Regeling vervallen per 01-01-2011

Toeslagenverordening WWB Noordoostpolder 2010

Geldend van 01-09-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

Toeslagenverordening WWB Noordoostpolder 2010

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 juli 2010;

gelet op artikel 8, lid 1, sub c en artikel 30 van de Wet Werk en Bijstand,

overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald,

B E S L U I T:

vast te stellen de: Toeslagenverordening WWB Noordoostpolder 2010

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      a. de wet: de Wet Werk en Bijstand (Staatsblad 2003, nummer 375);

      • b.

        woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de wet op de huurtoeslag; indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de onderhoudskosten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak-belasting, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.

Artikel 2. Algemene bepalingen

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2. Categorieën

Artikel 3. Categorie-aanduidingen

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    alleenstaande;

    alleenstaande ouder;

    gehuwde.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 4. Toeslagen bij niet (-gehele) kostendeling van alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder, hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag; dit is maximaal 20% van het netto minimumloon.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede niet van toepassing is 10% van het netto minimumloon.

  • 4. De noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, indien kan worden beschikt over een inkomen dat gelijk is of hoger is dan de de vergoeding voor het levensonderhoud voor de studerende thuiswonende op grond van de Wet studiefinanciering 2000 als bedoeld in artikel 33, lid 2, sub a van de wet, vermeerderd met 10% van het netto minimumloon.

Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 5. Verlagen bijstandsnorm voor geheel of gedeeltelijk woningdelende gehuwden

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de gehuwde op wie het eerste lid van toepassing is 10% van het netto minimumloon.

  • 3. Artikel 4, lid 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Verlagen bijstandsnorm of toeslag als gevolg van de woonsituatie

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de betrokkene geen kosten zijn verbonden, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van het netto minimumloon.

Artikel 7. Anti-cumulatieartikel

Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artikelen 4 en 5 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 21 van de wet.

Artikel 8.

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de wet.

Artikel 9.

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen.

Artikel 10.

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Toeslagenverordening WWB Noordoostpolder 2010".

Artikel 11.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 september 2010, onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening WWB Noordoostpolder.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 9 september 2010,
De griffier,                                      De voorzitter,

Toelichting Toeslagenverordening Wwb Noordoostpolder 2010

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8, lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB, de zogenaamde toeslagenverordening.

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Burgemeester en wethouders verhogen in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en passen in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.

Norm

Voor personen van 27 tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 27 WWB):

  • a.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (de gehuwdennorm);

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm;

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:

90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders;

70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden.

Burgemeester en wethouders houden echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Burgemeester en wethouders stellen in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

Verlagingen

De WWB kent de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB).

Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie toe te passen.

In de bijstandsverordening van 1996 en 2004 is er reeds voor gekozen geen korting toe te passen bij schoolverlaters en wel om de volgende redenen:

  • -

    verlaging van de norm wegens schoolverlating leidt niet alleen tot ingewikkelde en ondoorzichtige regelgeving, het leidt ook tot rechtsongelijkheid ten opzichte van bijstandsgerechtigden die niet studeren in de periode voorafgaande aan de bijstandsperiode;

  • -

    een cliënt met een bijstandsuitkering moet in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voorzien. Niet duidelijk is waarom de kosten van het bestaan gedurende het eerste halfjaar na het beëindigen van een studie of opleiding lager zouden zijn;

  • -

    het aantal schoolverlaters in de gemeente Noordoostpolder op het totale cliëntenbestand is dusdanig klein, dat de uitvoering van deze verlagingsmogelijkheid meer kost dan het de gemeente oplevert.

Deze argumenten zijn nog steeds van kracht. Bovendien hebben jongeren tot 27 jaar na de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) sinds 1 oktober 2009 geen recht meer op een WWB uitkering. Het aantal schoolverlaters dat ouder is dan 27 is minimaal.

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 3, lid 2, 4 en 5 van de verordening.

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Burgemeester en wethouders kunnen de bijstand op grond van artikel 18, lid 1 WWB afwijkend vast stellen.

De hoogte van de uitkering van algemene bijstand voor personen van 27 tot 65 jaar kan dan als volgt worden berekend:

  • 1.

    basisnorm

  • 2.

    a) optellen toeslag (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) of; b) korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gehuwden);

  • 3.

    korten met verlaging wegens woonsituatie (bij voorrang op de toeslag).

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Lid 1: De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB en de Algemene wet Bestuursrecht.

Artikel 2

Door de invoering van de wet WIJ hebben jongeren tot 27 jaar geen recht meer op een WWB uitkering. Deze verordening geldt uitsluitend voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder.

Artikel 3

Artikel 8, eerste lid, sub c en artikel 30 van de WWB schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorieindeling is gebaseerd op de WWB.

Artikel 4

Lid 1:

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. In de toelichtende stukken bij het wetsvoorstel is hierover het volgende opgemerkt:

"Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als thans het geval is met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of de betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten (...). Hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving beoogt het kabinet uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan. De verordening heeft betrekking op personen van 27 tot 65 jaar die een WWB uitkering ontvangen. De "ander" met wie kosten worden gedeeld kan ook jonger zijn dan 27 of ouder dan 65.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de uitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Lid 2:

Artikel 30, tweede lid WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande van 27 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder van 27 tot 65 jaar met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de WWB. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. Deze verordening volstaat met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld.

Lid 3:

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het netto minimumloon per inwonende. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de maximale toeslag van 20% als gevolg van de optredende schaalvoordelen verlaagd tot 10% van het netto minimumloon.

Lid 4:

De toeslag bedraagt het maximum van 20% wanneer de noodzakelijke kosten niet met een ander kunnen worden gedeeld, omdat geen ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag bedraagt 10% wanneer de kosten wel, maar niet geheel, kunnen worden gedeeld. Er wordt geen toeslag gegeven als de kosten geheel kunnen worden gedeeld (zoals bij gehuwden het geval is – daar ontvangen beide partners 50% van de norm)

De feitelijke mogelijkheid tot het delen van de kosten moet dan wel aanwezig zijn. Heeft de inwonende geen of een te laag inkomen, dan kunnen de kosten feitelijk niet worden gedeeld en kan de beperking van de toeslag tot 10% niet worden gerechtvaardigd.

De kosten kunnen wel worden gedeeld wanneer de inwonende tenminste beschikt over een inkomen gelijk aan het bedrag voor levensonderhoud van een thuiswonende op grond van de Wet Studiefinanciering 2000, verhoogd met 10% van het wettelijk minimumloon. Van de inwonende kan dan een zodanige bijdrage in de kosten worden verwacht dat sprake is van het daadwerkelijk delen van de kosten, waardoor de korting van 10% op de toeslag van de belanghebbende gerechtvaardigd is.

Artikel 5

Lid 1:

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden zelf.

Lid 2:

Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de uitkeringsgerechtigden.

Lid 3:

De inhoud is overeenkomstig de toelichting op artikel 4, lid 4.

Artikel 6

Lid 1:

Burgemeester en wethouders verlagen de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 WWB als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.

Hiervan kan sprake zijn bij het bewonen van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in geval van krakers. Hiervan is ook sprake als een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige of ex-partner, de woonlasten van de woning betaalt. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan bijstand.

Lid 2:

Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen woonkosten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden of als er in het geheel geen woning wordt bewoondverlagen burgemeester en wethouders de norm met 18% van de gehuwdennorm.

Artikel 7

Lid 1:

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 6, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Overigens wordt het ontbreken van een toeslag of het geven van een lagere toeslag ook beschouwd als een verlaging als rekening wordt gehouden met de effecten van cumulatie.

Artikel 8

Van kracht blijft artikel 18, eerste lid van de wet, waar is gesteld dat burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon. Dit wordt nadrukkelijk gesteld in artikel 30, vierde lid, van de wet.

Artikel 9

De wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid, overeenkomstig hetgeen hierover in de Algemene Wet Bestuursrecht en de Gemeentewet is geregeld, mandateren aan ambtenaren.