Beleidsregel gemeentelijke bomen Noordoostpolder

Geldend van 01-01-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel gemeentelijke bomen Noordoostpolder

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van de directeur van de eenheid Ontwikkeling, Realisatie & Beheer van 21 december 2010, no. 22078;

gelet op art. 160, lid 1, onder b en e, Gemeentewet;

voorts gelet op art. 4:81, lid 1 Algemene wet bestuursrecht;

voorts gelet op paragraaf 4.6 van het Groenbeleidsplan 2010-2014 van de gemeente Noordoostpolder,

B E S L U I T:

Vast te stellen,

BELEIDSREGEL GEMEENTELIJKE BOMEN NOORDOOSTPOLDER

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Begrippen en werkingssfeer

  • 1. Bij de toepassing van deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      polderniveau: polderniveau, zoals beschreven in paragraaf 2.2 van het Groenbeleidsplan 2010-2014 van de gemeente Noordoostpolder;

    • b.

      dorpsniveau: dorpsniveau, zoals beschreven in paragraaf 2.2 van het Groenbeleidsplan 2010-2014 van de gemeente Noordoostpolder;

    • c.

      wijkniveau: wijkniveau, zoals beschreven in paragraaf 2.2 van het Groenbeleidsplan 2010-2014 van de gemeente Noordoostpolder;

    • d.

      straat-/buurtniveau: straat-/buurtniveau, zoals beschreven in paragraaf 2.2 van het Groenbeleidsplan 2010-2014 van de gemeente Noordoostpolder;

    • e.

      boom: een overblijvend gewas met een zeer groot wortelgestel en een enkele, stevige, houtige stam met een diameter van minimaal 10 cm op 1,3 m boven het maaiveld, die zich pas op enige hoogte boven de grond vertakt;

    • f.

      wegbeplanting: samenhangende geheel van meerdere bomen en eventuele onderbeplanting die een weg begeleidt;

    • g.

      beplantingsstructuur: samenhangend geheel van meerdere bomen en eventuele onderbeplanting die door dezelfde soort, grootte of vaste afstand een onderling verband vertoont;

    • h.

      dunning: plaatselijke kapwerkzaamheden, die verspreid door een bomenrij of beplantingsstrook worden uitgevoerd om het voortbestaan van de gehele bomenrij of beplantingsstrook te bevorderen;

    • i.

      regulier beheer: werkzaamheden die noodzakelijk zijn om het terrein in zijn huidige vorm bruikbaar te houden, zoals het vrijhouden of aanleggen van schouw- of wandelpaden of het vrij maken van een sirenepaal, lichtmast, schakelkast of transformatorhuisje;

    • j.

      bomen van de 1e grootte: bomen die in volgroeide fase hoger dan 12 meter zijn;

    • k.

      bomen van de 2e grootte: bomen die in volgroeide fase 6 tot 12 meter zijn;

    • l.

      bomen van de 3e grootte: bomen die in volgroeide fase lager dan 6 meter zijn;

    • m.

      ernstige schade: schade die niet op andere wijze kan worden voorkomen of verholpen en die bestaat uit:

      1º schade aan de bestrating van een weg door wortelopdruk, zodanig dat de weg niet langer bruikbaar is conform de gangbare normen voor veiligheid en bruikbaarheid van de weg,

      2º  schade aan gebouwen of andere bouwwerken;

    • n.

      gemeente: de gemeente Noordoostpolder;

    • o.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder;

    • p.

      landschapsontwikkelingsplan: het geldende Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Noordoostpolder;

    • q.

      groenbeleidsplan: het geldende Groenbeleidsplan van de gemeente Noordoostpolder;

    • r.

      ruimtelijke plannen: gemeentelijke plannen, waarin ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgelegd, zoals beleidsplannen, inrichtingsplannen en bestemmingsplannen.

  • 2. Deze beleidsregel is van toepassing op bomen, met beplantingen waarvan zij onderdeel uitmaken, die in eigendom van de gemeente zijn.

Paragraaf 2. Bomenbeleid

Artikel 2. Bomen op polderniveau

  • 1. Bomen op polderniveau, inclusief beplantingen waarvan zij onderdeel uitmaken, worden uitsluitend gekapt indien het geen bijzondere bomen zijn, zoals bedoeld in artikel 6, en:

    • a.

      de kap noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te borgen;

    • b.

      de kap noodzakelijk is vanwege gebrekkige vitaliteit van de boom,

    • c.

      het om vervanging van de gehele bomenrij/beplantingsstrook gaat die noodzakelijk is vanwege de vitaliteit daarvan;

    • d.

      het om dunning of regulier beheer gaat;

    • e.

      op die plaats een (uit)weg gerealiseerd wordt of;

    • f.

      de weg verbreed of gereconstrueerd wordt en er geen technische mogelijkheden zijn om de bomen te behouden.

  • 2. Indien de kap plaatsvindt op basis van een reden die genoemd is bij lid 1 onder c, wordt de betreffende bomenrij of beplantingsstrook gecompenseerd door aanleg van een nieuwe bomenrij of beplantingsstrook.

  • 3. Indien de kap plaatsvindt op basis van een reden die genoemd is bij lid 1 onder f, wordt de betreffende bomenrij of beplantingsstrook gecompenseerd door aanleg van een nieuwe bomenrij of beplantingsstrook, met toepassing van het Landschapsontwikkelingsplan.

Artikel 3. Bomen op dorpsniveau

  • 1. Bomen op dorpsniveau worden uitsluitend gekapt indien het geen bijzondere bomen zijn, zoals bedoeld in artikel 6, en:

    • a.

      de kap noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te borgen;

    • b.

      de kap noodzakelijk is vanwege gebrekkige vitaliteit van de boom;

    • c.

      het om vervanging van de gehele bomenrij/beplantingsstrook gaat die noodzakelijk is vanwege de vitaliteit daarvan;

    • d.

      het om dunning of regulier beheer gaat;

    • e.

      op die plaats een (uit)weg gerealiseerd wordt; of

    • f.

      het gebied gereconstrueerd wordt en er geen technische mogelijkheden zijn om de bomen daarbij te behouden.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan het college bij reconstructie van het gebied ook besluiten om bomen op dorpsniveau te kappen als zij te groot zijn voor hun standplaats en daardoor ernstige schade of ernstige hinder veroorzaken of te verwachten is dat binnen 10 jaar ernstige schade zal ontstaan. Van deze mogelijkheid maakt het college alleen gebruik als:

    • a.

      het gaat om bomen die minder dan 2 meter van de erfgrens staan; en

    • b.

      de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn binnen de begroting.

  • 3. Bij de toepassing van lid 2 wordt de gehele bomenrij of beplantingsstructuur zoveel mogelijk in zijn geheel beschouwd en in het besluit betrokken.

  • 4. Bij de toepassing van lid 2 worden normale vormen van hinder die verbonden zijn aan de aanwezigheid van bomen, zoals afvallende bladeren, vruchten of zaden, honingdauw, vogelpoep, schaduw en lichtonttrekking niet onder 'ernstige hinder' verstaan.

  • 5. Bij kap wegens reconstructie van een park, bos, weg of ander gebied (lid 1, onder f of lid 2) wordt in beginsel nieuwe beplanting gerealiseerd die minimaal een vergelijkbare waarde heeft voor de bruikbaarheid, ecologie, beeldkwaliteit en vitaliteit van het gebied. Een bomenrij/-structuur wordt zoveel mogelijk in zijn geheel vervangen door een nieuwe bomenrij/-structuur.

  • 6. Bij het opstellen of actualiseren van ruimtelijke plannen, worden waar mogelijk de voorwaarden geschapen om bestaande en nieuwe bomen op dorpsniveau te laten voortbestaan tot een minimale leeftijd van:

    • a.

      100 jaar voor bomen van de 1e grootte;

    • b.

      40 jaar voor bomen van de 2e grootte;

    • c.

      20 jaar voor bomen van de 3e grootte.

Artikel 4. Bomen op wijkniveau

  • 1. Bomen op wijkniveau worden uitsluitend gekapt indien het geen bijzondere bomen zijn, zoals bedoeld in artikel 6, en:

    • a.

      de kap noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te borgen;

    • b.

      de kap noodzakelijk is vanwege gebrekkige vitaliteit van de boom;

    • c.

      het om vervanging van de gehele bomenrij/beplantingsstrook gaat die noodzakelijk is vanwege de vitaliteit daarvan;

    • d.

      het om dunning of regulier beheer gaat;

    • e.

      op die plaats een (uit)weg gerealiseerd wordt; of

    • f.

      het gebied gereconstrueerd wordt en er geen technische mogelijkheden zijn om de bomen daarbij te behouden.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan het college bij reconstructie van het gebied ook besluiten om bomen op wijkniveau te kappen als zij te groot zijn voor hun standplaats en daardoor ernstige schade of ernstige hinder veroorzaken of te verwachten is dat binnen 10 jaar ernstige schade zal ontstaan. Van deze mogelijkheid maakt het college alleen gebruik als:

    • a.

      het gaat om bomen die minder dan 2 meter van de erfgrens staan; en

    • b.

      de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn binnen de begroting.

  • 3. Bij de toepassing van lid 2 wordt de gehele bomenrij of beplantingsstructuur zoveel mogelijk in zijn geheel beschouwd en in het besluit betrokken.

  • 4. Bij de toepassing van lid 2 worden normale vormen van hinder die verbonden zijn aan de aanwezigheid van bomen, zoals afvallende bladeren, vruchten of zaden, honingdauw, vogelpoep, schaduw en lichtonttrekking niet onder 'ernstige hinder' verstaan.

  • 5. Bij reconstructie van een park, bos, weg of ander gebied (lid 1 onder f of lid 2) wordt in beginsel nieuwe beplanting gerealiseerd die minimaal een vergelijkbare waarde heeft voor de bruikbaarheid, ecologie, beeldkwaliteit en vitaliteit van het gebied. Een bomenrij/-structuur wordt zoveel mogelijk in zijn geheel vervangen door een nieuwe bomenrij/-structuur.

  • 6. Bij het opstellen of actualiseren van ruimtelijke plannen, worden waar mogelijk de voorwaarden geschapen om bestaande en nieuwe bomen op dorpsniveau te laten voortbestaan tot een minimale leeftijd van:

    • a.

      100 jaar voor bomen van de 1e grootte;

    • b.

      40 jaar voor bomen van de 2e grootte;

    • c.

      20 jaar voor bomen van de 3e grootte.

Artikel 5. Bomen op straat-/buurtniveau

  • 1. Bomen op straat-/buurtniveau worden uitsluitend gekapt indien het geen bijzondere bomen zijn, zoals bedoeld artikel 6, en:

    • a.

      de kap noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te borgen;

    • b.

      de kap noodzakelijk is vanwege gebrekkige vitaliteit van de boom;

    • c.

      het om vervanging van de gehele bomenrij/beplantingsstrook gaat die noodzakelijk is vanwege de vitaliteit daarvan;

    • d.

      het om dunning of regulier beheer gaat;

    • e.

      op die plaats een (uit)weg gerealiseerd wordt;

    • f.

      het gebied gereconstrueerd wordt; en

      • 1.

        er geen technische mogelijkheden zijn om de bomen daarbij te behouden; of

      • 2.

        het nieuwe plan minimaal een vergelijkbare waarde heeft voor de bruikbaarheid, ecologie, beeldkwaliteit en vitaliteit van het gebied; of

    • g.

      als zij te groot zijn voor hun standplaats en daardoor ernstige schade of ernstige hinder veroorzaken, en:

      • 1.

        het gaat om bomen die minder dan twee meter van de erfgrens staan; en

      • 2.

        de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn binnen de begroting; en

      • 3.

        er minimaal een hoeveelheid groen in de totale straat overblijft van 10 m2 groen per woning (inclusief de oppervlakte van speelplaatsen en particuliere tuinen).

  • 2. Bij de toepassing van lid 1 onder f of g wordt de gehele bomenrij of beplantingsstructuur zoveel mogelijk in zijn geheel beschouwd.

  • 3. Bij de toepassing van lid 1 onder g worden normale vormen van hinder die verbonden zijn aan de aanwezigheid van bomen, zoals afvallende bladeren, vruchten of zaden, honingdauw, vogelpoep en schaduw, niet onder 'ernstige hinder' verstaan.

  • 4. Bij de toepassing van lid 1 onder g wordt 'lichtonttrekking' alleen onder 'ernstige hinder' verstaan als de bo(o)m(en) in de zomermaanden gedurende de gehele dagperiode schaduw werpen op het gehele raamoppervlak van de woonkamer (incl. eventuele open keuken) aan één zijde van het huis.

  • 5. Indien een boom op buurt-/straatniveau is gekapt met toepassing van 2.16 onder g, wordt binnen 10 jaar na de kap geen nieuwe boom geplant.

Paragraaf 3. Bijzondere bomen

Artikel 6. Begrip

Voor de uitleg van deze beleidsregel worden onder bijzondere bomen verstaan:

  • 1.

    bomen die ter nagedachtenis van een openbare gebeurtenis zijn gepland, of

  • 2.

    bomen op dorps- of wijkniveau die bepalend zijn voor de omgeving, doordat:

    1° het volwassen bomen van de eerste grootte zijn met een stamdiameter van minimaal 40 centimeter op 1,30 m. hoogte;

    2° zij vanuit minstens drie verschillende windrichtingen goed zichtbaar zijn vanaf de openbare weg;

    3° zij vrij staan van gebouwen en voldoende ondergrondse ruimte hebben en,

    4° zij niet ernstig zijn aangetast door boomziektes en geen grote risico's opleveren in de zin van kans op omvallen of uitval van grote takken.

Artikel 7. Beleid

  • 1. Bijzondere bomen, zoals bedoeld in artikel 6, worden uitsluitend gekapt indien:

    • a.

      de kap noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te borgen;

    • b.

      de kap noodzakelijk is vanwege gebrekkige vitaliteit van de boom; of

    • c.

      het gebied gereconstrueerd wordt en er geen technische mogelijkheden zijn om de bomen daarbij te behouden.

  • 2. Bij het opstellen of actualiseren van ruimtelijke plannen worden waar mogelijk de voorwaarden geschapen om bestaande en toekomstige bijzondere bomen zoals bedoeld in artikel 6, te laten voortbestaan.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als 'Beleidsregel gemeentelijke bomen'.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van
burgemeester en wethouders d.d. 21 december 2010
De secretaris, de burgemeester,

Motivering bij Beleidsregel gemeentelijke bomen

Algemeen

Met de Beleidsregel gemeentelijke bomen (hierna: de beleidsregel) stelt het college zichzelf een richtlijn voor het omgaan met gemeentelijke bomen. De belangrijkste functie van de beleidsregel is om hem toe te passen bij het beoordelen van verzoeken om gemeentelijke bomen te kappen. De aanleiding van zo’n verzoek kan een externe vraag zijn (verzoek van inwoners), maar ook een interne vraag die ontstaat bij een plan om een weg of gebied te gaan renoveren of bij de uitvoering van het groenbeheer. Naast deze toetsingsfunctie voor kapverzoeken heeft de beleidsregel een tweede functie. Dit is om bij ruimtelijke planvorming voldoende ruimte te reserveren voor de ontwikkeling van belangrijke gemeentelijke bomen.

Inhoudelijk vult het college met deze beleidsregel de ruimte in die het Groenbeleidsplan en het Landschapsontwikkelingsplan daarvoor bieden. Met name hoofdstuk 4 van het Groenbeleidsplan 2010-2014 ligt ten grondslag aan deze beleidsregel. In dat hoofdstuk staat het bomenbeleid dat de gemeenteraad van Noordoostpolder heeft geformuleerd. Tevens bevat dat hoofdstuk de basis voor het maken van een beleidsregel op collegeniveau.

De kaders die de raad voor de beleidsregel aan het college heeft meegegeven zijn:

  • -

    hanteren van het Groenbeleidsplan, en in het bijzonder paragraaf 4.1 t/m 4.5 als inhoudelijk toetsingskader;

  • -

    het beschikbare budget hanteren als kader voor de uitvoering van de beleidsregel.

In de navolgende tekst staat op welke wijze het college dit toetsingskader heeft gehanteerd en ingevuld.

Begrippen (artikel 1, lid 1)

Begrippen a t/m d

Het Groenbeleidsplan 2010-2014 (en ook het daarin opgenomen bomenbeleid) gaat uit van een onderscheid in groen op vier niveaus: polderniveau, dorpsniveau, wijkniveau en straat-/buurtniveau. Omdat de beleidsregel volledig moet aansluiten op het groenbeleidsplan, wordt voor de beschrijving van die vier niveaus verwezen naar de beschrijving daarvan in het Groenbeleidsplan.

Begrippen e t/m l

Voor de begrippen die bomen of beplantingen met bomen aangeven, bestaan vele beschrijvingen. Die zijn veelal geformuleerd vanuit een biologische of technische context. Bij de formulering van de begrippen in deze beleidsregel zijn die beschrijvingen zodanig aangepast dat zij bruikbaar zijn in de juridische context.

Begrip m

Het begrip ‘ernstige schade’ is in de begrippenlijst opgenomen, omdat anders veel ruimte bestaat voor verschillen in de uitleg ervan. Bedoeld is om een soort drempel te creëren voor toepassing van de term ‘ernstige schade’. Daarom bevat de begripsomschrijving in ieder geval de bepaling ‘dat deze schade niet op andere wijze te voorkomen of verhelpen is’.

Begrippen n t/m r

Voor de juridische zuiverheid zijn ook de algemene begrippen zoals ‘college’ en ‘groenbeleidsplan’ gedefinieerd.

Werkingssfeer (artikel 1, lid 2)

Deze beleidsregel geldt voor gemeentelijke bomen. Dat zijn de bomen waarover de gemeente het eigendomsrecht heeft en dus privaatrechtelijke zeggenschap. Over bomen op terrein van derden (particulieren of andere (overheids)organisaties) heeft de gemeente slechts zeggenschap voor zover daar regels voor gelden in een gemeentelijke verordening. De gemeente Noordoostpolder heeft dergelijke regels (een vergunningenstelsel) alleen voor de erfsingels en wegbeplantingen buiten de bebouwde kom. Bij het beoordelen van verzoeken om een zodanige vergunning (omgevingsvergunning) geldt reeds de Beleidsregel ‘Kapvergunningen erfsingels’ (2005).

Beleid voor bomen op polderniveau (artikel 2)

Gemeentelijke bomen op polderniveau zijn vrijwel altijd bomen die als wegbeplanting langs de buitenwegen staan. Het Groenbeleidsplan geeft aan dat de bomen op polderniveau vooral een landschappelijke en cultuurhistorische functie vervullen. Ook geeft het Groenbeleidsplan aan dat dergelijke bomen en beplantingen slechts gekapt mogen worden bij zwaarwegende redenen. In de beleidsregel is daarom gekozen voor terughoudend beleid bij het kappen van bomen op polderniveau. Slechts belangen zoals veiligheid of vitaliteit worden gezien als redenen waarbij kap is toegestaan. Verder wordt met de beleidsregel ingezet op herstel van de beplantingen die er volgens de landschappelijke visie (Landschapsbeleidsplan) horen te zijn.

Beleid voor bomen op dorpsniveau (artikel 3)

Bomen op dorpsniveau zijn bomen die een functie voor het hele dorp vervullen, zoals bomen op het brinkachtige groene middengebied van de dorpen en op de begraafplaatsen. Het Groenbeleidsplan geeft bomen op dorpsniveau de ruimte om groot en belangrijk te worden. Daarop aansluitend biedt de beleidsregel ook voor bomen op dorpsniveau weinig legitieme kapredenen (vergelijkbaar met de kapredenen op polderniveau). De beleidsregel maakt echter wel een afwijking mogelijk bij reconstructie van een gebied. Wanneer een reconstructie plaatsvindt, kan het college op bepaalde voorwaarden en in specifieke gevallen tegemoet komen aan de wensen van de bewoners van dat gebied. Daarbij wordt wel gezocht naar een vervangende groene structuur. Dit betekent dat er bijvoorbeeld een hele rij bomen wordt vervangen of dat een park in zijn gehele samenhang wordt gerenoveerd.

De gevallen waarin het college bij reconstructie kan besluiten om de bomen te vervangen, zijn in deze beleidsregel wel ingekaderd. Het moet om situaties gaan waarin de bomen te groot zijn voor hun standplaats en ernstige schade of hinder veroorzaken. De ernstige hinder is zodanig beschreven dat normale nadelige gevolgen van de aanwezigheid van bomen, zoals afvallende bladeren of schaduw daar niet onder vallen. Dit past bij het uitgangspunt dat de bomen(rij) op dorpsniveau weer wordt herplant. Het zou niet logisch zijn om bomen te kappen vanwege hinderaspecten die de nieuwe bomen ook weer met zich meebrengen. Bovendien zou anders een situatie ontstaan waarin deze beleidsregel voor iedere boom een legitieme kapreden geeft. Ieder boom heeft immers nadelen zoals bladafval. Zo’n uitwerking zou niet in lijn zijn met het Groenbeleidsplan, waarin staat dat zorgvuldig met de bomen op dorpsniveau wordt omgegaan.

Het financiële kader dat het groenbeleidsplan stelt, is toegepast door kapwerkzaamheden bij reconstructie alleen mogelijk te maken wanneer daar budget voor beschikbaar is in de begroting. Dit betekent dat in de praktijk de kosten voor het vervangen van de bomen opgenomen moeten zijn in de budgetreservering voor het renovatieproject.

Naast het reageren op kapverzoeken, neemt het college met de beleidsregel ook een stap in de fase van (ruimtelijke) planvorming. Door in de fase van planvorming reeds te vermijden dat bomen en bebouwing te dicht bij elkaar komen (ook in later stadium als de boom gegroeid is), kan kap in de latere fase worden voorkomen. Daarmee is de kans groter dat de bomen omvangrijk worden zonder veel schade of hinder te veroorzaken.

Beleid voor bomen op wijkniveau (artikel 4)

Voor de bomen op wijkniveau gelden dezelfde bepalingen en overwegingen als voor de bomen op dorpsniveau. Om redactionele redenen zijn de bepalingen in de beleidsregel voor dorpsniveau en wijkniveau echter afzonderlijk beschreven. Dit maakt het doorvoeren van eventuele toekomstige wijzigingen eenvoudiger.

Beleid voor bomen op straat-/buurtniveau (artikel 5)

Bomen op straat-/buurtniveau vervullen vooral een functie voor de leefomgeving van de bewoners van die straat of buurt. Daarom biedt de beleidsregel hier meer mogelijkheden om tegemoet te komen aan wensen van de bewoners om die bomen bij overlast te verwijderen. Daarbij is wel een criterium ingebouwd om te voorkomen dat er te veel gekapt wordt; niet kappen als daardoor minder dan 10 m2 groen per straat overblijft. Hiermee borgt het college dat de beleidsregel niet strijdig is met de ambitie voor ‘straatbeeld en leefbaarheid’ uit paragraaf 3.1 van het Groenbeleidsplan 2010-2014.

Ook voor de kap op buurt-/straatniveau is de kapreden ‘ernstige hinder’ beperkt door normale nadelen van bomen, zoals afvallende bladeren en schaduw uit te sluiten. (zie voor nadere toelichting de tekst die hierover is opgenomen onder ‘Beleid voor bomen op dorpsniveau (artikel 3). Voor straat-/buurtniveau is daar één uitzondering op gemaakt. Die uitzondering houdt in dat grote mate van lichtonttrekking hier wel als ‘ernstige hinder’ (en dus als kapreden) is benoemd. Voor de invulling van dit begrip is bij de totstandkoming van deze beleidsregel aansluiting gezocht bij de rechtspraak (zowel officiële jurisprudentie als uitspraken van de rijdende rechter). Op dorps- en wijkniveau weegt het algemeen belang zwaarder dan het individueel belang. Daarom is lichtonttrekking op dit niveau niet als geoorloofde kapreden opgenomen.

Door verhuizingen en onderlinge meningsverschillen tussen bewoners, kan de situatie bestaan dat al snel na de kap weer een vraag ontstaat om bomen op straat-/buurtniveau opnieuw aan te planten. Steeds opnieuw kappen en aanplanten is echter ongewenst en past niet binnen het financiële kader van het groenbeleidsplan. Daarom bevat de beleidsregel een bepaling dat er bij kap wegens hinder, binnen 10 jaar na de kap op die locatie geen nieuwe bomen worden aangeplant.

Beleid voor bijzondere bomen (artikel 6 en 7)

De uitleg van het begrip ‘bijzondere bomen’ is gebaseerd op de criteria die de Bomenstichting hanteert voor het bepalen van monumentale bomen. Aangezien in de Noordoostpolder geen bomen staan die volledig aan de criteria van de Bomenstichting voldoen (o.a. ouder dan 80 jaar zijn), zijn de criteria aangepast tot een variant die wel toepasbaar is in de Noordoostpolder. Voor het kappen van bijzondere bomen is zeer terughoudend beleid geformuleerd. Verder bevat de beleidsregel de bepaling dat bij ruimtelijke planvorming rekening wordt gehouden met het voortbestaan en creëren van bijzondere bomen. Op deze manier ontstaan op termijn mogelijk wel monumentale bomen die voldoen aan de criteria van de Bomenstichting.

Slotbepalingen (artikel 8 en 9)

De beleidsregel bevat de gebruikelijke slotbepalingen; een citeertitel en een bepaling over de inwerkingtreding.