Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren.

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2009, no. 21218-1;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de

Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

B E S L U I T

vast te stellen de volgende Afstemmingsverordening Wet investereninjongeren.

Hoofstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder

    • a.

      activeringsladder: De beschrijving van stappen in een traject zoals is vastgelegd in de nota Iedereen actief, re-integratiebeleid Noordoostpolder 2009, vastgesteld door het college op 4 november 2008.

    • b.

      benadelingbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

    • d.

      raad: de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder;

    • e.

      traject: Een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie;

    • f.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • g.

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 11 van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen. Als algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is kan een voorziening ook worden ingezet voor het bevorderen van maatschappelijke participatie;

    • h.

      Wet de Wet investeren in jongeren

    • i.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

Artikel 2. Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedraging meer dan é é n j aa rvóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jarennadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 7. Samenloop

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Artikel 8. De duur van de maatregel

  • 1. De duur van de maatregel wordt vastgesteld op een maand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet schendt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 9. Heroverweging

  • 1. Een besluit tot het opleggen van een maatregel voor een periode van langer dan drie maanden wordt door het college binnen drie maanden na het begin van de tenuitvoerlegging van dit besluit heroverwogen.

  • 2. Het college doet uiterlijk twee weken na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn mededeling van zijn besluit met betrekking tot de voortzetting van de verlaging.

  • 3. De maatregel wordt gestaakt met ingang van de vierde maand volgend op de tenuitvoerlegging van het besluit tot verlaging als niet binnen de eerste lid genoemde termijn een heroverweging van het besluit heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ART. 45 VAN DE WET

Artikel 10. Gedragingen die leiden tot het opleggen van een maatregel

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, en artikel 10 van de werkleeraanbodverordening leiden tot het opleggen van een maatregel, Onder deze gedragingen wordt verstaan:

  • a.

    het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • c.

    het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • d.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • e.

    het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • f.

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 11. De hoogte van de maatregel

De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a.

    20 procent van de WIJ-norm bij de jongere die ten tijde van de gedraging is ingedeeld op trede 1 of 2 van de activeringsladder.

  • b.

    30 procent van de WIJ-norm bij de jongere die ten tijde van de gedraging is ingedeeld op trede 3 of 4 van de activeringsladder.

  • c.

    50 procent van de WIJ-norm bij de jongere die ten tijde van de gedraging is ingedeeld op trede 5 of 6 van de activeringsladder

  • d.

    75 procent van de WIJ-norm bij de jongere die ten tijde van de gedraging is ingedeeld op trede 7 van de activeringsladder

  • e.

    100 procent van de WIJ-norm bij de jongere die ten tijde van de gedraging is ingedeeld op trede 8 van de activeringsladder

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENVERPLICHTING

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm,

Artikel 13. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrecht toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrecht of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingbedrag tot € 1000: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingbedrag van € 1000 tot € 2000: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingbedrag van € 2000 tot € 4000: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingbedrag van € 4000 of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de WIJ-norm.

  • 2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op één maand.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16. Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17. Citeerartikel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als “Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren Noordoostpolder” en treedt in werking op 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van 17 december 2009.
De griffier, de voorzitter,