Regeling vervallen per 11-02-2020

Erfgoedverordening Noordwijkerhout 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 10-02-2020

Intitulé

Erfgoedverordening Noordwijkerhout 2010

De raad van de gemeente Noordwijkerhout, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van d.d. 17 november 2010; en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; besluit tot vaststelling van de Erfgoedverordening Noordwijkerhout 2010.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

ARTIKEL 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Monument:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk monument: onroerend goed of zaak die overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • c.

    archeologisch monument: monument als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • e.

    beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • f.

    monumentencommissie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid;

  • g.

    beschermde beeldbepalende panden of zaken:

    onroerende goederen en zaken, geen monument zijnde, die van algemeen belang zijn:

    • -

      als kenmerkende uitdrukkingen van een bepaalde bouwwijze, verkaveling of typologie;

    • -

      als kenmerkende overblijfselen van een historische ontwikkeling;

    • -

      en als zodanig overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermde beeldbepalende panden of zaken zijn aangewezen.

  • h.

    gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • i.

    landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

  • j.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

  • k.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • l.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • m.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • n.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • o.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • p.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • q.

    gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan.

  • r.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • s.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijkerhout

  • t.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wetalgemene bepalingen omgevingsrecht.

  • u.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

ARTIKEL 2 HET GEBRUIK VAN HET MONUMENT

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

ARTIKEL 3 DE AANWIJZING TOT GEMEENTELIJK MONUMENT

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een pand, terrein of object aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat Burgemeester en Wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend goed of zaak als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch of archeologisch onderzoek wordt verricht. De eigenaar zijn desgevraagd verplicht het onderzoek uit te voeren dan wel aan uitvoering van het onderzoek mee te werken.

  • 4. Voordat Burgemeester en Wethouders een pand, terrein of object als beschermd gemeentelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 5. Burgemeester en Wethouders stellen de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

ARTIKEL 4 VOORBESCHERMING

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel onherroepelijk vaststaat dat het onroerend goed of zaak niet wordt geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing als ware het een beschermd gemeentelijk (archeologisch) monument betreft.

ARTIKEL 5 TERMIJNEN ADVIES EN AANWIJZINGSBESLUIT

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van Burgemeester en Wethouders.

  • 2. Burgemeester en Wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

ARTIKEL 6. MEDEDELING AANWIJZINGSBESLUIT

  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan de aanvrager en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigden staan vermeld.

  • 2. De aanwijzing wordt onverwijld opgenomen in de openbare registers zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel e van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen en onroerende zaken.

ARTIKEL 7 REGISTRATIE OP DE GEMEENTELIJKE MONUMENTENLIJST

  • 1. Burgemeester en Wethouders registreren het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving of typering van het beschermde gemeentelijke monument.

ARTIKEL 8 WIJZIGEN VAN DE AANWIJZING

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

ARTIKEL 9 INTREKKEN VAN DE AANWIJZING

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen de aanwijzing tot gemeentelijk monument intrekken. Indien Burgemeester en Wethouders de aanwijzing intrekken, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat een monument moet worden gedocumenteerd. De eigenaar is desgevraagd verplicht mee te werken aan documentatie van het monument.

Paragraaf 2 Instandhouding van beschermde gemeentelijke monumenten

ARTIKEL 10 INSTANDHOUDINGBEPALING

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder b, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanig vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder b, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder b, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in resp. het eerste en tweede lid, gelden niet indien burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

ARTIKEL 11 DE SCHRIFTELIJKE AANVRAAG

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in 4-voud bij Burgemeester en Wethouders ingediend.

ARTIKEL 12 TERMIJNEN ADVIES

  • 1. Burgemeester en Wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan Burgemeester en Wethouders.

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

ARTIKEL 14 INTREKKEN VAN DE VERGUNNING

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder aan de vergunning verbonden voorschriften, bedoelt in artikel 10, lid 2, niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

ARTIKEL 15 VERGUNNING VOOR BESCHERMD RIJKSMONUMENT

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4 Instandhouding van archeologische terreinen

ARTIKEL 16 INSTANDHOUDINGBEPALING

  • 1.

    Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder h, de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de archeologische waardekaart van Noordwijkerhout en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • -

        in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 500 m2, of;

      • -

        in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2, of;

      • -

        in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2.

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • d.

      burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart;

    • e.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • -

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • -

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • -

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

ARTIKEL 17 OPGRAVINGEN EN BEGELEIDING

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Noordwijkerhout onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder p, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder o van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen,.

  • 2. In de nadere regels nemen burgemeester en wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 18 Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder e, en artikel 17, eerste lid, onder b.

Hoofdstuk 5 beeldbepalende panden of zaken

Artikel 19 Aanwijzing tot beschermd beeldbepalend pand of zaak

Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbende, besluiten een onroerende zaak, groenelement of structuur aan te wijzen als beschermd beeldbepalend pand of zaak.

Artikel 3, tweede tot en met zesde lid, artikel 4 tot en met 9 en artikel 11 tot en met 14 zijn van overeenkomstige toepassing. In genoemde artikelen moet ‘het beschermde gemeentelijke monument’ echter gelezen worden als ‘het beschermde beeldbepalende pand of de beschermde beeldbepalende zaak’.

ARTIKEL 20 ADVIES VAN DE MONUMENTENCOMMISSIE EN BESLISSING OP DE AANVRAAG

  • 1. Bij het beoordelen van de (ver)bouwplannen voor een beeldbepalende zaak, moet de Monumentencommissie voor zover van toepassing haar aandacht richten op het instandhouden van de uiterlijke verschijningsvorm en karakteristiek van de beeldbepalende zaak, evenals op de uitstraling of beeldbepaling in de openbare ruimte.

  • 2. Het interieur wordt, voor zover van toepassing, niet betrokken bij de beoordeling van (ver)bouwplannen voor beeldbepalende zaken.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in artikel 10 wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aangevraagde werkzaamheden, dan wel door te verwachten directe of indirecte gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het uitwendige karakter van de onroerende zaak, het groenelement of de structuur en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

  • 4. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in artikel 10, het eerste en tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN

ARTIKEL 21. TEGEMOETKOMING IN SCHADE

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

  • d.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d;

  • e.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin.

ARTIKEL 22 STRAFBEPALING

Degene, die handelt in strijd met artikel 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

ARTIKEL 23 TOEZICHTHOUDERS

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      Met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1; de door her college aangewezen (handhavings) ambtenaren.

    • b.

      Met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2; de door het college aangewezen (handhavings) ambtenaren.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

ARTIKEL 24 INTREKKEN OUDE REGELING

De Monumentenverordening Noordwijkerhout 2008, vastgesteld in uw openbare raadsvergadering van 16 april 2009, wordt ingetrokken op het moment dat deze verordening in werking treedt.

ARTIKEL 25 OVERGANGSRECHT

  • 1. De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken Monumentenverordening Noordwijkerhout 2008 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 22 ingetrokken verordening.

ARTIKEL 26 INWERKINGTREDING

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

ARTIKEL 27 CITEERTITEL

Deze verordening wordt aangehaald als ”Erfgoedverordening Noordwijkerhout 2010”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 december 2010.