Regeling vervallen per 31-03-2013

Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw, Ioaz gemeente Nuenen c.a. 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-03-2013

Intitulé

Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw, Ioaz gemeente Nuenen c.a. 2012

De raad van de gemeente Nuenen c.a.;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 november 2011;

gelet op de desbetreffende bepalingen in de Gemeentewet;

gelet op artikel 8 eerste lid onder c stelt de raad een verordening vast voor het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 8 eerste lid onder b stelt de raad een verordening vast voor het verlagen van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T :

De volgende verordeningen vast te stellen: Maatregelenverordening WWB, Bbz, Ioaw en Ioaz gemeente Nuenen c.a. 2012

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

Deze verordening verstaat onder

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand;

  • b.

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • c.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • d.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • e.

    Belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de WWB, Bbz 2004, Ioaw of Ioaz;

  • f.

    Ioaw/Ioaz: de Ioaw alsmede de Ioaz, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • g.

    Zelfstandige: een zelfstandige als bedoeld in artikel 78 f WWB;

  • h.

    Jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar.

  • i.

    Bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c en d WWB;

  • j.

    Ioaw/Ioaz-norm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag bedoeld in artikel 5, vierde lid Ioaw/Ioaz;

  • k.

    Norm: de normen als bedoeld onder sub i en j voor zover van toepassing;

  • l.

    maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid WWB, het verlagen van de Ioaw-/Ioaz-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid Ioaw en artikel 20, eerste lid Ioaz, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;

  • m.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand of uitkering op grond van respectievelijk de WWB, Ioaw, Ioaz of Bbz 2004;

  • n.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen c.a.;

  • o.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Nuenen c.a.;

  • p.

    inlichtingenplicht: de verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 13, eerste lid Ioaw of artikel 13, eerste lid Ioaz;

  • q.

    misbruik: het niet, niet volledig of onjuist verstrekken van informatie waardoor ten onrechte bijstand, uitkering of inkomensvoorziening wordt ontvangen;

  • r.

    oneigenlijk gebruik: het ten onrechte ontvangen van bijstand, als gevolg van het door belanghebbende handelen in strijd met het doel en de strekking van de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz.

Artikel 2 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1 Het college draagt zorg voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, Bbz 2004,Ioaw en Ioaz.

  • 2 Bij misbruik en oneigenlijk gebruik als bedoeld in het eerste lid legt het college een maatregel op overeenkomstig deze Verordening.

Paragraaf 2 Vaststellen en toepassen maatregel

Artikel 3 Hoogte van de maatregel

De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op:

  • a.

    de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm;

  • b.

    de bijzondere bijstand, voor zover verstrekt voor levensonderhoud aan jongeren onder de 21 jaar;

  • c.

    de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onder d WWB;

  • d.

    de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen.

Artikel 5 Waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college volstaat bij een eerste maatregelwaardige gedraging, als bedoeld in artikel 14 van deze verordening met het geven van een waarschuwing, tenzij binnen de voorafgaande 12 maanden een vergelijkbare gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend; of

    • c.

      belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een verlaging op dat moment; of

    • d.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college volstaat met het geven van een waarschuwing of afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.

  • 2 Een maatregel wordt over één maand uitgevoerd. Het college kan het noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te spreiden over meerdere maanden.

  • 3 Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de maatregel toegepast op de nabetaling van de betreffende bijstand of uitkering.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz heeft ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen en recidive

  • 1 Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.

  • 3 De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

Paragraaf 3 Schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Artikel 8 Registratie UWV

Indien belanghebbende zich niet of niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel de registratie niet of niet tijdig laat verlengen, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de norm.

Artikel 9 Inspanningsverplichting jongere na melding

Indien een jongere in de 4 weken na melding niet of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen en recht heeft op bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 10 Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 11 Aangeboden voorziening

  • 1 Indien belanghebbende

    • a.

      niet of in onvoldoende mate gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling alsmede het onvoldoende meewerken aan een onderzoek gericht op arbeidsinschakeling; of

    • b.

      nalaat de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten; of

    • c.

      onredelijke eisen stelt en/of gedraging(en)en/of uiting(en) vertoont, die het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren; of

    • d.

      niet of onvoldoende meewerkt aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

  • 2 Indien een jongere niet meewerkt aan het opstellen of uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak en er bestaat recht op algemene bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

  • 3 Indien een zelfstandige niet meewerkt aan begeleiding door een door het college aangewezen derde, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 12 Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden

Indien een belanghebbende de algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaardt of door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, wordt een maatregel opgelegd van 100% van de norm.

Artikel 13 Tegenprestatie

Indien een belanghebbende de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt, niet of niet voldoende uitvoert, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Paragraaf 4 Schending inlichtingenplicht

Artikel 14 Gedraging zonder gevolgen voor de bijstand of uitkering

Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand of uitkering, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de norm.

Artikel 15 Gedraging met gevolgen voor de bijstand of uitkering

Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand of uitkering, wordt een maatregel opgelegd van

  • a.

    40% van de norm gedurende één maand in geval van oneigenlijk gebruik;

  • b.

    100% van de norm gedurende één maand in geval van misbruik.

Artikel 16 Administratie zelfstandige

Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004

  • a.

    niet naar behoren heeft gevoerd; of

  • b.

    niet uit eigen beweging binnen zes maanden na afloop van het boekjaar heeft overgelegd; of

  • c.

    op verzoek van het college niet binnen de daartoe door het college gestelde termijn heeft overgelegd

wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm.

Paragraaf 5 Overige gedragingen

Artikel 17 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, wordt een maatregel van 40% van de norm opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand of uitkering.

De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    bij een periode van drie maanden of korter wordt de maatregel gedurende een maand opgelegd;

  • b.

    bij een periode van drie tot zes maanden wordt de maatregel gedurende twee maanden opgelegd;

  • c.

    bij een periode van zes maanden en langer wordt de maatregel gedurende drie maanden opgelegd.

Artikel 18 Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 16 van deze verordening die gepaard gaan met zeer ernstige misdragingen hebben een extra maatregel tot gevolg. Voor de omvang van de extra maatregel geldt als richtlijn 100% van de norm.

Artikel 19 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 WWB en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm.

Paragraaf 6 Overige bepalingen

Artikel 20 Verlaging van de bijstand of uitkering

Het college verlaagt de bijstand of uitkering overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, onverminderd de eventuele terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand of uitkering, indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur van of het recht op (voortzetting van) bijstand of uitkering.

Artikel 21 Aangifte Openbaar Ministerie

Het college maakt proces-verbaal op en doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien het niet nakomen van de informatieverplichting leidt tot een financiële benadeling van de gemeente waarvan het bedrag hoger is dan de aangiftegrens.

Paragraaf 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan tot kennelijke onbillijkheid leidt.

Artikel 23 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 24 De inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2 De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren en de Maatregelverordening Ioaw en Ioaz worden gelijktijdig ingetrokken.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelverordening gemeente Nuenen c.a. 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbarevergadering van 15 december 2011
DE RAAD VOORNOEMD,
de griffier, drs. H.A.J.P. Duijmelinck
de voorzitter, mr. W.R. Ligtvoet 

Artikelgewijze toelichting maatregelenverordening

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wwb, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz.

Artikel 2. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

Dit artikel legt de verantwoordelijkheid bij het college neer om te zorgen voor het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Een goed handhavingsbeleid is namelijk belangrijk omdat dit voorkomt dat onterecht gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. Als fraude goed bestreden wordt, vergroot dit onder de Nuenense inwoners het draagvlak van de bijstandsverstrekking. Ook beperkt een goed handhavingsbeleid de uitgaven op het Inkomensdeel. Bespaarde middelen kunnen dan voor andere doelen worden ingezet.

Van misbruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met wettelijke voorschriften handelt waardoor ten onrechte bijstand of uitkering is verstrekt. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld een spaarrekening niet doorgegeven met een vermogen boven de vermogensgrens.Van oneigenlijk gebruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met het doel en de strekking van een regeling handelt, waardoor de gemeente ten onrechte bijstand of uitkering verstrekt. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld de bijstand inzake inrichtingskosten (gedeeltelijk) uitgegeven aan iets anders dan de inrichting.

Paragraaf 2. Vaststellen en toepassen maatregel

Artikel 3. Hoogte van de maatregel

Wanneer het college tot het oordeel komt dat een belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, dan wordt een maatregel opgelegd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n maatregel. De hoofdregel is dat het college een maatregel dient af te stemmen op:

1) de ernst van de gedraging;

2) mate van verwijtbaarheid;

3) persoonlijke omstandigheden.

Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de bijstand of uitkering zal moeten nagaan op welke wijze deze afgestemd dient te worden. Een afwijking van de richtlijn kan zowel een verzwaring als een matiging van de verlaging betekenen. De klant dient, alvorens een maatregel opgelegd wordt, altijd in de gelegenheid gesteld te worden zijn zienswijze te geven.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag

Uitgangspunt is dat een verlaging wordt uitgevoerd op de voor belanghebbende van toepassing zijnde norm. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat een verlaging van de bijzondere bijstand op grond van artikel 18 lid 2 WWB ook mogelijk is (zie CRvB 02-03-2010, nr. 08/3397 WWB). Toevoeging van deze mogelijkheid is met name van belang voor die gevallen, waarin de op belanghebbende van toepassing zijnde norm niet toereikend is, maar de bijzondere bijstand wel. Bij een zelfstandige wordt de verlaging uitgevoerd op de algemene bijstand voor het levensonderhoud en de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zie voor het begrip ‘jaarnorm’ artikel 1, sub g Bbz 2004.

Artikel 5. waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel

Lid 1.

Er kan worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien de gedragingen, zoals genoemd in artikel 14 van deze verordening, niet hebben geleid tot ten onrechte of te hoog verleende bijstand of uitkering. Het is bedoeld als een middel om, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, het gedrag van belanghebbende te corrigeren. Een waarschuwing kan in diverse situaties effectief zijn. Bij herhaling van een gedraging binnen 12 maanden wordt een maatregel toegepast.

Lid 2 sub a.

In de wet is geregeld dat in ieder geval van het verlagen van de bijstand of uitkering wordt afgezien, indien iedere mate van verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 18 lid 2 WWB en artikel 20 lid 3 Ioaw/Ioaz). In de verordening is deze bepaling ter verduidelijking opgenomen. Indien bijvoorbeeld belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest aan een bepaalde verplichting te voldoen, is er geen sprake van verwijtbaarheid. Een ander voorbeeld is het feit dat belanghebbende redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van een verplichting.

Lid 2 sub b.

Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedragingen te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging zo spoedig mogelijk nadat de gedraging is verricht, wordt toegepast en uitgevoerd. In dit verband past het college dan ook geen verlaging tot bij gedragingen die langer dan één jaar geleden zijn verricht. Voorwaarde is dat deze gedragingen geen schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte/ een te hoog bedrag aan bijstand, uitkering of inkomensvoorziening is verleend.

Lid 2 sub c.

Indien een verlaging niet uitgevoerd is vanwege het feit dat de bijstand of uitkering inmiddels is beëindigd, deze alsnog uitgevoerd kan worden indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering gaat ontvangen. Een verlaging kan alleen maar plaatsvinden op een lopende bijstand of inkomensvoorziening. Indien deze dus beëindigd wordt, kan geen besluit tot verlaging meer worden genomen (tenzij er met terugwerkende kracht een maatregel kan/wordt opgelegd. Wel dient dan in de beëindigingbeschikking opgenomen te worden dat er een verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden (voornemen tot toepassen van verlaging) maar dat het besluit hierover genomen zal worden indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering gaat ontvangen.

Lid 2 sub d.

In individuele omstandigheden kan wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. Dringende redenen kunnen dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak

Lid 1 en lid 2.

Het verlagen van de bijstand of uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is een eenvoudige methode en sluit tevens aan bij het lik-op-stuk beleid. De verlaging wordt bij voorkeur uitgevoerd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm. Bij het direct uitvoeren van een verlaging dient wel rekening gehouden te worden met de volgende twee situaties:

Belanghebbende heeft op moment x (bijvoorbeeld 16 oktober) een gedraging verricht die een verlaging tot gevolg moet hebben. Toepassing van de verlaging kan vanaf 16 oktober uitgevoerd worden. In de praktijk zal het dan gebeuren dat de verlaging over 2 maanden verdeeld wordt (in dit voorbeeld: 16 oktober tot 16 november).

Belanghebbende heeft gedurende een periode van 2 maanden meerdere gedragingen nagelaten/verricht die gevolgen hebben voor de re-integratie. Dit wordt geconstateerd op 16 oktober. Toepassing van de verlaging kan direct uitgevoerd worden (over bijstand september indien deze nog niet betaald is en anders oktober) De gedragingen vinden immers al gedurende een langere periode plaats.

Lid 3.Wanneer bijstand of uitkering nog niet (volledig) is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de maatregel te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen en recidive

Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.Is sprake van verschillende gedragingen dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

Indien binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de verlaging van de bijstand of inkomensvoorziening. Met vorige verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging van de bijstand of uitkering, ook indien de verlaging uiteindelijk wegens dringende redenen niet is toegepast. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit tot verlaging van de bijstand of uitkering bekend is gemaakt aan belanghebbende.

Paragraaf 3. Schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie.

Artikel 8. Registratie UWV

Dit artikel gaat over de formele verplichting om zich als werkzoekende te laten registreren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en geregistreerd te doen blijven.

Artikel 9. Inspanningsverplichting jongere na melding

De jongere is verplicht zich na melding gedurende 4 weken in te spannen om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen. Deze verplichting geldt zowel voor de jongere die deel uitmaakt van een gezin waarvan tenminste 1 gezinslid 27 jaar of ouder is (zie nota n.a.v. verslag d.d. 26-09-2011, nr. 10, waarin regering nogmaals aangeeft dat een jongere maatregel opgelegd kan krijgen als hij niet aan deze verplichting voldoet) als de jongere die bijvoorbeeld onvoldoende heeft gesolliciteerd in de 4 weken, maar uit wiens houding niet blijkt dat hij dit ook niet van plan is (dit is immers een uitsluitingsgrond op grond van artikel 13 lid 2 WWB) en recht heeft op bijstand.

Artikel 10. Algemene geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Dit artikel betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om voldoende te solliciteren. Op grond van artikel 20 Ioaw en Ioaz mag een maatregel voor onbepaalde duur worden opgelegd. Het is niet wenselijk om deze mogelijkheid in de Verordening in te bouwen omdat dat betekent dat de Ioaw-/Ioaz-er onevenredig ‘geraakt’ wordt ten opzichte van een bijstandsgerechtigde.

Artikel 11. Aangeboden voorziening

Hier gaat het om gedragingen waarbij belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waardoor participatie belemmerd wordt.

Artikel 12. Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden

Hier gaat het om het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid evenals door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand niet behouden van deeltijdarbeid.

Artikel 13. Tegenprestatie

Dit artikel gaat over het niet nakomen van de verplichting om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten als tegenprestatie.

Paragraaf 4. Schending inlichtingenplicht

Artikel 14. Gedraging zonder gevolgen voor de bijstand of uitkering

In de artikelen 17 lid 1 WWB en 13 lid 1 Ioaw/ Ioaz is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand of uitkering. Belanghebbende kan onjuiste, onvolledige of te laat inlichtingen verstrekken, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. In dat geval wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven (artikel 5 lid 1 van deze verordening). Heeft belanghebbende in de voorafgaande 12 maanden reeds een waarschuwing gekregen voor eenzelfde gedraging, dan wordt een maatregel op grond van dit artikel opgelegd.

Artikel 15. Gedraging met gevolgen voor de bijstand of uitkering

Heeft de gedraging, als beschreven in de toelichting op artikel 14 van deze verordening, tot gevolg dat belanghebbende ten onrechte of teveel bijstand/uitkering is verleend, dan wordt, zonder waarschuwing, een maatregel opgelegd.

Onder het voormalige boeteregime bestond de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM), indien er sprake is van misbruik en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Deze taakverdeling is tussen gemeenten en het OM blijven bestaan, ook al kent de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht een maatregel moeten toepassen. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de maatregel door de gemeente. Dit is het principe van ‘anrechnung’. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het verlagen van bijstand of uitkering indien het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het ‘una via-beginsel’ kan zich daar tegen verzetten. Het ‘una via-beginsel’ bepaalt dat zodra (in casu) een maatregel is opgelegd, strafvervolging ter zake van hetzelfde feit niet meer mogelijk is. Omgekeerd bepaalt het ‘una via-beginsel’ dat een maatregel, ter zake van dat feit, niet meer opgelegd kan worden als een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat belanghebbende aan de hem gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). De Centrale raad van Beroep heeft zich in het recente verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.

Artikel 16. Administratie zelfstandige

Een zelfstandige is verplicht zijn administratie naar behoren te voeren, deze uit eigen beweging binnen 6 maanden danwel binnen een door het college bepaalde termijn, na afloop van het boekjaar waarover de uitkering (als bedoeld in hoofdstuk II, par. 4 Bbz 2004) is verleend of aanspraak kan worden gemaakt op bijstand (als bedoeld in artikel 21 Bbz 2004) aan het college te overleggen. Het niet nakomen van een van deze verplichtingen levert een maatregelwaardige gedraging op.

Paragraaf 5. Overige gedragingen

Artikel 17. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat bijstand of een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand of een uitkering aanvraagt, het college bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door een maatregel op te leggen.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:

het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering;

een onverantwoorde besteding van vermogen (let op: geldt niet voor de Ioaw-er, wel voor de Ioaz-er zie art. 20 lid 1 Ioaz jo art. 8 lid 2 Ioaz) / geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

het niet op juiste wijze verzekeren tegen ziektekosten waardoor een hogere bijdrage wordt gevraagd in het kader van bijzondere bijstand;

bedrijfsbeëindiging wegens wanbeleid, waardoor een beroep op bijstand gedaan moet worden;

het niet afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, zodat bij arbeidsongeschiktheid geen verzekering is, maar een beroep gedaan moet worden op bijstand;

onverantwoorde bedrijfsinvesteringen, zoals een te dure bedrijfswagen of bedrijfsruimte, waardoor financiële problemen ontstaan.

De hoogte van de maatregel is een vast percentage van de norm, maar de duur van de maatregel is afhankelijk van de periode dat belanghebbende onafhankelijk van bijstand of uitkering zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond.

Artikel 18. Zeer ernstige misdragingen

Onder “zich zeer ernstig misdragen” verstaat de wetgever “gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd” en de mogelijkheid om dat gedrag te sanctioneren. De Centrale Raad van Beroep (CRvB 30-06-2009, nrs 08/5699 WWB e.a.) vindt dat zeer ernstige misdraging op zichzelf namelijk niet kan leiden tot een verlaging van de bijstand, doch slechts in samenhang met een in het kader van het niet nakomen van een uit de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz voortvloeiende verplichting. Met andere woorden: sanctionering van de klant die zich zeer ernstig misdraagt, is mogelijk maar dan alleen als verzwarende omstandigheid in combinatie met het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting. Je kunt dus een belanghebbende niet sanctioneren puur en alleen omdat hij zich zeer ernstig misdraagt. Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal vanzelfsprekend gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden.

Het vaststellen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college kan de maatregel opleggen, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, aangifte kan doen bij de politie.

Artikel 19. Nadere verplichtingen

Op grond van de artikel 55 WWB en artikel 38 lid 1 Bbz 2004 kan het college, naast de in respectievelijk de WWB en Bbz 2004 (voor de zelfstandige:) opgesomde verplichtingen, bepaalde andere verplichtingen aan belanghebbende opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand of die het college (voor de zelfstandige) nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening. Het niet nakomen van deze nadere verplichting(en) levert een maatregelwaardige gedraging op.

Paragraaf 6. Overige bepalingen

Artikel 20. Verlaging van de bijstand of uitkering

Wanneer belanghebbende onvolledige of onjuiste informatie geeft, kan de norm (tijdelijk) verlaagd worden conform deze verordening. Deze verlaging is bedoeld om het nakomen van de verplichtingen en de hoogte van de bijstand of uitkering op elkaar af te stemmen. Dit staat los van het terugvorderen van de bijstand of uitkering, dat bedoeld is om de situatie (weer) in overeenstemming te brengen met het recht.

Artikel 21. Aangifte Openbaar Ministerie

Zie de toelichting bij artikel 15 van deze verordening.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 22. Hardheidsclausule

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23. Nadere regels

De gemeenteraad machtigt het college voor het opstellen van nadere (beleids)regels.

Artikel 24. De inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25. CiteertitelBehoeft geen nadere toelichting.

Belangrijkste wetswijzigingen in de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012

1. Aanscherping gezinsbijstand/huishoudinkomen

Hoofdlijnen:

De regering wil de gezinsbijstand aanscherpen, om ervoor te zorgen dat meer mensen vanuit een uitkering aan het werk gaan. Alle inwonende gezinsleden gaan daarvoor onder het begrip ‘gezin’ vallen. Dus, alle middelen van alle gezinsleden (inkomen en vermogen) worden in aanmerking genomen bij het vaststellen van recht op gezinsbijstand (maximaal 100% van het netto minimumloon).

En de gezinsleden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid: alle aan de bijstand verbonden verplichtingen (zoals de arbeids-, re-integratie- en inlichtingenverplichting) gelden in dezelfde mate voor alle meerderjarige gezinsleden.

Overgangsrecht:

6 maanden (indien cliënten op 1 januari 2012 al een bijstandsuitkering ontvingen)

De regering acht een periode van 6 maanden redelijk en billijk voor betrokkenen om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie, onderlinge afspraken te maken en de aanpassingen te plegen in het uitgavenpatroon.

Impact beleid:

Er is een regionale verordening Toeslagen en verlagingen gemaakt waarin het begrip gezin is opgenomen.

2. Aanscherping toegang tot de bijstand

Hoofdlijnen:

De eigen verantwoordelijkheid van de cliënt komt (nog) meer voorop te staan. Bij melding aan het loket worden alle cliënten jonger dan 27 jaar eerst aangesproken op hun mogelijkheden om naar school of aan het werk te gaan. De cliënt dient daarom eerst 4 weken zelf te zoeken naar werk (of studie), waarbij aantoonbare eigen initiatieven en acties worden verwacht.

Bij jongeren kijkt het college specifiek of er nog mogelijkheden zijn binnen het regulier bekostigd onderwijs. Als er onvoldoende aantoonbare inspanningen zijn gepleegd, wordt hiervoor een sanctie opgelegd.

Impact beleid:

Er is een regionale afstemmingsverordening gemaakt waarin als maatregelwaardig gedrag is opgenomen indien jongeren in de eerste 4 weken na melding onvoldoende initiatief tonen in het zoeken naar werk of studie.

3. Tegenprestatie naar vermogen

Hoofdlijnen:

De regering verlangt een tegenprestatie van mensen die een beroep doen op de solidariteit van de samenleving. Personen met een bijstandsuitkering kunnen worden verplicht om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. De tegenprestatie hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling, is niet bedoeld als re-integratie-instrument en kent ook geen verplichte samenloop met een re-integratietraject. Het college bepaalt de aard, de omvang en het aanbod van de maatschappelijk nuttige werkzaamheden.

‘Werk boven uitkering’ blijft het uitgangspunt, de tegenprestatie mag niet in de weg staan van acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of van re-integratie gericht op arbeidsinschakeling.

Impact beleid:

In de nieuwe afstemmingsverordening is het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een tegenprestatie naar vermogen opgenomen als maatregelwaardig gedrag.

In 2012 zal het begrip tegenprestatie naar vermogen nader worden uitgewerkt. Hierbij dient aandacht te zijn voor begeleiding van de cliënten, het bepalen van het vermogen tot verrichten van een tegenprestatie van een individuele cliënt en de vraag wat onder maatschappelijk nuttige werkzaamheden verstaan moet worden. Dit onderdeel wordt meegenomen in de beleidsvoorbereiding van de Wet werken naar vermogen.

4. Beperking verblijfsduur in het buitenland

Hoofdlijnen:

De regering wil de export van sociale zekerheidsuitkeringen waar mogelijk beperken. De bijstand is immers bedoeld om te voorzien in de bestaanskosten in Nederland. Opbouw en instandhouding van vermogen in het buitenland dient voorkomen te worden, en verder is het van belang dat de band met de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt niet onder druk komt te staan.

Gelet op het voorgaande wordt het uitgangspunt dat bijstandsgerechtigden jonger dan 65 jaar maximaal 4 (in plaats van de huidige 13 weken) weken per kalenderjaar in het buitenland mogen verblijven, met behoud van uitkering. Voor bijstandsgerechtigden van 65 jaar en ouder gaat een maximale periode voor verblijf in het buitenland gelden van 13 weken per kalenderjaar (in plaats van de huidige 26 weken).

Overgangsrecht:

- 3 maanden: personen tot 65 jaar

- 6 maanden: personen vanaf 65 jaar

5. Omgaan met inkomen uit studiefinanciering

Hoofdlijnen:

In de WWB wordt rekening gehouden met inkomen uit studiefinanciering bij bijstandsverlening aan de partner van een studerende, of bij de verlening van bijzondere bijstand. Alleen het deel dat bedoeld is voor levensonderhoud wordt hierbij in aanmerking genomen en niet het deel bedoeld voor leermiddelen. Met het nieuwe voorstel wordt dit onderscheid niet meer gemaakt en wordt uitgegaan van de volledige studiefinanciering.

Overgangsrecht:

3 maanden

6. Invoegen WIJ in WWB

De Wet investeren in jongeren wordt opgeheven en gaat (weer) onderdeel uitmaken van de WWB.

Impact beleid:

Intrekken verordeningen WIJ. 

Achtergrondinformatie over de Verordening toeslagen en verlagingen

Algemeen

De WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van de categorieën is getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is gekozen voor een forfaitaire benadering. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. In deze verordening is niet voor een uitputtende opsomming gekozen.

Keuze voor de nieuwe verordening:

- De nieuwe systematiek sluit aan bij de landelijke norm, er is gebruik gemaakt van de VNG modelverordening. Deze modelverordening regelt alleen hetgeen minimaal verplicht is binnen de WWB

- is in beroepszaken algemeen geaccepteerd.

- Minder percentages,

- duidelijker en transparanter voor de klant en

- eenvoudiger voor de uitvoering- minder regels

Alleen in gevallen waarin de praktijk tot onredelijke uitkomsten leidt, zal een individuele oplossing geboden moeten worden (artikel 18, lid 1 WWB). Het aantal situaties waarin geïndividualiseerd moet worden, is op grond van ervaringsgegevens van andere gemeenten beperkt.

Verschillenanalyse beide verordeningen:

Huidige verordening; 20% bij verzorging van een hulpbehoevende die anders opgenomen zou zijn in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

Nieuwe verordening; Niet meer opgenomen, de wetswijziging voorziet hierin dat een hulpbehoevende niet tot het gezin behoort en er dus geen verlaging plaatsvindt.

Huidige verordening; 14%, inwonende verdienende kinderen.

Nieuwe verordening; Vervalt i.v.m. het gezinsinkomen.

Huidige verordening; 14%, bij inwoning en overleg van een zakelijk huurovereenkomst.                                                                                       Nieuwe verordening; 10%*

Huidige verordening; 5%, bij inwoning en zonder overleg van een zakelijke huurovereenkomst.                                         

Nieuwe verordening; 10%* 

Huidige verordening; 5%, inwonend kind.

Nieuwe verordening; Vervalt i.v.m. het gezinsinkomen. 

* Er is gekozen om geen onderscheid meer te maken tussen het wel of geen overleggen van een zakelijke huurovereenkomst omdat dit fraudegevoelig is en moeilijk controleerbaar.

Gevolgen cliënten:

De enige groep die op basis van bovenstaande verordening erop achter uit gaan zijn inwonenden met een zakelijke huurovereenkomst, zij ontvangen 4% minder toeslag. Het betreft hier 2 cliënten. 

Achtergrondinformatie over de Maatregelenverordening

Algemeen

Kort uiteen gezet: indien een cliënt bijvoorbeeld een baan weigert of onvoldoende solliciteert, kan een maatregel worden opgelegd. Deze maatregel betekent een verlaging van de uitkering. Deze kan variëren van 10% als je je bijvoorbeeld niet inschrijft als werkzoekende. Of tijdelijk geen uitkering als je een baan weigert. In de maatregelverordening zijn categorieën gedragingen opgenomen met een bijbehorende maatregel. Het is altijd mogelijk om te individualiseren bij schrijnende situaties.

Ten aanzien van de Maatregelverordening het volgende:

- deze is ook regionaal opgesteld en hierbij is gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG en is dus juridisch getoetst.

- De regeling Bbz 2004 is toegevoegd.

- De belangrijkste wijziging ten opzichte van de oude verordening (uit 2004) is dat de maatregelen zijn verzwaard. Dit beleid is opgesteld vooruitlopend op landelijk beleid waarbij cliënten zwaarder ‘gestraft’ worden op hun uitkering als ze zich onvoldoende inspannen om werk te vinden of te behouden. Of in situaties van fraude waarbij cliënten onterecht of teveel uitkering hebben ontvangen. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan rijksbeleid waarbij steeds meer wordt benadrukt dat burgers zelf verantwoordelijkheid zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

Verschillenanalyse beide verordeningen

 

Maatregelwaardige gedraging

Niet of niet tijdig geregistreerd als werkzoekende bij het UWV

5%

10%

Inspanningsverplichting jongeren in de 4 weken zoektermijn na datum melding

N.v.t.

40%

Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden

10%

40%

Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren

20%

40%

Algemene geaccepteerde arbeid niet aanvaarden of niet behouden

100%

100%