Regeling vervallen per 01-01-2012

Participatieverordening Noordoostpolder 2010

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Participatieverordening Noordoostpolder 2010

De raad van de gemeente Noordoostpolder, gelezen het voorstel van het college d.d. 13 juli 2010, gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers en artikel 1 van de Wet Participatiebudget,gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

B E S L U I T vast te stellen de hierna volgende

Participatieverordening Noordoostpolder 2010.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (AWB).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      activeringsladder: de beschrijving van stappen in een traject zoals dit is vastgelegd in de nota Iedereen actief re-integratiebeleid Noordoostpolder 2009, vastgesteld door het college op 4 november 2008;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die maat

      schappelijk aanvaard is. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan en waar de persoon fysiek toe in staat is. Er wordt geen rekening gehouden met opleiding en/of werkervaring. De arbeid mag niet indruisen tegen de persoonlijke integriteit van de mens. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt mede verstaan arbeid in de WSW organisatie op verzoek van de uitkeringsgerechtigde met een WSW indicatie;

    • c.

      Anw-er: persoon van 27 jaar of ouder die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Centrum Werk en InkomenWerkbedrijf ;

    • d.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en dienspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • e.

      het College: het college van burgemeester en wethouders van demeente Noordoostpolder;

    • f.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden. Tot de doelgroep behoren eveneens personen genoemd in artikel 1 van de wet Participatiebudget.

    • g.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en

      gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • h.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • i

      maatschappelijke participatie: meedoen in de samenleving. en/of een bijdrage leveren aan de samenleving.

    • j.

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon van 27 jaar of ouder als bedoeld in artikel 6 onder a. van de wet, die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en InkomenUWV werkbedrijf;

    • k

      de Raad: de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder;

    • l.

      reguliere arbeid: arbeid in een dienstbetrekking waarbij aan de werkgever geen subsidie wordt verstrekt;

    • m.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie;

    • n.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ. Binnen deze verordening wordt met een uitkeringsgerechtigde gelijkgesteld de jongere van 16 of 17 jaar die als werkloos werkzoekende ingeschreven staat bij het UWV werkbedrijf.

    • o.

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; 1. een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen. Als algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is kan een voorziening ook worden ingezet voor het bevorderen van maatschappelijke participatie;

    • p.

      de Wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, nummer 375, zoals deze nadien is of wordt gewijzigd).

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, 1e lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het college biedt aan belanghebbenden die behoren tot de doelgroep als genoemd in artikel 3 van deze verordening ondersteuning bij het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 3. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 5. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 6. Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.

Hoofdstuk 2. Doel en doelgroep

Artikel 3. Doelgroep

  • 1. De persoon van 27 jaar en ouder aan wie op grond van artikel 7 lid 1 onder a van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden.

  • 2. De persoon van 27 jaar en ouder die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of IOAZ en die voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid is aangewezen op een voorziening.

  • 3. De persoon van 27 jaar en ouder die woonachtig is in de gemeente Noordoostpolder en behoort tot doelgroep als genoemd in artikel 1 van de Wet participatiebudget voor zover het betreft een voorziening gericht op het oplossen van laaggeletterdheid, het behalen van een inburgeringsdiploma, schuldhulpverlening.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen voor het verstrekken van voorzieningen aan de doelgroep als genoemd in artikel 1 van de wet Participatiebudget.

Artikel 4. Doel van de ondersteuning

  • 1. Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het college kan in afwijking van lid 1 aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5. Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 6. Onderzoek

Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Artikel 7. Verplichtingen

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5;

    • c.

      het naar vermogen deelnemen aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert;

    • e.

      anderszins het slagen van een traject te bevorderen.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 4. Indien de belanghebbende, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de kosten van die voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 8. Beperking

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening, welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 9. Algemene bepalingen voor voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW en de IOAZ aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 17 nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • d.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 6 lid 1 en2 van deze verordening niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 4. Re-integratie-instrumenten

Artikel 10. Deelname aan projecten

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde verplichten om deel te nemen aan een project gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 11. Activering

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende als onderdeel van een traject in het kader van activering activiteiten aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college kan aan een belanghebbende in het kader van activering activiteiten aanbieden gericht op maatschappelijke participatie.

  • 3. Activiteiten als bedoeld in lid 1 en 2 hebben als doel het wegwerken van belemmeringen, het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt of bij de start van een eigen bedrijf of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 12. Werkervaringsplaats

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende als onderdeel van een traject een werkervaringsplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werkervaringsplaats heeft als doel de uitkeringsgerechtigde werkritme en/of werkervaring op te laten doen.

  • 3. De werkervaringsplaats kan, indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, gecombineerd worden met scholing.

  • 4. De werkervaringsplaats vindt voor de uitkeringsgerechtigde plaats met behoud van uitkering.

  • 5. Een werkervaringsplaats duurt 6 maanden, met de mogelijkheid van een verlenging met 6 maanden.

  • 6. Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 13. Scholing op additionele werkplek

  • 1. Aan de belanghebbende die additionele arbeid verricht als genoemd in artikel 10A lid 6 van de wet en die niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende;

    • c.

      de relevantie voor de arbeidsmarkt

Artikel 14. Re-integratiebaan

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een re-integratiebaan aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De re-integratiebaan heeft als doel de belanghebbende beroepsgerichte werkervaring te laten opdoen, eventueel in combinatie met functiegerichte scholing.

  • 3. Het college kan aan de werkgever waar de belanghebbende wordt geplaatst een subsidie voor een deel van de loonkosten toekennen.

  • 4. De hoogte van de subsidie wordt door het college individueel vastgesteld en gebaseerd op de productiviteit van de belanghebbende en de mate van begeleiding door de werkgever.

  • 5. De re-integratiebaan duurt maximaal 2 jaar.

  • 6. De re-integratiebaan kan na 2 jaar verlengd worden voor de uitkeringsgerechtigde waarvan is vastgesteld dat deze blijvend is aangewezen op gesubsidieerde arbeid.

  • 7. Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

Artikel 15. Verloning

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een traject aanbieden in de vorm van een betaalde baan bij een daarvoor aangewezen instelling.

  • 2. De op grond van dit artikel aangeboden baan wordt niet beschouwd als reguliere arbeid

  • 3. Het college kan hiervoor nadere regels stellen.

Artikel 16. Scholing

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of het vergroten van maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 17. Persoonsgebonden Re-integratiebudget

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een persoonsgebonden re-integratiebudget verstrekken;

  • 2. Een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt uitsluitend verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde die geen gebruik maakt van een voorziening als genoemd in artikel 9, 10, 11, 12, 13, 14 van deze verordening.

  • 3. Een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstrekt na een daartoe door de uitkeringsgerechtigde ingediend verzoek. Het budget wordt verstrekt als het college van mening is dat het traject dat de uitkeringsgerechtigde wil volgen bijdraagt aan de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde.

  • 4. Het college kan hiervoor nadere regels stellen.

Hoofdstuk 5. Inkomensvrijlating en premies

Artikel 18. Inkomensvrijlating

  • 1 De uitkeringsgerechtigde die parttime arbeid aanvaardt heeft recht op vrijlating van inkomsten uit arbeid conform artikel 31 lid 2 onder o van de wet.

  • 2 Lid 1 is uitsluitend van toepassing als de inkomsten van de uitkeringsgerechtigde minder bedragen dan de voor hem geldende norm.

Artikel 19. Premies

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een premie toekennen.

  • 2. De premie wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die meewerkt aan een traject en is gekoppeld aan een trede van de activeringsladder.

  • 3. Voor de vaststelling of een uitkeringsgerechtigde meewerkt aan een traject kan het college advies inwinnen bij derden die betrokken zijn bij de uitvoering van het traject.

  • 4. Trede 1: Zorg De uitkeringsgerechtigde die actief deelneemt aan een traject en/of reguliere hulpverlening heeft 9 maanden na de start van het traject recht op een premie van € 250. De uitkeringsgerechtigde die geplaatst is op deze trede en door deelname aan een re-integratietraject zijn afstand tot de arbeidsmarkt verkleint en geplaatst wordt op een hogere trede van de ladder ontvangt een premie van € 250.

    Trede 2: Persoonsgerichte activering. De uitkeringsgerechtigde die actief deelneemt aan een traject gericht op persoonsgerichte activering heeft 9 maanden na de start van het traject op deze trede recht op een premie van € 250. De uitkeringsgerechtigde die geplaatst is op deze trede en door deelname aan een re-integratietraject zijn afstand tot de arbeidsmarkt verkleint en geplaatst wordt op een hogere trede van de ladder ontvangt een premie van € 250.

    Trede 3: Maatschappij gerichte activering. De uitkeringsgerechtigde die geplaatst wordt op deze trede van de ladder en in het kader van een traject voor vrijwilligerswerk gaat doen heeft recht op een premie van € 400 als hij minimaal 3 maanden vrijwilligerswerk heeft verricht. De uitkeringsgerechtigde die geplaatst is op deze trede en door deelname aan een re-integratietraject zijn afstand tot de arbeidsmarkt verkleint en geplaatst wordt op een hogere trede van de ladder ontvangt een premie van € 400.

    Trede 4: Arbeidsactivering. De uitkeringsgerechtigde die geplaatst wordt op deze trede van de ladder heeft bij succesvolle afronding van dit onderdeel recht op een premie van € 400. De succesvolle afronding blijkt uit de plaatsing op een hogere trede van de ladder.

    Trede 5; Kwalificerend onderwijs De uitkeringsgerechtigde die geplaatst wordt op deze trede van de ladder heeft bij succesvolle afronding van dit onderdeel recht op een premie van € 500. De succesvolle afronding blijkt uit een diploma of certificaat voor de gevolgde scholing.

    Trede 6: Stage/Werkervaring De uitkeringsgerechtigde die geplaatst wordt op deze trede van de ladder en in het kader van een traject voor minimaal 12 uur per week arbeid verricht heeft na 3 maanden recht op een premie van € 500. De uitkeringsgerechtigde die geplaatst is op deze trede en door deelname aan een re-integratietraject zijn afstand tot de arbeidsmarkt verkleint en geplaatst wordt op een hogere trede van de ladder ontvangt een premie van € 500.

    Trede 7: Werk in het kader van re-integratie De uitkeringsgerechtigde die geplaatst wordt op deze trede van de ladder en in het kader van een traject minimaal 12 uur per week werkt in loondienst heeft na 6 maanden werken recht op een premie van € 750. De uitkeringsgerechtigde die geplaatst is op deze trede en door deelname aan een re-integratietraject zijn afstand tot de arbeidsmarkt verkleint en geplaatst wordt op een hogere trede van de ladder ontvangt een premie van € 750.

    Trede 8: Regulier werk De uitkeringsgerechtigde die minimaal 1 jaar een uitkering heeft ontvangen op grond van de WWB en aansluitend uitstroomt naar regulier werk heeft na zes maanden recht op een premie van € 1.000. Het recht op een uitstroompremie overeenkomstig ontstaat als er 6 maanden aaneengesloten arbeid in dienstbetrekking(en) of als zelfstandige is verricht waarbij geen (aanvullende) bijstandsuitkering ter voorziening in de kosten van levensonderhoud of een uitkering op grond van het BZ wordt ontvangen.

  • 5. De premies genoemd in lid 4 t/m 10 worden ambtshalve verstrekt.

  • 6. De premie genoemd in lid 11 wordt verstrekt na een verzoek daartoe van de uitkeringsgerechtigde.

  • 7. Een uitkeringsgerechtigde kan per kalenderjaar recht hebben op meerdere premies. De premies worden twee keer per jaar uitbetaald op een door het college te bepalen tijdstip.

  • 8. Het college kan de in dit artikel genoemde bedragen aanpassen.

  • 9. Het college kan aan een belanghebbende, niet zijnde uitkeringsgerechtigde bij het behalen van een volgende trede van de ladder een premie verstrekken in natura. De waarde van de premie is maximaal 20% van het premiebedrag dat hoort bij de trede van de ladder.

  • 10. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 20. Premie additionele arbeid

  • 1. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens € 400.

  • 2. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23. Citeerartikel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als “Participatieverordening Noordoostpolder” en treedt in werking op 1 september 2010

Artikel 24. Intrekking bestaande verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Re-integratieverordening WWB Noordoostpolder, vastgesteld op 18 februari 2010, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 9 september 2010,de griffier, de burgemeester,

Nota-toelichting

TOELICHTING PARTICIPATIEVERORDENING NOORDOOSTPOLDER 2010 Algemeen.

Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij het vergroten van de maatschappelijke participatie van burgers die horen tot de doelgroep. Dat houdt in dat een burger meedoet in de samenleving en/of een bijdrage levert aan de samenleving. Praktisch gesproken kan meedoen inhouden: het aangaan en onderhouden van sociale contacten, lidmaatschap van verenigingen, het volgen van scholing of een inburgeringscursus, het verrichten van vrijwilligerswerk of betaald werk, et cetera. Voor uitkeringsgerechtigden is deze ondersteuning op de eerste plaats gericht op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid.

De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 1 van de Wet Participatiebudget. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

 

De participatieverordening Noordoostpolder 2010 is gebaseerd op de nota iedereen actief, re-integratiebeleid Noordoostpolder 2009 zoals deze op in december 2008 door de raad is vastgesteld en op de Beleidsvisie Participatiebudget zoals deze op 15  september 2009 door het college is vastgesteld.

 

Het participatiebeleid (re-integratie, educatie, inburgering) en het minimabeleid (mee[r]doen zijn gebaseerd op een doelstelling:

het bevorderen van het actief deelnemen aan de maatschappij door alle burgers van de Noordoostpolder. De gemeente initieert, faciliteert en stimuleert meedoen. Meedoen kan door het verrichten van betaald of onbetaald werk en deelnemen aan o.a. sociale, culturele, sportieve, educatieve activiteiten.

De verordening wordt per 1 juli 2010 aangepast omdat door de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) jongeren tot 27 jaar per 1 juli 2010 geen recht meer hebben op een WWB, IOAW of IOAZ uitkering. (einde overgangsperiode)

Jongeren kunnen aanspraak maken op een werkleeraanbod en aanvullend een inkomensvoorziening. Het werkleeraanbod is geregeld in de verordening werkleeraanbod WIJ die in december 2009 door de raad is vastgesteld.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1

 In lid 2 onder a is de activeringsladder opgenomen. De meeste mensen die een beroep doen op de gemeente en die geactiveerd worden hebben een lange weg te gaan om het maximaal haalbare einddoel te bereiken. Zij volgen daarvoor een re-integratietraject dat uit diverse onderdelen kan bestaan. Om het verloop van het traject te kunnen volgen en sturen wordt de klant geplaatst op de “activeringsladder”.

De ladder is een beschrijving van stappen in een traject. Elke trede van de ladder staat voor een mijlpaal in het traject naar (waar mogelijk) regulier werk. Per trede is verscheidenheid in de dienstverlening noodzakelijk om de klant een (of meerdere) trede(n) verder te helpen. Hoe hoger de klant op de ladder staat, hoe dichter de klant bij reguliere arbeid is.

 

In lid 2 onder b is opgenomen dat een uitkeringsgerechtigde met een WSW indicatie op vrijwillige basis geplaatst kan worden bij het WSW bedrijf. Dit maakt het mogelijk om uitkeringsgerechtigden op de WSW wachtlijst arbeid en daarmee een zinvolle dagbesteding aan te bieden in afwachting van definitieve plaatsing binnen de WSW

 

Het begrip belanghebbende als opgenomen onder lid 2 d wijkt af van het begrip belanghebbende zoals opgenomen in de AWB.

.

In lid 2 onder i is het begrip “maatschappelijke participatie” opgenomen. Deze beschrijving is afkomstig uit de beleidsvisie Participatiebudget van september 2009. Praktisch gesproken kan maatschappelijk participeren inhouden: het aangaan en onderhouden van sociale contacten, lidmaatschap van verenigingen, het volgen van scholing of een inburgeringscursus, het verrichten van vrijwilligerswerk of betaald werk, et cetera.

 

In lid 2 onder o en m is aangegeven dat een voorziening of een traject gericht zijn op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie. De term maatschappelijke participatie is toegevoegd om een sluitende beschrijving te geven. Bij het begrip maatschappelijke participatie valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.

 

Artikel 2

De WWB  en de wet Participatiebudger geven aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

 

Artikel 3

De wet Participatiebudget geeft aan dat de gemeente aan alle burgers een voorziening kan verstrekken. In dit artikel onder lid 3 is de doelgroep beperkt tot inwoners van de gemeente die laaggeletterd zijn en nog niet ingeburgerd Deze beperking sluit aan bij de keuzes die in de visienota participatiebudget gemaakt zijn. Daarnaast kan een voorziening worden aangeboden aan mensen die behoefte hebben aan schuldhulpverlening. Deze groep is toegevoegd omdat schulden als een grote belemmering worden ervaren bij het zoeken naar en vinden van betaalde arbeid en het bevorderen van maatschappelijke participatie. Bovendien biedt dit de mogelijkheid om schuldhulpverlening vanuit het participatiebudget te betalen.

 

Artikel 4

Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid. Ondersteuning voor belanghebbenden is, als algemeen geaccepteerde arbeid niet bereikbaar is, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

 

Artikel 6

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

 

Artikel 7

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. In artikel 9 WWB is vastgelegd dat de uitkeringsgerechtigde van 18 tot 65 jaar verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden zonder dat gebruik gemaakt van een voorziening. De uitkeringsgerechtigde is eveneens op grond van artikel 9 verplicht om deel te nemen aan een voorziening of mee te werken aan een onderzoek indien het college dit noodzakelijk acht. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).

 

Artikel 8

Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.

 

Artikel 9

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Het tweede lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft voornamelijk tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

 

Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 10

Dot artikel is erop gericht om de mogelijkheid te creëren een uitkeringsgerechtigde die maar enigszins kan werken of dagritme nodig heeft, meteen binnen enkele dagen na de aanvraag om een uitkering voor 20 tot 32 uur per week bezig te houden met productiewerk of andere activiteiten.

 

Artikel 11

Bij activering wordt een onderscheid gemaakt tussen activiteiten gericht op arbeidsinschakeling en activiteiten gericht op maatschappelijke participatie. Activering gericht op arbeidsinschakeling is vooral gericht op het wegwerken van belemmeringen en het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Activering gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie kan bestaan uit het deelnemen aan educatieve activiteiten of het zoeken van hulp bij de aanpak van problemen. Activering wordt door de gemeente zo lang mogelijk gezien als een eerste stap op weg naar werk door het opheffen van allerlei belemmeringen die werkaanvaarding in de weg staan. De doelgroep wordt gevormd door werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet in staat zijn deel te nemen aan een re-integratietraject naar regulier werk vanwege in de persoon gelegen factoren. Er is vaak sprake van een meervoudige problematiek zoals huisvesting, schulden, verslaving, geen arbeidsritme, verstoord dagnachtritme, sociaal niet vaardig, geen goed zelfbeeld, gebrek aan eigenwaarden, taalachterstand, gezondheidsproblemen. Voor een deel van de belanghebbenden zal het erg lang duren, zo niet: onmogelijk zijn, om uit deze fase te geraken. Voor die groep kan er en moment aanbreken dat er trajecten met een zorgkarakter afgesproken worden.

Re-integratieactiviteiten kunnen ook gericht zijn op het starten van een eigen bedrijf.

 

Artikel 12

Het begrip werkervaringsplaats geeft aan dat op een gestructureerde manier aan steeds terugkerende werkzaamheden wordt deelgenomen. Doorgaans bedoeld om werkritme en/of ervaring op te doen, eventueel in combinatie met opleiding.

Deze activiteiten kunnen bestaan uit dagopvang, vrijwilligerswerk, stage binnen een bedrijf, maatschappelijke participatie, blijvers in de SW enz. Doorstroom naar werk hoeft (nog) geen hoofddoel te zijn, maar kan wel gevolg zijn. Doorgaans vindt dit plaats met behoud van uitkering. Het uitgangspunt is dat de baan tijdelijk is.

 

Artikel 13

Bij de introductie van het begrip participatiebanen in de WWB is extra aandacht gevraagd voor personen zonder startkwalificatie. Iemand die 6 maanden gewerkt heeft moet een scholingsaanbod krijgen van de gemeente. Bij de keuze voor scholing wordt rekening gehouden met de ervaringen van degene waar de belanghebbende werkt, de wens van de belanghebbende en de relevantie van de arbeidsmarkt. Dat wil zeggen dat er niet opgeleid wordt voor werkloosheid maar dat de scholing moet bijdragen aan het makkelijker vinden van duurzaam regulier werk.

 

Artikel 14

Het gaat hier vooral om een combinatie van leren en werken, waarbij het nadrukkelijk de bedoeling is om beroepsgerichte ervaring op te doen en functiegerichte scholing te volgen.

Hier is sprake van loonbetaling met allerlei subsidie mogelijkheden, waarbij in ieder geval de werkgever betaalt voor de geleverde prestatie. Deze wordt individueel vastgesteld afhankelijk van de geleverde (en in tijd groeiende) prestatie. Gesubsidieerde arbeid dient (vanuit de klant gezien) altijd tijdelijk te zijn. Er dient sprake te zijn van een maximale periode van 2 jaar.

De mate van begeleiding door de werkgever moet bij de bepaling van de hoogte van de subsidie meegenomen kunnen worden, zodat werkelijk voor het netto resultaat betaald wordt. Het maakt dan in feite geen verschil of dit in de profit of de non-profit sector plaatsvindt.

Doordat nl. voor de geleverde prestatie navenant betaald wordt, kan er geen sprake zijn van concurrentievervalsing e.d. Tevens zouden langs deze weg (evt. sectorgewijs) plannen ontwikkeld kunnen worden die aansluiten bij de arbeidsmarktproblemen in die sector in de regio Flevoland.

Gesubsidieerde arbeid is een belangrijke voorziening voor klanten die lang uit het arbeidsproces zijn, of om andere redenen een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Zij kunnen via een gesubsidieerde baan werkervaring opdoen en zo hun kansen op een reguliere baan vergroten. Gesubsidieerd werk is naar het oordeel van de gemeente Noordoostpolder meer een instrument om mensen uiteindelijk toe te kunnen leiden naar regulier werk dan een doel op zich. Voor een zeer beperkte groep zal echter blijken dat gesubsidieerd werk het maximaal haalbare is. Dit is met name het geval bij de groep die gebruik gemaakt heeft van de voormalige banenpoolregeling en nu gebruikt maakt van een WIW dienstverband en waarvan in het verleden al is aangetoond dat uitstroom naar regulier werk niet mogelijk is. Met name voor die groep is lid 6 van dit artikel opgenomen.

 

Artikel 15

 Voor het behoud van arbeidsritme kan voor een deel van de belanghebbenden het instrument verloning worden ingezet. Hierbij wordt de belanghebbende geplaatst bij een daarvoor aangewezen bedrijf. Het bedrijf neemt de belanghebbende voor een afgesproken periode in dienst, zorgt voor een werkplek, begeleiding en bemiddelt naar regulier werk bij een andere werkgever. Het bedrijf ontvangt een vergoeding voor de loonkosten en de begeleiding. Verloning is geen einddoel maar een re-integratie-instrument.

 

Artikel 16

Uitgangspunt is de kortste weg  naar uitstroom naar duurzame reguliere algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder ook gesubsidieerde arbeid. Als het vinden of houden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.

 

Artikel 17

Het Persoonsgebonden Re-integratiebudget is een reguliere re-integratievoorziening, met een geheel eigen gezicht. Tot nu toe wordt de inhoud van het traject zoveel mogelijk afgestemd op de situatie van de klant maar feitelijk bepaald door de klantmanager of het re-integratiebedrijf. Bij het PRB bepaalt de klant de inhoud van zijn traject.

 

Met het PRB wordt aangesloten bij de maatwerkgedachte. De klant neemt met het PRB immers zélf het initiatief om zijn eigen re-integratietraject in te richten. Het college stelt nadere regels voor de wijze waarop een PRB kan worden aangevraagd, de voorwaarden waaraan een belanghebbende moet voldoen en de eisen die aan de re-integratiepartner worden gesteld.

 

Artikel 18

De WWB biedt beperkte mogelijkheden om inkomsten uit arbeid gedurende maximaal

6 maanden gedeeltelijk buiten beschouwing te laten.

Een persoon die na een periode van werkloosheid weer gaat werken krijgt te maken met allerlei veranderingen in zijn leven. Er moet anders en meer georganiseerd worden en gaandeweg lopen mensen soms tegen allerlei praktische problemen op. Iemand die fulltime gaat werken en daarmee uit de bijstand krijgt per direct een hoger inkomen door belastingvoordelen. Iemand die parttime gaat werken heeft wel belastingvoordelen maar deze worden teniet gedaan doordat alle inkomsten worden gekort op de bijstand.

Het tijdelijk vrijlaten van inkomsten kan in die periode een stimulans zijn om door te zetten en laat zien dat werken loont.

 

Artikel 19

Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de WWB (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om jaarlijks een premie verstrekken.

In het re-integratiebeleid wordt gekozen voor een positieve insteek. Iedereen heeft mogelijkheden en het is de uitdaging om die mogelijkheden te herkennen en zo optimaal mogelijk te benutten. Daarvoor vragen wij een inspanning van klantmanagers, re-integratiebedrijven, ketenpartners en natuurlijk van de klanten zelf. Deze inspanningen kunnen worden beloond, aan het eind van de rit met een reguliere baan maar ook tussentijds met premies.

In de verordening zijn per trede van de activeringsladder premies benoemd. De premies zijn bedoeld als schouderklop en stimulans om verder te gaan.

 

Het einddoel blijft voor alle uitkeringsgerechtigden uitstroom naar regulier werk. Dat is dan ook het doel dat het meeste beloond wordt. De klant die een lange weg aflegt naar dat einddoel kan tussentijds meerdere premies ontvangen. Uitkeringsgerechtigden ontvangen een premie in de vorm van geld, niet- uitkerings gerechtigden ontvangen een premie in natura.

 

Tot nu toe konden premies een keer jaar worden uitbetaald. Na de wetswijziging kan dit twee keer per jaar. In overleg met de uitvoering kan een vaste datum voor de uitbetaling worden vastgesteld.

 

Artikel 20

De wet regelt dat aan iemand die een participatiebaan heeft (additionele arbeid verricht) steeds na zes maanden een premie moet worden verstrekt. Voor de hoogte van de premie is aangesloten bij de premie op trede 3 (maatschappij gerichte activering) en 4 (arbeidsactivering) van de activeringsladder.

 

Artikel 21

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

 

Artikel 22, 23 en 24

 

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.