Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2011

De raad van de gemeente Noordoostpolder;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 september 2010, No.16477-1;

Gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning Stb. 2006, nr. 351 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

Overwegende dat het noodzakelijk is om beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning te compenseren;

B E S L U I T:

Vast te stellen de volgende Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2011.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur: het Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten;

  • d.

    AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

  • f.

    compenseren: toepassen van het compensatiebeginsel, zoals toegelicht in artikel 2;

  • g.

    beperkingen: moeilijkheden, als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, die ondervonden worden bij activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • h.

    ondersteuningsbehoevende: een persoon met beperkingen;

  • i.

    mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de wet;

  • j.

    voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening, een rolstoel of huishoudelijke zorg;

  • k.

    huishoudelijke zorg: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden, in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon dan wel van de leefeenheid waartoe de persoon behoort;

  • l.

    algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • m.

    individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • n.

    eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of een PGB voor rekening van de ontvanger komende financiële bijdrage;

  • o.

    eigen aandeel in de kosten: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten;

  • p.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van een persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • q.

    persoonsgebonden budget (PGB): een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven;

  • r.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • s.

    algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als aanvrager behorend;

  • t.

    aanvrager: de persoon die een voorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet;

  • u.

    meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • v.

    huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • w.

    budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • x.

    inkomen: het inkomen van de aanvrager zoals vastgesteld volgens de bepalingen van de AMvB;

  • y.

    hoofdverblijf: de woning, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de aanvrager met een briefadres staat ingeschreven;

  • z.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken.

Artikel 2. Compensatiebeginsel

  • 1. Door het college worden, ter compensatie van beperkingen zoals bedoeld in artikel 4 van de wet, voorzieningen aangeboden aan personen met beperkingen om deze personen in staat te stellen zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren bij:

    • a.

      het voeren van een huishouden;

    • b.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

  • 2. De voorzieningen als bedoeld in lid 1 kunnen worden verleend in de vorm van:

    • a.

      een algemene voorziening;

    • b.

      een collectieve voorziening;

    • c.

      huishoudelijke zorg;

    • d.

      een woonvoorziening;

    • e.

      een vervoersvoorziening;

    • f.

      een rolstoel.

Artikel 3. Het bepalen van compensatie

Bij het op grond van artikel 4 van de wet bepalen van de compensatie houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de ondersteuningsbehoevende of de mantelzorger, waarbij verwacht mag worden dat deze geschikte keuzes maakt rekening houdend met (de ontwikkeling van) de beperkingen en de individuele omstandigheden.

Artikel 4 Voorwaarden voor verstrekking

  • 1. Een voorziening kan slechts door het college worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is;

    • b

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • b.

      deze in overwegende mate compensatie biedt voor de beperkingen van het individu.

  • 2. Het college weigert een voorziening:

    • a.

      als de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      als de aanvrager die aanspraak maakt op de voorziening niet woonachtig is in de gemeente Noordoostpolder;

    • c.

      als er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      als de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan de datum van bekendmaking van het door de gemeente genomen besluit heeft gemaakt en slechts alleen wanneer hierdoor de noodzaak, waaronder de adequaatheid en de passendheid vallen, van de aangevraagde voorzieningen niet meer kunnen worden beoordeeld;

    • e.

      als een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • f.

      als op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

Hoofdstuk 2. Vorm van de voorziening

Artikel 5. Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden. Deze situaties zijn vastgesteld in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Artikel 6. Voorziening in natura

Een voorziening in natura kan worden verleend:

  • a.

    in eigendom;

  • b.

    in bruikleen; of

  • c.

    als persoonlijke dienstverlening.

Artikel 7. Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    In een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming wordt vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2.

    In een besluit tot verlening van een periodieke financiële tegemoetkoming wordt tevens vermeld: de geldigheidsduur, de uitkeringsmaatstaf en de voorschriften waaraan de belanghebbende moet voldoen voordat tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3.

    Indien de geldigheidsduur niet in de beschikking is vermeld, wordt uitgegaan van verlening voor onbepaalde tijd.

  • 4.

    Bij de beschikking wordt, indien van toepassing, een programma van eisen verstrekt, waarin is aangegeven aan welke vereisten de met de financiële tegemoetkoming te realiseren voorziening dient te voldoen.

Artikel 8. Persoongebonden budget (PGB)

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een PGB wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het PGB voor huishoudelijke zorg wordt door het college vastgesteld in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder;

    • c.

      de omvang van het PGB voor de overige individuele voorzieningen is ten hoogste 100% van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken PGB, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het PGB te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld, eventueel in termijnen, door storting op de rekening van de aanvrager, tenzij anders met de aanvrager of diens vertegenwoordiger overeen is gekomen.

  • 5. De budgethouder is verplicht de voor verantwoording noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6. Het college kan nagaan of het verstrekte PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

  • 7. Na ontvangst van de in het vijfde lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het PGB geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

  • 8. Overige regels m.b.t. het PBG, onder andere de vaststelling, verplichtingen, controle, de inhoud van de beschikking, de declaratie en de uitbetaling, worden vastgelegd in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Artikel 9. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van voorzieningen op grond van deze verordening, kan de aanvrager een eigen bijdrage worden gevraagd of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen.

  • 2. Het college stelt de voorzieningen, waarvan een eigen bijdrage bij een voorziening in natura of een PGB of het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming wordt gevraagd, vast in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

  • 3. Het college stelt de eigen bijdrage bij een voorziening in natura of een PGB of het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming vast overeenkomstig de systematiek, de bedragen en het percentage zoals bepaald in de AMvB.

  • 4. Op de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een voorziening wordt de over 3 jaar, berekende eigen betaling in mindering gebracht met toepassing van de daarvoor geldende regels zoals vastgesteld in de AMvB.

  • 5. Het college kan in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder voor de verschillende voorzieningen nadere regels stellen met betrekking tot het vaststellen van de eigen bijdragen of het eigen aandeel.

  • 6. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid in verband met de eigen bijdrage en het eigen aandeel kan worden geëvalueerd, indien mogelijk, gelijktijdig met de evaluatie van de verordening.

Hoofdstuk 3. Huishoudelijke zorg

Artikel 10. Soorten huishoudelijke zorg

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene huishoudelijke zorg;

  • b.

    huishoudelijke zorg in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan huishoudelijke zorg, waaronder ook de vergoeding voor een dienstverlener aan huis.

Artikel 11. Primaat van de algemene huishoudelijke zorg

  • 1. Een ondersteuningsbehoevende of een mantelzorger kan voor de in artikel 10 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene huishoudelijke zorg dit snel en adequaat kan compenseren.

  • 2. Een ondersteuningsbehoevende of een mantelzorger kan voor de in artikel 10 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als de in artikel 10 onder a. genoemde voorziening onvoldoende compensatie biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 12. Gebruikelijke zorg

  • 1. De omvang van de te verstrekken huishoudelijke zorg wordt afgestemd op de gezinssituatie en beperkingen van de aanvrager.

  • 2. Bij het bepalen van de omvang van de te verstekken huishoudelijke zorg wordt rekening gehouden met de mate waarin huisgenoten die tot de leefeenheid van de persoon met beperkingen behoren in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 13. Geen langdurige noodzaak

In afwijking op artikel 4, lid 1, onderdeel a., kan het college een huishoudelijke voorziening verstrekken, indien er geen langdurige noodzaak is.

Artikel 14. Voorwaarden voor verstrekking

Het college weigert een huishoudelijke voorziening indien:

  • a.

    de aanvraag betrekking heeft op vertrekken van de woning die niet op regelmatige basis gebruikt worden of waarvoor geen noodzaak tot gebruik vaststaat. Indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • c.

    de ondersteuningsbehoevende of de mantelzorger verblijft in een AWBZ-instelling.

Artikel 15. Omvang van de huishoudelijke zorg

De omvang van de huishoudelijke zorg wordt uitgedrukt in uren, afgerond op kwartieren, per week.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 16. Soorten woonvoorzieningen

  • 1. De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische voorziening;

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische voorziening;

    • d.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een voorziening voor huurderving;

    • g.

      een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen;

    • h.

      een voorziening voor een uitraasruimte.

  • 2. De in het eerste lid onder a, e, f, g en h genoemde voorziening worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 3. De in het eerste lid onder b genoemde voorziening wordt verstrekt in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 4. De in het eerste lid onder c genoemde voorziening wordt verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 5. De in het eerste lid onder d genoemde voorziening wordt verstrekt in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 17. Het recht op een voorziening

  • 1. Een woonvoorziening wordt verleend ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende en wordt verleend aan de ondersteuningsbehoevende.

  • 2. In afwijking op het eerste lid wordt een woonvoorziening in verband met het bezoekbaar maken van een tweede woning verleend aan de eigenaar van de woning welke bezoekbaar wordt gemaakt.

  • 3. In afwijking op het eerste lid wordt een woonvoorziening verleend aan de eigenaar van de woning waarin de ondersteuningsbehoevende verblijft indien de ondersteuningsbehoevende niet de eigenaar is van de woning.

  • 4. In afwijking op het eerste lid kan een woonvoorziening als bedoeld in artikel 16, lid 1 onderdeel g., worden verleend aan een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende, de woning ontruimt.

  • 5. In afwijking op het eerste lid kan een woonvoorziening als bedoeld in artikel 16, lid 1 onderdeel f., worden verstrekt aan de eigenaar van de woning waarin een ondersteuningsbehoevende heeft verbleven.

Artikel 18. Primaat van de verhuizing

De verlening van een voorziening genoemd in artikel 16 onderdeel a., zonodig in combinatie met andere in artikel 16 genoemde voorzieningen, heeft voorrang indien deze voorziening of combinatie de goedkoopst adequate compensatie is.

Artikel 19. Primaat van de losse woonunit

Een bouwkundige woonvoorziening bestaande uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning zal in de vorm van een herplaatsbare losse woonunit worden verstrekt, tenzij daartegen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 20. Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

Artikel 21. Bezoekbaar maken tweede woning

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 20 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van een woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 3. De in lid 1 genoemde woonvoorziening wordt slechts verleend indien niet reeds een andere woning bezoekbaar is gemaakt en de bezoekbaar te maken woning zich in de gemeente Noordoostpolder bevindt.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woning.

  • 5. Het college kan in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder nadere regels stellen met betrekking tot de maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning.

  • 6. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 22. Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen:

  • a.

    aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en kamerverhuur;

  • b.

    specifiek op personen met een beperking en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen of konden worden.

Artikel 23. Voorwaarden voor verstrekking

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • 1.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • 2.

    de aanvrager, voor wie op basis van zijn beperkingen of voorzienbare toekomstige beperkingen een woningaanpassing te verwachten was, is verhuisd naar een woning die niet is afgestemd op deze beperkingen, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • 3.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

    • a.

      het verbreden van toegangsdeuren;

    • b.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • c.

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

    • d.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.

  • 4.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

  • 5.

    de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • 6.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • 7.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woning die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • 8.

    er in de verlaten woning geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 24. Aanpassing woonwagens, woonschepen en binnenschepen

  • 1. Het college kan een woonvoorziening verlenen aan een ondersteuningsbehoevende die een woonwagen bewoont indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond;

    • d.

      de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning.

  • 2. Het college kan een woonvoorziening verlenen aan een ondersteuningbehoevende die een woonschip bewoont indien:

    • a.

      de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 3. Het college kan een woonvoorziening verlenen ten behoeve van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf van een binnenschip dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 784 van Boek 8 van het Burgelijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boekgestelde schepen 1992 en;

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van ten minste 15 ton hebbend of vor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 25. Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij voorgenomen verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze voorgenomen verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. Als de waardestijging van de woning hoger is dan het door de gemeente geïnvesteerde bedrag, dient het door de gemeente geïnvesteerde bedrag te worden terugbetaald.

  • 3. Als de waardestijging van de woning lager is dan of gelijk is aan het door de gemeente geïnvesteerde bedrag, dient een bedrag ter hoogte van de waardestijging van de woning te worden terugbetaald.

  • 4. De waardestijging van de woning wordt bepaald op grond van een taxatie door een onafhankelijk taxateur. De taxatiekosten komen voor rekening van de gemeente.

Artikel 26. Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming

  • 1. Uiterlijk 15 maanden na het verlenen van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten dient de verhuizing te hebben plaatsgevonden.

  • 2. Terstond, maar uiterlijk 15 maanden na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening verklaart de eigenaar van de woning of de huurder aan het college dat de werkzaamheden zijn voltooid. De hierbovenbedoelde gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

  • 3. Degene aan wie de voorziening wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 27. Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    Een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening.

  • 2.

    Een voorziening in natura of een PGB voor:

    • a.

      een lease-auto;

    • b.

      aanpassing van een lease auto;

    • c.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • d.

      een open elektrische buitenwagen;

    • e.

      een ander verplaatsingsmiddel.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      gebruik van eigen auto;

    • b.

      aanpassing van de eigen auto;

    • c.

      gebruik van bruikleen auto of lease auto;

    • d.

      gebruik van taxi;

    • e.

      gebruik van rolstoeltaxi;

    • f.

      aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    • g.

      medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

Artikel 28 Het recht op een voorziening

Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 27 onder 1., vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer, of;

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken;

  • c.

    het gebruik van openbaar vervoer op grond van cognitieve of visuele beperkingen uitsluitend mogelijk is met begeleiding en van een algemene voorziening gebruik kan worden gemaakt zonder begeleiding.

Artikel 29. Het primaat van het collectief vervoer

De verlening van een voorziening genoemd in artikel 27 onder 1., zonodig in combinatie met andere in artikel 27 genoemde voorzieningen, heeft voorrang.

Artikel 30. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Bij een inkomen boven 1,5 maal het inkomen van een ongehuwd persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen van het geldende sociaal minimum worden de voorzieningen zoals bedoeld in artikel 27 lid 1, lid 2 sub a en b en lid 3 sub a, c, d, en e niet verleend. Een uitzondering wordt gemaakt voor personen woonachtig in een gezinsvervangend tehuis. Zij komen allemaal (ongeacht hun inkomen) in aanmerking voor het collectief vervoer. Het feit dat zij wel of geen begeleiding nodig hebben bij het vervullen van hun vervoersbehoefte doet hier niet aan af.

Artikel 31. Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een maximale bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6. Rolstoelen

Artikel 32. Soorten rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoel;

  • c.

    de met de rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik, verzekering en reparatie en eventuele noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de rolstoel;

  • d.

    een sportrolstoel.

Artikel 33. Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1. Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 32, onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate compensatie bieden.

  • 2. Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 32, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate compensatie bieden.

  • 3. Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 32, onder d. vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 34. Vorm rolstoelvoorziening

De voorzieningen genoemd in artikel 32 wordt in natura of in de vorm van een PGB verstrekt.

Artikel 35. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Het college weigert een voorziening indien de ondersteuningsbehoevende verblijft in een AWBZ-instelling en recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 36. Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. De aanvraag dient te worden ingediend bij de eenheid Publieksdiensten in het gemeentehuis van de gemeente Noordoostpolder.

  • 3. De aanvrager dient desgevraagd een identiteitsbewijs van de ondersteuningsbehoevende of de mantelzorger te overleggen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 4, van de wet op de identificatieplicht.

Artikel 37 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college laat eenvoudige indicatieadviezen uit voeren door:

    • a.

      een door de gemeente aangewezen medewerker;

    • b.

      een daartoe aangewezen transferverpleegkundige voor huishoudelijke ondersteuning.

  • 3. In afwijking op het tweede lid vraagt het college een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 4. Het college verstrekt het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) het alleenrecht om de in derde lid bedoelde indicatieadviezen te verstrekken.

  • 5. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 6. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 7. Het college kan een andere dan de in lid 4 genoemde adviesinstantie aanwijzen om een second opion te geven over de adviesaanvraag indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

  • 8. De beschikking vermeldt op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 38. Eisen aan de adviseur

De adviseur dient, afhankelijk van het soort aanvraag, te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

  • a.

    medische kennis op het niveau van een arts;

  • b.

    sociale kennis (in staat zijn om de sociale situatie van de aanvrager in te schatten);

  • c.

    ergonomische kennis;

  • d.

    technische kennis.

Artikel 39. Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder

In het, door het college vast te stellen, Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder zijn onder andere bepalingen opgenomen over:

  • a.

    de kosten die in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding;

  • b.

    de hoogte, het vaststellen van de hoogte en de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkomingen dan wel de persoonsgebonden budgetten.

Artikel 40. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsbehoevende of de mantelzorger laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de ondersteuningsbehoevende of de mantelzorger.

Artikel 41. Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college onverwijld mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, of op de hoogte van een financiële tegemoetkoming dan wel persoonsgebonden budget.

Artikel 42. Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet, deze verordening of het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de eigen bijdrage niet is betaald;

    • d.

      op grond van een wettelijke regeling of op grond van een privaatrechterlijke overeenkomst of verbintenis alsnog een vergoeding voor die voorziening is verstrekt;

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger eindigt het PGB of de periodieke financiële tegemoetkoming op de dag gelegen na de dag waarop de ondersteuningsbehoevende overlijdt.

Artikel 43. Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Artikel 44. Heronderzoek

Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 45. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaand aan toepassing van lid 1 kan het college advies vragen.

Artikel 46. Afwijken van bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 47. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over het beleid ten aanzien van de individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 48. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 49. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid voor individuele voorzieningen wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college rapporteert ten behoeve van de evaluatie over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 50. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2011 en treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 2. Op hetzelfde tijdstip wordt de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder 2010 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
11 november 2010,
de griffier, de voorzitter,

Nota-toelichting Toelichting op de verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Ad a.

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b, c en d.

Deze bepalingen spreken voor zich.

Ad e.

Deze bepaling spreekt voor zich. De uitvoering van de wet is opgedragen aan het college. Zie onder meer artikel 4, artikel 6 en artikel 10 van de wet.

Ad f.

Het toepassen van het compensatiebeginsel. Wat het compensatiebeginsel inhoudt is toegelicht bij artikel 2.

Ad g en h.

De term “beperkingen”is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties).

Met betrekking tot beperkingen maakt het ICF een onderscheid in de volgende gebieden:

  • ·

    leren toepassen van kennis;

  • ·

    algemene taken en eisen;

  • ·

    communicatie;

  • ·

    mobiliteit;

  • ·

    persoonlijke zorg;

  • ·

    huishoudelijk leven;

  • ·

    interpersoonlijke relaties;

  • ·

    participatie op belangrijke levensgebieden;

  • ·

    maatschappelijk en burgerlijk leven.

Het onder de toelichting op artikel 2 en 3 genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen”.

De begripsomschrijving van het begrip “ondersteuningsbehoevende” als “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek”toegevoegd.

Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing. Verder is vanuit de WVG de zinsnede “het normale gebruik van de woning” toegevoegd om duidelijk te maken dat woningaanpassingen vallen onder de uitvoering van de wet.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Ad i.

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”in de wet (artikel 1, lid 1 onder b. van de wet).

Een mantelzorger die beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie kan in aanmerking komen voor ondersteuning en respijtzorg.

Voor zover de algemene voorzieningen zoals cursussen, lotgenotencontact en dergelijke onvoldoende blijken te zijn, kan er op maat een individuele ondersteuning worden geboden. Respijtzorg staat voor alle vormen van tijdelijke overname van zorg om de mantelzorger even vrijaf te geven. Er bestaat respijtzorg waarbij de verzorgde buitenshuis wordt opgevangen, bijvoorbeeld in de vorm van dagopvang of verzorging in verzorgings- en verpleeghuizen of logeerhuizen of gastgezinnen. In vervanging van de mantelzorger in de thuissituatie voorziet meestal de vrijwillige thuishulp. Maar als het gaat om mensen die zwaar zorgbehoevend zijn, bestaan er ook voorbeelden van respijtzorg thuis door beroepskrachten onder termen als oppas thuis, vervangende mantelzorg of professionele mantelzorgondersteuning. Ook huishoudelijke zorg kan onderdeel zijn van respijtzorg. De ondersteuning van de mantelzorger wordt nader geregeld in het Verstrekkingenbeleid.

Ad j.

Dit begrip wordt beperkt tot de onderdelen die onder de wet vallen, namelijk woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen of huishoudelijke zorg.

Voor het begrip huishoudelijke zorg wordt verwezen naar hetgeen hierna bij k. staat vermeld.

Onder woonvoorziening wordt verstaan elke voorziening verstaan die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van de woning, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening: gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen; of een uitraasruimte betreft.

Een vervoersvoorziening is een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon ondervindt bij het vervoer buitenshuis.

Een rolstoel is een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning.

Onder het begrip rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel binnen als buiten worden gebruikt als verplaatsingsmiddel. De trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. Deze stoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel komt voor in 3 varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten en uitsluitend voor buiten. Indien een scootermobiel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is dit per definitie een vervoersvoorziening. Een sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

Ad k.

Voor het begrip huishoudelijke zorg kan wordt gewezen naar artikel 1 lid 1 sub h van de wet: huishoudelijke verzorging is het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort. Het gaat bij huishoudelijke zorg om het verrichten van huishoudelijke taken. Het gaat niet om persoonlijke verzorging van betrokkene, zoals wassen, medicijnen klaarzetten en steunkousen aantrekken. Persoonlijke verzorging valt onder de AWBZ. Voor de begripsbepaling voor huishoudelijke zorg zoals deze in Noordoostpolder wordt gehanteerd is aansluiting gezocht bij de begripsbepaling zoals deze in de Keuzenotitie Individuele Verstrekkingen is vastgesteld. De huishoudelijke zorg kan worden verleend door een mantelzorger, door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder of in geval van een PGB een door de ondersteuningsbehoevende gecontracteerde aanbieder.

Ad l.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De procedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

Ad m.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven. Verder zal een, op de individuele situatie afgestemd, medisch advies vaak van groot belang zijn.

Ad n. en o.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 en artikel 19 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 en artikel 19 lid 2 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) nadere regels kunnen worden gesteld. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die de gemeente heeft voor het vaststellen van eigen bijdrage of het eigen aandeel.

Ad p.

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad q.

Persoonsgebonden budget (PGB): een geldbedrag dat de budgethouder onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Ad r.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad s.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • ·

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • ·

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • ·

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

N.B. Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder v.

Ad t.

Het kan voorkomen dat de persoon die een voorziening nodig heeft niet zelf de aanvraag kan indienen. In dat geval is het mogelijk dat iemand door deze persoon gemachtigd wordt om namens hem of haar een aanvraag te doen. Hetzelfde gebeurt wanneer ouders een aanvraag indienen ten behoeve van een minderjarig kind.

Ad u.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn.

Ad v.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomenen is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

Ad w.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad x.

De bepaling spreekt voor zich. Tevens wordt hierbij verwezen naar de AMvB, alsmede het Besluit individuele verstrekkingen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Ad y.

Voorzieningen worden alleen verstrekt als de aanvrager zijn verblijfplaats in de gemeente heeft. Uit de feiten en omstandigheden moet blijken of een aanvrager daadwerkelijk duurzaam in de gemeente woont. Hierbij is onder meer de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie onderdeel van het onderzoek.

Ad z.

Het begrip gemeenschappelijke ruimten wordt in deze verordening omschreven als de ruimte die niet tot de onderscheiden woning behoort, zoals gangen, portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woning.

Artikel 2 en 3 Compensatiebeginsel / bepalen van compensatie

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financieel vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg. “Maatschappelijke participatie” is de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouding; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

Artikel 4 Voorwaarden voor verstrekking

Lid 1

Ad a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Noordoostpolder en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.

Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden,moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individueleprobleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.Dit neemt niet weg dat ook algemene voorziening een passende voorziening kan zijn. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waarvan ook anderen gebruik kunnen maken is een rolstoelpool voor incidenteel rolstoelgebruik.

lid 2

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al jarenlang gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de (financiële) situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die beperking immers ook niet gebeuren.

Ad b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. De bepaling is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen van personen die niet in de gemeente wonen.

Ad c.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder c. genoemde bepaling bedoeld.

Ad d.

Onder d. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is of voordat de gemeente in de gelegenheid is gesteld een besluit te nemen. Uit de jurisprudentie blijkt dat deze bepaling dient te voorkomen dat het college niet in de positie dient te verkeren dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de aangevraagde voorzieningen niet meer kunnen worden beoordeeld. Als de beoordeling ondanks de gemaakte kosten toch kan plaatsvinden mag niet op grond van deze bepaling worden afgewezen. Alleen als niet meer te achterhalen is of een voorziening noodzakelijk, adequaat of passend is voor de specifieke situatie is een afwijzing mogelijk.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woning van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Hoewel dit artikel vermeldt dat een afwijzing op grond van voorafgaand aan de aanvraag gemaakte kosten niet zonder meer mogelijk is, is het echter ook niet de bedoeling dat de kosten in verband met zelf gerealiseerde en/of aangeschafte voorzieningen binnen elke door de aanvrager gewenste termijn kunnen worden ingediend om voor vergoeding in aanmerking te komen. Voor de uitvoering is het van belang dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid nog kunnen worden vastgesteld, maar dit betekent niet dat de termijn waarbinnen een aanvraag ingediend kan worden onbegrensd en door de aanvrager zelf in te vullen is.

Ad e.

Onder e. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Ad f.

Indien een aanvrager een rolstoel voor wonen en werken kan krijgen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), dan is dat een voorliggende voorziening en wordt er geen rolstoel verstrekt op grond van de wet.

Deze bepaling geldt ook voor andere hulpmiddelen en andere wet- en regelgeving, bijvoorbeeld de AWBZ en de Wet op de jeugdzorg. Ook wat op grond van een verzekering of een privaatrechtelijke overeenkomst wordt verstrekt valt onder deze bepaling. Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2 van de wet.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 5 Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een verstrekking in natura, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in de beleidsregels uitgewerkt.

Artikel 6 Voorziening in natura

Een voorziening in natura kan in drie vormen worden aangeboden: in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening. In het verstrekkingenboek wordt nader uitgewerkt welke voorziening in natura in welke vorm aangeboden wordt.

Artikel 7 Financiële tegemoetkoming

De wijze waarop de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen van de aanvrager wordt geregeld in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder. Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 8 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a. van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de omvang van het PGB voor huishoudelijke zorg door het college wordt vastgesteld in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Onder c. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Overigens kan de hoogte van het persoonsgebonden budget worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder, dat door het college moet worden vastgesteld.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar ook om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 van artikel 8 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

Lid 5, 6 en 7 gaan over de rechtmatige verlening van persoonsgebonden budgetten.

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

In de verordening is voor de personen met een persoonsgebonden budget een algemene verantwoordingsplicht opgenomen. Het college kan nagaan of het verstrekte PGB is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Lid 8 bepaalt dat het college de overige regels van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Noordoostpolder en de beleidsregels. Daarin zal ook worden opgenomen dat de klant een overeenkomst voor het PGB moet tekenen.

Artikel 9 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit individuele voorzieningen Wmo wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) de mogelijkheid binnen de grenzen die de AmvB stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder worden opgenomen. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de eigen bijdrage per voorziening en de inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Het eerste betreft een vast bedrag per voorziening, onafhankelijk van het inkomen. Bij het vaststellen van het tweede kan het college, binnen de daarvoor aangegeven kaders, een inkomensafhankelijk maximum stellen aan de totale door betrokkene te betalen eigen bijdrage voor voorzieningen die in het kader van de wet zijn verstrekt. Het rijk stelt een maximum percentage dat betrokkene van zijn inkomen kwijt mag zijn aan de voorzieningen. Bovendien is er een anticumulatiebepaling waarin geregeld wordt dat de eigen bijdrage voor de WMO en de eigen bijdrage voor de AWBZ gezamenlijk (bij elkaar opgeteld) aan een maximum is gebonden.

Hoofdstuk 3 Huishoudelijke zorg

Artikel 10 Soorten huishoudelijke zorg

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “huishoudelijke zorg”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen”.

Huishoudelijke zorg kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

Onder b. wordt genoemd de huishoudelijke zorg in natura. Ook hier gaat het om een vorm van individuele dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c.is genoemd het persoonsgebonden budget (PGB) voor huishoudelijke zorg, waaronder ook de vergoeding voor een dienstverlener aan huis. Een dienstverlener aan huis werkt volgens de Regeling dienstverlening aan huis. Met dit PGB moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Landelijke wijziging Wmo 2010

Hieronder staan de wijzigingen met betrekking tot de huishoudelijke zorg, zoals verwerkt in artikel 10 van de verordening, achtereenvolgens opgesomd.

  • 1.

    De voorheen bestaande keuzemogelijkheid tussen de voorziening in natura en het persoonsgebonden budget wordt aangepast in een keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura, of een vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een alfahulp.

  • 2.

    Een geïnformeerde toestemming voor de burger.

  • 3.

    Een overlegbepaling, gericht op overname van personeel van oud-gegunde aanbieders door nieuw-gegunde aanbieders.

Als de burger ondersteuning in natura wenst, regelt de gemeente de voorziening voor de burger door het sluiten van contracten met een zorgaanbieder. De burger is hiermee uitsluitend de ontvanger van de voorziening en mag op geen enkele wijze worden geconfronteerd met enige verantwoordelijkheid als werkgever of opdrachtgever. Met ingang van de wetswijziging is het uitgesloten dat een zorgaanbieder de voorziening in natura via een alfahulp of een zelfstandige levert als de burger daardoor ongewild werkgever of opdrachtgever wordt.

Het is belangrijk dat de burger daadwerkelijk weet waarvoor hij kiest. Daarom regelt de wet per een nader te bepalen datum in 2010 expliciet de geïnformeerde toestemming. Gemeenten worden hierdoor verplicht om hun burgers in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen te informeren over de consequenties van de keuze die de burger maakt.

Artikel 11 Primaat van de algemene huishoudelijke zorg

In artikel 11 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor huishoudelijke zorg. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een beperking. Verder komen mantelzorgers in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’ in aanmerking, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar dat de tijdelijke overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt mogelijk is.

Algemeen aangeboden huishoudelijke zorg is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van huishoudelijke zorg het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor huishoudelijke zorg aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder.

Artikel 12 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Dit heeft geleid tot het Protocol Gebruikelijke Zorg. Zie ook hetgeen hierover bij artikel 1 onder v is opgemerkt. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op huishoudelijke zorg. Het gaat hier om de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor huishoudelijke zorg.

Artikel 13 Geen langdurige noodzaak

In bepaalde omstandigheden is het ook mogelijk om huishoudelijke zorg te verlenen indien er geen sprake is van langdurige noodzaak. Een voorbeeld van hiervan is bijvoorbeeld revalidatie na een ziekenhuisopname.

Artikel 14 Voorwaarden voor verstrekking

Dit artikel geeft een grens aan bij het toekennen van huishoudelijke zorg. Huishoudelijke zorg wordt toegekend in verband met huishoudelijke activiteiten die niet meer verricht kunnen worden door de ondersteuningsbehoevende in vertrekken waarvan het gebruik of de noodzaak van het gebruik vaststaat.

Met betrekking tot de huishoudelijke zorg geldt dat indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd omdat men in een veel grotere of luxere woning woont, men geen hulp zal ontvangen om de hele woning te onderhouden. Huishoudelijke zorg dient in beginsel verstrekt te worden in verband met activiteiten die plaatsvinden in een woning al naar gelang de behoeften van de ondersteuningsbehoevende. Wanneer een grote woning wordt bewoond, kent de compensatieplicht echter een maximaal niveau. Indien de noodzaak van een grote woning niet vaststaat, maar ook wanneer er geen medische noodzaak is voor bijvoorbeeld een zwembad of een therapieruimte vallen deze ruimten buiten de compensatieplicht van de gemeente. Bij het toekennen van huishoudelijke zorg hoeft, naast hetgeen artikel 4 lid 2 Wmo voorschrijft, geen rekening te worden gehouden met alle bij de betrokkene levende wensen. Uitgangspunt is dus dat de compensatieplicht in verband met huishoudelijke zorg zich uitstrekt tot die vertrekken die daadwerkelijk gebruikt worden en waarvan het gebruik of de noodzaak van het gebruik vaststaat.

Artikel 15 Omvang van huishoudelijke zorg

Omdat huishoudelijke zorg uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. In de verordening is ervoor gekozen om daarvoor om concrete tijdseenheden te nemen. Voordeel hiervan is dat er voor zowel gemeente als aanvrager duidelijkheid is over de omvang van het aantal uren en de bekostiging ervan. Praktisch nadeel is dat er voor elke uitbreiding opnieuw geïndiceerd en besloten moet worden, hetgeen een nieuwe beschikking op basis van een (verkorte) adviesprocedure kan betekenen.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 16 Soorten woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding, is volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische aanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Hieronder worden begrepen:

  • 1.

    de aanneemsom waarbij inbegrepen loon- en materiaalkosten voor het treffen van voorzieningen;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon – en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw, RWU 1991; indien de voorzieningen in zelfwerkzaamheid wordt getroffen blijven de loonkosten buiten beschouwing. Tevens zijn inbegrepen de kosten van werkzaamheden die de sociale verhuurders door de eigen technische dienst laten uitvoeren;

  • 3.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat: - dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR 2005 van de Bond van architecten; - de noodzaak tot het inschakelen van een architect voortvloeit uit de aard, de omvang en de complexiteit van de betreffende aanpassing;

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom exclusief btw;

  • 5.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw danwel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    de door burgemeester en wethouders voorafgaand aan de uitvoering van de desbetreffende werkzaamheden schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die op het moment van de raming van de kosten niet voorzien hadden kunnen worden;

  • 9.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek, c.q. bodemonderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 10.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan EUR 1000,- bedragen, tot 10% van die kosten met een maximum van EUR 350,-

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

De kosten van een aantal specifieke voorzieningen kunnen worden vergoed, omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt, dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens. De kosten worden niet vergoed indien deze zijn ontstaan als gevolg van verwijtbaar handelen van de gebruiker van de woonvoorziening. In nadere regelgeving legt het college vast welke kosten in aanmerking komen voor vergoeding en wat de maximale hoogte van vergoedingen is. De tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud, keuring of reparatie wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning of rechtstreeks aan het bedrijf dat de kosten heeft gemaakt.

Ad e.

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woning moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Het college verleend slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woning, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woning of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning. De tegemoetkoming in de kosten voor tijdelijke huisvesting worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woning.

Ad f.

Deze kosten zijn subsidiabel om te bevorderen dat reeds aangepaste woningen beschikbaar blijven voor personen met beperkingen. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. De tegemoetkoming in de kosten van huurderving of het verwijderen van voorzieningen, wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Ad g.

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de ondersteuningsbehoevende verbroken wordt en er niet binnen gestelde termijnen een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Tevens moet dan niet bekend zijn dat binnen afzienbare tijd (bijvoorbeeld 3 maanden) een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bijvoorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft). Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven.

De tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen, wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Ad h.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

In lid 2, 3 en 4 is benoemd welke voorziening in welke vorm kan worden verleend. De woonvoorziening kan worden verstrekt in drie hoofdvormen: in natura, in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 17 Het recht op een voorziening

In dit artikel wordt geregeld aan wie de woonvoorziening wordt verleend. In artikel 7, lid 2 van de wet waarin is bepaald dat een PGB en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of een woontechnische ingreep in of aan een woning wordt verleend aan de eigenaar van de woning. Indien de ondersteuningsbehoevenden de eigenaar van de woning is, wordt een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard op grond van artikel 17, lid 1 aan de ondersteuningsbehoevende verleend. Indien de ondersteuningsbehoevende niet de eigenaar is van de woning, wordt de voorziening van bouwkundige of woontechnische aard aan de woningeigenaar verleend. Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 7, lid 2 van de wet. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat een voorziening in de vorm van huurderving aan de eigenaar van de woning kan worden verleend. Ook kan een tegemoetkoming in de kosten, in verband met het verwijderen van voorzieningen, aan de persoon die op verzoek van de gemeente de voorzieningen verwijdert, worden verleend.

Artikel 18 Primaat van de verhuizing

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 19 Primaat van de losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicaptenkonden gemeenten woningaanpassingen duurder dan EUR 20.420,- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruikvan een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 20 Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden.

De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste, adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de aanvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de aanvrager ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woning voor de gehandicapte die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

Artikel 21 Bezoekbaar maken tweede woning

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woning voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woning zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd.

Artikel 22 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonwagens, woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het Verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. Een uitzondering kan worden gemaakt voor een aantal voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten zonder welke de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar is.

Artikel 23 Voorwaarden voor verstrekking

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen op grond van dit artikel worden geweigerd.

In lid 1 wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 20, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning. Dit is geregeld in lid 2.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

De afwijzingsgrond benoemd in lid 4 is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van de woning voor problemen zorgen. Een vergelijkbare afwijzingsgrond stond in de verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Noordoostpolder.

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder het compensatiebeginsel. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijv. COPD niet op grond van de wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 16 lid 1 onder c. Het opheffen van allergeen factoren of andere problemen die een oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woning gebruikte materialen, valt niet onder de werking van de verordening.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Dit wordt geregeld in lid 5. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol (artikel 14). Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere ofmeer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Onder lid 6 wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

In artikel 7 is opgenomen dat verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen ertoe leiden dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 24 Aanpassingen aan woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Dit artikel vermeldt de mogelijkheid van het college om woonvoorzieningen te verstrekken ten behoeve van woonwagens, woonschepen en binnenschepen. Het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder noemt de omstandigheden waaronder er een maximum aan aanpassingskosten geldt.

Artikel 25 Terugbetaling bij verkoop

De Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Noordoostpolder bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. In de beleidsregels vindt nadere uitwerking plaats.

Artikel 26 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming

Uiterlijk 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting dient de verhuizing te hebben plaatsgevonden. Middels een heronderzoek wordt vastgesteld of de betrokkene is verhuisd. Als dit niet het geval is, wordt op basis van individuele omstandigheden beoordeeld of verlenging van de termijn noodzakelijk wordt geacht. Na voltooiing van de werkzaamheden ten behoeve van de woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar of huurder aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Bij de gereedmelding dient een verklaring te zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding wordt tevens beschouwd als een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning, de huurder of het bedrijf dat de kosten heeft gemaakt. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten voor een woningaanpassing wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. De tegemoetkoming in de kosten voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige aard worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woning.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 27 Soorten vervoersvoorzieningen

Ad 1.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten gebeurde.

Ad 2.

Voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten. Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder uitgewerkt. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening of een hiervoor bestemt PGB in aanmerking komt.

Ad 3.

Financiële tegemoetkomingen kunnen bestaat uit de volgende voorzieningen:

Gebruik van eigen auto.

Aanpassingen aan de auto. Verstrekking van een tegemoetkoming vindt slechts plaats in zeer uitzonderlijke gevallen waarin een andere vervoersvoorziening geen adequate oplossing biedt.

Gebruik van een bruikleenauto of lease-auto. Het betreft hier een vergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto of lease-auto.

Gebruik van taxi of eigen auto. Voor dat deel waarin een collectief systeem medisch niet mogelijk is of onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een vergoeding worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi.

Gebruik van rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd.

Aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel. Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als genoemd onder lid 2 sub e. Hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In deze gevallen kan bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming de WVG-draagkracht van de gehandicapte worden betrokken.

Medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer. Indien het op basis van ziekte of gebrek bij het vervoer noodzakelijk is dat acuut medisch ingegrepen moet worden, zal medische begeleiding noodzakelijk zijn. Veelal zal dit ingrijpen niet door de chauffeur plaats kunnen vinden, zodat het meenemen van een extra persoon die ook deskundig is om in te grijpen, noodzakelijk is. Dit levert meerkosten op die in het kader van de zorgplicht vergoed kunnen worden, voor zover het vervoerskosten betreft.

Artikel 28 Het recht op een voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoervoorziening is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de afstand die een aanvrager lopend kan afleggen (de bekende 800-metergrens).

Doordat de (streek)bus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 29 Het primaat van het collectief vervoer

Uit dit artikel volgt dat het primaat ligt bij het collectief vervoer of overige algemene vervoersvoorzieningen, eventueel in combinatie met andere vervoersvoorzieningen. De concrete invulling van het systeem van collectief vervoer is in afzonderlijke gemeentelijke besluiten geregeld.

Artikel 30 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijkinkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

In deze verordening wordt de inkomensgrens eveneens op 1,5 x het geldende sociaal minimum per categorie gesteld. Deze inkomensgrens is van toepassing op het gebruik of bezit van een auto, het gebruik van het lokaal vervoer en het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening. Zie ook de toelichting op artikel 1 onder s.

De situatie dat een persoon met beperkingen een inkomen van meer dan 1,5 maal de bijstandsnorm heeft, begeleiding nodig heeft bij het vervoer, maar op basis van het inkomen dan niet in aanmerking komt voor het collectief vervoer plus een begeleidingpas is binnen de uitvoeringspraktijk als onwenselijk beschouwd wanneer deze persoon geen taxi voor twee personen kan betalen. Er is dan ook een uitzondering gecreëerd voor alle personen die wonen in een gezinsvervangend tehuis, ongeacht hun inkomen. Of deze personen wel of geen begeleiding nodig hebben bij gebruik van het collectief vervoer doet hier ook niet aan af.

Artikel 31 Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuningniet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk

lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in dit artikel, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 tot maximaal 2.000 kilometer af te leggen.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 32 Soorten rolstoelvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, bijvoorbeeld omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Bij aanpassingen en accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Op grond van dit artikel kan een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening worden verstrekt als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde.

Dit artikel geeft de mogelijkheid om via een algemene rolstoelvoorziening incidenteel noodzakelijke rolstoelen te verstrekken. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik en onder c. het daarbij behorende onderhoud, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.

Artikel 33 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruiken sportrolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. Nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning, kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequatevoorziening.

Een sportrolstoel zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 34 Vorm rolstoelvoorzieningen

Met de invoering van de Wmo kan de sportrolstoel ook in natura worden verstrekt. De klant moet de keuze worden geboden tussen een voorziening in natura en een PGB.

Artikel 35 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden genoten, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de AWBZ-erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zogenaamde loket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden.

De aanvraagprocedure wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom kan het procedurele deel van de verordening beperkt blijven. Voor een goed begrip wordt hier een aantal artikelen van de Awb besproken.

Artikel 36 Aanvraagprocedures

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld.

Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen krijgt de aanvrager eerst de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:5 Awb regelt dit in lid 1. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4:5 Awb lid 2 schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de aanvrager. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan.

Beslistermijn

De Awb regelt in artikel 4:13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. In de Wmo is geen termijn opgenomen waarbinnen beslist moet worden. De Awb regelt dan, dat bij gebreke daarvan, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag een beslissing dient te volgen. In het tweede lid van artikel 4:13 geeft de Awb aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 Awb.

Dit betekent dat binnen acht weken na het indienen van de aanvraag, de aanvrager in ieder geval bericht van het college ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht.

Artikel 4:15 Awb tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009 zijn de mogelijkheden tot verlenging van de beslistermijn verruimd. De gemeente kan de beslistermijn opschorten wanneer de volgende situaties zich voordoen:

  • 1.

    de burger dient zijn aanvraag aan te vullen met extra informatie;

  • 2.

    als de gemeente wacht op informatie uit het buitenland die onmisbaar is om te kunnen beslissen;

  • 3.

    als de aanvrager schriftelijk instemt met uitstel;

  • 4.

    als de vertraging de schuld is van de aanvrager;

  • 5.

    als de gemeente door overmacht niet in staat is om te beslissen.

Situatie 1 en 3 zullen vooral in de Wmo praktijk van belang zijn. Volledigheidshalve volgen hierna de te nemen stappen per situatie. In de eerste drie gevallen dient de aanvrager altijd te vernemen dat de beslistermijn is opgeschort. In geval 1 en 3 verneemt hij ook wanneer de opschorting ten einde is. In geval 4 hoeft de gemeente de aanvrager niet in te lichten. In geval 5 moet de gemeente de aanvrager mededelen dat de beslistermijn is opgeschort. In de gevallen 2, 4 en 5 moet het bestuursorgaan de aanvrager mededelen wanneer de opschorting afloopt en binnen welke termijn alsnog een beslissing moet worden genomen. Uit de kamerstukken die ten grondslag liggen aan de Wet dwangsom en beroep blijkt dat een termijn van 8 weken voor het nemen van Wmo besluiten als redelijk wordt gezien. Opschorten is echter, ook onder de nieuwe wet, mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Op grond van artikel 4:14 en 4:15 Awb heeft de gemeente de mogelijkheid de termijn te overschrijden dan wel op te schorten. Deze artikelen verplichten de gemeente uitsluitend om de aanvrager te informeren indien een beschikking niet binnen de (redelijke) termijn kan worden genomen. Uit de kamerstukken blijkt echter dat van bestuursorganen wordt verwacht dat zij terughoudend omgaan met toepassing van deze bepalingen tot uitstel en opschorting. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt dient dat zorgvuldig gemotiveerd te worden. De burger heeft op grond van de Wet dwangsom en beroep de mogelijkheid om bij niet tijdig beslissen een dwangsom op te leggen of in beroep te gaan na het in gebreke stellen van het bestuursorgaan.

Bezwaar en beroep.

Tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een voorziening kan de betrokkene in beroep bij de Rechtbank. Hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 7.1 Awb bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de bij de rechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent dat er altijd aan een beroepsprocedure eerst een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen. Overigens is op basis van artikel 7.1a Awb afwijking van artikel 7.1 mogelijk.

Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.c. het college. Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissing (artikel 4:13 Awb). Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten.

Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden. De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8 lid 1 Awb). Verlenging bezwaartermijnUit de parlementaire geschiedenis van de Wet dwangsom en beroep volgt dat er met regelmaat enige spanning ontstaat tussen de kwaliteit en tijdigheid van de besluitvorming. Dit heeft geleid tot wijzigingen van de termijnen in de bezwaarfase. De wijzigingen hebben betrekking op de aanvang van de beslistermijn (uniformering van de termijn in het geval dat tegen een besluit meerdere bezwaarschriften worden ingediend), de verlenging van de beslistermijn indien een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb is ingesteld (artikel 7:10 lid 1 Awb twaalf weken in plaats van tien weken), de maximumtermijn voor de eerste verdaging van de beslissing op bezwaar (artikel 7:10 lid 3 Awb zes weken in plaats van vier weken) en de mogelijkheden tot verder uitstel van de beslissing op bezwaar (artikel 7:10 lid 4 onderdeel c (nieuw) als de naleving van wettelijke procedurevoorschriften daartoe noodzaakt, is verder uitstel ook mogelijk indien niet alle belanghebbenden daarmee instemmen).

Lid 3 van dit artikel bepaalt dat voor Wmo-aanvragen een rijbewijs voldoet, naast het paspoort, het identiteitsbewijs en een vreemdelingendocument.

Artikel 37 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te latenonderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Awb geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente kan een adviesinstantie vragen om in het kader van de wet advies uit te brengen voor de in lid 2 benoemde situaties. In lid 5 is het mogelijk gemaakt om een andere adviseur aan te wijzen voor een second opinion.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder lid 2 sub a., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Daarnaast vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

De bepaling in lid 3 spreekt voor zich. Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 36 lid 1 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel4:5 Awb buiten behandeling te laten. Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”Mede omdatbij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Met lid 5 wordt het voor het college mogelijk gemaakt om een adviesorgaan aan te wijzen die een second opinion kan geven. Dat zal met name het geval zijn als bezwaar gemaakt wordt tegen de afwijzing van een voorziening en het niet wenselijk is om de adviesaanvraag bij het oorspronkelijke adviesbureau voor te leggen. Hiermee wordt een verdere waarborg voor onafhankelijke en zorgvuldige medische advisering gegeven.

Lid 6 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 38 Eisen aan een adviseur

Deze bepaling waarborgt een gedegen advies en stelt eisen aan de adviseur. Het adviseren is situatie gebonden en dient te geschieden op individuele kenmerken en behoeften. Om de kwaliteit te waarborgen zijn deze minimale eisen opgesteld.

Artikel 39 Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder

Dit is een delegatiebepaling om regels op het gebied van uitvoeringszaken voor het verlenen van voorzieningen door het college te laten vaststellen. Het gaat hierbij om het vervaardigen van overeenkomsten bij PGB en de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast gaat het om de hoogte, het vaststellen van de hoogte en de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming en PGB.

Artikel 40 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Het gaat hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de delegatiebepaling.

Artikel 41 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen of op de hoogte van een financiële tegemoetkoming danwel persoonsgebonden budget. Het nalaten van het melden van wijzigingen kan leiden tot terugvordering zoals beschreven in artikel 43.

Artikel 42 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 43 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan EUR 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvragerin gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit artikel is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

Artikel 44 Heronderzoek

Dit artikel is in de verordening opgenomen om het college de mogelijkheid te geven, indien nodig, heronderzoeken uit te voeren.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 45 Hardheidsclausule

Artikel 45 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen bij of krachtensdeze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woning. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woning ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 46 Afwijking van bepalingen

Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 47 Nadere regels

Het college kan in het verstrekkingenboek en het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder nadere regels voor de uitvoering stellen.

Artikel 48 Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Noordoostpolder, te indexeren. Landelijk zullen de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling (AMvB).

Aangezien de gemeente Noordoostpolder voor het vaststellen van de eigen bijdrage deze AMvB volgt zullen jaarlijks de bedragen van de eigen bijdrage in de gemeente Noordoostpolder op basis van dit prijsindexcijfer worden aangepast.

Voor het aanpassen van de hoogte van de voorzieningen wordt aansluitend gezocht bij het prijsindexcijfer zoals deze nu van toepassing is voor de Wet voorzieningen gehandicapten. Dit cijfer wordt jaarlijks gepubliceerd en ook door de Vng gehanteerd voor het aanpassen van de hoogte van de voorzieningen. Het ligt voor de hand dat de naam van dit prijsindexcijfer zal wijzigen, maar op het moment van het opstellen van deze verordening is de naam van het prijsindexcijfer nog niet bekend.

Artikel 49 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is

neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

Artikel 50 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.