsbehoevende ouder. Ook voor deze gezinspas geldt dat er maximaal twee volwassenen op de gezinspas kunnen reizen. Het aantal kinderen dat op de pas reist hangt ook in dit geval af van de samenstelling van het gezin.

    De ouders en/of de kinderen tot en met 15 jaar, die woonachtig zijn op hetzelfde adres, kunnen – voor zover er geen sprake is van een gratis begeleider - tegen een gelijk gereduceerde tarief met de WMO-geïndiceerde aanvrager meereizen in de Regiotaxi Flevoland.

5.9 Een voorziening in natura of een PGB

Een voorziening in natura of een PGB wordt verstrekt voor:

  • 1.

    een lease-auto;

  • 2.

    aanpassing van een lease auto;

  • 3.

    een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • 4.

    een open elektrische buitenwagen;

  • 5.

    een ander verplaatsingsmiddel.

 

Gemotoriseerde vervoermiddelen kunnen, al dan niet in combinatie met een collectief systeem of een vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel, worden verstrekt als deze voorziening of de combinatie als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt. Autovoorzieningen worden beschouwd als het sluitstuk van de vervoersvoorzieningen. Autovoorzieningen kunnen worden toegekend als geen enkele andere vervoersvoorziening of een combinatie daarvan een goedkopere adequate oplossing biedt voor de vervoersproblemen van de ondersteuningsbehoevende.

5.9.1 De lease-auto en aanpassing van een lease-auto

- Omschrijving van de voorziening

De goedkoopst adequate auto, eventueel met aanpassingen, wordt als voorziening in natura in bruikleen of in de vorm van een PGB aan de ondersteuningsbehoevende verstrekt. In geval van verstrekking in natura sluit de gemeente een lease-overeenkomst af met de hulpmiddelenleverancier. Als een lease-auto wordt toegekend, dan mag de ondersteuningsbehoevende met deze auto maximaal 10.000 kilometer per jaar rijden. Dit wordt gecontroleerd door de leverancier. De leverancier rapporteert dit jaarlijks aan de gemeente. Als meer wordt gereden, dan zullen de onderhoudskosten en daarmee de leaseprijs toenemen. Boven dit aantal kilometers dient de ondersteuningsbehoevende daarom een kostendekkende bijdrage te voldoen. Deze bijdrage kan met terugwerkende kracht worden opgelegd. In de toekenningsbeschikking moet de ondersteuningsbehoevende daarop worden gewezen. Verder zijn de brandstofkosten voor eigen rekening. De ondersteuningsbehoevende kan eventueel wel in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een lease-auto.

 

  • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

Verstrekking van een al dan niet aangepaste auto in lease auto kan alleen plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen. Hiervan is enkel sprake wanneer andere (combinaties van) vervoersvoorzieningen geen adequate oplossing bieden. Omdat een auto algemeen gebruikelijk is bij een inkomen boven 1,5 keer het geldend sociaal minimum, wordt de lease-auto uitsluitend verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen dat lager is dan 1,5 maal het geldend sociaal minimum.

 

  • - Aard van de verstrekking

Auto’s worden verstrekt op lease basis of in de vorm van een PGB. Indien noodzakelijk kunnen aanpassingen aan de lease auto voor vergoeding in aanmerking komen. Een lease-auto kan niet in combinatie met collectief vervoer verstrekt worden.

 

  • - Bijzonderheden

Als de ondersteuningsbehoevende niet beschikt over een rijbewijs, kan ook overwogen worden een zgn. brommobiel te verstrekken.

 

  • - Rijlessen

Het hebben van een rijbewijs mag als algemeen gebruikelijk worden verondersteld.

Voor ondersteuningsbehoevenden waarvan is vastgesteld dat zij zijn aangewezen op een aangepaste auto, kunnen de meerkosten van het behalen van een rijbewijs in een aangepaste auto voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij geldt wel dat de ondersteuningsbehoevende voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een auto. Tevens kan overwogen worden een zogenaamde brommobiel te verstrekken. Hiervoor is geen rijbewijs vereist.

5.9.2 Een al dan niet gesloten buitenwagen

- Omschrijving van de voorziening

Een gesloten buitenwagen is: "een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan één meter en niet is uitgerust met een motor, dan wel is uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of met een elektromotor" (artikel 1 onder Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, RVV-1990). Op grond van RVV-1990, artikel 7, dienen bestuurders van een invalidenvoertuig het trottoir, het voetpad, het fietspad of de rijbaan te gebruiken, al naar gelang deze aanwezig zijn en in de voorkeursvolgorde zoals hiervoor weergegeven. Zij hebben geen voorrang op snelverkeer als ze van rechts komen. Verder zijn ze gehouden aan een maximumsnelheid van 30 kilometer in de bebouwde kom en 40 kilometer per uur buiten de bebouwde kom. Ze kunnen, ook zonder parkeerontheffing, parkeren op een algemene invalidenparkeerplaats. Een gesloten buitenwagen is niet breder dan 1.10 meter. Bekende voorbeelden van deze wagens zijn de “Arola” en de “Canta”.

Een gesloten buitenwagen is niet hetzelfde als een zogenaamde “brommobiel”. De brommobiel (bijv. van het merk “Ligier”) is breder dan de gesloten buitenwagen (maximaal 1.50 meter breed) en moet gebruik maken van de rijbaan. Hierdoor zijn winkelgebieden voor deze voertuigen minder toegankelijk. De brommobiel lijkt daarom qua gebruik meer op een kleine personenauto. In het verstrekkingenbeleid zijn de bepalingen ten aanzien van de auto daarom ook van toepassing op de brommobiel. Voor een brommobiel is geen rijbewijs nodig, maar wel een bromfietscertificaat (voor een gesloten buitenwagen niet).  Indien een auto noodzakelijk is en de ondersteuningsbehoevende of begeleider beschikt niet over een rijbewijs, kan een (aangepaste) brommobiel wellicht een oplossing zijn.

 

  • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

Een gesloten buitenwagen wordt verstrekt als dit de goedkoopst adequate voorziening is. Dit is in die gevallen waarin geen collectief vervoer aanwezig is, de ondersteuningsbehoevende woont op een voor taxi's moeilijk bereikbare plaats, de vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende vooral de korte en iets langere afstanden, met een invalidenwagen te bereiken, betreffen.

In principe wordt een gesloten buitenwagen met benzinemotor verstrekt aangezien deze de hoogste actieradius heeft, afhankelijk van de mogelijkheden om onderweg te tanken. Tevens geldt hier dat een substantieel deel van de vervoersbehoefte kan worden vervuld met de gesloten buitenwagen. Gelet op het grotere bereik, mag aangenomen dat met een gesloten buitenwagen een groter deel van de vervoersbehoefte kan worden vervuld dan met een scootmobiel. Uitgangspunt is daarom dat met de gesloten buitenwagen jaarlijks minimaal 1000 km zal worden afgelegd. De gemeente kan dit laten toetsen door de leverancier van de gesloten buitenwagen.

 

  • - Aard van de verstrekking

Een gesloten buitenwagen kan worden verstrekt in de vorm van een PGB of in natura. In geval van verstrekking in natura wordt de gesloten buitenwagen in bruikleen verstrekt. Bij verstrekking in natura komen de kosten voor reparatie, verzekering en onderhoud direct voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

 

  • - Eigen bijdrage

De kosten van het gebruik van de gesloten buitenwagen worden niet vergoed.

 

  • - Korting op vervoerskostenvergoeding  

De korting op een individuele vervoerskostenvergoeding bedraagt 30%.

 

  • - Bijzonderheden

Voor de verstrekking geldt geen inkomensgrens.

5.9.3 Een open elektrische buitenwagen (scootermobiel / aanpassing scootermobiel)

- Omschrijving van de voorziening

Hierbij gaat het om een speciale elektrische plateaurolstoel, beter bekend als een scootermobiel of scootmobiel. Het is een vervoermiddel voor de korte en middellange afstand. Binnen een straal van 5 kilometer kan men zich verplaatsen. Een scootermobiel heeft een actieradius van 30 kilometer.

 

  • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

Een scootermobiel kan geïndiceerd worden indien er een substantiële vervoersbehoefte is in de directe omgeving van de woning. Het uitgangspunt is dat met de scootmobiel minimaal 30% van de regionale vervoersbehoefte kan worden vervuld (= 500 km per jaar). Onder substantiële vervoersbehoefte wordt verder verstaan dat een ondersteuningsbehoevende binnen een straal van 1,5 kilometer zelf boodschappen kan doen, familie of vrienden kan bezoeken en andere vormen van vrije tijdsbesteding beschikbaar heeft. Verder dient een scootermobiel de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor de vervoersbehoefte.

 

  • - Aard van de verstrekking

Het vervoermiddel kan in de vorm van een PGB worden verstrekt of in bruikleen. De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering, komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan

een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend. In het verlengde van de verstrekking van een scootmobiel liggen ook de eventuele stallingskosten welke een ondersteuningsbehoevende maakt ten aanzien van de stalling van de verstrekte voorziening.

 

  • - Korting vervoerskostenvergoeding

De korting op een individuele vervoerskostenvergoeding bedraagt 30%.

 

  • - Bijzonderheden

- Voor verstrekking geldt geen inkomensgrens.

- Het stallen van de scootermobiel dient op een adequate wijze te geschieden. Een tuinhuisje wordt in dit kader onder andere als een adequate voorziening beschouwd. Bijvoorbeeld: Een eventueel tuinhuisje is rechtstreeks verbonden aan het verstrekken van een scootmobiel en valt dan ook onder de compensatieplicht van de gemeente. Derhalve dient in eerste instantie te worden nagegaan of het plaatsen van een tuinhuisje toegestaan is. Is dit niet het geval dan dient men te zoeken naar een andere oplossing. Ook het afdekken van de scootermobiel met een hoes, indien de ondersteuningsbehoevende of de mantelzorger daartoe in staat is, kan een adequate oplossing zijn mits er een oplaadmogelijkheid voor handen is.

 

5.9.4 Een ander verplaatsingsmiddel

  • 1. Fietsvoorzieningen

    Een fietsvoorziening wordt verstrekt voor de korte en middellange afstand rondom de woning. Tevens geldt dat met de fietsvoorziening een substantieel deel van de vervoersvoorziening kan worden vervuld (= 500 km per jaar).

  • 2. De fiets met drie of vier wielen

    - Omschrijving van de voorziening

    Het gaat hier om aangepaste fietsen, zoals drie- of vierwielfietsen. Voor ondersteuningsbehoevenden met een slecht evenwicht, verstandelijk gehandicapten of gehandicapten met een gestoorde motoriek kan een aangepaste fiets een uitkomst zijn.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    De ondersteuningsbehoevende is niet in staat te fietsen op een gewone fiets die in de winkel te verkrijgen is.

    Verstrekking is mogelijk als met deze vervoersvoorzieningen een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van ‘het leven van alle dag’ bereikt kunnen worden.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder). Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering, komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

     

    • - Korting op vervoerskostenvergoeding

    Indien van toepassing is er recht op een individuele vervoerskostenvergoeding van 70%. De korting bedraagt daarmee 30%. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

     

    • Korting op vervoerskostenvergoeding

    Indien van toepassing is er recht op een individuele vervoerskostenvergoeding van 70%. De korting bedraagt daarmee 30%. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

     

    • - Bijzonderheden:

    - Vervanging kan om de 10 jaar plaatsvinden.

    - Verstrekking is onafhankelijk van leeftijd. Voor kinderen tot 4 jaar wordt een normale (kinder)driewieler als algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • 3. De tandem of duofiets

    - Omschrijving van de voorziening

    Een tandem (aanvrager achter) of een duofiets (aanvrager voor) biedt fietsmogelijkheden aan diegenen die iemand nodig hebben om een vast tempo aan te geven en/of die niet zelf kunnen sturen.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    In het kader van het verplaatsen in ‘het leven van alledag’ kan een tandem toegekend worden. Een tandem die enkel een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning wordt niet verstrekt in het kader van de Wmo. Eventueel kan hiervoor een beroep gedaan worden op de bijzondere bijstand.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder).

    Een fiets wordt voor minimaal 10 jaar toegekend. Voor kinderen tot en met 12 jaar wordt een aangepaste fiets in bruikleen verstrekt. Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

     

    • - Korting op vervoerskostenvergoeding

    Indien van toepassing is er recht op een individuele vervoerskostenvergoeding van 70%. De korting bedraagt daarmee 30%. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

     

    • - Bijzonderheden

    Verstrekking van een zelfde (aangepaste) tandem kan slechts eens per 10 jaar plaatsvinden. Aangepaste fietsen worden door de gemeente gekocht en in bruikleen verstrekt.

  • 4. De tandemet of fiets met hulpmotor (Spartamet)

    - Omschrijving van de voorziening

    Het gaat hierbij om een tandemet of fiets met hulpmotor. Een spartamet cq. een fiets met een hulpmotor wordt gezien als een algemeen gebruikelijk vervoermiddel en komt derhalve niet voor verstrekking in aanmerking. Een tandemet, een tandem met hulpmotor, kan wel voor verstrekking in aanmerking komen.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Een tandemet kan verstrekt worden indien deze wordt gebruikt voor het dagelijkse leefvervoer.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder). Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

     

    • - Korting op vervoerskostenvergoeding

    Wanneer de ondersteuningsbehoevende gebruik kan maken van een tandemet vindt verlaging van een eventuele vervoerskostenvergoeding plaats met 30%. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

     

    • - Bijzonderheden

    Vervanging kan om de 10 jaar plaatsvinden.

     

  • 5. Rolstoelfiets

    Omschrijving van de voorziening

    Een rolstoelfiets is een driewielfiets waar de rolstoel voorop op een plateau geplaatst kan worden, zodat een kind of een volwassene dat rolstoelafhankelijk is per fiets vervoerd kan worden. Ook bestaat een rolstoelfiets met drie wielen waarbij van het achterste deel van de fiets een speciale rolstoel losgekoppeld kan worden.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    • *

      De ondersteuningsbehoevende dient rolstoelafhankelijk te zijn.

    • *

      Er moet een nadrukkelijke behoefte zijn om de ondersteuningsbehoevende per fiets te vervoeren.

    • *

      Er moet een begeleider beschikbaar zijn.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder). Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

     

    • - Korting op vervoerskostenvergoeding

    Wanneer de ondersteuningsbehoevende gebruik kan maken van een rolstoelfiets vindt verlaging van een eventuele vervoerskostenvergoeding plaats met 30%. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

     

    • - Bijzonderheden

    Vervanging kan om de 10 jaar plaatsvinden.

  • 6. Fiets-rolstoel-trekdeel (koppeling tussen normale fiets en rolstoel)

    - Omschrijving van de voorziening

    Het betreft hier een hulpstuk (koppeling), waardoor een rolstoel kan worden aangekoppeld aan een normale fiets. De rolstoel rijdt hiermee op de grote achterwielen achter een fiets.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder). Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Er moet een nadrukkelijke behoefte bestaan om de ondersteuningsbehoevende met de fiets te vervoeren.

     

    • - Korting vervoerskostenvergoeding

    n.v.t.

  • 7. Handbike-tracker

    - Omschrijving van de voorziening

    Hierbij wordt aan de voorzijde van de rolstoel fietsdeel met een wiel gekoppeld, waardoor de  rolstoel op de achterwielen kantelt en wordt voortbewogen door middel van pedalen, die met de handen worden rondgedraaid.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Het gaat om een rolstoelvoorziening die met name voor kortere afstanden een uitkomst kan bieden voor de gehandicapte.

    De gehandicapte moet zich door de handbike-tracker beter kunnen verplaatsen. Het verstrekken van een handbike-tracker kan overwogen worden indien een scootmobiel geen oplossing biedt.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder). Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    Bij een verstrekking in natura wordt de handbike-tracker in bruikleen verstrekt door de hulpmiddelenleverancier.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

  • 8. Aangepaste kinderfietsen

    De kinderfietsen kunnen  als voorziening in natura in bruikleen vertrekt, in de vorm van een PGB of al financiële tegemoetkoming. Het beleid van de gemeente is er op gericht de voorziening te verstrekken in natura of in de vorm van een PGB. Een aangepaste kinderfiets kan verstrekt worden aan kinderen vanaf 4 jaar. “Fietsjes” voor kinderen jonger dan 4 jaar worden gezien als een speelvoertuig.

  • 9. Autozitjes en fietszitjes

    - Omschrijving van de voorziening

    Het gaat hierbij om speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Hiervoor worden wel de bovengenoemde kuipvormige zitondersteuningselementen gebruikt. Echter een kuipje dat bij een bepaald onderstel hoort, kan niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Er moet dan een apart zitje worden aangeschaft.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    1. Het ondersteuningsbehoevende kind kan niet zonder een aangepast zitje.

    2. Het gebruik van de fiets of auto behoren tot het normale patroon van verplaatsingen van dag tot dag van het gezin.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder). Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

  • 10. Speelvoertuigen

    - Omschrijving van de voorzieningen

    Deze voorzieningen houden het midden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat concreet om:

     

    • - Aangepaste driewielers:

           Driewielers die zijn aangepast in verband met de beperking van het kind.

    • - Speelmobielen en vliegende Hollanders:

           Dit zijn speelvoorzieningen en vervoermiddelen voor buiten. Ze zijn sneller en wendbaarder dan handbewogen rolstoelen. Bovendien geeft het kinderen de mogelijkheid langere afstanden af te leggen.

    • - Kruipwagens en kruiphulpmiddelen:

    Kinderen kunnen zich liggend of zittend op deze hulpmiddelen voortbewegen. Ze zijn bedoeld voor kinderen die vanwege beenfunctiestoornissen niet in staat zijn te kruipen.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Het ondersteuningsbehoevende kind is niet in staat om van de reguliere speelvoertuigen gebruik te maken.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Verstrekking in natura in bruikleen, in de vorm van een PGB (artikel 27 lid 2 sub e verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 27 lid 3 sub f verordening individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder). Het beleid van de gemeente is erop gericht de voorziening te verstrekken in de vorm van een PGB of in natura.

    Bij een verstrekking in natura wordt de handbike-tracker in bruikleen verstrekt door de hulpmiddelenleverancier.

    De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

5.10 Financiële tegemoetkoming in de kosten

Indien iemand niet in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer, kan hij/zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Onder de WvG werd dit een vervoerskostenvergoeding genoemd.

De voorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    gebruik van eigen auto;

  • b.

    aanpassing van de eigen auto;

  • c.

    gebruik van bruikleen auto of lease auto;

  • d.

    gebruik van taxi;

  • e.

    gebruik van rolstoeltaxi;

  • f.

    aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

  • g.

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

5.10.1 Gebruik van eigen auto, bruikleenauto of lease auto, taxi, rolstoeltaxi

Een financiële tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto, gebruik van bruikleen auto of lease-auto, gebruik van taxi en gebruik van rolstoeltaxi wordt uitsluitend verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen dat gelijk aan of lager is dan 1,5 maal het geldend sociaal minimum.

Een uitzondering wordt gemaakt voor personen woonachtig in een gezinsvervangend tehuis. Zij komen allemaal (ongeacht hun inkomen) in aanmerking voor het collectief vervoer. Het feit dat zij wel of geen begeleiding nodig hebben bij het vervullen van hun vervoersbehoefte doet hier niet aan af. 

 

De normbedragen voor de financiële tegemoetkoming zijn opgenomen in artikel 15 van het besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder. De CRvB heeft bepaald dat in het algemeen de ondersteuningsbehoevende met een (combinatie van) vervoersvoorziening(en) in staat moet worden gesteld 1.500 tot 2.000 km per jaar af te kunnen leggen met betrekking tot regionaal vervoer.

De normbedragen in het besluit zijn daarom gebaseerd op het gegeven dat een ondersteuningsbehoevende minimaal 1500 km per jaar moet kunnen reizen. Op basis van dit uitgangspunt zijn de volgende normbedragen tot stand gekomen:

 

  • 1.

    de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een eigen auto; € 502;

  • 2.

    de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto/huur- of lease-auto; € 186,--;

  • 3.

    de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een taxi; € 1.335;

  • 4.

    de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een rolstoeltaxi; € 2.000.

 

Het gaat duidelijk om een tegemoetkoming in de kosten van vervoer. Het is niet de bedoeling dat vanuit de Wmo de totale vervoersbehoefte wordt gefinancierd. Reden hiervoor is dat ook niet-ondersteuningsbehoevenden (en ondersteuningsbehoevenden in het collectief vervoer) kosten voor het vervoer moeten maken.

 

Kosten gemaakt voor het gebruik van een (rolstoel)taxi worden afgerekend op declaratiebasis. Declaraties moeten per kwartaal worden ingediend voor de 10de van de eerste maand van het volgende kwartaal. Bij de declaratie dienen de taxibonnen overlegd te worden. De normbedragen gelden voor een periode van 12 maanden.

Declaraties kunnen worden ingediend door belanghebbenden van 18 jaar en ouder. Hierbij kan het gaan om ondersteuningsbehoevenden zelf of om ouders/verzorgers van een ondersteuningsbehoevenden.

5.10.2 Aanpassing van de eigen auto

- Omschrijving van de voorziening

Autoaanpassingen zijn er op gericht het gebruik van een auto voor een ondersteuningsbehoevende mogelijk te maken, indien de ondersteuningsbehoevende op de auto is aangewezen voor verplaatsingen buitenshuis.

 

  • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

Verstrekking van aanpassingen aan de eigen auto kan alleen plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen. Hiervan is enkel sprake wanneer een andere vervoersvoorziening geen goedkoopst adequate oplossing biedt. Het vervoersprimaat ligt immers bij het collectief vervoer.

Men heeft boven de inkomensgrens voldoende financiële middelen om op een andere wijze in het vervoer te kunnen voorzien, bijvoorbeeld een taxi. Een ondersteuningsbehoevende onder de inkomensgrens wordt geacht niet zelf een auto te kunnen onderhouden. Het ligt dan niet voor de hand wel aanpassingen aan de auto te bekostigen. Daarom is een autoaanpassing evenals een lease-auto het sluitstuk van voorzieningen.

De ergonomisch adviseur beoordeelt of de auto in redelijkheid is aan te passen of dat er een andere auto noodzakelijk is. Er wordt een programma van eisen opgesteld met een offerte.

 

Eisen die aan een auto gesteld worden om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten:

  • -

    de auto is niet ouder dan 5 jaar;

  • -

    de auto verkeert in goede staat (eventueel middels een keuring laten bepalen);

  • -

    de auto is redelijk aan te passen.

 

  • - Aard  van de verstrekking

- Er wordt een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten verstrekt. In artikel 15 lid 1 van het besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder is bepaald dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor aanpassing van de eigen auto wordt vastgesteld op de door de gemeente geaccepteerde kosten.

-      Algemeen gebruikelijke zaken zoals automatische transmissie, elektrische ramen en buitenspiegels, in hoogte verstelbare stoelen en airconditioning komen niet voor vergoeding in aanmerking. Een auto met deze voorzieningen kan worden aangeschaft voor een prijs die overeenkomt met de waarde van de referentie-auto *.

De prijs van een referentieauto is de prijs van een “gemiddelde” auto welke het UWV aanvaardbaar acht.

* Voor het bepalen van de referentie-auto wordt aangesloten bij de door het UWV gehanteerde normbedragen bij de uitvoering van de WIA en het Reïntegratiebesluit. Per 1 januari 2006 is de waarde van de referentie-auto € 16.800,- (normbedragen voorzieningen 2006 van het UWV).

- De duur van de toekenning is minimaal zeven jaar.

 

  • - Bijzonderheden

  • -

    De wegenbelasting en autoverzekering komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • -

    Als sprake is van een aanvraag voor een aanpassing aan de eigen auto, dient een advies van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) met de restreint bepalingen aanwezig te zijn. Het CBR verricht de keuring voor het vaststellen van de beperkingen (restreint), waarop de auto voor de ondersteuningsbehoevende aangepast moet zijn. Zonder deze restreintbepalingen is de belanghebbende onverzekerd als hij in een auto rijdt.

  • -

    Aan de eis dat de auto niet ouder mag zijn dan vijf jaar, kan worden voorbijgegaan als de autoaanpassing in een andere auto kan worden overgezet (bijvoorbeeld een aangepaste autostoel). Als in dat geval de aanpassing binnen zeven jaar overgezet moet worden, dan zijn de kosten hiervan voor rekening van de ondersteuningsbehoevende.

 

BPM teruggave

Op grond van het Nederlands belastingstelsel is de teruggaaf BPM-gehandicaptenregeling in het leven geroepen. Indien een bestelauto wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte en diens rolstoel of ander hulpmiddel, kan men een teruggaaf krijgen van Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bron:belastingdienst.nl). Wanneer de auto verstrekt is vanuit de Wmo wordt een deel van de verstrekte financiële tegemoetkoming terug gevorderd van de ondersteuningsbehoevende indien het verzoek om teruggaaf door de belastingdienst wordt ingewilligd. Het is namelijk niet de bedoeling dat op grond van de Wmo een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een voorziening waarin de belastingdienst achteraf mede tegemoet komt.

De Algemene wet bestuursrecht vermeldt in titel 4.4 de wijze waarop de terugvordering dient te geschieden.

5.10.2.1 Meerkosten auto in speciale uitvoering

- Omschrijving van de voorziening.

Voor personen met een inkomen dat hoger is dan 1,5 keer het geldend sociaal minimum wordt een auto waarvan de aanschafkosten overeenkomen met de referentieauto als  algemeen gebruikelijk aangemerkt. Als er een medische noodzaak is voor een auto in een bepaalde uitvoering of met speciale faciliteiten die niet kan worden aangeschaft voor het normbedrag van de referentieauto, dan kan een tegemoetkoming worden verleend in de meerkosten van deze auto. De tegemoetkoming is gelijk aan de aanschafprijs van de betreffende auto (exclusief niet-noodzakelijke accessoires) plus de kosten van eventuele noodzakelijke aanpassingen minus het normbedrag van de referentieauto.

 

  • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen:

  • -

    Een tegemoetkoming in de kosten van een eigen auto kan alleen plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen. Hiervan is enkel sprake wanneer een andere vervoersvoorziening geen goedkopere adequate oplossing biedt;

  • -

    De ondersteuningsbehoevende kan geen gebruik maken van het collectief vervoer of een (rolstoel)taxi;

  • -

    Er wordt een programma van eisen opgesteld met een offerte.

 

  • - Aard van de verstrekking

Er wordt een financiële tegemoetkoming in de meerkosten ten opzichte van het algemeen gebruikelijke deel verstrekt. De duur van de toekenning is minimaal zeven jaar. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op de door de gemeente geaccepteerde kosten (artikel 15 lid 1 besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder).

5.10.3 Medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer

Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij Awbz-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere Awbz-instellingen geldt een beperking bij de compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

 

De voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer wordt vastgesteld op de door de gemeente geaccepteerde kosten.

5.11 Korting op de financiële tegemoetkoming

Voorafgaand aan het al dan niet toekennen van een financiële tegemoetkoming bepaalt de indicatiesteller, in overleg met de ondersteuningsbehoevende, wat zijn/haar vervoersbehoefte is. Indien de vervoersbehoefte zodanig is dat het de "verplaatsingen in het leven van alle dag" omvat, heeft betrokkene recht op een gehele vervoerskostenvoorziening.

 

Als een deel van de vervoersbehoefte kan worden vervuld met een andere vervoersvoorziening, dan is er aanleiding de vervoerskostenvergoeding te verlagen. In het algemeen wordt dan uitgegaan van een korting van 30%. Deze korting kan echter niet automatisch worden toegepast. Onderzoek moet uitwijzen of een substantieel deel van de vervoersbehoefte kan worden vervuld met de alternatieve vervoersvoorziening. Uitgaande van het uitgangspunt dat een ondersteuningsbehoevende met zijn vervoersvoorzieningen jaarlijks 1500 km kan afleggen, wordt met een substantieel deel bedoeld minimaal 500 km.De korting op de vervoerskostenvergoeding van 30% is ook in overeenstemming met deze afstand.

 

Wanneer iemand nog in staat is te fietsen, maar hij/zij kan dit alleen bij gunstige weersomstandigheden, dan is niet altijd aanleiding de korting van 30% toe te passen. Het is dan immers niet aannemelijk dat met de fiets een afstand van minimaal 500 km per jaar kan worden afgelegd.

 

Bij het toekennen van een financiële tegemoetkoming wordt ten aanzien van de verschillende leeftijdcategorieën, het volgende onderscheid gemaakt:

  • a.

    Voor de groep van 0 tot 5 jaar : geen financiële tegemoetkoming omdat individueel reizen voor kinderen in deze leeftijdgroep niet mogelijk is.

  • b.

    Voor de groep 5 tot 12-jarigen : maximaal 50% van het normbedrag.

  • c.

    Voor de groep 12 tot 15-jarigen: maximaal 75% van het normbedrag.

  • d.

    Voor de groep van 15 jaar en ouder: het volledige normbedrag.

    (CRvB 29-09-2004, nr. 02/3975 Wvg, CRvB 20-12-2005, nrs. 03/2393 Wvg).

 

Indien meer kinderen in een gezin ondersteuningsbehoevend zijn, wordt aan elk van de kinderen maximaal 75% van de bij de leeftijdcategorie behorende vergoeding toegekend.

5.12 Ondersteuningsbehoevenden in Awbz-instellingen

De CRvB gaat er vanuit dat het contact met het ouderlijk milieu voor de ondersteuningsbehoevende in een Awbz-instelling doorgaans van wezenlijk belang is. Omdat ‘het leven van alledag’ zich doorgaans afspeelt binnen de Awbz-instelling mag er echter ook vanuit worden gegaan dat daar sociale contacten worden opgedaan en worden onderhouden. Als echter een deskundige verklaart dat zonder de contacten buiten de instelling vereenzaming dreigt, kan een voorziening voor weekendvervoer noodzakelijk zijn. Daarbij mag de gemeente er vanuit gaan dat een deel van de noodzakelijk contacten ook onderhouden kunnen worden door het ontvangen van bezoek. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de Awbz-instelling om zorg te dragen voor een passende locatie/ruimte voor het ontvangen van bezoek. Om die reden hoeft de door de gemeente te treffen vervoersvoorziening slechts rekening te houden met de helft van de noodzakelijke contacten (50/50-criterium). Het betreft hier overigens een algemene regel. Zowel de gemeente als de ondersteuningsbehoevende kan door middel van verklaringen van deskundigen aantonen dat een lagere dan wel hogere bezoekfrequentie noodzakelijk is.

 

Op basis van het voorgaande wordt in het kader van “weekendvervoer” voor ondersteuningsbehoevenden in een Awbz-instelling slechts een tegemoetkoming verstrekt voor de helft van de noodzakelijk geachte contacten (om vereenzaming te voorkomen). De andere helft van de noodzakelijke contacten dient door middel van bezoek onderhouden te worden.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Inhoud hoofdstuk 6

6.1

Inleiding

6.2

Soorten rolstoelvoorzieningen

6.3

Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

6.4

Selectie van een rolstoel

6.5

Keuze van de rolstoel

6.6

Rolstoel en verhuizing

6.7

Levering van rolstoelen

6.8

De verstrekkingen

6.8.1

Een algemene rolstoelvoorziening

6.8.2

Een rolstoel

6.8.3

De met rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de rolstoel

6.8.3.1

Aanpassingen aan rolstoelen

6.8.3.2

Rolstoelaccessoires

6.8.3.3

Kosten rolstoeltraining/scootmobieltraining

6.8.3.4

Oplaadkosten

6.8.3.5

Vergoeding voor onderhoud en reparatie

6.8.4

Sportrolstoelen

6.8.5

Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door Awbz-bewoners

6.1 Inleiding

Wanneer een persoon beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, is het College verplicht op grond van artikel 4 lid 1 onder b van de Wet deze beperkingen te compenseren en voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die in staat stellen om zich te verplaatsen in en om de woning. Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel, net als in de Wvg eerder het geval, onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten.

Onder rolstoel dient te worden verstaan wat daar over het algemeen in het dagelijkse taalgebruik onder wordt verstaan: een rolstoel is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving, waarbij de rolstoel met de handen aan de achterste wielen kan worden aangedreven. Een rolstoel kan met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om de rijden met de rolstoel te ondersteunen, lichter te maken.

Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen.

6.2 Soorten rolstoelvoorzieningen

Artikel 32 van de verordening bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:

 

  • -

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • -

    een rolstoel;

  • -

    de met de rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de rolstoel;

  • -

    een sportrolstoel.

6.3 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

Als het gaat om incidenteel gebruik van een rolstoel en er op grond van de Awbz geen hulpmiddelen worden verstrekt, komt de aanvrager in aanmerking voor een rolstoel uit de rolstoelpool. Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning, kan de rolstoel verstekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan geen adequate voorziening. Of er al dan niet sprake is van incidenteel gebruik is afhankelijk van persoonlijke omstandigheden en wordt per individuele situatie beoordeeld.

Voor een sportrolstoel kan een ondersteuningsbehoevende in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

6.4 Selectie van een rolstoel

Bij de selectie van een rolstoel wordt gekeken naar de volgende factoren:

 

a.      Het gebruik

Uitgangspunt is het gebruiksdoel: een rolstoel wordt primair beschouwd als een vervoersvoorziening voor verplaatsing binnens- en buitenshuis.

Indien een rolstoel voor meerdere activiteiten geschikt moet zijn moet hiermee rekening worden gehouden, eventueel door meerdere rolstoelen te verstrekken.

Verder wordt ten aanzien van het gebruik gekeken naar de frequentie van het gebruik en de gebruiksduur.

Een rolstoel die tijdelijk gebruikt moet worden (korter dan een half jaar) komt niet in aanmerking voor verstrekking vanuit de Wmo. Hiervoor kan een aanvraag worden ingediend bij de thuiszorgorganisatie.

 

b.      Het gebruiksgebied

Bij elektrische rolstoelen voor buitengebruik worden hoge eisen gesteld aan stabiliteit en manoeuvreerbaarheid en is de actieradius van groot belang (het aantal kilometers dat gereden kan worden zonder dat de accu wordt opgeladen).

Bij rolstoelen voor binnenshuis gelden in het bijzonder eisen als beperkte draaicirkel en zodanige afmetingen dat eenvoudige transfers te maken zijn.

c.      De aandrijving

Er zijn 3 mogelijkheden:

-      door middel van het eigen lichaam;

-      door het bedienen van een aandrijfmechanisme;

-      voortduwen door anderen.

 

Om tot een verantwoorde keus te komen wordt gelet op:

  • -

    de fysieke mogelijkheden van de ondersteuningsbehoevende, zoals kracht om rolstoel op gang te brengen en te houden, voldoende armfuncties om te remmen of te sturen;

  • -

    voldoende oriëntatievermogen en verkeersinzicht om aan het verkeer buitenshuis deel te nemen;

  • -

    fysieke mogelijkheden van begeleider wat betreft kracht en uithoudingsvermogen;

  • -

    gebruiksgebied van een duwrolstoel.

d.      De zithouding

De benodigde ondersteuning is afhankelijk van de aard van de handicap/ de functionele beperking en van de activiteiten die vanuit de rolstoel moeten plaatsvinden. Indien mensen voor een groot deel van de dag zijn aangewezen op een rolstoel is een multifunctionele rolstoel nodig. Dit stelt eisen aan de ondersteuning.

e.      De meeneembaarheid

Een rolstoel moet kunnen worden dichtgeklapt, opgevouwen of gedemonteerd, indien de gebruiker de rolstoel eenvoudig moet kunnen transporteren. De mate van meeneembaarheid is echter afhankelijk van de beperkingen van de cliënt.

f.       Antropometrische gegevens

De rolstoel moet worden aangemeten aan de lichaamsmaten van de gebruiker.

6.5 Keuze van de rolstoel

Op grond van bovenstaande factoren bepaalt de indicatiesteller, samen met een adviseur van de hulpmiddelenleverancier welke rolstoel het meest geschikt is voor de betreffende ondersteuningsbehoevende. Vervolgens brengt de hulpmiddelenleverancier voor deze rolstoel een offerte uit.

 

Bij het verstrekken van rolstoelen heeft de gemeente sturingsmogelijkheden. De mogelijkheden voor budgetbeheer zijn vooral gelegen in efficiënt depotbeheer, herverstrekking en een uiterst zorgvuldige selectie van de goedkoopst adequate rolstoel.

 

Verkorte procedure

Voor de verstrekking van incidenteel te gebruiken rolstoelen en scootermobielen is aan de hulpmiddelenleverancier een machtiging verstrekt. Wanneer de indicatiesteller een positief advies geeft, kan de hulpmiddelenleverancier zonder tussenkomst van de gemeente de voorziening verstrekken (de zogenaamde “generale machtiging”).

6.6 Rolstoel en verhuizing

In geval van verhuizing van de rolstoelgebruiker naar een andere gemeente dient in principe de rolstoel te worden ingeleverd. Dit levert een klantonvriendelijke situatie op. Daarom neemt de gemeente contact op met de nieuwe woongemeente teneinde te onderzoeken of deze gemeente de rolstoel wenst over te nemen. Bij het bepalen van de kosten van overname wordt een afschrijvingstermijn overeenkomstig de gehanteerde termijn van de vaste leverancier van de gemeente.

6.7 Levering van rolstoelen

Alle rolstoelen worden in bruikleen verstrekt. Bij aflevering ondertekent betrokkene een bruikleenovereenkomst. De aanschafprijs komt direct voor rekening van de gemeente.

In de aankoopsom zijn in ieder geval inbegrepen:

  • *

    de aankoopsom van de voorziening;

  • *

    afschrijving;

  • *

    standaardaanpassingen;

  • *

    reparatie-, onderhoud- en servicekosten, WA-verzekering (uitgezonderd reparatie van lekke banden);

  • *

    depotkosten;

  • *

    beheers- en administratiekosten;

  • *

    bezorg- en ophaalkosten;

  • *

    passing in showroom of thuis;

  • *

    documentatie en advies;

  • *

    instructie aan de gebruiker.

6.8 De verstrekkingen

  • 1. Een algemene rolstoelvoorziening

    Algemene rolstoelvoorzieningen moeten nog ontwikkeld worden. Deze vorm van verstrekken biedt mogelijkheden voor die aanvragers die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan aanvragers die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of zich met andere loophulpmiddelen kunnen verplaatsen, maar uitsluitend tijdens een dagje uit een rolstoel nodig hebben. Dergelijke rolstoelen worden vaak opgeklapt achter in de auto gelegd en slechts gebruikt bij bovenomschreven activiteiten.

    Aangezien de eis voor het in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget is dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is en deze aanvragers daaraan niet voldoen, kan de algemene rolstoelvoorziening een hulpmiddel zijn. Bij een algemene rolstoelvoorziening is het voor diegenen die daartoe het recht hebben een rolstoel voor één of meer dagen te lenen om de gewenste activiteiten mee uit te kunnen voeren.

  • 2. Een rolstoel

    Er zijn verschillende rolstoelen te onderscheiden. Er wordt onderscheid gemaakt in de onderstaande rolstoelen:

    • 1.

      Handbewogen rolstoelen

    • 2.

      Elektrische rolstoelen

    • 3.

      Kinderrolstoelen

    • 4.

      Stoelen op wielen.

      Ad. 1: Handbewogen rolstoelen

      - Omschrijving van de voorziening:

    Bij de handbewogen rolstoelen is een onderscheid mogelijk tussen zelfbewegers en duwwandelwagens. Voor zelfbewegers is een goede arm- en handfunctie van de ondersteuningsbehoevende noodzakelijk en een redelijk uithoudingsvermogen. Zelfbewegers hebben kleine wielen voor en grote wielen met hoepels achter. Voor ondersteuningsbehoevenden die slechts in één hand of arm een sterke functie hebben zijn rolstoelen ontwikkeld die aan één kant voortbewogen kunnen worden. Duwwandelwagens hebben over het algemeen vier kleine wielen.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen:

    De ondersteuningsbehoevende is door beperkingen aangewezen op een handbewogen rolstoel.

     

    • - Aard van de verstrekking:

    Een rolstoel wordt in natura in bruikleen verstrekt of in de vorm van een PGB. De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

    Ad. 2: Elektrische rolstoelen

    • - Omschrijving van de voorziening:

    Bij elektrische rolstoelen kan het gaan om rolstoelen met zogenaamde joystick-besturing, computergestuurde rolstoelen, sta-rolstoelen, scootermobielen of plateaurolstoelen.

    Onderscheid kan worden gemaakt tussen:

    • 1.

      Elektrische rolstoelen voor binnenshuis: compact, wendbaar, kleine wielen;

    • 2.

      Elektronische rolstoelen voor buitenshuis: groot, grote actieradius, stabiel, grote wielen. Dit is een vervoersvoorziening;

    • 3.

      Voor zowel binnens- als buitenshuis: een combinatie van kenmerken van de binnen- en buitenrolstoelen. De verstrekking is afhankelijk van de afmetingen van de woning, rijvaardigheid van de ondersteuningsbehoevende en het gebruiksgebied.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    De ondersteuningsbehoevende is door beperkingen aangewezen op een elektrische rolstoel. Eerst zal moeten worden vastgesteld of niet kan worden volstaan met een handbewogen rolstoel. De beperkingen van de ondersteuningsbehoevende zullen hierbij bepalend zijn.

     

    • - Aard van de verstrekking

    In bruikleen bij een voorziening in natura of in de vorm van een PGB. De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

     

    • - Korting vervoerskostenvergoeding

    Voor de elektrische buitenrolstoelen en binnen-buitenrolstoelen geldt een vervoerskosten korting van 30%. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

    Ad. 3: Kinderrolstoelen

    • - Omschrijving van de voorziening

    Voor kinderen spelen andere behoeftes ook een belangrijke rol, te weten: veiligheid, nabijheid moeder/vader, beweging, ontdekken van en deelname aan alle facetten van het gezinsgebeuren en daarbuiten.

    De rolstoelen moeten verrijdbaar en makkelijk mee te nemen voor gebruik binnenshuis. Verder moeten de kinderrolstoelen zeer wendbaar zijn en tegen een stootje kunnen.

    Aan lichtgehandicapte kinderen, die nog niet aan een rolstoel toe zijn kan een aangepaste buggy verstrekt worden. Aangezien deze buggy's relatief weinig ondersteuning bieden, zijn ze bedoeld voor kinderen met een redelijke spierfunctie. Een aangepaste buggy wordt voor een kind in de leeftijd tot en met drie jaar niet als algemeen gebruikelijk beschouwd en wordt afhankelijk van de aard van de beperking verstrekt.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Vanaf het moment dat kinderen gezien hun ontwikkeling zouden gaan lopen kunnen zij in principe gebruik gaan maken van een rolstoel. Kinderen die vanwege een beperkte arm- en/of handfunctie zijn aangewezen op een elektrische rolstoel kunnen deze vanaf ongeveer hun vierde jaar bedienen. Tot dat moment zijn ze aangewezen op een buggy of kinderduwwandelwagen.

     

    • - Aard van de verstrekking

    In bruikleen bij een voorziening in natura of in de vorm van een PGB. De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

     

    • - Bijzonderheden

    • *

      Een aantal voorzieningen wordt in principe standaard aangebracht: anti-kiepwieltjes, duwhandvatten (verstelbaar in hoogte) en spaakbeschermers.

    • *

      Belangrijk is dat de groei van de rolstoelgebruiker kan worden opgevangen door het rolstoelsysteem. Dit kan door rolstoelsystemen met de volgende nastelbare onderdelen: zitbreedte, zitdiepte, beenlengte, zit-, rug- en armhoogte. Bij levering van rolstoelen aan kinderen wordt hiermee rekening gehouden.

    • *

      Vanuit therapeutisch oogpunt kan het belangrijk zijn dat kinderen niet de hele dag in een rolstoel zitten maar van tijd tot tijd rechtop kunnen staan en zich staand kunnen voortbewegen. Het zitgedeelte valt onder de Wmo. Vanwege het therapeutische doel van het sta-gedeelte komt dit niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking, eventueel wel voor vergoeding vanuit de Awbz. In voorkomende gevallen neemt de gemeente contact op met de betreffende zorgverzekeraar om de mogelijkheid van een gezamenlijke financiering te bespreken.

       

      Ad.4:  Stoelen op wielen

      - Omschrijving van de voorziening

    Deze stoelen worden ook wel werkstoel of trippelstoel genoemd. Deze stoelen vallen in principe niet onder de compensatieplicht van de gemeente, aangezien het primair gaat om een combinatie van een sta-, zit- en loopvoorziening en niet om een verplaatsingsvoorziening. De ondersteuningsbehoevende verplaatst zich zonder hulpmiddelen, bijvoorbeeld door met zijn voeten af te zetten (trippelen). De verstrekking van deze stoelen valt onder de verantwoordelijkheid van de ziektenkostenverzekeraar. Ook een aangepaste kinderstoel met bijvoorbeeld een zitkuipje en verplaatsbaar middels kleine wielen valt hieronder.

    Als de ondersteuningsbehoevende zich mechanisch of elektrisch voortbeweegt met de stoel valt de stoel onder de elektrische binnenrolstoelen en daarmee onder de compensatieplicht van de Wmo.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Er wordt enkel tot verstrekking overgegaan als een dergelijke stoel adequaat maar goedkoper is dan een vergelijkbare rolstoel.

     

    • - Aard van de verstrekking

    In bruikleen bij een voorziening in natura of in de vorm van een PGB. De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

  • 3. De met rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de rolstoel

    3.1           Aanpassingen aan rolstoelen

    - Omschrijving van de voorziening

    Aanpassingen zijn noodzakelijke voorzieningen om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Rolstoelen zijn in diverse maatvoeringen leverbaar. Toch zijn dan nog vaak individuele aanpassingen nodig. Een deel hiervan kan gerealiseerd worden door standaardcomponenten aan de rolstoel toe te voegen.

    Een ander deel moet individueel en op maat gemaakt worden. Deze aanpassingen vinden plaats bij handbewogen, duw en elektrische rolstoelen, voor zowel kinderen als volwassenen. Een onderscheid in aanpassingen is:

     

    • a.

      Zit-, rug- en ondersteuningsdelen.

      Dit is in het bijzonder van belang voor mensen die de hele dag of een groot deel van de dag in een rolstoel zitten. Het kan dan gaan om zit-orthesen( op maat gemaakte zitkuip, op een onderstel kunnen meerdere maten van kuipen geplaatst worden), rugsteunen, fixatiegordels, kantel- en zithoekverstellingen, speciale arm-, hoofd- en beenondersteuningen, anti-decubituskussens, werkbladen voor ondersteuning of activiteiten aan de rolstoel.

    • b.

      Rijgedeelte.

      Het gaat hierbij onder andere om verzwaring van het frame, aandrijving van de wielen en eventueel motoren, rubber hoepelovertrekken of hoepels met extra tussenruimte, kogelkoppen of staafjes bij handbewogen rolstoelen om een goede greep mogelijk te maken.

    • c.

      Bediening en/of besturing.

      Te denken valt aan het mogelijk maken van besturing door middel van voet, mond of kin.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    De aanpassing is medisch noodzakelijk is en wordt aangemerkt als de goedkoopst adequate oplossing.

     

    • - Aard van de verstrekking

    Aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de gemeentelijke compensatieplicht en worden volledig vergoed. De voorziening kan in de vorm van een PGB of in natura worden verstrekt. In geval van voorziening in natura worden aanpassingen aan rolstoelen door  de hulpmiddelenleverancier in overleg met de indicatiesteller en de hulpmiddelenleverancier verricht. Individuele aanpassingen worden apart en éénmalig door de hulpmiddelenleverancier bij de gemeente in rekening gebracht.

     3.2           Rolstoelaccessoires

    • - Omschrijving van de voorziening

    Accessoires zijn extra’s die, in tegenstelling tot aanpassingen, in principe niet noodzakelijk zijn om de rolstoel op zich een adequate voorziening te laten zijn.

    Hiertoe behoren: rolstoelhandschoenen, bandenpomp, regenpakken, bagagetas of boodschappennet dat aan de rolstoel bevestigd kan worden, been- en voetenzak,  winterbekleding, asbak, overtrekhoezen om de rolstoel tegen neerslag te beschermen, spaakbeschermers en zonneschermen voor buggy en wandelwagens.

     

    • - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Rolstoelaccessoires vallen onder de gemeentelijke compensatieplicht voor zover deze medischnoodzakelijk zijn voor dagelijks gebruik van de rolstoel. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld: een been- en voetenzak, winterbekleding, spaakbeschermers, of een zonnescherm wanneer er sprake is van allergie.

     

    • Aard van de verstrekking

    De voorziening kan in natura worden verstrekt of in de vorm van een PGB. Bij een voorziening in natura worden medisch noodzakelijke rolstoelaccessoires verstrekt door de hulpmiddelenleverancier. De kosten komen direct voor rekening van de gemeente. Ondersteuningsbehoevenden zijn geen eigen bijdrage verschuldigd voor rolstoelaccessoires.

    Niet medisch noodzakelijke accessoires komen niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. Indien de ondersteuningsbehoevende zelf accessoires aanschaft voor de in bruikleen ontvangen voorziening, dan moeten deze accessoires geplaatst en verwijderd kunnen worden zonder de voorziening te beschadigen.

     

     3.3           Kosten rolstoeltraining/scootmobieltraining

    Indien het onduidelijk is of iemand gebruik kan maken van een rolstoel/scootmobiel, zijn in het kader van het adviestraject, haalbaarheidslessen noodzakelijk. De eerste lijn ergotherapie verzorgt deze lessen. De eerste lijn ergotherapiekan de kosten hiervan declareren bij de zorgverzekeraar.

    De gemeente vergoedt daarnaast maximaal 5 gewenningslessen indien gebleken is dat iemand in staat is gebruik te kunnen maken van de rolstoel/scootmobiel, maar zonder gewenningslessen niet veilig aan het verkeer deelgenomen kan worden.

    Verder kunnen deze lessen enkel vergoed worden als een ondersteuningsbehoevende voor het eerst een rolstoel/scootmobiel moet gebruiken of als er aanzienlijke veranderingen zijn opgetreden waardoor het rolstoel/scootmobiel gebruik verandert. In In andere gevallen wordt er vanuit gegaan dat een korte instructie van de rolstoelleverancier voldoende is en bij de prijs is inbegrepen.

    3.4           Oplaadkosten

    Kosten voor het opladen van elektrische rolstoelen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    3.5           Vergoeding voor onderhoud en reparatie

    De kosten van onderhoud en reparatie komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. In principe vindt onderhoud en reparatie van de rolstoel bij de ondersteuningsbehoevende thuis plaats.

    De hulpmiddelenleverancier zorgt, indien noodzakelijk, voor een vervangende rolstoel. Het voorgaande is in de prijzen verdisconteerd. Derhalve vindt hierover geen afrekening van kosten plaats.

     

    In sommige gevallen hebben ondersteuningsbehoevenden nog een rolstoel in eigendom. Ook onderhoud en reparatie van deze rolstoelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, indien duidelijk is dat rolstoelgebruik medisch geïndiceerd is.

    Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten worden verleend.

  • 4. Sportrolstoelen

    - Omschrijving van de voorziening

    Deze rolstoelen kenmerken zich door scheefstand van de grote wielen en zijn vaak uitgerust met een doorlopende voetenplank in plaats van twee aparte voetensteunen. Een sportrolstoel is gericht op snelheid en wendbaarheid en stelt minder hoge eisen aan zitcomfort dan een rolstoel voor dagelijks gebruik. In principe zijn sportrolstoelen niet bruikbaar in de gewone leefsituatie.

     

    - Voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen

    Tijdens de intake wordt getracht te achterhalen of de aanvrager serieus overweegt te gaan dan wel te blijven sporten. De ondersteuningsbehoevende dient een kopie van een bewijs van zijn lidmaatschap van een sportvereniging te verstrekken. Verder wordt er altijd medisch advies aangevraagd. Uit dit advies moet minimaal naar voren komen aan welke eisen de rolstoel moet voldoen om aan sport op recreatief niveau deel te kunnen nemen. Op basis van deze eisen moet een offerte opgevraagd kunnen worden om de prijs van de goedkoopst adequate voorziening te kunnen bepalen. Er worden minimaal 3 offertes bij verschillende leveranciers opgevraagd om de prijs van de goedkoopst adequate sportrolstoel te kunnen bepalen. Aangezien de minimale eisen bij de drie partijen waarbij de offerte wordt opgevraagd eenduidig zijn, is derhalve de goedkoopste aanbieding de goedkoopst adequate aanbieding.

    Een aantal rolstoelen is wel geschikt voor dagelijks gebruik. Het gaat dan om lichte, makkelijk wendbare rolstoelen. Omdat het zitcomfort van deze stoelen beperkt is, wordt niet tot verstrekking van deze rolstoelen overgegaan aan mensen die een groot deel van de dag afhankelijk zijn van de rolstoel.

     

    - Aard van de verstrekking

    Een sportrolstoel kan in de vorm van in natura in bruikleen worden verstrekt. De gemeente schaft de sportrolstoel aan die bij de offerte vergelijking als goedkoopste aanbieding is gedaan. Kiest de klant voor een PGB, dan bedraagt het PGB maximaal het bedrag welke bij de offerte vergelijking als goedkoopste aanbieding is gedaan.

    De kosten voor reparatie, onderhoud en verzekering komen bij een verstrekking in natura voor rekening van de gemeente. Bij een verstrekking in de vorm van een PGB kan een vergoeding voor de instandhoudingskosten van 3,9% over het totale bedrag worden verleend.

     

    In voortzetting van de onder de Wvg gevoerde beleid is de werkwijze van de gemeente er echter op gericht om voor de aanschaf van een sportrolstoel eens in de 3 jaar beschikbaar te stellen. Indien een sportrolstoel wordt aangeschaft die goedkoper is dan het maximumbedrag wordt slechts het aanschafbedrag vergoed.

     

    - Bijzonderheden

    Ondersteuningsbehoevenden die een speciale rolstoel voor het bedrijven van sport op topniveau nodig hebben moeten uit eigen middelen of door sponsoring de nodige financiële middelen bijeen brengen. Een sportrolstoel voor dit doel kan op grond van de Wmo niet worden verstrekt.

  • 5. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door Awbz-bewoners

    Bewoners van Awbz-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend komen, ingevolge artikel 35 van de verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de Awbz geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het besluit zorgaanspraken Awbz van toepassing is.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Inhoud hoofdstuk 7

7.1

Aanvraagprocedure

7.1.1

Bereikbaarheid loket

7.1.2

Toegang voorzieningen

7.1.3

Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

7.2

Indicatiestelling

7.2.1

Medische noodzaak

7.2.2

Eenvoudige indicaties

7.2.3

Wanneer vraagt de gemeente extern advies?

7.2.3.1

Verklaring van geen bezwaar

7.2.3.2

Hersteltermijn

7.2.4

Aanvraag terwijl behandeling/revalidatie nog niet afgerond

7.3

Beoordeling medisch advies

7.3.1

Beslisboom voor het medisch advies

7.3.2

Toetsing

7.4

Motivering van het besluit

7.5

Beschikkingstermijn

7.6

Samenhangende afstemming

7.6.1

Wijzigingen in de situatie

7.7

Heronderzoeken

7.8

Terugvordering

7.1 Aanvraagprocedure

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in dit verstrekkingenboek bekend verondersteld. Hier word niet nader op ingegaan.

 

Aanvragen in het kader van de Wmo kunnen op grond van artikel 36 lid 1 van de verordening bij d aan de hand van een speciaal aanvraagformulier worden ingediend. Voordeel van een dergelijk formulier is dat als het geheel ingevuld is, alle voor de behandeling noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn.

 

De aanvraag dient te worden ingediend bij de gemeente, bij de eenheid Publieksdiensten (zie artikel 36 lid 2 van de verordening). Hier kunnen tevens aanvragen in het kader van de Awbz ingediend worden. Betreft het een gecombineerde aanvraag voor zowel ondersteuning op grond van de Wmo als voor zorg op grond van de Awbz, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan de vereiste van de Wmo dat er een relatie gelegd dient te worden tussen de indicatie ten aanzien van de Awbz en aanvragen ten aanzien van de Wmo.

7.1.1 Bereikbaarheid loket

Het loket is fysiek geopend van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 12.30 uur.

Telefonisch: maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 17.00 uur op 0527- 63 39 11.

Per email: participatie@noordoostpolder.nl.

 

Bij de aanvraag dient de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger met een beroep op de wet identificatieplicht zich te kunnen legitimeren.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet be­scherming persoonsgegevens (Wbp).

 

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is op basis van de Awb een termijn van 8 weken beschikbaar. Vanuit het dienstverleningsconcept van de Noordoostpolder streeft de gemeente ernaar aanvragen al binnen zeven weken af te handelen. Zie ook bijlage 4 ‘bezwaar en beroep’.

 

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven acht weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

7.1.2 Toegang voorzieningen

Naast het afhandelen van de aanvraag wordt bij het loket van de eenheid Publieksdiensten de toegang tot de voorziening geregeld. Hierbij gaan we uit van warme overdracht. Dat wil zeggen dat de klant niet zelf met zijn positief besluit naar de aanbieder hoeft, maar dat vanuit de gemeente de toegang al wordt geregeld. Dat kan op verschillende manieren gebeuren, mede afhankelijk van de manier waarop dit met de aanbieders van zorg en welzijn wordt afgesproken.

7.1.3 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Bij het bepalen wanneer er recht bestaat op een voorziening en welke voorziening het meest passend is om beperkingen te compenseren zal de gemeente rekening moeten houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en de mogelijkheden van de aanvrager om zelf maatregelen te treffen.

7.2 Indicatiestelling

Als iemand zich met een hulpvraag bij de gemeente meldt, moet er onderzocht worden wat de problemen zijn en welke oplossingen in aanmerking komen. Daarom is een zorgvuldige toegangsbewaking, ofwel indicatiestelling, van belang. De manier om een objectieve indicatie te stellen is om de protocollen die door het CIZ zijn opgesteld te hanteren. Het gaat hierbij om het volgen van het protocol gebruikelijke zorg en het hanteren van het begrippenkader ICF. Het toepassen van deze criteria draagt bij aan een soepele afstemming op Awbz zorg die door de indicatiestellers van het CIZ geïndiceerd blijft worden.

 

Indicatiestelling is het vaststellen welke vorm van zorg, dienstverlening of ondersteuning het best past bij een ondersteuningsvraag van een cliënt, om de beperkingen van de cliënt te compenseren. Daarbij worden de aard, de omvang en de inhoud van de ondersteuning bepaald.

 

De indicatie advisering dient in ieder geval betrekking te hebben op:

  • -

    het bepalen van beperkingen van een ondersteuningsbehoevende zijnde moeilijkheden, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, die ondervonden worden bij activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • -

    het adviseren of voor het compenseren van deze beperkingen een oplossing via de Wmo aan de orde is;

  • -

    het aangeven welke voorzieningen de beperkingen kunnen verminderen of opheffen;

  • -

    het adviseren van de goedkoopst adequate oplossing;

  • -

    het signaleren van noodzakelijke afstemming van Wmo-voorzieningen op andere voorzieningen.

 

In werkafspraken met het CIZ is indicatiestelling op uitvoeringsniveau uitgewerkt.

7.2.1 Medische noodzaak

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging Awbz was het begrip “medische noodzaak” doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de CRvB op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, ook in de Wmo van cruciaal belang is.

Onder de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor de indicaties. Een extern indicatie advies door de indicatiesteller is niet bindend. Het is een instrument voor beoordeling van de aanvraag door de gemeente. Afwijking van het advies door de gemeente kan echter alleen gemotiveerd plaatsvinden. Dit geldt zowel voor een afwijzing als voor een positieve beschikking.

 

In de verordening heeft dat vorm gekregen in artikel 37. Lid 1 van dit artikel biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

7.2.2 Eenvoudige indicaties

Lid 2 van dit artikel geeft aan dat eenvoudige aanvragen, waarvoor beperkte medische of ergonomische kennis benodigd is voor de indicatie, door een daartoe door gemeente aangewezen persoon (dit kan een medewerker van de gemeente zelf zijn) kunnen worden afgehandeld. Bijvoorbeeld: onderdelen van een woningaanpassing (drempelhulp, beugel), een Collectief vervoerpas of huishoudelijke ondersteuning.

De indicatie van transferzorg (bijvoorbeeld als iemand in het ziekenhuis ligt en naar huis kan als er huishoudelijke verzorging is) vindt ook plaats zonder tussenkomst van de externe adviseur. Deze adviezen worden, gezien het belang voor de cliënt voor een snelle en efficiënte indicatie, door transferverpleegkundigen gedaan.

7.2.3 Wanneer vraagt de gemeente extern advies?

In lid 3 van artikel 37 worden een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om medisch advies dient te vragen:

 

1.       De eerste situatie, genoemd onder a, is een situatie waarbij een aanvraag om medische reden wordt afgewezen en de extern adviseur om een advies gevraagd wordt. Het belang van deze regel is dat er een situatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Indien het gaat om een afwijzing van een voorziening wordt er dus altijd een indicatieadvies bij een extern adviesbureau gevraagd. Hierdoor kan een verantwoorde afwijzing van de aanvraag plaatsvinden. Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd.

 

2.       Daarnaast kan de gemeente altijd aanleiding zien om extern medisch advies te vragen.

Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld moeten worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

 

Een extern adviseur dient, afhankelijk van het soort aanvraag, te beschikken over  medische kennis op het niveau van een arts, sociale kennis (in staat zijn om de sociale situatie van de aanvrager in te schatten), ergonomische kennis of technische kennis.

 

De indicatiesteller beoordeelt de aanvragen in samenhang met andere regelgeving (Awbz). De totale hulpvraag staat centraal. Dit betekent de totale leefsituatie van een aanvrager in het onderzoek naar de concrete hulpvraag voor Wmo voorzieningen moet worden meegenomen. Door een integrale hulpvraaganalyse hoeft de cliënt geen onnodig dubbel onderzoek te ondergaan en worden de verschillende onderdelen van het zorg- en dienstverleningspakket op elkaar afgestemd, ongeacht het wettelijke kader waarbinnen de voorzieningen vallen. Als geconstateerd wordt dat er bijvoorbeeld thuiszorg noodzakelijk is of dat de ondersteuningsbehoevende wellicht op de wachtlijst van een verzorgingshuis geplaatst moet worden, worden deze hulpvragen meegenomen. Indien bij het adviesorgaan de kennis op een bepaald terrein ontbreekt, dan wordt advies ingewonnen bij (deskundige) derden. Daarbij kan de gemeente indien daar naar oordeel van de gemeente aanleiding toe bestaat nog een andere adviesinstantie om een second opinion vragen (lid 7).

 

Onder de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor de indicaties. Een extern indicatie advies is dus niet bindend. Het is een instrument voor beoordeling van de aanvraag door de gemeente. Afwijking van het advies door de gemeente kan echter alleen gemotiveerd plaatsvinden. Dit geldt zowel voor een afwijzing als voor een positieve beschikking.

 

Lid 5 van artikel 37 bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verschaft moeten worden aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de Awbz.

Wat betreft financiële gegevens die geverifieerd dienen te worden, zullen uitkerings- en salarisspecificaties op gevraagd moeten worden. Deze bieden namelijk een goed inzicht van de bruto-nettoverhouding van het inkomen van een aanvrager. Op basis van deze inkomensgegevens vindt een inkomenstoetsplaats, deze wordt uitgevoerd door het CAK.

Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.

7.2.3.1 Verklaring van geen bezwaar

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

7.2.3.2 Hersteltermijn

De aanvrager krijgt moet van de gemeente een hersteltermijn (schriftelijk) om alsnog de benodigde gegevens te verstrekken (artikel 4:5 Awb). Als hersteltermijn wordt over het algemeen vijf werkdagen aangehouden. Afhankelijk van de aard van de (aanvullende) gegevens kan echter ook een kortere of langere hersteltermijn worden aangehouden. De hersteltermijn moet de aanvrager in ieder geval in staat stellen aan zijn verplichting te kunnen voldoen. De beslistermijn wordt opgeschort gedurende de periode waarop gewacht wordt op de gegevens van de aanvrager.

7.2.4 Aanvraag terwijl behandeling/revalidatie nog niet afgerond

Ten tijde van het indienen van de aanvraag is nog niet altijd bekend wat de “eindsituatie” van de ondersteuningsbehoevende zal zijn, omdat de ondersteuningsbehoevende nog niet is uitbehandeld of nog niet klaar is met revalideren. Op dat moment kan mogelijk (nog) niet worden vastgesteld voor welke voorzieningen de ondersteuningsbehoevende in aanmerking moet komen. De aanvraag zal dan worden afgewezen of slechts gedeeltelijk worden toegewezen. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechtbank een actieve rol van de gemeente verwacht. De rechtbank dringt erop aan om niet af te wachten totdat de klant een nieuwe aanvraag indient. Zij vindt dat de gemeente na een niet al te lange periode een heronderzoek moet starten om te zien of er reeds duidelijkheid in de individuele situatie is ontstaan.  Indien een aanvraag om deze redenen worden afgewezen of gedeeltelijk toegekend, wordt daarom een heronderzoek gepland op het moment dat naar verwachting de eindsituatie zal zijn bereikt.

7.2.5 Het begrippenkader van de ICF

Artikel 37 lid 6 van de verordening bepaalt dat bij de advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.  “De ICF classificatie” is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.” (http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang.

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Een lijst van deze functies is opgenomen in bijlage 1 bij dit hoofdstuk. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF.

 

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

 

Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

7.3 Beoordeling medisch advies

Het uitgebrachte indicatie advies wordt beoordeeld door de klantmanager voorzieningen. Vervolgens stelt de consulent een rapport op waarin een advies wordt gegeven aangaande de verstrekking van de gevraagde voorziening. Dit advies wordt een op een getoetst door een interne beslisser op basis van de Wmo, de verordening individuele voorzieningen Wmo, het voorliggende verstrekkingenbeleid en de jurisprudentie. Binnen dit beleidskader moet het belang van de aanvrager centraal staan. Er zal onder de Wmo in een breder kader dan onder de Wvg onderzocht moeten worden welke voorziening geschikt is ter compensatie van de beperkingen die de ondersteuningsbehoevende ondervindt bij deelname aan de samenleving. Dat moet het uitgangspunt van de beoordeling zijn. Het gaat hier dus verder dan het vinden van de meest adequate voorziening.

7.3.1 Beslisboom voor het medisch advies

Om na te gaan of de aanvrager in aanmerking komt voor de gewenste voorziening, moeten de volgende vragen worden beantwoord:

Is de aanvrager inwoner van de gemeente (en is er een geldige verblijfsstatus)?

Is er sprake van een beperking in het kader van de Wmo (dus voor het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan het aangaan van sociale contacten?)

Kan voor de gevraagde voorziening geen aanspraak worden gemaakt op enig andere wettelijke regeling of enig privaatrechtelijke overeenkomst of een andersoortige verbintenis?

Is de gevraagde voorziening overwegend op de beperkingen van het individu gericht (waaronder ook het individueel gebruik van het collectief vervoer?

Is de gevraagde voorziening langdurig noodzakelijk?

Is de gevraagde voorziening niet algemeen gebruikelijk?

Is de gevraagde voorziening noodzakelijk voor het zelfstandig leven en wonen?

 

Indien de antwoorden op al deze vragen positief luiden, betreft het een aanvraag voor een voorziening binnen de strekking van de compensatieplicht van de gemeente. De adviesprocedure kan dan in gang worden gezet.

7.3.2 Toetsing

De kwaliteit van het medische advies wordt getoetst aan de hand van de volgende indicatoren:

 

  • 1.

    inzichtelijkheid;

  • 2.

    logische en heldere opbouw van het advies en consistente argumentatie;

  • 3.

    motivatie van de keuze;

  • 4.

    inzicht in de belemmeringen;

  • 5.

    zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies;

  • 6.

    de regels van de verordening, het verstrekkingenbeleid en de jurisprudentie;

  • 7.

    het aantal beroepszaken waaruit blijkt dat het advies onvoldoende was.

  • 8.

    klachten van cliënten;

  • 9.

    afspraken tussen de gemeente, het adviesorgaan en eventueel de leverancier van de voorzieningen.

 

Bij een negatief advies controleert de gemeente altijd of een arts bij het advies over de betreffende cliënt betrokken is geweest; alvorens de indicatiesteller een afwijkend of afwijzend advies uitbrengt neemt de indicatiesteller contact op met de huisarts of behandelend specialist van betrokkene. Indien de indicatiesteller dit niet doet, moet zij in haar advies motiveren waarom geen huisarts of behandelend specialist is geraadpleegd.

7.4 Motivering van het besluit

Op basis van artikel 26 lid 1 van de Wmo moet in de beschikking worden aangegeven op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. Dat artikel 26 lid 1 van de Wmo luidt namelijk als volgt:

"De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening  vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

Dit artikel beoogt de rechtsbescherming van de aanvrager van voorzieningen op grond van de Wmo te versterken, door de algemene motiveringsplicht die op grond van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, toe te spitsen. De gemeente zal moeten aangeven of en in hoeverre het genomen besluit op een aanvraag bijdraagt aan de meest belangrijke doelstelling van de wet: het bevorderen dan wel behouden van de deelname aan het maatschappelijk verkeer van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

 

In lid 8 van artikel 37 in verordening is opgenomen dat op basis van deze bepaling in de beschikking aangegeven moet worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht.

 

Enkele voorbeelden:

Bij toekenning van een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die voordien problemen had bij het normale gebruik van de woning, doordat de verdieping niet te bereiken was, thans met de traplift weer op de verdieping kan komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het probleem is gecompenseerd.

Bij toekenning van een scootermobiel kan aangegeven worden dat betrokkene voordien problemen had bij verplaatsing in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van winkels, familie en kennissen enz. Deze problemen zijn gecompenseerd middels verstrekking van een scootermobiel in natura dan wel een persoonsgebonden budget waarmee betrokkene een scootermobiel kan huren of aanschaffen waarmee gedurende een aantal jaren gelijk aan de op natura-voorzieningen van toepassing zijnde afschrijvingstermijn de verplaatsingen in de directe woon en leefomgeving gemaakt kunnen worden.

Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen, bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde hulp bij het huishouden, ook dan zal ingevolge artikel 26 lid 1 Wmo gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

 

Dit is uiteraard niet mogelijk op de wijze zoals bij een positieve beschikking is aangegeven. Bij een afwijzing zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

 

Enkele voorbeelden:

Een aanvrager wil graag een rolstoel bij het verplaatsen in en om de woning en hulp bij het huishouden. Uit medisch onderzoek blijkt dat de diagnose fibromyalgie gesteld is door de huisarts en dat er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden. In deze situatie kan niet zonder meer toegekend worden, omdat daarbij het risico bestaat dat er geen behandeling plaats gaat vinden en er dus afhankelijkheid van zorg en voorzieningen ontstaat terwijl er dus nog behandelmogelijkheden onbenut zijn. De medische adviseur zal mevrouw naar de huisarts verwijzen met het advies behandelmogelijkheden te benutten. Hangende die behandelmogelijkheden zal geen rolstoel noch hulp bij het huishouden worden toegekend. Mocht mevrouw in behandeling gaan, bijvoorbeeld bij een revalidatiecentrum, dan zal hooguit in overleg met de behandelaren besloten worden tot een beperkte of tijdelijke inzet van een rolstoel of hulp bij het huishouden, voor zover deze inzet de behandeling niet in de weg staat.

 

De (in individuele gevallen nader in of aan te vullen) motivering zal dus kunnen zijn:

Door u is een rolstoel en hulp bij het huishouden aangevraagd. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn. Als wij u nu een rolstoel ter beschikking zouden stellen bestaat de mogelijkheid dat u door gebruikmaking van de rolstoel behandelmogelijkheden in de weg staat of de effecten van de behandeling beperkt door (nu reeds) gebruik te maken van een rolstoel.

Het doel van de Wmo is niet aanvragers afhankelijk te maken van voorzieningen, maar te compenseren als duidelijk is dat er geen verbetering mogelijk is. Daarom zullen wij u op dit moment geen rolstoel noch hulp bij het huishouden toekennen. Mocht uit uw behandeling in overleg met uw behandelaars blijken dat (een tijdelijke) verstrekking past in uw behandeling, dan kunt u opnieuw contact met ons opnemen, onder overlegging van een verklaring van uw behandelaars. Wij zullen deze verklaring daarop aan de arts van het adviesorgaan voorleggen met het verzoek om ons opnieuw advies uit te brengen.

7.5 Beschikkingstermijn

Op grond van de Awb moet de gemeente uiterlijk binnen acht weken een beschikking over een aanvraag afgeven of een kennisgeving van een termijn waarbinnen een besluit kan worden verwacht. In de werkafspraken die de gemeente heeft gemaakt met het adviesorgaan zijn adviestermijnen opgenomen. Voor bezwaar en beroep zie bijlage 4.

7.6 Samenhangende afstemming

In de Wmo is in artikel 5 lid 2 onder b vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntenperspectief, in samenhang te bezien. In de verordening is de samenhangende afstemming vastgelegd in artikel 40: ' Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger '.

 

Bij dit onderzoek wordt, indien van toepassing, aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger;

  • b.

    de beperkingen die de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger in zijn functioneren ondervindt;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger.

 

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door de gemeente bij deze bevindingen aangesloten.

7.6.1 Wijzigingen in de situatie

In de verordening is in artikel 41 opgenomen dat men verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden. Deze voorwaarde zal ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking worden opgenomen zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop attent gemaakt wordt.

7.7 Heronderzoeken

Een heronderzoek vindt plaats om te bekijken of een zorgvrager nog steeds recht heeft op de verstrekte voorziening en/of deze nog voldoet (artikel 44) Bij een heronderzoek wordt als het ware de aanvraagprocedure opnieuw doorlopen. Er wordt gekeken of de omstandigheden van de zorgvrager in de loop van de tijd veranderd zijn en of deze omstandigheden een aanleiding vormen om de voorziening te wijzigen of in te trekken.

Heronderzoeken vinden plaats als:

 

  • -

    de verwachting bestaat dat in de loop van de tijd de omstandigheden van de zorgvrager zullen wijzigen;

  • -

    een voorziening voorlopig wordt toegekend;

  • -

    na 15 maanden een zorgvrager niet is verhuisd naar een adequate woning, terwijl een verhuiskostenvergoeding is toegekend;

  • -

    dit vanwege een beleidswijziging noodzakelijk is;

  • -

    de eindsituatie bij een eerdere aanvraag nog niet duidelijk was.

7.8 Terugvordering

Indien er, naar later blijkt, een PGB ten onrechte is uitbetaald of een voorziening ten onrechte is geleverd (voorziening in natura), kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. De titel is van toepassing op geldschulden die voortvloeien uit:

  • 1.

    een wettelijk voorschrift dat een verplichting tot betaling uitsluitend aan of door een bestuursorgaan regelt;

  • 2.

    een besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep.

 

Titel 4.4. Algemene wet bestuursrecht vermeldt de wijze waarop de verplichting tot betaling wordt vastgesteld.

 

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvragerin gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

 

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit artikel is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

Bijlage 1 Contactgegevens thuiszorgorganisaties

In de gemeente Noordoostpolder zijn met vijf thuiszorgorganisaties zorgcontracten afgesloten. Het gaat om De Nieuwe Zorg Thuis, Reformatorische Stichting Thuiszorg, Thuiszorg Service Nederland, Thuiszorg Zuidwest Friesland en Zorggroep Oude en Nieuwe Land.

 

Contactgegevens zorgaanbieders gemeente Noordoostpolder

De Nieuwe Zorg Thuis Stationsweg 44 7941 HE  MEPPEL Postbus 158 7940 AD  MEPPEL Tel. 0900-23 53 698 Fax 0522-23 93 29 e-mail: hv@dnzt.nl

www.dnzt.nl

 

Reformatorische Stichting Thuiszorg (RST Zorgverleners)

Burgemeester Kuntzelaan 27/a

3771 EP Barneveld

tel. 0342–42 23 24

Postbus 154

3770 AD  BARNEVELD

www.rstzorg.nl

 

Thuiszorg Service Nederland (TSN)

Schuttenstraat 7

7606 JA Almelo

Tel.: 0546-486440

www.thuiszorgservice.nl

 

Thuiszorg Zuidwest Friesland

Simmerdyk 1 8601 ZP Sneek 0515-461100

E-mailinfo@thuiszorgzwf.nl

www.thuiszorgzwf.nl

 

Zorggroep Oude en Nieuwe Land (ZONL)

Kometenlaan 1

8303 CN Emmeloord

tel. 0527 – 63 03 00

email: info@zorggroep-onl.nl

www.zorggroep-onl.nl

 

Bereikbaarheid

De zorgaanbieder heeft gedurende werkdagen/-tijden een (service) telefoonnummer beschikbaar waar zorgaanvragers met vragen en klachten terechtkunnen. Dit nummer dient duidelijk gecommuniceerd te worden richting de zorgvragers.

Bijlage 2 Normtijden

Handreiking normering ondersteuning bij het huishouden

 

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven.

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend.

Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend.

Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend.

Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.

Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

 

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.

Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend.

Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.

Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

 

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer.

Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.

Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

 

Zwaar huishoudelijk werk.

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.

Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van klasse 2 (aanpassen in uren!).

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

 

Verzorging kleding/linnengoed.

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed.

Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week.

Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.

 

Organisatie van het huishouden.

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.

Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen.

Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.

Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

 

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.

Hieronder kan ook observeren  vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen.

Omvang 30 minuten per week.

 

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.

Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie komen.

Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken.

Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.

 

Bijlage 3 Toelichting op indicatiestelling

Vaststellen ziektebeeld en beperkingen en formuleren compensatiedoel

In artikel 12 van de verordening is bepaald dat het college om de verstrekking van individuele voorzieningen af te stemmen op de situatie van de aanvrager onderzoek moet (laten) verrichten naar de situatie van de aanvrager. Bij dit onderzoek moet – indien van toepassing - aandacht worden besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager,

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager; en

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

 

Tijdens de indicatiestelling worden dus activiteiten verricht die gericht zijn op het vaststellen van het ziektebeeld en de beperkingen, het participatieprobleem van de aanvrager en het formuleren van het compensatiedoel. Een voorziening in het kader van de Wmo kan immers alleen worden verstrekt ter compensatie van beperkingen. Als het beeld van de aandoeningen of beperkingen van de aanvrager daartoe aanleiding geeft, wordt een medisch advies gevraagd bij een adviesorgaan.

 

In het algemeen kan onderscheid gemaakt worden tussen enkelvoudige-, meervoudige-, eenvoudige- en complexe aanvragen.

 

Enkelvoudige aanvragen

Dit zijn aanvragen waarbij slechts één voorziening wordt aangevraagd, zoals:

  • 1.

    woningaanpassing

  • 2.

    vervoersvoorziening

  • 3.

    rolstoel

  • 4.

    huishoudelijke ondersteuning

  • 5.

    Awbz-voorziening

 

Enkelvoudig is niet altijd synoniem met eenvoudig. Bij een enkelvoudige aanvraag kan het nodig zijn een extern advies in te roepen. Een AWBZ aanvraag moet ingenomen worden in het loket, maar de indicatiebesluiten zijn voorbehouden aan een adviesorgaan. Deze aanvragen worden dus direct doorgestuurd.

 

Meervoudige aanvragen

Dit zijn aanvragen die betrekking hebben op meerdere voorzieningen. Het kan hierbij gaan om gecombineerde aanvragen Wmo en AWBZ, maar ook om bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning en een scootmobiel. Aanvragen die betrekking hebben op de AWBZ worden ingenomen in het loket en direct doorgestuurd naar het. Meervoudige aanvragen die enkel betrekking hebben op Wmo-voorzieningen worden door de gemeente afgehandeld (tenzij deze onder de complexe aanvragen vallen).

 

Eenvoudige aanvragen

Dit zijn eenvoudige enkelvoudige aanvragen waarvoor beperkte medische of ergonomische kennis benodigd is voor de indicatie. Bijvoorbeeld:

  • 1.

    onderdelen van een woningaanpassing (drempelhulp, beugel)

  • 2.

    Collectief vervoerpas

  • 3.

    huishoudelijke ondersteuning

 

Complexe aanvragen

Dit zijn aanvragen waarbij het om veelomvattende voorzieningen gaat, gecombineerd met mogelijk ook een Awbz voorzieningen, bijvoorbeeld:

  • 1.

    een omvangrijke woningaanpassing evt. gecombineerd met een vervoersvoorziening/ rolstoel;

  • 2.

    een omvangrijke woningaanpassing/vervoersvoorziening/rolstoel + huishoudelijke ondersteuning;

  • 3.

    Wmo-voorzieningen en een Awbz-voorziening.

 

Voor dit type aanvragen wordt een indicatieadvies gevraagd bij een extern adviesorgaan.

Bijlage 4 Bezwaar en beroep

Reactietermijn

Volgens de Algemene Wet Bestuursrecht is de gemeente verplicht binnen acht weken een antwoord te geven op een aanvraag. Op grond van het dienstverleningsconcept van de gemeente Noordoostpolder wordt echter acht weken reactietermijn gehanteerd.

Indien deze termijn overschreden dreigt te worden wordt tijdig een voortgangsbericht gestuurd. De aanvrager kan tegen het uitblijven van en besluit een bezwaar indienen. Met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen heeft de burger de mogelijkheid de gemeente in gebreke te stellen bij het verstrijken van de beslistermijn. Dit betekent dat de burger een brief stuurt en daarin verzoekt om een dwangsom. De gemeente heeft dan twee weken de tijd om alsnog te beslissen. Indien dat niet gebeurt begint de dwangsom automatisch te lopen en bovendien kan de burger direct beroep in stellen (artikel 4:16 – 4:20 Algemene wet bestuursrecht). De wet heeft als uitgangspunt dat de overheid zo snel mogelijk beslist op aanvragen. Voor de Wmo betekent dit dat in beginsel binnen 8 weken (een redelijke termijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht) een beslissing dient te volgen.

 

Zienswijze bij afwijzend of afwijkend besluit

Bij een voornemen tot een afwijzend of afwijkend besluit wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Dit betekent dat, als een ondersteuningsbehoevende geen voorziening of slechts een gedeeltelijke voorziening krijgt toegekend of niet de voorziening waar hij/zij om gevraagd heeft, contact wordt opgenomen met de ondersteuningsbehoevende of zijn vertegenwoordiger over het voorgenomen besluit. Deze reactie wordt meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming.

 

Beschikking, bezwaar en beroep

Hierna wordt de beschikking afgegeven door de gemeente. De ondersteuningsbehoevende kan hier binnen zes weken schriftelijk bezwaar tegen aantekenen. Een bezwaarschrift wordt voorgelegd aan een onafhankelijke bezwarencommissie. Binnen 10 weken moet betrokkene antwoord krijgen. Is betrokkene het niet eens met het antwoord dan kan hij/zij beroep aantekenen. In principe moet een beroepsprocedure binnen 16 weken zijn afgehandeld.

 

Voorlopige voorziening

Indien de aanvrager van mening is dat de zaak spoedeisend is kan, tijdens de periode dat het bezwaarschrift of beroepschrift in behandeling is, bestaat de mogelijkheid een voorlopige voorziening aan te vragen bij de sector Bestuursrecht van de Rechtbank. Dat betekent dat een noodoplossing kan worden getroffen in de tussenliggende periode van het indienen van het bezwaar of beroep tot het definitieve besluit.

 

Bijlage 5 Mantelzorgcompliment

Op de Dag van de Mantelzorg (halverwege november), kunnen mantelzorgers onder bepaalde voorwaarden een uitkering krijgen van € 200,00 netto.

Zo kunnen mensen die door een naaste langdurig verzorgd worden, hun mantelzorger iets extra’s geven.

Wanneer krijgt u als mantelzorger een vergoeding?

  • 1.

    U moet aangewezen worden door degene die u verzorgt, de zorgvrager.

  • 2.

    Elke zorgvrager kan maar één persoon voordragen voor het bedrag.

  • 3.

    Elke mantelzorger kan maar door één zorgvrager worden voorgedragen.

  • 4.

    De zorgvrager moet een indicatie hebben voor extramurale AWBZ-zorg (zorg aan huis).

  • 5.

    De (her)indicatie moet zijn afgegeven na 1 augustus 2009.  

  • 6.

    Het CIZ moet vastgesteld hebben dat er sprake is van mantelzorg. Dat houdt in dat AWBZ-zorg die normaal door professionele krachten wordt verstrekt, wordt opgevangen door een buur, kennis of familielid.

  • 7.

    Ook ouders die voor hun kind zorgen met een indicatie van Bureau Jeugdzorg kunnen in aanmerking komen voor het mantelzorgcompliment. Hiervoor gelden dezelfde (bovenstaande) voorwaarden.

Hoe werkt het verder?

  • 1.

    Alle zorgvragers met de aantekening mantelzorg in de indicatie krijgen van de SVB vanzelf een aanvraagformulier.

  • 2.

    De informatie krijgt de SVB van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Als de zorgvrager én de mantelzorger dit formulier invullen en ondertekenen, krijgt de mantelzorger in november het geld op zijn of haar bank- of girorekening overgemaakt. Uiteraard onder de genoemde voorwaarden.

 

Wat krijgt de mantelzorger?

Het bedrag is dit jaar vastgesteld op € 200,00. Dit is een netto bedrag, dus er wordt geen belasting over betaald. De betaling heeft ook geen invloed op de hoogte van een eventuele andere uitkering. 

Vragen?

Het informatiepunt van de SVB waar mensen met praktische vragen terecht kunt over het mantelzorgcompliment is 030-2648444 of via mantelzorg@svb.nl.

Bijlage 6 Lijst met gebruikte afkortingen

Aaw:                Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

 

Abp:                Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

 

ADHD               Attention Deficit Hyperactivity Disorder

 

ADL:                Algemene dagelijkse Levensverrichtingen

 

Amp:                Algemene Militaire Pensioenwet

 

AMvB:              Algemene Maatregel van Bestuur

 

AMW:               Algemeen Maatschappelijk Werk

 

Arbo:               Arbeidsomstandigheden

 

Awb:                Algemene Wet Bestuursrecht

 

Awbz:              Algemene wet bijzondere ziektekosten

 

BTW:               Bijzondere Toeslag Wet

 

CBS:                Centraal Bureau voor de Statistiek

 

CAK:                Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten

 

CARA:              Chronische A-specifieke Respiratoire Aandoeningen

 

CIZ:                 Centraal Indicatiestelling Zorg

 

CRvB:               Centrale Raad van Beroep

 

GAK:                Gemeenschappelijk Administratiekantoor

 

Rea:                 Wet reïntegratie arbeidsbehandicapten

 

GGD:                Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

 

GGZ:                Geestelijke Gezondheidszorg

 

GMD:                Gemeenschappelijke Medische Dienst

 

HO:                  Huishoudelijke ondersteuning

 

HV:                  Huishoudelijke verzorging

 

HVDF:              Hulpverleningsdienst Flevoland

 

ICF:                 International Classification of Functioning

 

NIBUD:             Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting

 

PGB:                Persoonsgebonden Budget

 

RVV:                Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens

 

SBGN:              Stichting Belangenbehartiging Gehandicapten Noordoostpolder

 

SVB:                Sociale Verzekerings Bank

 

TOG:                     Tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

 

UWV:               Uitkeringsorgaan Werkgeversverzekeringen

 

Wbp:                Wet bescherming persoonsgegevens

 

Wfv:                Wet financiering volksverzekeringen

 

Wmo:               Wet maatschappelijke ondersteuning

 

VNG:                Vereniging van Nederlandse Gemeenten

 

VWS:               Volksgezondheid Welzijn en Sport

 

WFV:               Wet Financiering Volksverzekeringen

 

WVG:               Wet Voorzieningen Gehandicapten

 

WWB               Wet werk en bijstand

 

ZIB:                Zorg Indicatie Besluit