Regeling vervallen per 24-10-2017

Verordening jeugdhulp gemeente Nuenen

Geldend van 01-01-2015 t/m 23-10-2017

Intitulé

Verordening Jeugdhulp

De raad van de gemeente Nuenen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 augustus 2014 met nummer 2014.14978

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

gezien het advies van de commissie Samenleving;

overwegende dat

- de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

- daarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

- het noodzakelijk is hieromtrent regels vast te stellen;

- over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;

- met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

- over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

- over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

- voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

- ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Nuenen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

algemene voorziening: de vrij-toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid,waarvoor geen beschikking door het college wordt afgegeven;

andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijkeondersteuning of werk en inkomen, anders dan in het kader van de Jeugdwet;

individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden, niet- vrij toegankelijkevoorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarvoor het collegeeen beschikking afgeeft;

overige voorzieningen: voorziening als bedoeld in artikel 2.9, on der a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college is vereist;

jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

jeugdhulpaanbieder: de persoon als bedoeld in artikel 1.1. van de wet;

jeugdige: de persoon als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, en die woonachtig is in

Het CMD: een multidisciplinaire organisatie waar ondersteuningsvragen kunnen worden gesteld. Professionals en vrijwilligers werken volgens de methodiek één gezin, één plan, één coach.

hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband metopgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en

stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

ondersteuningsplan: familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.

ouder: de ouder als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet,

zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn

ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele

voorziening behoort van derden te betrekken;

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De gemeente biedt een algemene voorziening voor jeugdhulp: het CMD.

  • 2.

    De gemeente biedt als individuele voorzieningen voor jeugdhulp:

  • - Specialistische ambulante jeugdhulp;

  • - Jeugdreclassering

  • - Dagbehandeling (verblijf accommodatie deeltijd)

  • - Verblijf pleegzorg

  • - Verblijf 24-uurszorg (accommodatie voltijd)

  • - Spoedeisende zorg (crisisopvang 24-uurs en ambulant)

  • - Individueel begeleiding zonder verblijf

  • - Dagbesteding met vervoer zonder verblijf

  • - Kortdurend verblijf / logeren

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de jeugdhulp-voorzieningen als bedoeld inhet eerste en tweede lid en de uitwerking daarvan.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpverlener van oordeel is, dat inzet van jeugdhulp nodig is en legt dit vast in een beschikking als bedoeld in

artikel 10.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Jeugdigen of ouders met een hulpvraag kunnen zich rechtstreeks wenden tot of zich via hetcollege laten leiden naar een algemene voorziening.

  • 2. Jeugdigen of ouders met een hulpvraag kunnen bij het college een aanvraag indienen om een besluit te nemen omtrent een individuele voorziening, conform artikel 8.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt, voor zover mogelijk, in overleg met de jeugdige of de ouders de noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2. De jeugdige of zijn ouders verstrekken voorafgaand aan het gesprek aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdigde of zijn ouders vertrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de idientificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek alsbedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Inhoud gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen jeugdhulpaanbieders en de jeugdige of zijn ouders,zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naasteomgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemenevoorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verlenen;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd metandere voorzieningen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, conform artikel 9, waarbijde jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgenvan die keuze.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat eenouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3. Het college informeert de jeugdige of de ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Het college en de jeugdige of de ouders kunnen in overleg afzien van het gesprek.

Artikel 7. Verslag en ondersteuningsplan

  • 1. Het college maakt van het gesprek een verslag over de uitkomsten van het onderzoek en neemtdaarin vervolgafspraken op in verband met de besproken hulpvraag.

  • 2. Het verslag wordt uiterlijk binnen twee weken na het gesprek aan de jeugdige of de ouders overhandigd, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3. Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening, wordt ter zake tevens zo spoedig mogelijk een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te verlenen hulp niet noodzakelijk is.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of de ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 8. Indienen aanvraag

  • 1. Jeugdigen of ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening mondeling ofschriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval een ondertekend ondersteuningsplan, als bedoeld in artikel 7, wordt door het college als complete aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd.

  • 3. Het college legt de beslissing op de aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Artikel 9. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en legt dit vast ineen beschikking als bedoeld in artikel 10.

  • 2. De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 4. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot toekenning van een individuele voorziening wordt ten minste aangegeven ofde voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt. Dit geldt ook voor de ouderbijdrage.

  • 2. Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking ten minste vastgelegd:

    • a.

      welke de te verlenen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      voor welke periode de voorziening verleend wordt;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verleend; en indien van toepassing

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verlenen van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking ten minste vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      voor welke periode het pgb verstrekt wordt;

    • c.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • d.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen; en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijlduit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hunredelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van eenbeslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit aangaande een individuelevoorziening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en deverstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijnaangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doelgebruiken dan waarvoor het is bestemd; of

    • f

      het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van devoorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid heeft ingetrokken, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terugvorderen van de jeugdige of zijn ouders, van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde jeugdhulp, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van detarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voerenkinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 13. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op eenonafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders op de mogelijkheid van bijstand door de onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 14. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleidbetreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelderegels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen omtrent Jeugdhulp vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 15. Evaluatie

Het college evalueert minimaal eenmaal per 4 jaar over het gevoerde beleid. Het college zendt dit verslag binnen 8 weken na evaluatie aan de gemeenteraad ter vaststelling een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 16. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van debepalingen in deze verordening, wanneer toepassing van deze verordening of de hieruitvoortvloeiende nadere regels, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Nuenen.

Memorie van Toelichting verordening Jeugdhulp

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van dezeverordening.

In de Jeugdwet worden vier typen voorzieningen onderscheiden:

  • 1.

    algemene voorzieningen

  • 2.

    andere voorzieningen

  • 3.

    individuele voorzieningen

  • 4.

    overige voorzieningen

Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a, vande Jeugdwet zijn centrale begrippen in de wet en hier gedefinieerd omdat de wet hiervoorgeen definities geeft.

De definitie van ‘andere voorziening’ betreft de voorziening als bedoeld in artikel 2.9,onder b, van de wet. Het gaat om voorzieningen op grond van andere wetten dan deJeugdwet. Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg die door jeugdartsen enverpleegkundigen wordt geboden in scholen en consultatiebureaus in het kader vande Wet publieke gezondheid.

De definitie van een hulpvraag is nodig omdat dit begrip niet is gedefinieerd in de weten het gebruik hier afwijkt van het normaal spraakgebruik. De hulpvraag is in termenvan deze verordening, ongeacht of er feitelijk al eerder contact met het gezin isgeweest, het contact van jeugdigen en ouders met het college (lees: degene dienamens het college optreedt) op basis waarvan zij toegang tot jeugdhulp vragen.

De definitie van pgb is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruikinmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is niet volledig, aangezien de wet al een flink aantaldefinities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn nietallemaal opgenomen in deze Verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voorverwarring kunnen zorgen als er bijvoorbeeld door een latere wetswijziging een verschil zouontstaan tussen de omschrijving in de verordening en de wettelijke omschrijving (zie bijlage

Begrippenlijst).

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent diverse begripsbepalingen die voor dezeverordening van belang zijn.

Onder ‘besluit’ wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan,inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. En een ‘beschikking’ is eenbesluit dat niet van algemene strekking is (en dus op een individueel persoongericht), met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Een beslissingover een individuele voorziening kan dus zowel met het begrip ‘besluit’ als‘beschikking’ worden aangeduid.

Verder regelt artikel 7:1 van de Awb dat een belanghebbende eerst bezwaar moet maken (bijhet college) alvorens beroep in te stellen (bij de bestuursrechter). Artikel 8:1 vermeldtvervolgens dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij debestuursrechter. Tenslotte is ook vermeldenswaard dat artikel 9.1 van de Awb regelt dat eenieder het recht heeft om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaaldeaangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij datbestuursorgaan. Hierbij wordt een gedraging van een persoon, werkzaam onder deverantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, aangemerkt als een gedraging van datbestuursorgaan.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.8, onder a, van de Jeugdwet, waarin isbepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de door het college teverlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de onderstaande passage uit de Memorie van Toelichting (MvT) van de Jeugdwet bij artikel 2.9komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van

voorzieningen binnen de gemeente.

De door de gemeente te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijkevoorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening heeft betrekking op specialistische jeugdhulp. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is enwelke niet. De in lid 1 genoemde vormen van voorzieningen zijn vrij toegankelijk. De in lid 2

genoemde vormen van voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk.

Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moetenworden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Dezeniet vrij toegankelijke voorzieningen veronderstellen altijd een verleningbeslissing op basisvan een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van dejeugdige of zijn ouders. De gemeente geeft daartoe een beschikking af met de mogelijkheidvan bezwaar en beroep. Daarmee is tevens de rechtsbescherming van de burgergewaarborgd.

Artikel 2 van deze verordening biedt op hoofdlijnen een zo compleet mogelijk overzicht vanhet palet aan overige en individuele voorzieningen dat het college ter beschikking stelt. In hetuitvoeringsbesluit worden hiervoor nadere regels gesteld.

Artikel 3 Toegang via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Voor de toeleiding naar een overige voorziening of het verkrijgen van een individuelevoorziening geldt de vanaf artikel 3 beschreven procedure.

Het college is het bevoegde orgaan om jeugdhulp te verlenen op grond van de wet.

Artikel 3 regelt de wijze waarop het college omgaat met de toegang via de huisarts, medischspecialist en jeugdarts tot de jeugdhulp zoals geregeld in artikel 2.5, eerste lid, onder g, vande wet. De huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan een jeugdige of zijn oudersverwijzen naar een individuele voorziening. Omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de levering van de voorziening, moet een dergelijke verwijzing door de gemeente worden

bekrachtigd. Met andere woorden, een huisarts, medisch specialist of jeugdarts kanaangeven dat een individuele voorziening nodig is, maar het is de gemeente die het formelebesluit (een verleningsbeschikking als bedoeld in artikel 9) dient te nemen zodat devoorziening ook daadwerkelijke beschikbaar is voor de jeugdige of zijn ouders.

De gemeente zal in beginsel niet treden in het oordeel van de verwijzer. In geval zich eenstructureel meningsverschil voordoet tussen de gemeente en een verwijzer, kan degemeente een beroep doen op de expertise van een deskundige.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

De toegang jeugdhulp is samengevat en opgesplitst in twee vormen van toegang.

Artikel 5 Vooronderzoek

In lid 1 is bepaald dat zo spoedig mogelijk na de verzameling van gegevens een afspraakvoor een gesprek wordt gemaakt. Daaruit is af te leiden dat de gemeente alert moet zijn oponnodige vertraging in de procedure. Weliswaar eist de zorgvuldigheid wel dat eerst denodige gegevens worden verzameld. Maar het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat noggegevens tijdens het gesprek worden verzameld. In lid 1 is tevens opgenomen dat hetgesprek zo spoedig mogelijk na de voorbereiding van het gesprek dient plaats te vinden. Hethangt af van de situatie hoe snel het gesprek kan of moet plaatsvinden.

In lid 2 wordt bepaald dat het college in overleg met de jeugdige of zijn ouders alle voor hetgesprek noodzakelijke en toegankelijke gegevens verzamelt. Niet alle gegevens zijntoegankelijke voor de gemeente, denk bijvoorbeeld aan medische gegevens die zijngeregistreerd in dossiers van behandelaars. Het kan dus zijn dat toestemming gevraagddient te worden om deze gegevens op te vragen.

Ter voorkoming van onnodige bureaucratie is in lid 3 geregeld dat als de gemeente algegevens heeft van de jeugdige of zijn ouders, de beschreven verzameling van gegevensachterwege kan blijven. Voorkomen moet worden dat betrokkenen onnodig belast wordenmet vragen over zaken die al bij de gemeente bekend zijn.

Als er overigens een acute hulpvraag speelt, dan is in de regel nog wel een gesprek nodig.

Artikel 6 Het gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandighedenvan de specifieke hulpvraag duidelijk zijn. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens eengesprek met de jeugdige en ouders hierover wordt gesproken. Hierbij kan ook sprake zijnvan meerdere, elkaar opvolgende gesprekken. In het kader van deze verordening worden

deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot ééngespreksverslag en/of ondersteuningsplan. De zelfredzaamheidmatrix (ZRM) is eeninstrument dat bij het gesprek wordt gebruikt om de mate van zelfredzaamheid van huncliënten eenvoudig en volledig te kunnen beoordelen.

Zelfredzaamheid is het vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig tekunnen doen. Deze dagelijkse levensverrichtingen hebben betrekking op verschillendedomeinen. Zo moeten in het dagelijks leven verrichtingen uitgevoerd worden om in een

inkomen te voorzien, lichamelijk en geestelijk gezond te blijven, of een steunend sociaalnetwerk te onderhouden.

Levensverrichtingen betreffen ook het zelf organiseren van de juiste hulp op het moment dateen behoefte ontstaat waarin de persoon niet kan voorzien. Bijvoorbeeld (tijdig) naar dehuisarts gaan bij lichamelijke ziekte, of (professioneel) advies vragen bij het invullen van debelastingaangifte.

De mate van zelfredzaamheid is daarom een uitkomst van persoonskenmerken zoalsvaardigheden, persoonlijkheid en motivatie en omgevingskenmerken zoals cultuur, economieen infrastructuur, die een persoon in meer of mindere mate in staat stellen om (zelf) in basalelevensbehoeften te voorzien.

De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) heeft elf domeinen waarop de mate van zelfredzaamheidwordt beoordeeld. Deze domeinen hangen natuurlijk sterk met elkaar samen, ze hebbenimmers allen betrekking op het dagelijks leven, maar zijn zo gedefinieerd dat ze elkaar niet ofnauwelijks overlappen. De domeinen van de ZRM zijn: Financiën, Dagbesteding,Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid,

Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie, enJustitie. Dit zijn de noodzakelijke en niet-overbodige gebieden die in iedere volwassenpersoon (in de Nederlandse samenleving) bepalend zijn voor de effectiviteit, productiviteit enkwaliteit van leven.

In lid 1 bij de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven.Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zaleen aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeldalleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn.

Komt een jeugdige of een ouder voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienenom een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigenkracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt van de wetdat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bijde ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn omde mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van denaaste omgeving te versterken.

Het tweede lid van dit artikel dient ertoe om ouders te informeren over een eventueleouderbijdrage. In artikel 8.2.1 van de wet is namelijk bepaald dat de ouderbijdrage door ‘hetbestuursorgaan dat met de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van degemeente wordt geïnd. Hier kan de gemeente niet van afwijken.

In het kader van privacywetgeving is het essentieel dat jeugdigen en ouders over dezeverwerking van gegevens goed worden geïnformeerd, zodat zij weten hoe en bij wie zijdesgewenst hun privacyrechten kunnen uitoefenen. Hierover zal meteen bij het eerstecontact over de hulpvraag duidelijkheid aan de cliënt moeten worden geboden. Dit staatomschreven in lid 3.

Tot slot is in lid 4 de mogelijkheid opgenomen om in overleg met jeugdige of zijn ouders af tezien van een gesprek.

Artikel 7 Gespreksverslag of ondersteuningsplan

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellenvan feitelijke onjuistheden wordt geregeld in lid 4 van dit artikel.

Indien de medewerker van het CMD en de jeugdige en zijn ouders een individuelevoorziening wenselijk achten, is lid 3 van toepassing. Er wordt dan een ondersteuningsplanopgesteld dat bij de feitelijke hulpverlening kan worden gebruikt.

Artikel 8 Indienen Aanvraag

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bijtoekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het collegevan belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen makenvan een overige of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 2. Deafweging die hier wordt gemaakt staat in het ondersteuningsplan.

Lid 3 heeft betrekking op de situatie dat een verwijzing op grond van artikel 3, die door hetcollege moet worden uitgevoerd, aan de orde is. Er dient dan een schriftelijke toekenning van een individuele voorziening plaats te vinden.

Artikel 9 Regels pgb

In het eerste lid van dit artikel zijn specifieke bepalingen over het pgb opgenomen.Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het pgb is aangepast aan deverwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld inde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichtenvan de jeugdige of ouders te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grondvan artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaardendaartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook

de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voorgemeenten is ondermeer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdigeof zijn ouders gemotiveerd kunnen aangeven dat de individuele voorziening die door eenaanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).

Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is hettweede lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnenbijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in debetreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening

in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dandeze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

In de wet staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogtevan een pgb wordt vastgesteld.

Het bepaalde in lid 3 is uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit behorende bij deze verordening.

In lid 4 wordt de mogelijkheid genoemd van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bijverordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie eenpersoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon diebehoort tot het sociale netwerk.

Deze voorwaarden strekken er onder andere toe om te verhinderen dat een pgb wordtverstrekt aan een jeugdige die hier onder druk van mensen in zijn omgeving om heeftverzocht en bij wie een werkelijke hulpbehoefte niet aantoonbaar is of bij wie de hulpvraagondergeschikt is aan financieel gewin. Dit wordt uitgewerkt in een uitvoeringsbesluitbehorende bij deze verordening.

Art. 10 Inhoud beschikking

De ouderbijdrage is ook vermeld in de beschikking.

Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of

terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichtedelegatiebepaling van artikel 2.8, onder d, van de wet. Hierbij is bepaald dat degemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangenvan een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Debepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaarverwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In detoelichting op de NvW is voorts vermeld dat het immers tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Lid 1 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. De bepaling inlid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van deverplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdtevan artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Lid 3 en lid 4 hebbenbetrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldswaarde van een ten onrechtegenoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een pgb.

Artikel 12 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van derechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten. Met hetoog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen ofjeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging

van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoeringvan een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteldaan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekeninggehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke

arbeidsvoorwaarden.Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijsvoor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee hetcollege bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeelinzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbijhoren. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de

daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 13 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.5, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoorverantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen opeen vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoalsdeze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en

toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling vandeze functie. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bijverordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordeningopgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van

rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Klachtregeling

In overleg met de Juridisch Controller is dit verwijderd. We hebben een klachtregeling die nuook van toepassing is op de CMD. In de Jeugdwet is geregeld hoe klachten vanjeugdaanbieders en de gecertificeerde instelling worden afgehandeld. “Dejeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instelling treffen een regeling voor debehandeling van klachten over gedragingen van hen of van voor hen werkzame personenjegens een jeugdige, ouder of pleegouder in het kader van de verlening van jeugdhulp, deuitvoering van kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering”. Daarom is deKlachtregeling overbodig.

Artikel 14. Inspraak en medezeggenschap.

Lid 4 is toegevoegd.

Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde

lid.

Artikel 15 Evaluatie

In artikel 15 wordt omschreven dat het gevoerde beleid en de verordening na afloop van hetbeleidstermijn worden geëvalueerd. Het beleidsplan jeugd is vastgesteld voor de jaren 2015en 2016.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor hetcollege om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

Op grond van artikel 12.4, tweede lid, van de wet dient de verordening voor 1 november2014 te worden vastgesteld om op 1 januari 2015 in werking te kunnen treden. Devaststelling door de gemeenteraad dient dus voor 1 november 2014 plaats te vinden. Deciteertitel geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald. Hetvermelde jaartal geeft het jaar van vaststelling aan, niet de geldingsduur. Deze is in beginsel

onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding.

Bijlage I Begrippenlijst

-accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening methet daarbij behorende terrein, waar jeugdhulp wordt verleend door of namens eenjeugdhulpaanbieder;

-advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling: advies- en meldpunthuiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 12a van de Wetmaatschappelijke ondersteuning;

-begeleiding: activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren vandagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regieover het persoonlijk leven;

-burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1 van de Wetalgemene bepalingen burgerservicenummer;

-CAK: CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid van de Algemene Wet BijzondereZiektekosten;

-calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteitvan de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdigeof een ouder heeft geleid;

- college: college van burgemeester en wethouders;

- dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot deverlening van jeugdhulp aan een jeugdige of ouder of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

- gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopigcertificaat als bedoeld in artikel 3.3 en die een kinderbeschermingsmaatregel ofjeugdreclassering uitvoert;

- gekwalificeerde gedragswetenschapper: gedragswetenschapper behorende tot een bijregeling van Onze Ministers aangewezen categorie;

-gesloten accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundigevoorziening met het daarbij behorende terrein, waar gesloten jeugdhulp wordt verleend;

- gesloten jeugdhulp: opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie opbasis van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2;

-geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een

kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueelgeweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die

werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerdeinstelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige ofouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft;

-huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijkeondersteuning;

-hulpverleningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel4.1.2 en hoofdstuk 6;

-inspectie: inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1;

- jeugdarts: arts die als jeugdarts KNMG is ingeschreven in het door het CollegeGeneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevorderingvan de Geneeskunst ingestelde profielregister jeugdgezondheidszorg;

-jeugdgezondheidszorg: jeugdgezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wetpublieke gezondheid

-jeugdhulp:

1. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bijhet verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen vanpsychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of eenverstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders;

2.het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandigfunctioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, eenchronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttienjaar nog niet hebben bereikt, en

3.het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijkeverzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met eenverstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrischeaandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in hetkader van jeugdstrafrecht;

- jeugdhulpaanbieder:

1. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;

2. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college;

- jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;

- jeugdige: persoon die:

1. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

2. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77cvan het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

3.de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, envoor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1, die was aangevangen, ofvoor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat eenvoorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging vanjeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binneneen termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

-jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, vanhet Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van datwetboek en het begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan eenscholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële

jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van diewet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijnopgedragen;

-kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1van het Burgerlijk Wetboek, de ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 254, eerste lid, Boek1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

-kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadigeinteractie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen tenopzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat,actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden

berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

-maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

- machtiging gesloten jeugdhulp: de machtiging, bedoeld in artikel 6.1.2.

- medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een doorhet College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij terbevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet opde beroepen in de individuele gezondheidszorg;

-Onze Ministers: Onze Minister vanVolksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie tezamen;

- opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:

1. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen ofeen verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van de ouders;

2.beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met eenverstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem ofeen psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeftbereikt, en

3.een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke ofzintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij eenjeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

-ouder: ouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgten opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

-persoonsgegevens, verwerking, bestand, onderscheidenlijk verantwoordelijke:

hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

-plan van aanpak: plan betreffende de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel ofjeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.2;

-pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende totzijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeftgesloten met een pleegzorgaanbieder;

-pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1Burgerlijk Wetboek;

-pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt;

- preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met psychische problemenen stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijkebeperking of van de ouders bij opvoedingsproblemen;

-strafrechtelijke beslissing: beslissing van de officier van justitie of de strafrechter mettoepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht of eenbeslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering;

-vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders, pleegouders of netwerkpleegoudersop hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke takenen verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerdeinstelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

- verwijsindex: verwijsindex risicojongeren als bedoeld in artikel 7.1.2.1;

- woonplaats:

1. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

2. ingeval het gezag over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 vanBoek 1 van het Burgerlijk Wetboek: woonplaats van degene die voorafgaand aan de voogdijdoor de instelling het gezag had over de jeugdige, of

3.ingeval het gezag berust bij een pleegoudervoogd: woonplaats van degene dievoorafgaand aan de pleegzorg het gezag had over de jeugdige.