Regeling vervallen per 17-12-2013

Verificatie-, Fraude- en Handhavingsbeleid 2005 en verder

Geldend van 01-01-2005 t/m 16-12-2013

Intitulé

Verificatie-, Fraude- en Handhavingsbeleid 2005 en verder

1. Inleiding

Bij aanvang van de Wet werk en bijstand is een beleidsplan op het gebied van fraude, handhaving en verificatie door het College van burgemeester en wethouders vastgesteld. De datum van vastlegging was 18 maart 2004. Sindsdien zijn er nogal wat ontwikkelingen geweest op het terrein van Handhaving en deze hebben geleid tot dit nieuwe plan. Bovendien heeft de accountant bij controle van het jaar 2004 aanbevolen om dit beleidsplan te laten vaststellen door de Raad.

Voor de duidelijkheid: Handhaving en fraudebeleid zijn ook integraal van toepassing op de Ioaw en Ioaz. Daar waar WWB wordt genoemd wordt ook Ioaw dan wel Ioaz bedoeld.

In dit beleidsplan komen de volgende onderdelen aan de orde:

  • Verificatiebeleid;

  • Fraudebeleid;

  • Rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid;

  • Hoogwaardige Handhaving.

Een beleidsplan moet gericht zijn op:

  • 1.

    de bevordering van een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet door middel van gefaseerde stappen:

    • a.

      groen: er zijn geen signalen van eventuele fraude;

    • b.

      oranje: er zijn fraudesignalen, waar intern op gereageerd kan worden;

    • c.

      rood: er zijn fraudesignalen waarbij de sociale recherche ingeschakeld dient te worden vanwege hun opsporingsbevoegdheid.

  • 2.

    de bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening door middel van inschakeling van arbeid in dienstbetrekking.

2. Beleidsuitgangspunten

Het rechtmatig verstrekken van uitkeringen staat bovenaan de lijst.

Rechtmatige uitvoering van de WWB wil zeggen dat bijstand op een verantwoorde manier moet worden verstrekt. De vaststelling van het recht op bijstand moet berusten op betrouwbare gegevens. Bijstand moet immers terecht komen bij mensen die daar ook recht op hebben. Mensen die geen rechten hebben moeten ook geen bijstand kunnen krijgen. Dit vereist een zorgvuldige toets bij de toekenning van bijstand. Uitgangspunt hierbij is de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

Een doelmatige uitvoering van de WWB houdt in dat de werkprocessen efficiënt moeten zijn ingericht. Er moet een evenwicht bestaan tussen de inspanningen die worden verricht en het resultaat van deze inspanningen. De verificatietaak van de gemeente moet zodanig worden ingevuld dat deze effectief en efficiënt is.

3. Verificatiebeleid

3.1 De poortwachter bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI)

Met de poortwachtersfunctie wordt bedoeld dat een gemeente bij een aanvraag en bij een heronder­zoek de taak heeft ervoor te zorgen dat alleen diegenen bijstand krijgen die daar ook recht op hebben. De aanvraagprocedure en het heronderzoek fungeren dus als “poort” waardoor mensen (opnieuw) worden toegelaten tot de bijstand. De poortwachtersfunctie heeft twee facetten. Allereerst moet wor­den bezien of er voor de cliënt mogelijkheden zijn op de arbeidsmarkt: het uitstroomgericht denken. Het tweede facet richt zich op het rechtmatig verstrekken van bijstand. Zowel bij een aanvraag als bij een heronderzoek moet systematisch en zo volledig mogelijk worden nagegaan of verstrekte gege­vens juist zijn: de verificatiegedachte.

De eerste melding voor een uitkeringsaanvraag levensonderhoud komt binnen bij het CWI. Daar wor­den de gegevens vastgelegd in het systeem in verband met de mogelijke ingangsdatum van een WWB-uitkering. Het CWI is het voorportaal tot werk en inkomen -in die volgorde. Het rekent naast werkzoekenden nadrukkelijk ook werkgevers tot zijn klantgroep. De werkcomponent van het CWI bestaat uit de basisdienstverlening van de voormalige Arbeidsvoorziening: bemiddeling (van de kans­rijke fase1-cliënten), werving en registratie van vacatures, informatie en advies. Ook wordt in het CWI de afstand van een werkzoekende tot de arbeidsmarkt bepaald (fasering). De component inkomen behelst de uitkeringsintake voor WW en WWB, die het CWI heeft overgenomen van respectievelijk de UWV’s en de gemeente.

Aan het CWI moeten kwaliteitseisen worden gesteld voor de intake en de rechtmatigheidtoets. Als het CWI een cliëntdossier overdraagt, moet de gemeente er van op aan kunnen dat ze daarmee direct verder aan de slag kan. En ook in omgekeerde richting moet een goede gegevensoverdracht worden gewaarborgd. Het CWI verzorgt als het ware de poortwachtersfunctie van de afdeling Sociale Voor­zieningen. De gemeente blijft echter verantwoordelijk voor de instroom.

De kwaliteitseisen en afspraken met betrekking tot de werkzaamheden van het CWI worden in een Service Niveau Overeenkomst vastgelegd.

Hierin is ook vastgelegd welke categorieën cliënten direct na de melding verwezen worden naar de gemeente.

3.2 Entreeonderzoek door het CWI

 

Bij het entreeonderzoek wordt nagegaan of, en zo ja in hoeverre, iemand recht heeft op bijstand en wordt met dat doel nagegaan of alle van belang zijnde informatie door de belanghebbende is geleverd en of deze informatie ook volledig en juist is. Het CWI maakt gebruik van een inlichtingenformulier. Bij het verrichten van de uitkeringsintake zullen de CWI-medewerkers worden ondersteund door een geautomatiseerde module. Deze intakemodule is, voor wat betreft de intake van de WWB, ontwikkeld op basis van specificaties die met gemeenten zijn afgestemd.

De overdracht van de intakegegevens vanuit het CWI aan gemeenten vindt voorlopig nog per post plaats. De gemeente voert vervolgens zelf de gegevens uit de CWI-Intake handmatig in het eigen WWB-systeem in (aanmaken werkproces). In de toekomst is het de bedoeling dat de overdracht vol­ledig geautomatiseerd plaatsvindt en dat de resultaten van de CWI-Intake kunnen worden ingelezen in het automatiseringssysteem van de afdeling Sociale Voorzieningen. Momenteel (mei 2005) draait in enkele Pilotgemeenten een proef met het Sonarsysteem, dat de elektronische gegevensuitwisseling tussen CWI en gemeente regelt. Naar verwachting zal dit systeem in 2006/2007 bij alle gemeenten worden toegepast.

3.3 Entreeonderzoek door de gemeente

 

De gemeente onderzoekt zelf aanvragen van de volgende categorieën cliënten:

  • cliënten die in een inrichting verblijven;

  • cliënten die gerekend worden tot de groep gevestigde zelfstandigen;

  • cliënten die ouder zijn dan 65 jaar;

  • cliënten die bijzondere bijstand aanvragen.

 

Voor deze categorieën cliënten fungeert de gemeente als de poortwachter. De gemeente onderzoekt alle relevante gegevens die nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen bepalen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een inlichtingenformulier. Alle aan te leveren gegevens worden geverifieerd aan de hand van te overleggen bewijsstukken.

3.4 Gegevensuitwisseling/ Inlichtingenbureau

 

Met gegevensuitwisseling wordt van externe instanties informatie verkregen waarmee gegevens van cliënt kunnen worden geverifieerd en waarmee het misbruik en het oneigenlijke gebruik van uitkering vroegtijdig wordt gesignaleerd. In de WWB (artikel 63 tm 68) is aangegeven welke instanties verplicht zijn om desgevraagd bepaalde informatie te verstrekken aan de gemeente en aan welke instanties de gemeente inlichtingen dient te verstrekken.

 

In 2003 is de afdeling Sociale Voorzieningen van de gemeente Nuenen bij het Inlichtingenbureau aangesloten.

De verplichting tot deelname aan het Inlichtingenbureau is vastgelegd in de hoofdwet SUWI en de Invoeringswet SUWI. Onder de laatstgenoemde wet vallen de WWB, de IOAW en de IOAZ. De taken en bevoegdheden van het Inlichtingenbureau zijn vastgelegd in enkele Algemene Maatregelen van Bestuur.

Een gemeente maakt gebruik van Inlichtingenbureau als zij:

  • a.

    avan een andere gemeente gegevens nodig heeft over bijstandsuitkeringen;

  • b.

    van het UWV informatie wil over dienstverbanden en inkomsten uit arbeid of andere uitkeringen;

  • c.

    via de Belastingdienst het vermogen van de cliënt wil vaststellen;

  • d.

    van de Informatie Beheer Groep gegevens wil over inkomsten uit studiefinanciering of informatie over inschrijving van een cliënt bij een onderwijsinstelling.

Het Inlichtingenbureau fungeert puur als coördinatiepunt en elektronisch doorgeefluik.

3.5 Periodieke verklaring (rechtmatigheidformulier)

Om de cliënt te wijzen op zijn inlichtingenverplichting is een rechtmatigheidformulier (inkomstenformu­lier) ontwikkeld. Op dit formulier dient de cliënt maandelijks melding te maken van ontvangen inkom­sten en gewijzigde omstandigheden die van belang zijn voor het recht op en hoogte van de uitkering. Aan de hand van voornoemde verklaring wordt de rechtmatigheid van de uitkering vastgesteld. De periodieke verklaring moet daarom zodanig zijn opgesteld dat het opzettelijk onjuist invullen hiervan als bewijs van valsheid in geschrifte kan dienen. Het formulier is een instrument waarmee de recht­matigheid van de uitkering wordt getoetst.

3.6 Heronderzoek naar rechtmatigheid en doelmatigheid

 

Het onderzoek is voor wat betreft het rechtmatigheidaspect gericht op het opnieuw vaststellen van het recht op uitkering. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een inlichtingenformulier. In het onderzoek wor­den in een gesprek alle gegevens opnieuw gecontroleerd. Indien de consulent hierbij signalen op­merkt die reden geven tot twijfel, zal een dieper onderzoek door de consulent worden verricht. Indien er vervolgens behoefte is aan rechercheactiviteiten wordt een nader onderzoek door de bijzonder onderzoeksambtenaren gedaan.

In het onderzoek door de consulent wordt naast het rechtmatigheidaspect aandacht aan de doelma­tigheid geschonken. Bij het onderzoek naar doelmatigheid wordt onder andere bezien of de cliënt zich voldoende heeft ingespannen om zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen gaan voorzien.

Gelijktijdig met het Verificatie-, Fraude- en Handhavingsbeleid 2005 en verder is ook een nieuw (her) controleplan opgesteld (Controleplan vanaf 2005- WWB, Ioaw, Ioaz, Bbz en Debiteuren).

Het Controleplan hoeft niet ieder jaar vooraf te worden vastgesteld; alleen wijzigingen dient het College opnieuw vast te stellen. Dit kan echter niet met terugwerkende kracht gebeuren.

3.7 Huisbezoek

 

Het huisbezoek moet een beter beeld opleveren over met name de woon- en leefsituatie van de cliënt in relatie tot de uitkering. Het huisbezoek is een belangrijk verificatie-instrument, daarom wordt dit instrument bij wijze van proef vanaf mei 2005 bij iedere nieuwe aanvraag ingezet.

Een huisbezoek kan daarnaast worden afgelegd als verificatiemiddel van de woon- en leefsituatie of bij onduidelijkheid over arbeid in of aan huis of aanwezigheid van vermogen. Ook bij immobiliteit van de cliënt wordt desgevraagd een huisbezoek afgelegd. Een huisbezoek wordt afhankelijk van de situ­atie al dan niet aangekondigd. Ook bij een bijzonder onderzoek kan onaangekondigd huisbezoek plaatsvinden. Een huisbezoek, vooral als verificatiemiddel van de woon- en leefsituatie, betekent vaak dat de persoonlijke woon- en leefsituatie kritisch wordt bezien. Dit raakt de grenzen van privacy van cliënten. Er is daarom sprake van een eenduidige instructie om het onderzoek altijd te beperken tot de voor de beoordeling van het recht op uitkering noodzakelijke gegevens.

3.8 Beëindiging van de uitkering

 

Op het moment dat de cliënt mededeelt dat hij geen behoefte meer heeft aan een uitkering omdat hij bijvoorbeeld aan het werk is gegaan stopt het werk van de afdeling Sociale Voorzieningen nog niet. Er moet immers nog een einde-uitkeringsonderzoek plaatsvinden. Het einde-uitkeringsonderzoek beziet de rechtmatigheid van de uitkering over de periode van het laatste onderzoek tot de beëindiging­datum. Daarnaast worden de wederzijdse rechten en plichten verwerkt. Bij het onderzoek wordt o.a. nagegaan of de datum waarop de cliënt heeft aangegeven aan het werk te zijn gegaan correct is. In het kader van de voorlichting en de fraudepreventie dient zowel aandacht te worden besteed aan de bijstandstechnische gevolgen van de werkaanvaarding (uitbetaling vakantiegeld, eventuele verreke­ning van uitstaande schulden en vorderingen), als aan het gegeven dat er een beëindigingonderzoek plaatsvindt om de uitkeringsperiode correct af te ronden (moment beëindiging uitkering). Bij beëindi­ging van de bijstand wegens werkaanvaarding dient de cliënt aan te tonen dat hij daadwerkelijk op de door hem op het rechtmatigheidformulier vermelde datum met zijn werkzaamheden is begonnen. In­dien hij dat niet aantoont dient rechtstreeks bij de werkgever te worden geïnformeerd naar de begin­datum van de werkzaamheden.

Afspraken over termijnen van een beëindigingonderzoek zijn opgenomen in het Controleplan.

4. Fraudebeleid

 

4.1 Algemeen

 

Naast de poortwachtersfunctie blijft het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik een speerpunt van beleid binnen de WWB. Ondanks alle inspanningen op het terrein van fraudepre­ventie zal uitkeringsfraude blijven bestaan. Fraudebestrijding heeft als doel te komen tot een structu­rele aanpak van fraude om het uitkeringsrecht van degenen waarvoor de uitkeringsgelden zijn bedoeld te waarborgen.

De noodzaak van fraudebeleid komt voort uit:

• het gegeven dat voorkomen en bestrijden van fraude inherent is aan het verstrekken van uitkering;

• de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van fraude;

• de bescherming van de integriteit van het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden dat terecht een beroep op uitkering doet;

• de noodzaak om de sociale zekerheid betaalbaar te houden.

De taak van de gemeente is het voorkomen en aanpakken van fraude, evenals het misbruik en onei­genlijk gebruik van uitkeringsgelden tegen te gaan. Hierbij wordt tevens een link gelegd naar de an­dere hoofdtaak van de WWB, namelijk uitstroomgericht werken. Dit betekent dat zonodig de uitkering wordt beëindigd en cliënt zoveel als mogelijk aan een reguliere baan wordt geholpen

Een fraudesignaal kan zijn:

  • een vermoeden van onrechtmatigheid uit de gegevens van betrokkene;

  • een tip van een andere instantie, zoals UWV of andere gemeente;

  • een signaal van het Inlichtingenbureau;

  • een (al dan niet anonieme) tip uit de omgeving van de betrokkene.

Indien fraude wordt geconstateerd, dient een “lik-op-stuk”-beleid te worden gevoerd. De cliënt moet snel en duidelijk geconfronteerd worden met zijn handelen. Dit kan leiden tot een beëindiging van de uitkering, terugvordering, beslag op vermogen en eventueel aangifte bij justitie. Uiteraard wordt hier­van zo snel mogelijk mededeling gedaan in een beschikking waarin ook de rechtsbescherming is op­genomen. In het kader van de Wet Werk en Bijstand is de gemeente bevoegd (dus niet verplicht) om over te gaan tot terugvordering. In de Beleidsregels Terugvordering en Verhaal heeft de gemeente vastgelegd altijd over te gaan tot terugvordering bij fraudeschulden.

Het fraudebeleid wordt vormgegeven met de volgende instrumenten:

• voorlichting;

• consulent;

• arbeidsinpassing;

• samenwerkingsverband bijzonder onderzoek;

• frauderegistratie;

• afstemmingsverordening;

• interventieteams;

• sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD).

Per instrument wordt aangegeven:

  • 1.

    wat de kern is van het instrument;

  • 2.

    welk doel met het instrument wordt nagestreefd;

  • 3.

    hoe de aanwezige beleidsruimte wordt ingevuld.

4.2 De instrumenten

 

4.2.1 Voorlichting

 

Kern

Voorlichting over het fraudebeleid betekent een gerichte informatie naar de cliënt over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkering. Daarnaast is voorlichting een instrument om het zakelijke karakter van de afdeling Sociale Voorzieningen te benadrukken. Met gerichte voorlichting wordt de cliënt ook in moreel opzicht aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om juiste en volledige informatie te verstrekken.

Doelstelling

Het doel van algemene en individuele voorlichting is om misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkerin­gen te verminderen.

Uitvoering

Aan de voorlichting over fraudebeleid zijn twee aspecten verbonden. Op de eerste plaats wordt voor­lichting gegeven aan de individuele cliënt. Op de tweede plaats dient het beleid openbaar gemaakt te worden naar alle inwoners van de gemeente Nuenen.

In de voorlichting naar de individuele cliënt wordt gebruikgemaakt van doelgerichte middelen die zo­wel algemeen als individueel van aard zijn. Algemene voorlichting vindt plaats in de vorm van Infor­matiefolders / brochure en door middel van publicaties in Rond de Linde.

Bij een aanvraag ontvangt de cliënt de WWB-brochure, waarin onder andere uitvoerig wordt aangege­ven hoe de cliënt fraude kan voorkomen, maar ook wordt een beeld geschetst van de maatregelen die de gemeente neemt als fraude is geconstateerd. In deze algemene voorlichting wordt bij het hoofdstuk fraude en fraudebestrijding aangegeven dat de gemeente zich inspant alleen uitkering te verstrekken aan diegenen die daar ook recht op hebben en dat fraude met alle mogelijke middelen moet worden voorkomen en bestreden.

Individuele voorlichting vindt plaats door middel van (mondelinge) informatie tijdens het gesprek met de consulent, en door het inlichtingenformulier, evenals door het maandelijkse rechtmatigheidsonder­zoeksformulier en de heronderzoekformulieren. De cliënt verklaart bij ondertekening hiervan dat hij het formulier naar waarheid heeft ingevuld en niets heeft verzwegen dat van invloed kan zijn op het recht op uitkering. De informatieplicht wordt verder nadrukkelijk in het besluit opgenomen. In de voorlichting moet worden benadrukt dat de door de cliënt verstrekte gegevens worden geverifieerd aan de hand van bewijsstukken en gegevensuitwisseling met andere instanties. Cliënten moeten ervan overtuigd raken dat het verstrekken van onjuiste informatie wordt doorzien en gevolgen heeft voor de verlening van uitkering.

4.2.2 De consulent

 

Kern

De consulent heeft een belangrijke taak bij het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude. De con­sulent is in de meeste gevallen degene die (mogelijke) fraude constateert. Maar ook fraudesignalen die door middel van tips of anderszins door de afdeling Sociale Voorzieningen worden ontvangen worden door haar/hem beoordeeld. Hij onderzoekt de waarde van het signaal en activeert de hierop te ondernemen passende actie (terugvordering, administratiefrechtelijke sanctie of strafrechtelijke afdoe­ning).

Van de eerdergenoemde fasen in een onderzoek, worden de groene (verificatie) en oranje (verdiepte controle) door de consulent verricht.

Doelstelling

De taak van de consulent bij de fraudebestrijding is gericht op het:

  • 1.

    voorkomen en terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkering;

  • 2.

    bevorderen van een snelle afwikkeling van relatief geringe fraudezaken;

  • 3.

    daar waar mogelijk een eigen onderzoek naar vermeende fraude instellen.

Uitvoering

De consulent verifieert bij elke aanvraag en elk heronderzoek de door de cliënt verstrekte gegevens en stelt aan de hand van het verrichte onderzoek een rapportage en besluit op met betrekking tot de (verdere) verstrekking van uitkering. Als tijdens het onderzoek wordt vastgesteld dat gegevens niet consistent zijn, wordt een nader onderzoek ingesteld. De consulent confronteert de cliënt met de waargenomen tegenstrijdigheden. Uitgangspunt hierbij is dat in een vroegtijdig stadium actie wordt ondernomen en dat de schade beperkt kan blijven, zowel voor de afdeling Sociale Voorzieningen als voor de cliënt. Blijkt uit het onderzoek dat de cliënt teveel of ten onrechte uitkering heeft ontvangen doordat hij geen juiste en/of volledige informatie heeft verstrekt dan wordt dit van hem teruggevorderd. Bedraagt het bruto fraudebedrag méér dan € 6.000,00 dan zal de consulent adviseren de zaak te melden bij het Samenwerkingsverband bijzonder onderzoek en deze verzoeken om aangifte te doen van fraude bij het Openbaar Ministerie.

 

Voordat tot terugvordering van ten onrechte ontvangen uitkering wordt overgegaan dient de cliënt door de consulent uitgenodigd te worden voor een gesprek. De cliënt wordt met het oog op de alge­mene beginselen van behoorlijk bestuur- in zo mogelijk alle (fraude)gevallen door de consulent voor een gesprek uitgenodigd vóórdat een besluit tot terugvordering wordt genomen. Dus ook in gevallen, waarbij de fraude is ontdekt door bestandsvergelijking met de gegevens van het Inlichtingenbureau. Indien de cliënt niet op de uitnodiging reageert of een gesprek aan de andere kant niet mogelijk is, blijft terugvordering uiteraard mogelijk.

 

Samenvattend bestaan de taken van de consulent bij fraudezaken uit:

  • het beoordelen van fraudesignalen, eventueel door middel van een huisbezoek;

  • onderzoek instellen;

  • het bespreken van de signalen met de cliënt;

  • het wijzen van de cliënt op de mogelijke gevolgen van fraude;

  • het adviseren over terugvordering van uitkering en/of strafrechtelijke afdoening;

  • het adviseren om een bijzonder onderzoek te laten verrichten door het Samenwerkingsverband bijzonder onderzoek.

4.2.3 Arbeidsinpassing

 

Kern

Mensen die betaalde arbeid verrichten -zonder de inkomsten op te geven- laten zien dat ze arbeid kunnen en willen verrichten.

Doelstelling

Het instrument “arbeidsinpassing” heeft bij het constateren van werkzaamheden tot doel:

  • 1.

    de preventieve werking en uitstraling naar betrokkene en de bevolking van de gemeente Nuenen te bevorderen;

  • 2.

    misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkering te beperken;

  • 3.

    de uitstroomgedachte een rol te geven, door integrale samenwerking met ieders verantwoordelijk­heden vindt begeleiding naar de arbeidsmarkt plaats.

 

Uitvoering

Wanneer uit (fraude)signalen en het naar aanleiding daarvan ingestelde onderzoek blijkt dat een cliënt werk verricht zonder de inkomsten daarvan op te geven, wordt de ten onrechte verstrekte uitkering teruggevorderd. Tevens wordt eventueel besloten tot strafrechtelijke afdoening. Dit is afhankelijk van de hoogte van het bruto fraudebedrag.

 

Door de consulent wordt gelijktijdig geadviseerd de inkomsten uit arbeid vanaf dat moment op de uit­kering in mindering te brengen. Indien deze korting op de uitkering ertoe leidt dat de cliënt zijn werk­zaamheden beëindigt, wordt gehandeld in overeenstemming met andere gevallen waarin men door eigen toedoen geheel of gedeeltelijk werkloos is (maatregelbeoordeling).

 

Bij constatering van het verrichten van werkzaamheden zonder opgave van de inkomsten dient Arbeidsinpassing een belangrijke taak te vervullen. Dit past in de uitstroomgerichte aanpak. Cliënt heeft al werkervaring en heeft doen blijken de arbeid waarvoor hij “gepakt” werd te kunnen en te willen verrichten.

4.2.4 Samenwerkingsverband Bijzonder Onderzoek

 

Kern

Indien bij het onderzoek naar fraude de instrumenten van de afdeling Sociale Voorzieningen tekort­schieten, wordt de hulp van het Samenwerkingsverband bijzonder onderzoek ingeroepen. Het voor­komen en opsporen van fraude vindt plaats in het Samenwerkingsverband bijzonder onderzoek. Dit Samenwerkingsverband wordt gevormd door zes samenwerkende gemeenten, te weten Geldrop, Cranendonck, Heeze-Leende, Nuenen c.a., Son en Breugel en Valkenswaard. Als centrumgemeente treedt de gemeente Geldrop op.

Gedurende de periode van 1 mei 1999 tot 1 april 2002 waren de twee bij het Samenwerkingsverband werkzame bijzondere onderzoeksambtenaren gedetacheerd bij de gemeente Eindhoven van waaruit de aansturing plaatsvond. Deze detachering was vastgelegd in het “convenant tussen de gemeente Eindhoven en de gemeente Geldrop (als centrumgemeente) betreffende de inzet van bijzonder onder­zoek”. Het convenant was aangegaan met de intentie te komen tot een volledige integratie.

Na diverse overleggen aangaande de integratie bleek dat er knelpunten bestonden die een overname van de bijzonder onderzoeksambtenaren in de weg stonden, zodat een terugkeer naar de situatie van vóór 1 mei 1999 de enige mogelijkheid was. Het Samenwerkingsverband Bijzonder Onderzoek werd weer actief met Geldrop als centrumgemeente.

Terugkeer naar de oude situatie houdt echter in dat bezien moet worden of er andere mogelijkheden zijn om tot een verbreding van het Samenwerkingsverband te komen. Bijvoorbeeld door uitbreiding met andere gemeenten of door middel van samenwerking met bijzondere onderzoeksdiensten van andere uitkeringsinstanties.

Uit het oogpunt van de kwaliteit van de opsporingswerkzaamheden, de continuïteit van de organisatie en de efficiency, streeft het Ministerie naar een schaalvergroting van intergemeentelijke opsporings­samenwerkingsverbanden uitmondend in een landelijk dekkend netwerk. In een bestuurlijk overleg Bijzonder Onderzoek in oktober 2003, hebben de bestuurders van alle betrokken gemeenten zich uitgesproken voor opschaling van het samenwerkingsverband. In de loop van 2005 dient samenwer­king met Helmond of Eindhoven gerealiseerd te worden.

Doelstelling

De bijzonder onderzoeksambtenaren worden in bepaalde gevallen ingeschakeld. Hiermee wordt beoogd:

  • 1.

    een efficiënte en effectieve behandeling van relatief zware fraudezaken te bewerkstelligen;

  • 2.

    te bevorderen dat het aantal bijzondere onderzoekszaken beheersbaar blijft;.

  • 3.

    kwaliteit van onderzoeken te waarborgen.

 

Uitvoering

De rol van de bijzonder onderzoeksambtenaren wordt beperkt tot het onderzoek naar fraudegevallen waarvoor de instrumenten van de afdeling Sociale Voorzieningen tekortschieten, evenals die gevallen waarbij de hoogte van het fraudebedrag aanleiding is tot het doen van aangifte van fraude bij het Openbaar Ministerie. Hiermee wordt beoogd dat het instrument bijzonder onderzoek efficiënter wordt ingezet. De verantwoording voor het inschakelen van de bijzonder onderzoeksambtenaren dient, in het verlengde van een efficiënt vooronderzoek, te liggen bij het hoofd van de afdeling Sociale Voor­zieningen.

De activiteiten van het Samenwerkingsverband bijzonder onderzoek worden in het beleidsverslag opgenomen.

 

4.2.5 Frauderegistratie

 

Kern

Door frauderegistratie kan inzicht worden verkregen in de aard, omvang, eventuele recidive en andere aspecten van fraude. Hiermee kan het fraudebeleid beter vorm worden gegeven.

Doelstelling

Frauderegistratie heeft tot doel:

  • 1.

    recidive gemakkelijk te kunnen achterhalen;

  • 2.

    het inzicht in de soort en omvang van de fraude en de hieraan gekoppelde sancties te bevorderen.

 

Uitvoering

Het aanstellen van een preventiemedewerker is in Nuenen vanwege de omvang niet mogelijk. Wel worden alle fraudesignalen in het werkbeheersingssysteem opgenomen, zodat de consulent vervol­gens verplicht is hierover te rapporteren. De over fraude vastgelegde gegevens kunnen onder andere gebruikt worden voor sturing en voor het beleidsverslag. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van recidive is het van belang dat een registratie wordt aangelegd. Bij het opzetten van een registratie moet in het oog worden gehouden dat niet alleen de eigen afdeling er efficiënt gebruik van kan maken, maar tevens andere gemeenten en het Openbaar Ministerie.

 

De volgende onderwerpen zijn van belang bij een frauderegistratie:

  • de NAW-gegevens van de cliënt

  • de datum van de fraudemelding;

  • (eventueel) de melder;

  • soort fraude (bijv. samenwoning, zwart werk)

  • de periode waarop de fraude betrekking heeft;

  • of er sprake is van recidive;

  • maatregelen i.v.m. fraude opgelegd in het verleden

  • gedateerd afhandelingrapport van fraudemelding door consulent of bijzonder onderzoek

  • (eventueel) datum van aangifte;

  • (eventueel) het afloopbericht van het Openbaar Ministerie.

 

Frauderegistratie dient niet alleen plaats te vinden in de individuele dossiers maar ook centraal en richting het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Op grond van de Regeling Frauderegistratie moeten de gegevens door de gemeenten op elektronische wijze aan het CBS worden toegezonden. De centrale verwerking vindt op deze manier efficiënter plaats.

4.2.6 Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

 

Kern

Met het ingaan van de WWB op 1 januari 2004 is de gemeente verplicht een aantal verordeningen vast te leggen. Een van deze verordeningen is de afstemmingsverordening, waarin het maatregelen­beleid van de gemeente wordt geregeld. Deze verordening is op 18 maart 2004 door de Raad vastge­steld. Door het vervallen van de Wet boeten, maatregelen en invordering Sociale Zekerheid, heeft de gemeente in het kader van de WWB hiermee eigen beleid gemaakt.

Doelstelling

Met de Afstemmingsverordening beoogt de Raad een uniform gemeentelijk maatregelenbeleid te bewerkstelligen.

Uitvoering

De consulent bepaalt de hoogte van een maatregel aan de hand van de afstemmingsverordening. De maatregeloplegging wordt getoetst door de juridische medewerker.

4.2.7 Interventieteams

In oktober is er een landelijk dekkend netwerk van interventieteams (voorheen RIF’s) ontstaan die in multidisciplinair verband fraude op gaan sporen. De teams bestaan uit medewerkers van de UWV, Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, de arbeidsinspectie, het Openbaar Ministerie en gemeenten.

4.2.8 SIOD

Kern

Het Kabinet heeft gekozen voor een meer centrale aanpak van de opsporing van fraude door de instelling van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), die per 1 januari 2002 van start is gegaan. Het SIOD richt zich op de opsporing van zware strafbare feiten op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Fraudezaken met een benadelingbedrag van € 35.000,00 of meer worden vanuit de gemeenten aan een regionaal selectieoverleg overgedragen, waarin wordt bezien of de aangeboden zaak zich leent om door het SIOD te worden afgedaan. Hiervan zijn uitgezonderd de zogenaamde witte fraude zaken (zaken die door middel van gegevensuitwisseling aan het licht zijn gekomen) en enkelvoudige part­nerfraudezaken. Het merendeel van de opsporing van bijstandsfraude blijft daarom onder de verant­woordelijkheid van de gemeenten plaatsvinden.

Doelstelling

Het kabinet stelt dat er met de oprichting van SIOD:

  • 1.

    een scheiding moet komen tussen controle en opsporing;

  • 2.

    meer transparantie in de opsporing moet worden aangebracht;

  • 3.

    meer eenheid en bundeling binnen de bijzondere opsporing noodzakelijk is;

  • 4.

    voor het SZW terrein een centraal punt moet worden gecreëerd dat de verantwoordelijkheid draagt voor de aantsuring van de totale opsporing.

Uitvoering

Indien het regionale selectieoverleg van mening is dat een zaak door SIOD moet worden afgedaan wordt de zaak doorgeleid naar het landelijke selectieoverleg, waarin aan de hand van de landelijke workload zal worden beoordeeld of een zaak daadwerkelijk door SIOD kan worden afgedaan.

5. Rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid

 

De grondslag voor de toezichtverhoudingen in de bijstand wordt gevormd door artikel 76 van de WWB, dat de uitvoering in medebewind opdraagt aan het College van burgemeester en wethouders. De IOAW en de IOAZ kennen eenzelfde medebewindconstructie. Het Rijk en de gemeente zijn geza­menlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de verschillende wetten. Gemeenten moeten vorm geven aan eerstelijnstoezicht en het Rijk aan tweedelijnstoezicht van de rechtmatigheid, doelmatig­heid en doeltreffendheid. In dit hoofdstuk vindt u de uitgangspunten voor de invulling van het eerste lijnstoezicht.

Sinds 1 januari 1999 moet de eerstelijns verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitvoering van de WWB (Abw), de IOAW en de IOAZ, ook wel Single Audit genoemd, door de gemeenten worden ingevuld. Single Audit is het groeimodel om te komen tot een controle op rechtmatigheid, doelmatig­heid en doeltreffendheid van de door een gemeente gevoerde beleid ten aanzien van de bij de afde­ling Sociale Voorzieningen uitgevoerde regelingen.

In de oude situatie was het toezicht op de uitvoering vanuit het Rijk gericht op het traceren van fouten waarbij de rechtmatigheid, het op grond van de juiste regels verstrekken van uitkeringen, het uit­gangspunt was.

In de nieuwe situatie wordt van gemeenten gevraagd dat zij in eerste instantie zichzelf controleren waarbij interne controle een onmisbaar instrument is. De afdeling Sociale Voorzieningen heeft hiertoe een plan opgesteld. Dit Interne Controleplan voldoet aan de uitgangspunten van de Single Audit. In 2005 en in de jaren daarna zal (eveneens als in voorgaande jaren) aan het Interne Controleplan uit­voering worden gegeven.

De gemeente is tevens verplicht om jaarlijks, samen met de jaaropgave, een voorlopig en een defini­tief verantwoordingsverslag over de wetsuitvoering op te stellen, het zogenoemde VODU naar het model dat door het Ministerie is voorgeschreven. De gegevens die worden verzameld door middel van de interne controle vormen de basis van dit verslag.

De belangrijkste doelstellingen van dit verantwoordingsverslag zijn:

• De gemeenten een centrale rol toe te kennen in het toezicht op rechtmatigheid en doelmatigheid van de wetsuitvoering. Daarmee wordt tevens bedoeld de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur voor toezicht op en sturing van de uitvoering. De Raad kan dit verslag gebruiken voor haar toezichthoudende functie. Het komt echter niet in de plaats van het beleidsverslag, waarin verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde beleid.

• Het geven van een kwaliteitsimpuls aan in het bijzonder het sturing- en beheersingsproces bij gemeenten. Om een dergelijk verantwoordingsverslag te kunnen opstellen is het noodzakelijk dat er een dusdanig systeem van informatievoorziening en interne controlemechanismen aanwezig is dat het management en het bestuur tijdig en adequaat worden geïnformeerd over de uitvoering. Het verantwoordingsverslag wordt daarmee een instrument voor verbetering, sturing en beheersing van de uitvoering.

• Het vervangen van het directe toezicht vanwege het Ministerie door het beoordelen van het door de gemeente zelf opgestelde en door de accountant geaccordeerde, verantwoordingsverslag.

Een model-verantwoordingsverslag voor de WWB is door het Ministerie aan de gemeenten uitgereikt.

6. Hoogwaardige handhaving

 

6.1 Inleiding

Aan het begin van de jaren negentig bleek dat het misbruik van de Algemene bijstandswet groter was dan gedacht. Het bestrijden van bijstandsfraude kreeg daardoor meer aandacht bij gemeenten. Dat had minder effect dan gehoopt; uit een NIPO-onderzoek uit 2000 bleek onder andere dat 23% van de bijstandsgerechtigden wel eens klusjes uitvoerde tegen betaling en dit niet opgaf aan de sociale dienst. Er werden ook nog andere vormen van fraude geconstateerd die in mindere mate voorkwa­men.

Om de effectiviteit van fraudebestrijding te verbeteren is in de afgelopen jaren het project “kwaliteits­verbetering fraudebestrijding gemeenten” uitgevoerd. Doel was om gemeenten te ondersteunen bij volwaardige en effectieve fraudebestrijding. Er werd een zogenoemde “gereedschapskist” geleverd, de Kennisbank Hoogwaardige Handhaving. Een negental gemeenten fungeerden als Pilot en hebben diverse methodieken ontwikkeld. Het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid heeft daarop een landelijk project Hoogwaardige Handhaving gestart, waarvoor een subsidieregeling in het leven is geroepen. Aan de gemeente Nuenen is subsidie toegekend.

Het project is eind 2003 gestart en in april 2005 afgesloten.

Er is een duidelijk onderscheid tussen “fraudebestrijding” en “handhaving”. Fraudebestrijding is gericht op het achteraf bestraffen nadat een overtreding is begaan. Handhaving echter is gericht op bevorde­ren van spontane naleving van wet en regelgeving.

Binnen het terrein van de sociale zekerheid staat handhaving voor alles wat te maken heeft met het nastreven van volledigheid en juistheid van uitvoering van wetgeving. Hiermee kan de solidariteit voor het verstrekken van uitkeringen aan mensen die daar recht op hebben, behouden worden. Handha­ving zorgt voor het draagvlak van de sociale zekerheid.

6.2 Het project Hoogwaardige Handhaving

Samen met Bureau Radar heeft de gemeente een activiteitenplan opgesteld. Voorafgaand is een nulmeting verricht, waarbij de afdeling Sociale Voorzieningen is doorgelicht op diverse onderdelen van Handhaving. Hieruit werd geconstateerd dat de handhaving (verder) kan worden verbeterd.

Vervolgens is het project van start gegaan, met sterke nadruk op het trainen van de medewerkers, al dan niet samen met het Centrum voor Werk en Inkomen. Ook zijn de Werkprocessen gemoderniseerd en aangepast aan de eisen van Hoogwaardige Handhaving.

Het verbeteren van de Hoogwaardige Handhaving blijft noodzakelijk. Gemeenten hebben de volledige financiële verantwoording binnen de Wet Werk en Bijstand. Terecht zullen bestuur en management eisen, dat de afdeling sociale voorzieningen er alles aan doet, om alleen diegenen te laten profiteren van het Inkomens èn het Werkdeel van de Wet Werk en Bijstand, die daar ook werkelijk recht op hebben.

6.3 Signaalsturing / risicosturing

Een ambitie van vele –vooral grotere- gemeenten is om te gaan werken met risicosturing. Dit houdt kortweg in dat bepaalde groepen worden genoemd, die veelal meer fraude plegen dan anderen. Deze groepen krijgen dan vervolgens extra aandacht in de handhaving.

De gemeente Nuenen c.a. kiest ervoor om zowel risicosturing als signaalsturing in te voeren. Door ook signaalsturing toe te passen wordt handhaving toegespitst op de persoon, waarbij altijd wordt ingegaan op de fraudesignalen.

6.4 Evaluatie Project Hoogwaardige Handhaving

Gelijktijdig met het Controleplan vanaf 2005 en met het Verificatie-, Fraude- en Handhavingsbeleid 2005 en verder, wordt de notitie Hoogwaardig handhaven, evaluatieverslag gemeente Nuenen  aan de Raad voorgelegd. Hierin kunt u zien in hoeverre de vooraf gestelde doelen bereikt zijn.