Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder houdende regels omtrent individuele inkomenstoeslag Verordening individuele inkomenstoeslag Noordoostpolder

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag Noordoostpolder

De gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. [datum],

gelet op artikel 8, lid 1 onderdeel b en lid 2 en artikel 36 van de Participatiewet,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van individuele inkomenstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder die daarentegen de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt bij verordening te regelen;

B E S L U I T

vast te stellen de volgende:

Verordening individuele inkomenstoeslag Noordoostpolder 2018

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

    • c.

      inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet en de algemene bijstand;

    • d.

      peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag kan aanvragen;

    • e.

      referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

    • g.

      gehuwdennorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 sub b Participatiewet zoals het geldt op 1 januari van het kalenderjaar van de peildatum.

Artikel 2 - uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Hoofdstuk 2 – De individuele inkomenstoeslag

Artikel 3 - Indienen verzoek

Een verzoek om een individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 4 - Langdurig laag inkomen en zicht op inkomensverbetering

  • 1. De belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm en het vermogen niet hoger is dan het bedrag genoemd in artikel 34, derde lid van de wet.

  • 2. Het inkomen in de referteperiode mag incidenteel de inkomensgrens als bedoeld in het eerste lid overschrijden. Deze overschrijding is over de gehele referteperiode maximaal gelijk aan zes keer de inkomstenvrijlating uit arbeid als bedoeld in artikel 31, tweede lid onderdeel n van de wet.

  • 4. Bij de vaststelling van het inkomen wordt een eerder individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

Artikel 5 - Persoonlijke omstandigheden

Het college let bij het toekennen van een individuele inkomenstoeslag op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en stelt voor het begrip “uitzicht op inkomensverbetering” nadere beleidsregels op.

Artikel 6 - Hoogte toeslag

  • 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar

    • a.

      voor een echtpaar 40% van de maandelijkse gehuwdennorm exclusief vakantiegeld;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder 36% van de maandelijkse gehuwdennorm exclusief vakantiegeld;

    • c.

      voor een alleenstaande 28% van de maandelijkse gehuwdennorm exclusief vakantiegeld;

  • 2. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11, artikel 13 eerste lid van de wet, komt de rechthebbende gehuwde in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande ouder of alleenstaande zou gelden.

Artikel 7 - Hardheidsclausule

Het college kan artikel 4 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van de individuele inkomenstoeslag, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 3 - Slotbepalingen

Artikel 8 –– Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Noordoostpolder en treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 9 - Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Noordoostpolder, vastgesteld op 15 december 2014, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2017
De griffier,
De voorzitter,

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Vanaf die datum is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm.

Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het op zich niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Ter voorkoming van misverstanden is hier toch expliciet bepaald. Het wordt immers niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de WWB. De peildatum kan wel liggen na de datum van melding/aanvraag. De door het college te beoordelen periode is de periode tussen de datum melding/aanvraag en de datum van het primaire besluit.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 4 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2 - Uitvoering

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 3 - Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 4 - Langdurig laag inkomen en zicht op inkomensverbetering

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening. In deze verordening is dat 36 maanden, evenals in de verordening langdurigheidstoeslag Noordoostpolder 2013.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat ook bij een overschrijding van de bijstandsnorm over de gehele referteperiode van maximaal 6 keer het bedrag van de inkomensvrijlating van artikel 31, tweede lid, onderdeel n, Participatiewet, er nog recht kan bestaan op een inkomenstoeslag.

De uitzondering geldt niet alleen voor inkomsten uit arbeid. Ook andere geringe inkomsten kunnen op deze wijze buiten beschouwing blijven.

Personen die over een geldige verblijfsvergunning beschikken en tijdens een deel van de referteperiode een tegemoetkoming van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) hebben ontvangen, kunnen wel in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

Artikel 5 - Persoonlijke omstandigheden

Het college moet de persoonlijke omstandigheden meewegen. Voor het begrip “uitzicht op inkomensverbetering” stelt het college nadere beleidsregels op. Dit betreft een individuele afweging waarbij het zelf debet zijn aan at zij een langdurig laag inkomen mee kan worden gewogen.

Artikel 6 - Hoogte individuele inkomenstoeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag bepaald. Voor 2009 werd de hoogte van de langdurigheidstoeslag centraal bepaald. Dit waren vaste bedragen, ongeveer 40% van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Voor de hoogte is van de individuele inkomstentoeslag is aangesloten bij de oude situatie. Ook in de Verordening langdurigheidstoeslag Noordoostpolder 2013 werd deze hoogte gehanteerd.

Met de invoering van de kostendelersnorm en de kindregelingen ontstaan allerlei nieuwe normen. Een toeslag van 40% van de norm leidt tot hoge uitvoeringskosten omdat dit steeds per individu moeten worden vastgesteld. Daarom is gekozen voor bedragen die gebaseerd zijn op 40% van de standaardnormen voor gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden, zoals deze bestonden in de WWB tot 1 januari 2015. Het college kan deze bedragen jaarlijks aanpassen op basis van de nieuwe normen.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag (CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529).

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Artikel 7 – Hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in onvoorziene gevallen naar redelijkheid en billijkheid een besluit te nemen.

Artikelen 8 en 9

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.