Beleidsregels uitleg overgangsrecht bouwwerken in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2004’ bij het gedeeltelijk veranderen/vernieuwen van windturbines en het toepassen van de calamiteitenregeling

Geldend van 11-12-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitleg overgangsrecht bouwwerken in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2004’ bij het gedeeltelijk veranderen/vernieuwen van windturbines en het toepassen van de calamiteitenregeling

Gemeente Noordoostpolder

BELEIDSREGEL

Beleidsregels uitleg overgangsrecht bouwwerken in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2004’ bij het gedeeltelijk veranderen/vernieuwen van windturbines en het toepassen van de calamiteitenregeling

Onderwerp

Het toepassen van het overgangsrecht het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van windturbines.

Inleiding

Het overgangsrecht is een regeling in bestemmingsplannen die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorig bestemmingsplan al bestonden, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsplanregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.

Sinds 1 oktober 2010 schrijft de wetgever in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening dwingend voor hoe het overgangsrecht in bestemmingsplannen moet worden vastgelegd. Voor oudere regelingen, zoals in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004, is deze bepaling nog niet gestandaardiseerd.

Voor al het overgangsrecht in bestemmingsplannen geldt echter dat dit in principe is bedoeld als uitsterfconstructie. Dat betekent dat een ongewenste, met het nieuwe bestemmingsplan strijdige situatie, in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsregelingen in bestemmingsplannen zijn in de regel gesplitst in twee categorieën, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik. Voor wat betreft het gebruik heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heel recent nog eens duidelijk overwogen wat een uitsterfregeling inhoudt, namelijk “dat het bestaande gebruik als zodanig wordt toegestaan, met dien verstande dat als het gebruik eindigt dit niet opnieuw een aanvang mag nemen en niet langer is toegestaan.”[1] Voor bouwwerken ligt het gecompliceerder. In de praktijk leidt de zinsnede “gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd” tot veel onduidelijkheid. In de jurisprudentie is deze onduidelijkheid in zoverre weggenomen dat voor gebouwen inmiddels wel een aantal kaders is gegeven. Zo is volgens de Afdeling, bij het beoordelen van een bouwplan de aanvraag, met bijbehorende bouwtekening, leidend. Als dan het bouwplan, volgens de bouwtekening, voorziet in het geheel vernieuwen van een bouwwerk (in casu een loods), dan kan een aanvrager geen aanspraak maken op vergunningverlening met toepassing van het overgangsrecht[2]. Als sprake is van een interne verbouwing en de muren, de vloeren en het dak nagenoeg intact blijven terwijl het bouwwerk voorts geen planologisch relevante functiewijziging ondergaat, is volgens de Afdeling het overgangsrecht wèl van toepassing, aangezien het bouwplan geen algehele vernieuwing of verandering van het bouwwerk betreft[3]. Ook een volledige vernieuwing van een bouwwerk, langs de weg van een aantal gedeeltelijke vernieuwingen door de jaren heen, is volgens de Afdeling niet toegestaan op grond van het overgangsrecht[4]. Dat betekent, ook volgens de Afdeling in dezelfde rechtsoverweging, overigens niet dat een eenmaal plaatsgevonden hebbende gedeeltelijke vernieuwing iedere volgende vernieuwing uitsluit, maar wel dat, gegeven de omvang van de verschillende vernieuwingen en het tijdsverloop daartussen, er een ogenblik komt waarop van een gedeeltelijke uitvoering van een gehele vernieuwing moet worden gesproken en het overgangsrecht daarom niet langer toepassing kan vinden. De standaardcalamiteitenbepaling zoals die in het Bro is opgenomen en bepaalt dat in het geval dat een bouwwerk teniet is gegaan ten gevolge van een calamiteit en dan - onder voorwaarden – geheel mag worden vernieuwd of veranderd, dient zo te worden uitgelegd dat algehele vernieuwing of verandering onder het overgangsrecht alleen is toegestaan onder het overgangsrecht in geval van een gehéél tenietgaan daarvan ten gevolge van een calamiteit. Dit volgt uit een eerdere uitspraak van de Afdeling over een vrijwel gelijkluidende calamiteitenbepaling van de gemeente Veere[5]. Ten slotte is het van belang om op te merken dat het onder het overgangsrecht brengen van een bestaande legale situatie over het algemeen slechts gerechtvaardigd is, indien voldoende aannemelijk is dat het bouwwerk binnen de planperiode zal worden verwijderd[6]

[1] ABRvS 24 september 2014, 201311165/1/R3, r.o. 3.4 inzake de gemeente Uden

[2] ABRvS 12 december 2014, 201204268/1/A1, r.o. 4.1 inzake de gemeente Maasdriel

[3] ABRvS 6 oktober 2010, 200909559/1/H1, r.o. 2.2.2 inzake de gemeente Groningen

[4] ABRvS 16 december 2009, 200903705/1/H1, r.o. 2.2.2. inzake de gemeente Sint-Oedenrode

[5] ABRvS 2 december 2009, 200904210/1/H1, r.o. 2.4.1. inzake de gemeente Veere

[6] ABRvS 28 maart 2007, 200605734/1, r.o. 2.6 inzake de gemeente Harlingen

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004

Artikel 30 overgangsbepalingen van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 bepaalt voor wat betreft bouwen als volgt:

Bouwwerken

  • 1.

    Bouwwerken, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan of in uitvoering zijn, dan wel na dat tijdstip krachtens een daartoe strekkende bouwvergunning of anderszins rechtens zijn of mogen worden gebouwd en die afwijken van het plan – behoudens het in dit artikel bepaalde – mogen uitsluitend gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits:

    • a.

      die bouwwerken niet worden vergroot;

    • b.

      geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.

Vrijstelling bouwen

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde n lid 1, ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met ten hoogste 10% ten opzichte van de inhoud zoals die is of mag zijn op het in het vorige lid bedoelde tijdstip.

Procedure bij vrijstelling

  • 3.

    Bij het verlenen van vrijstelling wordt de procedure gevolgd, die is opgenomen in artikel 29.

Calamiteitsbepaling

  • 4.

    Bouwwerken, die door een ramp zijn getroffen na het tijdstip gelegen twee jaren vóór de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die afwijken van het plan, mogen geheel worden vernieuwd, veranderd of herbouwd, mits:

    • a.

      die afwijkingen niet worden vergroot;

    • b.

      geen andere afwijkingen van het plan ontstaan, en

    • c.

      de aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend binnen drie jaren nadat het bouwwerk door een ramp is getroffen.

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 is de calamiteitenbepaling zodanig geformuleerd dat het verdedigbaar is dat ook bij slechts een gedeeltelijk tenietgaan van een bouwwerk door een calamiteit algehele vernieuwing of verandering is toegestaan. De regeling bepaalt immers dat bouwwerken, die door een ramp “zijn getroffen” geheel mogen worden vernieuwd, veranderd of herbouwd. “Getroffen” door een ramp is evident minder omvattend dan “teniet gaan” door een ramp. In lijn met de nieuwe overgangsbepaling van artikel 3.2.1. Bro vindt het college een dergelijk ruime uitleg van de calamiteitsbepaling ongewenst. Het college zal deze dan ook terughoudend toepassen door daaraan een beperkte uitleg te geven zoals opgenomen onder punt 7 van deze beleidsregels.

Gedeeltelijk vernieuwen of veranderen

Onduidelijk is wat er precies onder gedeeltelijk vernieuwen of veranderen moet worden verstaan. Met name bij bestaande, wegbestemde windturbines op agrarische bouwpercelen heeft dit in het verleden tot discussies binnen de gemeente geleid[7]. De in de jurisprudentie geformuleerde criteria zijn op deze bouwwerken echter niet eenduidig toepasbaar omdat een windturbine geen gevels, vloeren of dak heeft en in ieder geval de hoofdconstructie en massa van een windturbine, zijnde de mast, in die zin dus niet in onderdelen kan worden vernieuwd of veranderd. Omdat veel van deze bestaande turbines inmiddels aan revisie toe zijn, terwijl de gemeente beleid voert dat er op is gericht om solitaire windturbines geleidelijk af te schaffen, is er behoefte aan een kaderstellende notitie waaraan eventuele aanvragen kunnen worden getoetst.

Duidelijk is in ieder geval wel, met inachtneming van opgemelde jurisprudentie, dat een gedeeltelijke vernieuwing of verandering er niet toe mag leiden dat een bouwwerk wordt afgebroken en geheel wordt opgebouwd, al dan niet van de bestaande bouwmaterialen. Een geheel nieuw bouwwerk op een bestaande fundering is niet als gedeeltelijke vernieuwing of verandering op grond van het overgangsrecht aan te merken. Evenmin is het de bedoeling dat in een betrekkelijk korte tijd, als richtlijn daarbij kan de planperiode worden gehanteerd, in feite een compleet nieuw bouwwerk in fases wordt gerealiseerd. Dergelijke handelswijzen zijn in strijd met de strekking van het overgangsrecht dat er op gericht is om het bouwwerk binnen de planperiode te doen verdwijnen.

Beleid over de uitleg van de overgangsregels voor bouwwerken draagt bij aan een eenduidige toepassing van het overgangsrecht en daarmee aan rechtszekerheid voor de burger. Het is derhalve om die reden dat het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder deze beleidsregels voor windturbines vaststellen.

[7] ABRvS 18 februari 2009, 200804085/1 en 200804086/1, alsmede ABRvS 10 augustus 2011, 201100050/1/H1

Beleidsregels gedeeltelijke vernieuwing of verandering van windturbines en de toepassing van de calamiteitenregeling

  • 1. Gedeeltelijke vernieuwing of verandering is mogelijk zolang een bouwwerk niet wordt vergroot, behoudens de in het geldende bestemmingsplan genoemde uitbreidingen, en er overigens geen andere afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan, daaronder begrepen een vergroting, toename en/of intensivering van die bestaande afwijkingen;

  • 2. In het geval van gedeeltelijke vernieuwing of verandering, als bedoeld onder 1, van een windturbine dient te allen tijde de bestaande constructie van de mast te worden gehandhaafd en mogen derhalve uitsluitend de gondel en/of de wieken/rotorbladen, met inachtneming van het in deze beleidsregels bepaalde worden vernieuwd of veranderd;

  • 3. De bestaande masthoogte en het bestaande hoogste punt van de wieken/rotorbladen (tiphoogte) en de rotordiameter van een windturbine mogen niet toenemen;

  • 4. De uiterlijke verschijningsvorm, zoals massa, oppervlakte, vormgeving en uitstraling van een windturbine, blijft in hoofdzaak ongewijzigd;

  • 5. In materiaalgebruik zijn slechts veranderingen van ondergeschikte aard toegestaan;

  • 6. De windturbine mag niet zodanig gewijzigd worden waardoor de energieopbrengst van de windturbine toeneemt;

  • 7. Vrijstelling als bedoeld in artikel 30 lid 2 van het geldende bestemingsplan is niet van toepassing op windturbines;

  • 8. Uitsluitend in geval van het gehéél tenietgaan van het bouwwerk als gevolg van een calamiteit, is algehele vernieuwing, verandering of herbouw als bedoeld in artikel 30 lid 4 van het geldende bestemmingsplan onder de aldaar genoemde voorwaarden, toegestaan;

  • 9. In bijzonder gevallen kan van deze beleidsregels worden afgeweken met gebruikmaking van de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht.

Deze beleidsregels treden in werking daags na bekendmaking.

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels uitleg overgangsrecht bouwwerken in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2004’ bij het gedeeltelijk veranderen/vernieuwen van windturbines en het toepassen van de calamiteitenregeling”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 2 december 2014,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder
I. Valk, A. van der Werff
gemeentesecretaris, burgemeester