Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2013

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2013

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van4 september 2012, No. 13280;

Gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning Stb. 2006, nr. 351 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

Overwegende dat het noodzakelijk is om beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning te compenseren,

B E S L U I T:

Vast te stellen de volgende

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2013

Hoofdstuk 1

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

  • b.

    aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere individuele voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening;

  • c.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • d.

    algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • e.

    AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur: het Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • f.

    belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf een aanmelding of een aanvraag doet of met behulp van een ander een aanmelding of een aanvraag laat doen;

  • g.

    collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

  • i.

    compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

  • j.

    eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of een PGB voor rekening van de ontvanger komende financiële bijdrage;

  • k.

    eigen aandeel in de kosten: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de belanghebbende komend aandeel in de kosten;

  • l.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende en bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

  • m.

    gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd;

  • n.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • o.

    gesprek: het (eerste) contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen kracht en mogelijkheden of via mogelijkheden van de sociale omgeving dan wel via algemene-, algemeen gebruikelijke-, collectieve-, (wettelijk) voorliggende- en individuele voorzieningen;

  • p.

    hoofdverblijf: de woning, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres staat ingeschreven;

  • q.

    huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden op basis van artikel 4 Wmo indien een algemene en/of collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • s.

    maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • t.

    mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de wet;

  • u.

    persoonsgebonden budget (PGB): een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • v.

    voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening, een rolstoel of huishoudelijke zorg;

  • w.

    voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in eigendom, in bruikleen of in huur of in de vorm van een persoonlijke dienstverlening;

  • x.

    voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft;

  • y.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • z.

    wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

Hoofdstuk 2

Artikel 2 De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    wonen in een schoon huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone kleding;

  • e.

    zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3 Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3 Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1. Aan een aanvraag voor een voorziening gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    • a.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen, vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 4 Aanmelding voor een gesprek

  • 1. Een aanmelding voor een gesprek door een belanghebbende moet schriftelijk of elektronisch worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Indien een aanmelding mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt, wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een meldingsformulier meegezonden.

  • 3. Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag.

Hoofdstuk 4 De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 5 De aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een individuele voorziening door een belanghebbende moet schriftelijk of elektronisch worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt, wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden.

  • 3. Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

  • 4. De belanghebbende dient desgevraagd een identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 4, van de wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 5 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Artikel 6 Het maken van een afweging

  • 1. Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college houdt rekening met de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat binnen de grenzen van deze verordening.

  • 2. Beoordeling voorzieningen en gebruikelijke zorg.

    • a.

      Om de resultaten, zoals genoemd in artikel 2, binnen de individuele situatie van de belanghebbende te bereiken, worden eerst onderstaande voorzieningen en gebruikelijke zorg beoordeeld op daadwerkelijke beschikbaarheid en bruikbaarheid voor belanghebbende:

      • -

        alle (wettelijk) voorliggende voorzieningen;

      • -

        alle algemene voorzieningen;

      • -

        alle algemeen gebruikelijke voorzieningen;

      • -

        alle collectieve voorzieningen;

      • -

        alle eventueel aanwezige huisgenoten die beschikbaar zijn en in staat om werkzaamheden over te nemen;

      • -

        alle (vrijwiligers)organisaties.

    • b.

      Alle voorzieningen en gebruikelijke zorg genoemd in sub a die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

  • 3. Het college betrekt bij zijn beoordeling omtrent de noodzaak een voorziening te verstrekken in ieder geval:

    • a.

      de vastgestelde beperkingen die belanghebbende ondervindt op één of meerdere resultaatsgebieden als genoemd in artikel 2 van deze verordening;

    • b.

      de eigen kracht, verantwoordelijkheid en mogelijkheden om de beperkingen te compenseren;

    • c.

      de beschikbaarheid van mantelzorg en overige hulp;

    • d.

      de woon- en gezinssituatie van belanghebbende en de verdere sociale structuur om de belanghebbende heen;

    • e.

      de keuzes die belanghebbende maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat hij keuzes maakt die maatschappelijk gezien passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie.

Artikel 7 Wonen in een schoon huis

  • 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een schoon huis. Dit geldt ten aanzien van de essentiële gebruiksruimten.

  • 2. Met het oog op een schoon huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk, alsmede bij het organiseren van het huishouden.

  • 3. De individuele voorziening als bedoeld in lid 2 wordt niet verstrekt indien en voor zover de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een voorliggende voorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat.

  • 4. Het college weigert een huishoudelijke voorziening indien:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op vertrekken van de woning die niet op regelmatige basis gebruikt worden of waarvoor geen noodzaak tot gebruik vaststaat;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

    • c.

      de belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling.

Artikel 8 Wonen in een geschikt huis

  • 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de essentiële gebruiksruimten.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, bruikbaarheid, toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de woning.

  • 3. Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst worden beoordeeld. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning het bedrag genoemd in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder te boven gaat.

  • 4. De verlening van een voorziening genoemd in lid 9 onder sub a, zonodig in combinatie met meerdere in lid 9 genoemde voorzieningen, heeft voorrang indien deze voorziening of combinatie het goedkoopst compenserend is.

  • 5. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 6. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de belanghebbende niet naar de meest geschikte beschikbare woning is verhuisd die is afgestemd op diens beperkingen, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      • 1)

        het verbreden van toegangsdeuren;

      • 2)

        het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • 3)

        aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

      • 4)

        het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      • 5)

        het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.

    • d.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

    • e.

      de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • f.

      de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft, verhuisd is vanuit of naar een woning die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBg-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • g.

      er in de verlaten woning geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

    • h.

      bij de aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding geen sprake is van een onverwacht optredende beperking bij belanghebbende, maar sprake is van planbare en voorzienbare omstandigheden die zich in de (nabije) toekomst voor kunnen doen.

  • 7. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen:

    • a.

      aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en kamerverhuur;

    • b.

      specifiek op personen met een beperking en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen of konden worden.

  • 8. Voor het bezoekbaar maken van een woning indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling gelden de volgende regels:

    • a.

      de aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat;

    • b.

      de in dit artikel genoemde woonvoorziening wordt slechts verleend indien niet al een andere woning bezoekbaar is gemaakt en de bezoekbaar te maken woning zich in de gemeente Noordoostpolder bevindt;

    • c.

      de woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in sub b  bedoelde woning;

    • d.

      het college kan in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder nadere regels stellen met betrekking tot de maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning;

    • e.

      onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 9. De onder lid 2 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een voorziening voor huurderving;

    • g.

      een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen;

    • h.

      een voorziening voor een uitraasruimte.

  • 10. Een bouwkundige woonvoorziening bestaande uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning zal in de vorm van een herplaatsbare losse woonunit worden verstrekt, tenzij daartegen bezwaren van overwegende aard bestaan.

  • 11. Recht op een voorziening.

    • a.

      Een woonvoorziening wordt verleend ten behoeve van een belanghebbende en wordt verleend aan de belanghebbende.

    • b.

      In afwijking op sub a van dit lid wordt een woonvoorziening in verband met het bezoekbaar maken van een tweede woning verleend aan de eigenaar van de woning welke bezoekbaar wordt gemaakt.

    • c.

      In afwijking op sub a van dit lid wordt een woonvoorziening verleend aan de eigenaar van de woning waarin de belanghebbende verblijft indien de belanghebbende niet de eigenaar is van de woning.

    • d.

      In afwijking op sub a van dit lid kan een woonvoorziening als bedoeld in lid 10, sub g worden verleend aan een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een belanghebbende, de woning ontruimt.

    • e.

      In afwijking op sub a van dit lid kan een woonvoorziening als bedoeld in lid 10, sub f worden verstrekt aan de eigenaar van de woning waarin een belanghebbende heeft verbleven.

  • 12. Terugbetaling bij verkoop.

    • a.

      De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij voorgenomen verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze voorgenomen verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

    • b.

      Als de waardestijging van de woning hoger is dan het door de gemeente geïnvesteerde bedrag, dient het door de gemeente geïnvesteerde bedrag te worden terugbetaald.

    • c.

      Als de waardestijging van de woning lager is dan of gelijk is aan het door de gemeente geïnvesteerde bedrag, dient een bedrag ter hoogte van de waardestijging van de woning te worden terugbetaald.

    • d.

      De waardestijging van de woning wordt bepaald op grond van een taxatie door een onafhankelijk taxateur. De taxatiekosten komen voor rekening van de gemeente.

  • 13. Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming.

    • a.

      Uiterlijk 15 maanden na het verlenen van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten dient de verhuizing te hebben plaatsgevonden.

    • b.

      Terstond, maar uiterlijk 15 maanden na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening verklaart de eigenaar van de woning of de huurder aan het college dat de werkzaamheden zijn voltooid. De hierbovenbedoelde gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

    • c.

      Degene aan wie de voorziening wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 9 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid etenswaren en drinken, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Het college weigert de voorziening als bedoeld in lid 2 indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een voorliggende voorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat.

Artikel 10 Beschikken over schone kleding

  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van schone kleding en van schoon bed- en linnengoed.

  • 2. Met het oog op het beschikken over schone kleding, bed- en linnengoed kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en (zonodig) strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3. Er wordt geen individuele voorziening als bedoeld in lid 2 verstrekt indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen of als er een voorliggende voorziening is.

Artikel 11 Zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, noodzakelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen voor het vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt, ter overbrugging van een periode die noodzakelijk is voor het nemen van definitieve maatregelen.

  • 3. Het college weigert de voorziening als bedoeld in lid 2 indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een voorliggende voorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat.

Artikel 12 Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de essentiële gebruiksruimten te kunnen bereiken.

  • 2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3. Er wordt geen individuele voorziening, als bedoeld in lid 2, verstrekt wanneer belanghebbende gebruik kan maken van een voorliggende voorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat of die leidt tot een betere inschatting van het gebruik van de rolstoel.

  • 4. Het college weigert een voorziening indien de belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling en recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

  • 5. De door het college te verstrekken voorziening, ter compensatie van het in dit artikel benoemde resultaat, bevat tevens de met de rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de rolstoel.

Artikel 13 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen bereiken van winkels, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving en binnen de gemeente.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand in het kader van het leven van alledag binnen de directe woon en leefomgeving en binnen de gemeente.

  • 3. Het college weigert de voorziening als bedoeld in lid 2 als belanghebbende gebruik kan maken van een voorliggende voorziening en/of collectieve voorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat.

  • 4. Een belanghebbende kan voor de in lid 2 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer; of

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken;

    • c.

      het gebruik van openbaar vervoer op grond van cognitieve of visuele beperkingen uitsluitend mogelijk is met begeleiding en van een algemene voorziening gebruik kan worden gemaakt zonder begeleiding.

  • 5. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een maximale bandbreedte van 1500 tot 2000 kilometer per jaar mogelijk maken, tenzij zwaarwegende factoren een overschrijding van 2000 kilometer noodzakelijk maken.

Artikel 14 Mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten in principe in de eigen gemeente.

  • 2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen.

  • 3. Het college weigert de in lid 2 genoemde voorziening als belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties of van een voorliggende en/of collectieve voorziening die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat.

  • 4. De door het college te verstrekken voorziening, ter compensatie van de in dit artikel benoemde resultaat, bevat tevens de met de (sport)rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de (sport)rolstoel en andere sportvoorzieningen.

Hoofdstuk 6 Vorm van de voorziening

Artikel 15 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college legt in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren, zodat er geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Artikel 16 Voorziening in natura

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura wordt verstrekt; en

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 17 Persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1. Op het persoonsgebonden budget (PGB) zoals genoemd in artikel 6 en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een PGB wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het PGB voor huishoudelijke zorg, waaronder de vergoeding voor een dienstverlener aan huis, wordt door het college vastgesteld in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder;

    • c.

      de omvang van het PGB voor de overige individuele voorzieningen is ten hoogste 100% van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten.

  • 2. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat het PGB gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding moet worden voldaan;

    • b.

      wat de omvang van het PGB is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB bedoeld is; en

    • d.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het PGB.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het PGB ter beschikking gesteld, eventueel in termijnen, door storting op de rekening van de belanghebbende, tenzij anders met de belanghebbende of diens vertegenwoordiger overeen is gekomen. Voor wat betreft huishoudelijke zorg PGB regulier wordt standaard 80 procent van de omvang uitbetaald, met behoud van de mogelijkheid om aan te vullen tot maximaal 100 procent als de belanghebbende dit aantoonbaar kan verantwoorden.

  • 5. De budgethouder is verplicht de voor verantwoording noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.Het college kan nagaan of het verstrekte PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

  • 6. Na ontvangst van de in het vijfde lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het PGB geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

  • 7. Overige regels met betrekking tot het PGB, onder andere de hoogte, worden vastgelegd in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Artikel 18 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is, eventueel aangevuld met een programma van eisen waarin is aangegeven aan welke vereisten de met de financiële tegemoetkoming te realiseren voorziening dient te voldoen;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

    • d.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • e.

      op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • f.

      bij een besluit tot verlening van een periodieke financiële tegemoetkoming: de geldigheidsduur, de uitkeringsmaatstaf en de voorschriften waaraan de belanghebbende moet voldoen voordat tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 2. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 19 Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van voorzieningen op grond van deze verordening kan de belanghebbende een eigen bijdrage worden gevraagd of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen.

  • 2. Het college stelt de voorzieningen, waarvan een eigen bijdrage bij een voorziening in natura of een PGB of het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming wordt gevraagd, vast in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

  • 3. Het college stelt in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder de bedragen van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast en kan voor de verschillende voorzieningen nadere regels stellen met betrekking tot het vaststellen van de eigen bijdragen of het eigen aandeel.

  • 4. Het college stelt de eigen bijdrage bij een voorziening in natura of een PGB of het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming vast overeenkomstig de systematiek, de bedragen en het percentage zoals bepaald in de AMvB.

  • 5. Op de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een voorziening wordt de over 3 jaar, berekende eigen aandeel in mindering gebracht met toepassing van de daarvoor geldende regels zoals vastgesteld in de AmvB en de hoogte bedraagt niet meer dan de kostprijs van de voorziening.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 20 Beslistermijn

De termijn waarbinnen een besluit moet worden genomen bedraagt maximaal 8 weken. Uitzondering hierop betreft voorzieningen waarvoor bouwkundige offertes worden opgevraagd en rolstoelvoorzieningen. Hiervoor bedraagt de termijn maximaal 16 weken.

Artikel 21 Voorwaarden voor verstrekking

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend aan belanghebbende voor zover:

    • a.

      de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig noodzakelijk is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

    • b.

      de te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate compensatie biedt voor de beperkingen van het individu en het resultaat wordt bereikt.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Noordoostpolder;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt;

    • d.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • e.

      als er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

Artikel 22 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college laat het onderzoek en de indicatie uitvoeren door:

    • a.

      een door de gemeente aangewezen medewerker;

    • b.

      een door hem aangewezen derde.

  • 2. Het college kan extern advies inwinnen ter ondersteuning van de indicatie.

  • 3. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 4. Bij de indicatiestelling en advisering wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5. Het college kan een second opion vragen indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

  • 6. De beschikking vermeldt op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 23 Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, of op de hoogte van een financiële tegemoetkoming dan wel persoonsgebonden budget.

Artikel 24 Intrekking

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de eigen bijdrage niet is betaald;

    • d.

      op grond van een wettelijke regeling of op grond van een privaatrechterlijke overeenkomst of verbintenis alsnog een vergoeding voor die voorziening is verstrekt.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Bij overlijden van de belanghebbende eindigt het PGB of de periodieke financiële tegemoetkoming op de dag gelegen na de dag waarop de belanghebbende overlijdt.

Artikel 25 Terugvordering

  • 1. Indien het recht op een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3. Ingeval het recht op een in bruikleen of in huur verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Artikel 26 Heronderzoek

Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

Artikel 27 Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder

In het, door het college vast te stellen, Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder, zijn onder andere bepalingen opgenomen over:

  • a.

    de kosten die in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding;

  • b.

    de hoogte, het vaststellen van de hoogte en de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkomingen dan wel de persoonsgebonden budgetten;

  • c.

    de eigen bijdrage.

Artikel 28 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende en/of de mantelzorger laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de belanghebbende en/of de mantelzorger.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 29 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaand aan toepassing van lid 1 kan het college advies vragen.

Artikel 30 Afwijking van bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 31 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over het beleid ten aanzien van de voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 32 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 33 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid voor individuele voorzieningen wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college rapporteert ten behoeve van de evaluatie over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 34 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2013 en treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2. Op hetzelfde tijdstip wordt de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2011ingetrokken.

Artikel 35 Overgangsrecht

  • 1. Degene die voor 1 januari 2013 een individuele voorziening heeft aangevraagd en welke voorziening is toegekend, is tot en met 30 juni 2013 geen eigen bijdrage  verschuldigd voor zover het een voorziening betreft waarvoor op basis van de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2011 geen eigen bijdrage werd berekend.

  • 2. Degene die voor 1 januari 2013 een aanvraag heeft ingediend voor een individuele voorziening en deze voorziening is toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming, is tot en met 30 juni 2013 geen eigen aandeel verschuldigd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 18 oktober 2012,
De griffier,                                              De voorzitter,

Toelichting op de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2013

Hoofdstuk 1 

Artikel 1        Begripsbepalingen 

Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende belanghebbende een nieuwe aanvraag doet.

De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden.

Algemeen gebruikelijke voorziening

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Volgens deze jurisprudentie is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening:

  • -

    die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt;

  • -

    die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels; en

  • -

    die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen, met name producten.

De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

 

Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen; het zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

  • -

    Ÿde dagrecreatie voor ouderen;

  • -

    Ÿde sociale alarmering;

  • -

    Ÿde boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp;

  • -

    Ÿde maaltijdservice en het eetcafé;

  • -

    Ÿklusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice;

  • -

    Ÿde (ramen)wasservice;

  • -

    Ÿde scootmobielpool;

  • -

    Ÿde kort durende huishoudelijke hulp;

  • -

    Ÿkinderopvang in al zijn verschijningsvormen.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

 

AMvB

Het betreft het Besluit maatschappelijke ondersteuning, waarin onder meer regels zijn gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage en het eigen aandeel en wat onder inkomen moet worden verstaan.

Belanghebbende

Onder belanghebbende wordt verstaan een persoon met een beperking, een chronisch  psychisch probleem of een psychosociaal probleem, die als gevolg hiervan moeilijkheden ondervindt bij activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het zich verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie

(World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties).

Met betrekking tot beperkingen maakt het ICF een onderscheid in de volgende gebieden:

• leren toepassen van kennis;

• algemene taken en eisen;

• communicatie;

• mobiliteit;

• persoonlijke zorg;

• huishoudelijk leven;

• interpersoonlijke relaties;

• participatie op belangrijke levensgebieden;

• maatschappelijk en burgerlijk leven.

Het onder de toelichting op artikel 2 en 3 genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen”.

Collectieve voorziening

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) het meest duidelijke voorbeeld.

CVV is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

 

College

Deze bepaling spreekt voor zich. De uitvoering van de wet is opgedragen aan het college. Zie onder meer artikel 4, artikel 6 en artikel 10 van de wet.

Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”.

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Het begrip maatschappelijke participatie is in de begripsbepalingen omschreven.

 

Onder psychosociaal probleem wordt verstaan: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving. Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832) en is omgewerkt tot een citaat. Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

 

Eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 en artikel 19 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 en artikel 19 lid 2 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) nadere regels kunnen worden gesteld. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die de gemeente heeft voor het vaststellen van eigen bijdrage of het eigen aandeel.

Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

 

Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

 

Gemeenschappelijke ruimte

Het begrip gemeenschappelijke ruimten wordt in deze verordening omschreven als de ruimte die niet tot de onderscheiden woning behoort, zoals gangen, portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woning.

Gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een medewerker van de gemeente, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen via eigen kracht, eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden gaat of via de sociale omgeving (mantelzorger, buren, familie, vrienden, vrijwilligers), welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, (wettelijk) voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren.

 

Hoofdverblijf

Voorzieningen worden alleen verstrekt als de belanghebbende zijn verblijfplaats in de gemeente heeft. Uit de feiten en omstandigheden moet blijken of een belanghebbende daadwerkelijk

duurzaam in de gemeente woont. Hierbij is onder meer de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie onderdeel van het onderzoek.

 

Huisgenoot

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan.

Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomenen is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’. Deze termen zijn ook opgenomen in de nieuwe richtlijn indicatiestelling hulp bij huishouden van de MO zaak.

 

Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

 

Maatschappelijke participatie

De compensatieplicht legt het college de verplichting op, ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de persoon in staat stellen een aantal in artikel 4 lid 1 Wmo omschreven activiteiten uit te voeren. In de Wmo zelf is geen definitie van dit begrip opgenomen; de begripsomschrijving is met name ontleend aan de wetshistorie.

Mantelzorger

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”in de wet (artikel 1, lid 1 onder b. van de wet).

Een mantelzorger die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie kan in aanmerking komen voor ondersteuning en respijtzorg.

Voor zover de algemene voorzieningen zoals cursussen, lotgenotencontact en dergelijke onvoldoende blijken te zijn, kan er op maat een individuele ondersteuning worden geboden. Respijtzorg staat voor alle vormen van tijdelijke overname van zorg om de mantelzorger even vrijaf te geven. Er bestaat respijtzorg waarbij de verzorgde buitenshuis wordt opgevangen, bijvoorbeeld in de vorm van dagopvang of verzorging in verzorgings- en verpleeghuizen of logeerhuizen of gastgezinnen. In vervanging van de mantelzorger in de thuissituatie voorziet meestal de vrijwillige thuishulp. Maar als het gaat om mensen die zwaar zorgbehoevend zijn, bestaan er ook voorbeelden van respijtzorg thuis door beroepskrachten onder termen als oppas thuis, vervangende mantelzorg of professionele mantelzorgondersteuning. Ook huishoudelijke zorg kan onderdeel zijn van respijtzorg. De ondersteuning van de mantelzorger wordt nader geregeld in de beleidsregels.

Persoonsgebonden budget  

Het persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken. Het PGB is een geldbedrag dat de budgethouder onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

 

Voorziening

Dit begrip wordt beperkt tot de onderdelen die onder de wet vallen, namelijk woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen of huishoudelijke zorg.

Een woonvoorziening is een voorziening die compensatie kan bieden voor de beperkingen die de belanghebbende ondervindt in het normale gebruik van de woning.

 

Een vervoersvoorziening is een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon ondervindt bij het vervoer buitenshuis.

Een rolstoel is een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning.

Een sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

 

Voor het begrip huishoudelijke zorg kan wordt gewezen naar artikel 1 lid 1 sub h van de wet: huishoudelijke verzorging is het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

Voorziening in natura

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Wet

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang en de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo. Dit is in artikel 2 Wmo bepaald. 

Hoofdstuk 2

Artikel 2        De te bereiken compensatie

 

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

 

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

a.  wonen in een schoon huis;

b.  wonen in een geschikt huis;

c.  beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d.  beschikken over schone kleding;

e.  zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.  zich verplaatsen in en om de woning;

g.  zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

h.  de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

 

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010. 

Hoofdstuk 3

Artikel 3        Scheiding aanmelding en aanvraag 

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan worden gesteld dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Artikel 4        Aanmelding voor een gesprek

 

Dit artikel bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt. Desondanks is het van belang te werken met een meldingsformulier, zodat dit voor het WWB/Wmo loket mogelijk maakt om te beoordelen op welk domein het hoofdprobleem van belanghebbende ligt en/of er sprake is van multiproblematiek. Door dit te weten kan een loketmedewerker direct juiste stappen in gang zetten en gericht doorverwijzen. Daarom is het gewenst, dat belanghebbende bij de aanmelding schriftelijk of electronisch een meldingsformulier indient. Hiervoor wordt van een door het college beschikbaar gesteld formulier gebruik gemaakt.

 

Het gesprek

Na de aanmelding wordt indien nodig een afspraak voor een gesprek gemaakt. Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt.

 

Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

  • -

    Ÿde beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie;

  • -

    Ÿde mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft;

  • -

    Ÿde onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen;

  • -

    Ÿde resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen;

  • -

    Ÿhetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen;

  • -

    Ÿde mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via de sociale omgeving, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen, via collectieve voorzieningen of (wettelijk) voorliggende voorzieningen te bereiken;

  • -

    Ÿde mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Als de aanmelding is gedaan door een mantelzorger, wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

 

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

 

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zijn voor de professional. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF de basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden.

Kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Alle (wettelijk) voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, moeten zijn bekeken. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog moet worden beoordeeld.

Mocht er nadat een aanvraag is ingediend behoefte zijn aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

 

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of ingewikkeld is.

 

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

 

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten.

Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag moeten plaatsvinden.

 

Het gesprek kan met een verslag worden afgesloten. Belanghebbende zal het gespreksverslag desgevraagd kunnen ontvangen. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

 

 

Hoofdstuk 4  De aanvraag van een individuele voorziening

 

De aanvraagprocedure wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom kan het procedurele deel van de verordening beperkt blijven. Voor een goed begrip wordt hier een aantal artikelen van de Awb besproken.

Artikel 5        De aanvraag

 

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de belanghebbende noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de belanghebbende echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel4:5 Awb buiten behandeling te laten. Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

 

De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de belanghebbende en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld.

 

Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen krijgt de belanghebbende eerst de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:5 Awb  regelt dit in lid 1. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4:5 Awb lid 2 schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de belanghebbende. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan.

Lid 1

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. 

 

Lid 2

Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier) wordt ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden.

 

Lid 3

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

 

Lid 4

Lid 4 van dit artikel bepaalt dat voor Wmo-aanvragen een rijbewijs voldoet, naast het paspoort, het identiteitsbewijs en een vreemdelingendocument.

Hoofdstuk 5 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In artikel 6 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

Vanaf artikel 7 tot en met 14 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn en de overige regelgeving omtrent de te verstrekken individuele voorzieningen. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

Artikel 6        Het maken van een afweging

 

In lid 1 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. “Rekening houden met" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel. Tevens wordt gekeken naar de financiële mogelijkheden met inachtneming van artikel 4 lid 2 van de wet.

 

Lid 2 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen, (vrijwilligers)organisaties en gebruikelijke zorg die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

 

Lid 3 bepaalt dat bij het maken van een afweging in de beoordeling in ieder geval rekening wordt gehouden met de punten zoals benoemd in sub a tot en met e. Wat hierbij belangrijk is dat belanghebbende keuzes maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat die maatschappelijk gezien passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie. Uiteraard blijft het wel maatwerk en moet er altijd gekeken worden naar de individuele situatie of er wel of niet wordt overgegaan tot het verstrekken van een individuele voorziening. 

Artikel 7        Wonen in een schoon huis 

Lid 1

In lid 1 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon huis.

Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een belanghebbende kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging, die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

 

Lid 2

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning, alsmede bij het organiseren van het huishouden. Bij het licht en zwaar huishoudelijk werk valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

 

Lid 3

Lid 3 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

 

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten of studie of werk buitenshuis zijn geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden. Indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal er nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt voor de gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

Lid 4

Lid 4 geeft de weigeringsgronden van een huishoudelijke voorziening weer.

Dit artikel geeft een grens aan bij het toekennen van huishoudelijke zorg. Huishoudelijke zorg wordt toegekend in verband met huishoudelijke activiteiten die niet meer verricht kunnen worden door de belanghebbende in vertrekken waarvan het gebruik of de noodzaak van het gebruik vaststaat.

Met betrekking tot de huishoudelijke zorg geldt dat indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd omdat men in een veel grotere of luxere woning woont, men geen hulp zal ontvangen om de hele woning te onderhouden. Huishoudelijke zorg dient in beginsel verstrekt te worden in verband met activiteiten die plaatsvinden in een woning al naar gelang de behoeften van de belanghebbende. Wanneer een grote woning wordt bewoond, kent de compensatieplicht echter een maximaal niveau. Indien de noodzaak van een grote woning niet vaststaat, vallen deze ruimten buiten de compensatieplicht van de gemeente. Bij het toekennen van huishoudelijke zorg hoeft, naast hetgeen artikel 4 lid 2 Wmo voorschrijft, geen rekening te worden gehouden met alle bij de betrokkene levende wensen.

Uitgangspunt is dus dat de compensatieplicht in verband met huishoudelijke zorg zich uitstrekt tot die vertrekken die daadwerkelijk gebruikt worden en waarvan het gebruik of de noodzaak van het gebruik vaststaat.

Artikel 8        Wonen in een geschikte woning

 

Lid 1

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat belanghebbende zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de belanghebbende. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk mensen gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Een woning moet met oog op het normale gebruik van een woning bereikbaar, bruikbaar, toegankelijk en doorgankelijk zijn. Met dit normale gebruik van een woning wordt ook bedoeld dat een belanghebbende bijvoorbeeld de douche kan bereiken, maar ook kan gebruiken met behulp van een douchezitje.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een persoon met beperkingen. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

 

Lid 3

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

 

Lid 4

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden. Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend en onder de Wmo voortgezet, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

 

Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Lid 5

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de belanghebbende van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de belanghebbende naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste, compenserende oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de belanghebbende vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de belanghebbende ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woning voor de gehandicapte die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

 

Lid 6

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen op grond van dit artikel worden geweigerd.

 

Ad a.

Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

 

Ad b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook lid 5, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

 

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand.

 

Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

 

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Er zijn in sub c uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

 

Ad d.

De afwijzingsgrond benoemd in sub d is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van de woning voor problemen zorgen.

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder het compensatiebeginsel. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijv. COPD niet op grond van de wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 8, lid 9 onder c. Het opheffen van allergeen factoren of andere problemen die een oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woning gebruikte materialen, valt niet onder de werking van de verordening.

 

Ad e.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Dit wordt geregeld in sub e.

Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.

Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

 

Ad f.

In sub f is opgenomen dat verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen ertoe leiden dat de belanghebbende buiten de doelgroep van de wet valt.

 

Ad g.

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Ad h.

Een verhuiskostenvergoeding kan worden verstrekt als er sprake is van een onvoorzienbare verhuizing voor een belanghebbende die onverwachts wordt getroffen door een beperking. Het oorspronkelijke doel van de verhuiskostenvergoeding is het mogelijk maken van het normale gebruik van de woning door mensen die onverwacht worden getroffen door een beperking. Wanneer een verhuizing voorzien- en planbaar is, wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. In het individuele geval blijft het altijd maatwerk.

Er wordt steeds meer van mensen zelf verwacht om te anticiperen op woonproblemen en op voorzienbare omstandigheden die zich in de (nabije) toekomst voor kunnen doen.

 

De eigen verantwoordelijkheid van belanghebbenden wordt meegenomen bij het vaststellen van de indicatie. Van belang is dat gemeente Noordoostpolder inwoners wijst op hun eigen verantwoordelijkheid om te anticiperen op woonproblemen en hun hierover te informeren via het gemeentenieuws e.d.

 

Lid 7

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonwagens, woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in de beleidsregels.

 

Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Een uitzondering kan worden gemaakt voor een aantal voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten zonder welke de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar is.

Lid 8

Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woning zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd.

 

Lid 9

In dit lid worden de soorten woonvoorzieningen benoemd.

 

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten te verstrekken, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

 

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische aanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name woningsanering in verband met CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften.

 

Ad d.

De kosten van een aantal specifieke voorzieningen kunnen worden vergoed, omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt, dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens. De kosten worden niet vergoed indien deze zijn ontstaan als gevolg van verwijtbaar handelen van de gebruiker van de woonvoorziening.

In nadere regelgeving legt het college vast welke kosten in aanmerking komen voor vergoeding en wat de maximale hoogte van vergoedingen is.

De tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud, keuring of reparatie wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning of rechtstreeks aan het bedrijf dat de kosten heeft gemaakt.

 

Ad e.

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woning moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

 

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woning, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woning of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning.

De tegemoetkoming in de kosten voor tijdelijke huisvesting worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woning.

 

Ad f.

Deze kosten zijn subsidiabel om te bevorderen dat reeds aangepaste woningen beschikbaar blijven voor personen met beperkingen.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden.

De tegemoetkoming in de kosten van huurderving wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

 

Ad g.

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de ondersteuningsbehoevende verbroken wordt en er niet binnen gestelde termijnen een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Tevens moet dan niet bekend zijn dat binnen afzienbare tijd (bijvoorbeeld 3 maanden) een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bijvoorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft).

Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven.

De tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Ad h.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

 

Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Lid 10

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruikvan een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

 

Lid 11

In dit lid wordt geregeld aan wie de woonvoorziening wordt verleend. In artikel 7, lid 2 van de wet waarin is bepaald dat een PGB en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of een woontechnische ingreep in of aan een woning wordt verleend aan de eigenaar van de woning. Indien de belanghebbende de eigenaar van de woning is, wordt een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard aan de belanghebbende verleend. Indien de belanghebbende niet de eigenaar is van de woning, wordt de voorziening van bouwkundige of woontechnische aard aan de woningeigenaar verleend. Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 7, lid 2 van de wet. Daarnaast is in dit lid bepaald dat een voorziening in de vorm van huurderving aan de eigenaar van de woning kan worden verleend. Ook kan een tegemoetkoming in de kosten, in verband met het verwijderen van voorzieningen, aan de persoon die op verzoek van de gemeente de voorzieningen verwijdert, worden verleend. Nadere uitwerking vindt plaats in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Lid 12

Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is.

Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. In de beleidsregels vindt nadere uitwerking plaats.

 

Lid 13

Uiterlijk 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting dient de verhuizing te hebben plaatsgevonden. Middels een heronderzoek wordt vastgesteld of de betrokkene is verhuisd. Als dit niet het geval is, wordt op basis van individuele omstandigheden beoordeeld of verlenging van de termijn noodzakelijk wordt geacht. Na voltooiing van de werkzaamheden ten behoeve van de woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar of huurder aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Bij de gereedmelding dient een verklaring te zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding wordt tevens beschouwd als een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

 

De tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning, de huurder of het bedrijf dat de kosten heeft gemaakt. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten voor een woningaanpassing wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. De tegemoetkoming in de kosten voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige aard worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woning.

Artikel 9        Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften  

 

Lid 1

Lid 1 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de belanghebbende.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende.

 

Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

 

Lid 2

Lid 2 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidend zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de belanghebbende zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

 

Lid 3

Een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat is voorliggend op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt. Indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, bestaat er geen ruimte bestaat voor een individuele.

Ook als er sprake is van gebruikelijke zorg door huisgenoten, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen.

Artikel 10      Beschikken over schone kleding

 

Lid 1

Gemeenten moeten een belanghebbende in staat stellen te beschikken over schone kleding en schoon bed- en linnengoed. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding en bed- en linnengoed die iemand in zijn bezit heeft.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen.

 

Lid 2

Schone kleding betekent dat er gewassen, opgevouwen en (zonodig) gestreken moet kunnen worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3

Als er voorliggende voorzieningen zijn of sprake is van gebruikelijke zorg door huisgenoten, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 11      Zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

Lid 1

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

 

Lid 2

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren, zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, (wettelijk) voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 3

Gebruikelijke zorg en voorliggende voorzieningen die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 12      Zich verplaatsen in en om de woning

 

Lid 1

Het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Hiervoor zijn hulpmiddelen beschikbaar. Voor de compensatieplicht maakt het hierbij niet uit of het om hergebruikte of om nieuwe materialen gaat. Het gaat om het resultaat.

Bij het zich in om en nabij zijn woning kunnen verplaatsen dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

 

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

 

Lid 2

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje.

 

Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het dagelijks zittend verplaatsen in, om en nabij de woning.

 

lid 3

Indien niet duidelijk is of de rolstoel noodzakelijk is voor het dagelijks zittend verplaatsen in, om en nabij de woning kan de belanghebbende (het eerste half jaar) worden verwezen naar het uitleenmagazijn, zodat het gebruik van de rolstoel beter kan worden ingeschat. Als daar sprake van kan zijn of er is sprake van een voorliggende voorziening zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

 

Lid 4

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden genoten, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”.

 

Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de AWBZ-erkenning van de andere instelling.

 

Lid 5

Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, bijvoorbeeld omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Bij aanpassingen en accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken. 

Artikel 13      Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Lid 1

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan.

 

Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

 

Lid 2

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat een belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. Dit is voor de gemeente Noordoostpolder verder uitgewerkt in de beleidsregels.

 

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer naar een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

 

Lid 3

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de belanghebbende uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Uit dit lid volgt dus dat het primaat ligt bij het collectief vervoer of overige algemene vervoersvoorzieningen, eventueel in combinatie met andere vervoersvoorzieningen.

 

Lid 4

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de belanghebbende in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

 

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoervoorziening is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de afstand die een belanghebbende lopend kan afleggen (de bekende 800-metergrens).

Doordat de (streek)bus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

 

Lid 5

De omvang van de te bieden compensatie voor een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. De gemeente Noordoostpolder hanteert een maximum kilometerbudget van 2000 km per jaar, tenzij er zwaarwegende factoren zijn om meer toe te kennen. Dit zal door maatwerk moeten worden bepaald.

Artikel 14      De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

 

Lid 1

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. In principe gaat het hierbij om activiteiten in de eigen gemeente. Maar belanghebbenden die aan de rand van de gemeente wonen kunnen op voorzieningen in een andere gemeente zijn georiënteerd.

Bij activiteiten kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 13 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

 

Lid 2

Als bijvoorbeeld vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 13 het vervoersprobleem worden opgelost.

 

Lid 3

Als sprake is van aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties of van voorliggende en of collectieve voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

 

Lid 4

Kosten van onderhoud en reparatie van de (sport)rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, bijvoorbeeld omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Bij aanpassingen en accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Hoofdstuk 6      Vorm van de voorziening 

Artikel 15      Keuzevrijheid

 

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte” mogelijk is.

 

Dit artikle bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “ overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren zullen meer situaties ontstaan waarin tegen het verstrekken van een PGB overwegende bezwaren bestaan. Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CR 12012010 BL4037.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in de beleidsregels uitgewerkt.

Artikel 16      Voorziening in natura

Lid 1

Dit artikel bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking moeten worden vastgelegd.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

 

Lid 2

Dit lid geeft aan dat als een eigen bijdrage wordt gevraagd, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

Artikel 17      Persoonsgebonden budget (PGB)

 

Lid 1

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt.

 

Ad a

De onder lid 1, onder a. van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

 

Ad b

Onder b. is bepaald dat de omvang van het PGB voor huishoudelijke zorg, waaronder de vergoeding voor een dienstverlener aan huis, door het college wordt vastgesteld in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

 

Ad c

Onder c. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst compenserend” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Goedkoopst compenserend’ betekent dat een voorziening altijd compenserend moet zijn. Pas als er meerdere compenserende voorzieningen zijn, kan de goedkoopste compenserende voorziening worden gekozen.”  Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Overigens kan de hoogte van het persoonsgebonden budget worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit voorzieningen gemeente Noordoostpolder, dat door het college moet worden vastgesteld.

 

Lid 2

Lid 2 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootmobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen. Hierin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen.

 

Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

 

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

 

Lid 3

Lid 3 bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

 

Lid 4

Lid 4 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden belanghebbendes minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen. In lid 4 is ook bepaald, dat voor wat betreft huishoudelijke zorg PGB regulier standaard 80 procent van de omvang wordt uitbetaald, met behoud van de mogelijkheid om aan te vullen tot maximaal 100 procent als de belanghebbende dit aantoonbaar kan verantwoorden. Uit de uitvoeringspraktijk blijkt, dat bij de controle van de verantwoording van de HH PGB regulier ca. 80% van de cliënten tot 75% a 80% van hun budget kunnen verantwoorden. Daarnaast kan rekening worden gehouden houden met het feit, dat cliënten vaak een goedkopere hulp kunnen inhuren. En tevens kan rekening worden gehouden met het feit, dat de hulp vaak niet het gehele jaar iedere week hulp biedt. Aangezien cliënt of hulp met vakantie is of de hulp ziek is. Zodoende heeft cliënt mogelijk het volledige budget niet nodig om de beperkingen te compenseren. De optie blijft bestaan om het budget aan te vullen tot maximaal 100% als belanghebbende dit aantoonbaar kan verantwoorden. De indicatie (aantal uren/omvang) blijft ongewijzigd. Er wordt 80% van het geïndiceerde PGB uitbetaald.

 

Lid 5 en 6

Lid 5 en 6 gaan over de rechtmatige verlening van persoonsgebonden budgetten.

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of belanghebbendes hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

In de verordening is voor de personen met een persoonsgebonden budget een algemene verantwoordingsplicht opgenomen. Het college kan nagaan of het verstrekte PGB is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

 

Lid 7

Lid 7 bepaalt dat het college de overige regels van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder en de beleidsregels. Daarin zal ook worden opgenomen dat de belanghebbende een overeenkomst voor het PGB moet tekenen.

Artikel 18      Financiële tegemoetkoming

Lid 1

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

De wijze waarop de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen van de belanghebbende wordt geregeld in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

 

Lid 2.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is, dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

Artikel 19      Eigen bijdragen en eigen aandeel

 

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel.

 

In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder wordt vastgelegd. Het college stelt in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder de bedragen van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast en kan voor de verschillende voorzieningen nadere regels stellen met betrekking tot het vaststellen van de eigen bijdragen of het eigen aandeel.

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de eigen bijdrage per voorziening en de inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Het eerste betreft een vast bedrag per voorziening, onafhankelijk van het inkomen. Bij het vaststellen van het tweede kan het college, binnen de daarvoor aangegeven kaders, een inkomensafhankelijk maximum stellen aan de totale door betrokkene te betalen eigen bijdrage voor voorzieningen die in het kader van de wet zijn verstrekt. Het rijk stelt een maximum percentage dat betrokkene van zijn inkomen kwijt mag zijn aan de voorzieningen. Bovendien is er een anticumulatiebepaling waarin geregeld wordt dat de eigen bijdrage voor de WMO en de eigen bijdrage voor de AWBZ gezamenlijk (bij elkaar opgeteld) aan een maximum is gebonden.

De eigen bijdrage is niet van toepassing voor rolstoelen en voor personen jonger dan 18 jaar of de ouders van deze personen.

 

 

Hoofdstuk 7     Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 20      Beslistermijn

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Ook geldt het met name voor rolstoelvoorzieningen, waarbij bijvoorbeeld specifieke aanpassingen nodig zijn. Om dat helder te hebben is het wenselijk deze termijn in de verordening op te nemen.

De Awb regelt in artikel 4:13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. In de Wmo is geen termijn opgenomen waarbinnen beslist moet worden. De Awb regelt dan, dat bij gebreke daarvan, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag een beslissing dient te volgen. In het tweede lid van artikel 4:13 geeft de Awb aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 Awb.

Dit betekent dat binnen acht weken na het indienen van de aanvraag, de belanghebbende in ieder geval bericht van het college ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht. 

Artikel 4:15 Awb tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college krachtens artikel 4:5 de belanghebbende uitnodigt de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

 

Met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009 zijn de mogelijkheden tot verlenging van de beslistermijn verruimd. De gemeente kan de beslistermijn opschorten wanneer de volgende situaties zich voordoen:

  • 1.

    de burger dient zijn aanvraag aan te vullen met extra informatie;

  • 2.

    als de gemeente wacht op informatie uit het buitenland die onmisbaar is om te kunnen beslissen;

  • 3.

    als de belanghebbende schriftelijk instemt met uitstel;

  • 4.

    als de vertraging de schuld is van de belanghebbende;

  • 5.

    als de gemeente door overmacht niet in staat is om te beslissen.

 

Situatie 1 en 3 zullen vooral in de Wmo praktijk van belang zijn. Volledigheidshalve volgen hierna de te nemen stappen per situatie. In de eerste drie gevallen dient de belanghebbende altijd te vernemen dat de beslistermijn is opgeschort. In geval 1 en 3 verneemt hij ook wanneer de opschorting ten einde is.

 

In geval 4 hoeft de gemeente de belanghebbende niet in te lichten. In geval 5 moet de gemeente de belanghebbende mededelen dat de beslistermijn is opgeschort. In de gevallen 2, 4 en 5 moet het bestuursorgaan de belanghebbende mededelen wanneer de opschorting afloopt en binnen welke termijn alsnog een beslissing moet worden genomen.

 

Uit de kamerstukken die ten grondslag liggen aan de Wet dwangsom en beroep blijkt dat een termijn van 8 weken voor het nemen van Wmo besluiten als redelijk wordt gezien. Opschorten is echter, ook onder de nieuwe wet, mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Op grond van artikel 4:14 en 4:15 Awb heeft de gemeente de mogelijkheid de termijn te overschrijden dan wel op te schorten. Deze artikelen verplichten de gemeente uitsluitend om de belanghebbende te informeren indien een beschikking niet binnen de (redelijke) termijn kan worden genomen.

 

Uit de kamerstukken blijkt echter dat van bestuursorganen wordt verwacht dat zij terughoudend omgaan met toepassing van deze bepalingen tot uitstel en opschorting. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt dient dat zorgvuldig gemotiveerd te worden. De burger heeft op grond van de Wet dwangsom en beroep de mogelijkheid om bij niet tijdig beslissen een dwangsom op te leggen of in beroep te gaan na het in gebreke stellen van het bestuursorgaan.

 

Bezwaar en beroep.

Tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een voorziening kan de betrokkene in beroep bij de Rechtbank. Hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 7.1 Awb bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de bij de rechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent dat er altijd aan een beroepsprocedure eerst een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen. Overigens is op basis van artikel 7.1a Awb afwijking van artikel 7.1 mogelijk.

Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.c. het college. Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissing (artikel 4:13 Awb). Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten.

Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden. De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8 lid 1 Awb).

 

Verlenging bezwaartermijn

Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet dwangsom en beroep volgt dat er met regelmaat enige spanning ontstaat tussen de kwaliteit en tijdigheid van de besluitvorming. Dit heeft geleid tot wijzigingen van de termijnen in de bezwaarfase.

 

De wijzigingen hebben betrekking op de aanvang van de beslistermijn (uniformering van de termijn in het geval dat tegen een besluit meerdere bezwaarschriften worden ingediend), de verlenging van de beslistermijn indien een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb is ingesteld (artikel 7:10 lid 1 Awb twaalf weken in plaats van tien weken), de maximumtermijn voor de eerste verdaging van de beslissing op bezwaar (artikel 7:10 lid 3 Awb zes weken in plaats van vier weken) en de mogelijkheden tot verder uitstel van de beslissing op bezwaar (artikel 7:10 lid 4 onderdeel c (nieuw) als de naleving van wettelijke procedurevoorschriften  daartoe noodzaakt, is verder uitstel ook mogelijk indien niet alle belanghebbenden daarmee instemmen).

Artikel 21      Voorwaarden voor verstrekking

 

Er gelden een aantal voorwaarden bij het verstrekken van voorzieningen.

 

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering dient dan in de verordening te worden opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

 

Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn, mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

 

Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden,moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen en mits dit naar het oordeel van het college gerechtvaardigd is. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

 

Lid 1 onder c bepaalt, dat de beperking van het individu op grond van de wet dient  te worden gecompenseerd. Deze individuelebeperking staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.Dit neemt niet weg dat ook algemene voorziening een passende voorziening kan zijn. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waarvan ook anderen gebruik kunnen maken is een scootmobielpool.

 

Lid 2 bepaalt onder a dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de belanghebbende.

Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al jarenlang gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de (financiële) situatie van de belanghebbende een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de belanghebbende kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de belanghebbende, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die beperking immers ook niet gebeuren.

 

Ad b.

In de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. De bepaling is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen van personen die niet in de gemeente wonen.

 

Ad c.

Verder wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

 

Er wordt gedoeld op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende gerealiseerd of aangekocht is of voordat de gemeente in de gelegenheid is gesteld een besluit te nemen.

Uit de jurisprudentie blijkt dat deze bepaling dient te voorkomen dat het college niet in de positie dient te verkeren dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de aangevraagde voorzieningen niet meer kunnen worden beoordeeld. Als de beoordeling ondanks de gemaakte kosten toch kan plaatsvinden mag niet op grond van deze bepaling worden afgewezen. Alleen als niet meer te achterhalen is of een voorziening noodzakelijk, adequaat of passend is voor de specifieke situatie is een afwijzing mogelijk.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woning van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de belanghebbende snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende.

Hoewel dit artikel vermeldt dat een afwijzing op grond van voorafgaand aan de aanvraag gemaakte kosten niet zonder meer mogelijk is, is het echter ook niet de bedoeling dat de kosten in verband met zelf gerealiseerde en/of aangeschafte voorzieningen binnen elke door de belanghebbende gewenste termijn kunnen worden ingediend om voor vergoeding in aanmerking te komen. Voor de uitvoering is het van belang dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid nog kunnen worden vastgesteld, maar dit betekent niet dat de termijn waarbinnen een aanvraag ingediend kan worden onbegrensd en door de belanghebbende zelf in te vullen is.

 

ad d.

Onder d. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaats gehad, terwijl het de belanghebbende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de belanghebbende geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Ad e.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten (kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening) met zich meebrengt.

 

Artikel 22      Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

 

Lid 1 en 2

Om de aard van de beperking en de mogelijkheid van compenseren in kaart te brengen heeft het college interne en externe expertise tot haar beschikking. Een medewerker van de gemeente voert het onderzoek uit en stelt een indicaties. De indicatie kan worden ondersteund door een externe partij. In lid 5 is het mogelijk gemaakt om een andere adviseur aan te wijzen voor een second opinion.

Een voorbeeld van een daartoe aangewezen derde is een transferverpleegkundige voor huishoudelijke zorg.

 

Lid 3

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit lid daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de belanghebbende verwacht worden mee te werken. Is de belanghebbende niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

 

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdatbij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

 

Met lid 5 wordt het voor het college mogelijk gemaakt om een adviesorgaan aan te wijzen die een second opinion kan geven. Dat zal met name het geval zijn als bezwaar gemaakt wordt tegen de afwijzing van een voorziening en het niet wenselijk is om de adviesaanvraag opnieuw aan dezelfde adviesinstantie die het primaire advies heeft gegeven, voor te leggen. Hiermee wordt een verdere waarborg voor onafhankelijke en zorgvuldige medische advisering gegeven.

Lid 6 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 23      Wijziging situatie

 

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen of op de hoogte van een financiële tegemoetkoming dan wel persoonsgebonden budget. Het nalaten van het melden van wijzigingen kan leiden tot terugvordering.

Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven.

Artikel 24      Intrekking

 

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

 

Artikel 25      Terugvordering

 

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een PGB kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

 

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

 

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering.

 

Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

 

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de belanghebbendesprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de belanghebbendein gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

 

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit artikel is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

Artikel 26      Heronderzoek

 

Dit artikel is in de verordening opgenomen om het college de mogelijkheid te geven, indien nodig, heronderzoeken uit te voeren.

Artikel 27      Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder

 

Dit is een delegatiebepaling om regels op het gebied van uitvoeringszaken voor het verlenen van voorzieningen door het college te laten vaststellen. Het gaat hierbij om het vervaardigen van overeenkomsten bij PGB en de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

 

Daarnaast gaat het om de hoogte, het vaststellen van de hoogte en de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming en PGB. Ook zijn bepalingen opgenomen over de eigen bijdrage.

 

Artikel 28      Samenhangende afstemming

 

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de belanghebbende en/of de mantelzorger. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Het gaat hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de delegatiebepaling.

 

 

Hoofdstuk 8      Slotbepalingen

Artikel 29      Hardheidsclausule

 

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen bij of krachtensdeze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woning. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woning ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 30      Afwijking van bepalingen

 

Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 31                  Nadere regels  

 

Het college kan in de beleidsregels en het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder nadere regels voor de uitvoering stellen.

Artikel 32      Indexering

 

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Nooordoostpolder op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 33      Evaluatie

 

De wet vereist evaluatie. Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

Artikel 34      Inwerkingtreding en citeertitel

 

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.

Artikel 35      Overgangsrecht

 

Voor alle nieuwe aanvragen voor een individuele voorziening vanaf 1 januari 2013 kan een eigen bijdrage worden opgelegd of kan een eigen aandeel in de kosten worden berekend.

Voor voorzieningen die zijn aangevraagd voor 1 januari 2013 en die ook zijn toegekend, geldt voor wat betreft het opleggen van een eigen bijdrage of het vragen van een eigen aandeel een gewenningsperiode, aangezien er sprake is van negatieve financiële gevolgen.

 

Ook kan aan degene aan wie eerder een voorziening is toegekend, alsnog een eigen bijdrage worden opgelegd. Dit blijkt uit jurisprudentie zie bijvoorbeeld Rechtbank Arnhem 08-09-2011 LJN: BT8214 en LJN: BT6586, alsmede CRvB 12-05-2010 LJN: BM 7476. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur verzetten zich niet tegen het alsnog opleggen van een eigen bijdrage voor een reeds verstrekte voorziening.

 

Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Er dient een overgangsperiode in acht te worden genomen. Er zijn geen vaste regels voor hoe lang zo’n overgangsperiode moet zijn. Over het algemeen wordt een half jaar als redelijk beschouwd, maar een periode van 3 maanden kan ook voldoende zijn, mits betrokkenen tijdig zijn geïnformeerd.

Voordat de gemeente een eigen bijdrage gaat vragen moet er een beschikking worden gestuurd waarin wordt vermeld dat voor de eerder verstrekte voorziening, waarvoor tot op heden geen eigen bijdrage werd gevraagd, nu wel –mogelijk- een eigen bijdrage wordt gevraagd (zij het dat dat via het CAK gebeurd). Het rechtsgevolg is namelijk dat voor iets tot wat tot op heden zonder eigen bijdrage werd verstrekt, nu mogelijk wel, afhankelijk van de draagkracht, een eigen bijdrage wordt gevraagd.

De gemeente moet, naast het hanteren van een overgangstermijn, degenen om wie het gaat ook goed informeren over de mogelijkheid om alternatieven te kiezen, bijvoorbeeld om de voorziening in te leveren.