Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent de uitvoering van werkzaamheden aan monumenten (Uitvoeringsvoorschriften voor instandhoudings- en restauratiewerkzaamheden aan monumenten gemeente Noordwijk)

Geldend van 26-11-2020 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent de uitvoering van werkzaamheden aan monumenten (Uitvoeringsvoorschriften voor instandhoudings- en restauratiewerkzaamheden aan monumenten gemeente Noordwijk)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk

Gelet op artikel 14 lid 3 van de Erfgoedverordening Noordwijk 2019

Besluit vast te stellen de volgende

Uitvoeringsvoorschriften voor instandhoudings- en restauratiewerkzaamheden aan monumenten

0.0 Algemeen

  • 0.1 Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de bestaande, historisch juiste vormgeving en detaillering te worden uitgevoerd.

  • 0.2 Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken te worden uitgevoerd.

  • 0.3 Toe te voegen elementen ten behoeve van gerief- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering (bijvoorbeeld isolatie ten behoeve van warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie et cetera).

  • 0.4 Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van instandhoudingwerkzaamheden betrokken partijen (eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren Toezicht en Handhaving en anderen) dienen, voordat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, van deze uitvoeringsvoorschriften op de hoogte te worden gebracht. De aanvrager dient dit desgewenst schriftelijk te kunnen aantonen.

1.0 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

  • 1.1 Gevelreiniging is in principe niet toegestaan. Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, zand, water op hoge druk en het reinigen met behulp van chemische middelen.

  • 1.2 Het hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan, tenzij dit op basis van een vergunning al eens eerder heeft plaatsgevonden.

  • 1.3 Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

  • 1.4 Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende stenen te geschieden, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk dient in het bestaande metselverband te worden uitgevoerd.

  • 1.5 Nieuw voegwerk dient qua samenstelling, eigenschappen, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

  • 1.5.1 Ter hoogte van het maaiveld dient het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

  • 1.5.2 De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte als één staat tot twee.

  • 1.5.3 Het uithakken van voegen dient uitsluitend met de hand of, indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging.

  • 1.5.4 Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • 1.5.5 Voorafgaand aan het volledig uithakken van de gevel(s) dienen een of meer monsters van het nieuwe voegwerk ter goedkeuring te worden getoond aan het college.

  • 1.6 Nieuw pleisterwerk dient qua samenstelling, eigenschappen, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk.

  • 1.6.1 Het pleisterwerk dient ter hoogte van het maaiveld tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

  • 1.6.2 De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen te zijn aangepast.

2.0 Timmerwerk

  • 2.1 De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande detaillering en vormgeving, indien juist, als uitgangspunt dient.

  • 2.2 De te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. De vervangen houten onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 2.3 Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet.

  • 2.4 De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn.

  • 2.5 Toepassing van multiplex, kunststof, kunstof-verlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel - en dakbeschietingen is niet toegestaan. Dit geldt niet als deze oorspronkelijk aanwezig was.

3.0 Schilderwerk

  • 3.1 Nieuw schilderwerk dient qua systeem, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

  • 3.2 Het verwijderen van oude verflagen mag niet door middel van afbranden geschieden (krachtens het Brandveiligheidbesluit). Het verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht (föhnen) is wel toegestaan.

  • 3.3 Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende verf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast.

  • 3.4 Afkitten van naden en kieren in geveltimmerwerk: deze dienen opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van PUR-schuim of kit.

4.0 Zink-, koper- en loodwerk

  • 4.1 Het zinkwerk dient in de dikte 1,1 mm (STZ 16) te worden uitgevoerd. Het zink in de bakgoten dient, indien nodig in verband met de lengte, van een broek- of rekstuk te worden voorzien.

  • 4.1.1 Het zink in de kilgoten dient in meterstukken, aan de bovenzijde vernageld en aan de zijkanten voorzien van een felsnaad te worden uitgevoerd.

  • 4.1.2 De hemelwaterafvoeren in zink dienen in de dikte 0,8 mm (STZ 14), met opgesoldeerde wrongen, opgehangen aan beugels en vrij van de muur te worden uitgevoerd.

  • 4.2 Tapeinden van zinken, koperen en loden goten dienen 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse te zijn.

  • 4.3 De hemelwaterafvoeren dienen in zink, koper of lood te worden uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

  • 4.4 Toepassing van PVC is niet toegestaan, met uitzondering van ondergrondse aansluitingen op het riool.

  • 4.5 Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren dienen door middel van gesoldeerde valse verstekken te worden geformuleerd. Gebogen standaard hulpstukken mogen niet worden toegepast.

  • 4.6 Koperen goten dienen volgens de methode beschreven in het infoblad Koperen goten van de Monumentenwacht Zuid-Holland te worden uitgevoerd.

  • 4.7 Het loodwerk dient in minimaal 20 kg/m2, uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

  • 4.7.1 Het loodwerk dient ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in voldoende diep uitgehakte voegen (drie cm diep) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

  • 4.7.2 Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. dienen door middel van muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 (NHL 20) en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte voegen (drie cm) vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

  • 4.7.3 Het lood op hoekkepers en nokken dient in minimaal 25 kg/m2 (NHL 25), in meterstukken gefelst en uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Op iedere felsnaad dient een klang ter bevestiging te worden aangebracht. Ieder stuk lood dient slechts in het midden te worden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels dienen met trotseerloodjes te worden afgedekt.

  • 4.8 Bevestiging van lood- en zinkbekleding dient zodanig te geschieden dat het materiaal volledig vrij kan werken.

5.0 Dakdekkerswerk

5.1 Dakpannen

  • 5.1.1 Bij inboeten of (gedeeltelijk) vernieuwen van panbedekking moeten nieuw aan te brengen pannen qua vorm, type en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

  • 5.1.2 Het dak dient met keramische dakpannen te worden gelegd. Betonpannen zijn niet toegestaan. De toepassing van oud-Hollandse pannen dient in samenhang met DRAKA ventifolie te geschieden. De folie dient bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk voldoende te worden opgezet. Bij voorkeur dienen oude (gebruikte) pannen in plaats van nieuw gebakken pannen te worden toegepast.

  • 5.1.3 Alle aan te brengen keramische dakpannen dienen met de bij de pansoort behorende hulpstukken te worden toegepast.

  • 5.1.3 De nok- en hoekkepervorsten dienen met behulp van een gewapende kalkspecie te worden aangebracht. De mortel kan, indien nodig, iets worden bijgekleurd.

5.2 Leien

  • 5.2.1 Bij inboeten en (gedeeltelijk) vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien qua vorm, afmeting, kleur en wijze van dekken overeen te komen met de bestaande, historisch juiste leibedekking.

  • 5.2.2 De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvrij stalen leihaken (type 316) bevestigd.

  • 5.2.3 De levering van leien dient te geschieden onder overlegging van een bewijs van herkomst en garantie voor kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve.

  • 5.2.4 De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel alsook van bitumineuze verbindingen.

  • 5.2.5 De ladder- en klimhaken dienen in roestvast staal of zgn. ‘monumentenbrons’ te zijn uitgevoerd.

  • 5.2.6 De ladder- en klimhaken mogen nooit alleen op het dakbeschot worden bevestigd, maar steeds op de sporen van de dakconstructie of op een extra rib tussen twee gordingen of met behulp van een hechthoutplaat van 18 mm, 30 x 30 cm, die aan de binnenzijde van het dakbeschot wordt aangebracht.

  • 5.2.7 Het verdient aanbeveling over de plaats en de wijze van bevestiging van ladder - en klimhaken en eventueel toe te voegen klimluiken vooraf overleg te plegen met de Monumentenwacht Zuid-Holland.

5.3 Riet

  • 5.3.1 De werkzaamheden dienen conform de richtlijnen van de Rietdekkersfederatie te worden uitgevoerd.

  • 5.3.2 Het rietdekkerswerk dient bij voorkeur met inlands riet te worden uitgevoerd.

  • 5.3.3 Het rietwerk dient met een dun eenjarig riet met een frisgele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet te worden uitgevoerd. De in de bossen aanwezige doelen dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

  • 5.3.4 Bij het dekken van het riet gebruik maken van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Binddraad nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn eveneens toegestaan.

  • 5.3.5 Voor zover er herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, moet ook weer rondhout worden toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, hart op hart 75 cm.

  • 5.3.6 Rietvorsten moeten in principe in een met varkens- of paardenhaar gewapende kalkspecie worden gelegd. De wijze van nokafwerking moet qua materiaal, vorm en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste nokafwerking.

6.0 Natuursteen

  • 6.1 Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen en dergelijke te zijn verwerkt.

  • 6.2 De te vervangen natuurstenen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de bestaande, historisch juiste detaillering te worden uitgevoerd. Vervangen onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 6.3 Het reinigen van natuursteen is toegestaan met water op lage druk.

  • 6.4 Het impregneren en toepassen van steenverstevigers te behoeve van gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan, tenzij dit op basis van een vergunning al eens heeft plaatsgevonden.

7.0 Diversen

  • 7.1 Het glaswerk dient in overeenkomstig glas (in stopverf gezet), zonder gebruikmaking van glaslatten, te worden uitgevoerd. Glaslatten mogen slechts worden toegepast in situaties waar dit historisch juist is.

  • 7.2 Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk, dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan.

  • 7.3 Bij het demonteren van smeedijzeren tuinhekken moeten de hoofdstaanders in de voetmuur blijven staan. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

  • 7.4 Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken dient zoveel mogelijk overeenkomstig bestaande (oorspronkelijke) modellen te worden uitgevoerd.

  • 7.5 Bestrijding van houtaantasters dient met een middel op basis van permethroïden en conform de norm NEN 3252 te worden uitgevoerd. Alvorens tot bestrijding wordt overgegaan, moeten eerst de ruimten en de constructies goed stofvrij worden gemaakt.

  • 7.5.1 Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters moet vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring aan het college worden voorgelegd.

  • 7.5.2 Het uitvoerend bedrijf moet na uitvoering van de bestrijding een garantie van ten minste vijf jaar afgegeven, dit in verband met de cyclustijd van de larven.

  • 7.5.3 Van het uitvoerend bedrijf dient te worden verlangd dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaat bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

8.0 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 8.1 Deze uitvoeringsvoorschriften treden in werking een dag na publicatie.

  • 8.2 Deze uitvoeringsvoorschriften kunnen worden aangehaald als “Uitvoeringsvoorschriften voor instandhoudings- en restauratiewerkzaamheden aan monumenten gemeente Noordwijk”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders op 10 november 2020,

de locosecretaris,

R. van Zijl

de burgemeester,

W.J.A. Verkleij