Beleidsregel tegenprestatie naar vermogen gemeente Noordoostpolder

Geldend van 15-04-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregel tegenprestatie naar vermogen gemeente Noordoostpolder

Het college van burgemeester en wethouders,

Gelet op artikel 7, eerste lid onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 34, tweede lid onderdeel c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers en artikel 34, tweede lid onderdeel c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

overwegende dat het verplicht is een beleidsregel vast te stellen voor de wijze waarop het college omgaat met de mogelijkheden een tegenprestatie naar vermogen op te leggen,

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregel tegenprestatie naar vermogen gemeente Noordoostpolder

Artikel 1 Algemeen uitgangspunt

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om uitkeringsgerechtigden tot een tegenprestatie naar vermogen te verplichten. Bij de nadere invulling van deze bevoegdheid is maatwerk het uitgangspunt.

Artikel 2. Doelgroep

De beleidsregel is van toepassing op iedere persoon die van de gemeente Noordoostpolder een algemene bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, dan wel een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ ontvangt, de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die niet ontheven is van de verplichting om een tegenprestatie te verrichten.

Artikel 3. Vaststelling tegenprestatie naar vermogen

  • 1. Het college stelt de aard, omvang en duur van de tegenprestatie vast, op basis van maatwerk waarbij de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde in acht worden genomen;

  • 2. Daarnaast worden de beschikbare onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten in de beoordeling door het college meegewogen;

  • 3. Uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde in beginsel 4 uur per week werkzaamheden verricht in het kader van de tegenprestatie, tenzij er, naar het oordeel van het college, redenen zijn om dit aantal uren lager te bepalen;

  • 4. Indien de uitkeringsgerechtigde slechts in beperkte mate activiteiten kan verrichten, worden specifieke afspraken gemaakt met betrekking tot de aard en de intensiteit van de tegenprestatie;

  • 5. Indien elke activiteit onmogelijk is, dan ontheft het college de uitkeringsgerechtigde van de verplichting tot het verrichten van de tegenprestatie naar vermogen;

  • 6. De duur van de verplichte tegenprestatie bedraagt in beginsel maximaal 15 weken per jaar. Vrijwilligerswerk kan ook over een langere periode worden verspreid maar is minimaal 60 uur per jaar;

  • 7. Het opleggen van een tegenprestatie wordt middels een beschikking aan de uitkeringsgerechtigde medegedeeld.

Artikel 4. Nadere bepalingen

  • 1. De uitkeringsgerechtigde krijgt zelf de gelegenheid binnen 20 werkdagen na het opleggen van de verplichting om een tegenprestatie te leveren bij een organisatie, instelling, club of vereniging een tegenprestatieplaats te zoeken;

  • 2. Bij onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kan worden gedacht aan het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de leefbaarheid in wijk of straat en vrijwilligerswerk in het algemeen;

  • 3. Onder vrijwilligerswerk wordt onbetaald werk met een maatschappelijk of liefdadig doel zonder commerciële belangen verstaan;

  • 4. Het college kan de uitkeringsgerechtigde voorlichting geven over geschikte werkzaamheden;

  • 5. Indien de uitkeringsgerechtigde reeds onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verricht, dan kunnen die op verzoek van de uitkeringsgerechtigde, indien aan de overige voorwaarden wordt voldaan, worden beschouwd als activiteiten in het kader van de tegenprestatie;

  • 6. Indien de uitkeringsgerechtigde noodzakelijke mantelzorg verleend voor tenminste 7 uur per week, wordt geen tegenprestatie opgelegd;

  • 7. Indien de uitkeringsgerechtigde een re-integratietraject volgt voor tenminste 12 uur per week of ten minste 20 uur per week werkt, wordt geen tegenprestatie opgelegd;

  • 8. Indien de uitkeringsgerechtigde is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen is er van rechtswege ook vrijstelling van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie;

  • 9. Wanneer de uitkeringsgerechtigde niet binnen 20 werkdagen nadat de verplichting is opgelegd zelf een tegenprestatieplaats heeft weten te verkrijgen, kan het college een geschikte tegenprestatie opleggen.

Artikel 5. Citeertitel en inwerkingtreding

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel tegenprestatie naar vermogen Noordoostpolder” en treedt in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld
Emmeloord, 2 december 2014
Burgemeester en wethouders
 
De secretaris, De burgemeester

Toelichting

Het college heeft sinds 1 januari 2012 de bevoegdheid om uitkeringsgerechtigheden de verplichting op te leggen een tegenprestatie naar vermogen te verrichten. Deze bevoegdheid is thans vastgelegd in respectievelijk artikel 9, eerste lid aanhef en onderdeel c, van de Participatiewet artikel 37, aanhef en onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)en artikel 37, aanhef en onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

De tegenprestatie dient te voldoen aan de volgende wettelijke criteria:

  • er dient sprake te zijn van een tegenprestatie naar vermogen;

  • deze tegenprestatie bestaat uit het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden met behoud van uitkering;

  • de werkzaamheden worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid;

  • de werkzaamheden mogen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

 

Sinds 1 januari heeft het college ook de plicht om op grond artikel 7, eerste lid onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 34, tweede lid onderdeel c, van de IOAW en artikel 34, tweede lid onderdeel c, van de IOAZ beleid vast te stellen met betrekking tot de tegenprestatie. Daarbij moet ook rekening worden gehouden wat de gemeenteraad bij verordening heeft geregeld over de tegenprestatie.

 

In Hoofdstuk 6 van de Participatieverordening Noordoostpolder 2015 is over de tegenprestatie nog het volgende opgenomen.

 

Artikel 22 – Opleggen tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden opdragen als tegenprestatie, voor zover deze werkzaamheden niet belemmerend werken voor de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college houdt bij het opdragen van een tegenprestatie rekening met de mogelijkheden en vaardigheden van de uitkeringsgerechtigde.

  • 3.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 4.

    Een uitkeringsgerechtigde kan zelf een voorstel doen voor een tegenprestatie.

 

Artikel 23 - Mantelzorg en vrijwiligerswerk

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende aantoonbaar vrijwilligerswerk verricht dat naar aard en omvang minimaal vergelijkbaar is met een tegenprestatie als bedoeld in deze verordening

 

Artikel 24 - Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2.

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen geschikte werkzaamheden voorhanden zijn, kan het college alsnog een tegenprestatie opdragen zodra deze werkzaamheden wel voorhanden komen. In elk geval beoordeelt het college elke 12 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.