Algemene subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016

Geldend van 24-05-2016 t/m heden

Intitulé

De Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016

De raad van de gemeente Nuenen c.a.;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 april 2016;

gelet op de het bepaalde in artikel 147 Gemeentewet en artikel 4:23 Algemene wet bestuursrecht.

B E S L U I T :

Vast te stellen de Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016, zoals deze met toelichting bij dit besluit behoort.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeente: de gemeente Nuenen c.a.

  • b.

    raad: de raad van de gemeente Nuenen c.a.

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen c.a.

  • d.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • e.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.

  • f.

    de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.

  • g.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld.

  • h.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college van alle gemeentelijke subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Subsidies kunnen worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan beleidsdoelstellingen die overeenkomen met de beleidsterreinen in de programmabegroting, zijnde Bestuur, Samenwerking & Dienstverlening, Veiligheid & Handhaving, Werk (participatie), Zorg & Jeugd, Verenigingen & Accommodatie, Wonen & Leefomgeving, Ruimtelijke beheer, Milieu & Verkeer, Economie, Toerisme & Recreatie.

  • 3. Het college is bevoegd te besluiten op aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb.

  • 4. Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23 van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

  • 5. Het college is bevoegd uit een budgetonderdeel, dat jaarlijks als onderdeel van het jaarlijks toe te kennen subsidiebudget in de begroting dient te worden opgenomen, incidentele aanvragen te honoreren, die:

    • a.

      bedoeld zijn als zogenaamde waarderingssubsidies (lager dan € 500,00). Het betreft subsidies die te klein zijn om een formele procedure te rechtvaardigen, maar die gezien de aanvraaggronden toch voor toekenning in aanmerking komen;

    • b.

      na de formele aanvraagtermijn zijn ingediend, de zogenaamde onvoorziene aanvragen;

    • c.

      voorzien in noodgevallen.

  • 6. Subsidies op basis van deze verordening wordt verstrekt aan een rechtspersoon of een rechtspersoon in oprichting.

Artikel 3 Subsidieregelingen en delegatiebepalingen

  • 1. Het college kan nadere subsidieregelingen vaststellen, waarin de te subsidiëren activiteiten en de doelgroepen worden omschreven, met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen.

  • 2. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen en – indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd – onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 3. Het college neemt in het kader van deze verordening besluiten over subsidieverlening, subsidieweigering, subsidievaststelling, wijziging of intrekking van de subsidieverlening of subsidievaststelling, bevoorschotting of terugvordering van subsidie. Het college kan hiertoe nadere regels stellen.

  • 4. Het college kan voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening verbinden.

  • 5. Het college stelt formulieren vast voor het indienen van de aanvraag om subsidie, voor de (tussentijdse) verantwoording en voor de aanvraag om vaststelling van de subsidie.

Artikel 4 Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad stelt subsidieplafonds vast. Deze bepaling is ook van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 4:23 derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Het college bepaalt bij subsidieregeling de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 3. Het college is bevoegd uit de post incidentele subsidies, dat als onderdeel van het jaarlijks toe te kennen subsidiebudget in de begroting dient te worden opgenomen, incidentele aanvragen te honoreren, die:

    • a.

      bedoeld zijn als zogenaamde waarderingssubsidies (lager dan € 500,00). Het betreft subsidies die te klein zijn om een formele procedure te rechtvaardigen, maar die gezien de aanvraaggronden toch voor toekenning in aanmerking komen;

    • b.

      na de formele aanvraagtermijn zijn ingediend, de zogenaamde onvoorziene aanvragen;

    • c.

      voorzien in noodgevallen.

  • 4. Het college is door de raad belast met het uitvoeren van deze verordening.

  • 5. De raad kan een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 6. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de subsidie

Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met gebruikmaking van het hiervoor vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd en het verwachte aantal deelnemers aan de activiteiten;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten, inclusief huisvestingskosten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      de financiële positie van de aanvrager. Daaruit moet blijken wat het vrij beschikbare eigen vermogen is, de hoogte van de reserves en voorzieningen en het doel en noodzaak van deze reserves en voorzieningen;

    • e.

      als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag;

    • f.

      een meerjaren beleidsplan van de aanvrager. Daaruit moet blijken wat is gedaan of zal worden gedaan om de uitgaven en inkomsten met elkaar in evenwicht te brengen om de afhankelijkheid van subsidie te verminderen of weg te nemen (door onder meer contributieverhoging, fondsverwerving, vrijwilligersinzet, verlaging van de accommodatiekosten en/of het aanwenden van het eigen vermogen);

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, uittreksel van de Kamer van Koophandel, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt wordt uiterlijk 13 weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend tussen 12 en 8 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk 31 decembervan het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, binnen 8 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Hoofdstuk 3 Weigering van de subsidie

Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne mark;

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    • c.

      als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder c, is niet van toepassing als:

    • a.

      de aanvrager bij de indiening van de aanvraag aannemelijk maakt dat de subsidie niet wordt besteed aan die bezoldiging, of

    • b.

      het betreft een aanvraag om een subsidie die lager is dan € 125.000 of een subsidie die minder dan 10 % van de totale omzet van de aanvrager bedraagt.

  • 3. Onverminderd de vorige leden weigert het college de subsidie in ieder geval voor zover de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 4. Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente Nuenen of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente Nuenen of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als uit de bij de aanvraag ingediende begroting blijkt dat de aanvrager zelf in staat is een sluitende begroting tot stand te brengen tenzij het betreft een organisatie die geen eigen (reguliere) inkomsten heeft;

    • d.

      als uit de financiële positie van de aanvrager (het vrij beschikbare eigen vermogen, de hoogte van de reserves en voorzieningen en het doel en noodzaak van deze reserves en voorzieningen) blijkt dat de subsidie niet noodzakelijk is voor de activiteiten waarvoor deze worden aangevraagd;

    • e.

      als uit het meerjaren beleidsplan blijkt dat aanvrager geen maatregelen heeft genomen of zal nemen om inkomsten en uitgaven met elkaar in evenwicht te brengen, door o.a. contributieverhoging, fondsverwerving, vrijwilligersinzet, verlaging van de accommodatiekosten en het aanwenden van eigen vermogen of anderszins;

    • f.

      het vrij beschikbare eigen vermogen mag niet méér bedragen dan drie maal het aangevraagde subsidiebedrag; bij de bepaling van het vrij beschikbare vermogen worden noodzakelijke voorzieningen en noodzakelijke reserves buiten beschouwing gelaten; bovendien mag een deel van het vermogen worden ingezet om de begroting sluitend te maken;

    • g.

      als de hoogte van te verlenen subsidie niet in redelijke verhouding staat tot het aantal deelnemers aan de activiteiten;

    • h.

      indien de subsidie lager dan € 500 zou zijn;

    • i.

      voor zover de aanvrager meer dan de maatschappelijke prijs betaalt voor het gebruik van de accommodatie. Bij subsidieregeling kan een referentieprijs worden vastgesteld. Afwijkingen boven de referentieprijs moeten worden verantwoord als zijnde noodzakelijk voor de eigen activiteiten. Deze worden niet gesubsidieerd;

    • j.

      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • k.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • l.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • m.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • n.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 5. Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 6. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 4 Verlening van subsidie

Artikel 10 Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidie-ontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Hoofdstuk 5 Algemene verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Een subsidie-ontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Awb worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 4. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 12a Egalisatiereserve

  • 1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie die meer dan € 50.000 bedraagt een egalisatiereserve vormt.

  • 2. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3. De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd.

  • 4. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 5. Als de subsidie-ontvanger een vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd is omdat:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • b.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

    • c.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden, dan is de subsidie-ontvanger ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

  • 6. De ontvanger van een andere subsidie als bedoeld in het eerste lid kan burgemeester en wethouders verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 13 Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen 13 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. De ontvanger van een andere subsidie als bedoeld in het eerste lid kan burgemeester en wethouders verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 4. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 5.000 wordt aanstonds een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 14 Eindverantwoording subsidies meer dan € 5.000 tot en met € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 5.000 tot en met 50.000 dient de subsidie-ontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 3. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht.

Artikel 15 Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

  • a. in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

  • b. in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk 13 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

  • c. in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De verantwoording bevat:

  • a. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;

  • b. een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

  • c. een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

  • d. een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 16 Subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt de subsidie vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 13 weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, kan het college de subsidie-ontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 17 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de verleningsbeschikking voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling of bij de verleningsbeschikking voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Hoofdstuk 8 Slotbepaling

Artikel 18 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

  • 2. Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 19 Slotbepalingen

  • 1.

    De Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2008 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2008 van toepassing.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 12 mei 2016.

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier, de voorzitter,
M.C.P. Laurenssen Msc M.J. Houben MBA

Toelichting

Toelichting algemeen

Deze subsidieverordening is gebaseerd op een modelverordening van de VNG. De Awb kent in titel 4.2 een uitgebreide regeling voor subsidieverstrekking door bestuursorganen. Deze regeling in de Awb biedt gemeenten veel vrijheid bij de invulling van hun lokale subsidiebeleid. Deze subsidieverordening geeft hieraan nadere invulling. Om de gemeenten te ondersteunen bij het vormgeven van hun regelgeving heeft de VNG, in het kader van het project ‘Minder regels’, de afgelopen jaren gewerkt aan de deregulering en vereenvoudiging van al haar modelverordeningen. Bij de ontwikkeling van deze nieuwe modelverordening is nadrukkelijk gekeken naar dereguleringsmogelijkheden binnen het subsidieproces. Een belangrijk aspect in het subsidietraject is gelegen in vereenvoudiging van de regels voor de verantwoording van de subsidie. Ter vermindering van de administratieve en bestuurlijke lasten op dit punt is rijksbreed een kader ontwikkeld door het ministerie van Financiën. Bij het opstellen van de modelverordening is ook naar dit kader gekeken voor aanknopingspunten en zijn deze zoveel mogelijk toegespitst op de gemeentelijke praktijk. De modelverordening van de VNG is een voorbeeld of leidraad van hoe je als gemeente een verordening zou kunnen indelen, dit is echter geen verplichting. Gekozen is voor de leesbaarheid en vereenvoudiging van de regels.

Grondslag verordening

In de Awb staat dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23, lid 1 Awb). Deze verordening moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals een omschrijving of aanduiding van de te subsidiëren activiteiten, de bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Awb (MvT) moet een wettelijk voorschrift, in dit geval een gemeentelijke verordening, aan de twee volgende eisen voldoen om de beoogde doelmatigheid en rechtszekerheid te bereiken. Het moet een omschrijving bevatten van de activiteiten, waarvoor subsidie kan worden verleend en het moet een grondslag bevatten voor de verplichtingen, die het bestuursorgaan aan de subsidieverlening kan verbinden (voor zover die grondslag niet reeds in de Awb is neergelegd; zie artikel 4:37 Awb).

Subsidieverstrekking op basis van alleen beleidsregels is niet mogelijk vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag. De Raad dient naast de Algemene subsidieverordening tenminste de activiteiten globaal te omschrijven die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Vervolgens kan het college nadere regels stellen hoe zij het beleidsplan in de praktijk toepassen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet ook nog in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Awb. Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Artikel 2 Reikwijdte

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.

In het derde lid is een bepaling opgenomen. Deze bepaling is opgenomen om duidelijk te maken dat de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid overdraagt om ook op de aangegeven subsidieaanvragen een besluit te nemen (aanvragen voor subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies).

In het vierde lid is ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

In het vijfde lid van deze wordt duidelijk dat geen subsidie wordt verleend aan natuurlijke personen.

Artikel 3 Subsidieregelingen

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

Lid 5 verplicht het college om een aanvraagformulier vast te stellen. Een aanvraagformulier helpt de subsidieaanvrager om een subsidieaanvraag compleet in te dienen. Het formulier moet dan ook worden gezien als een hulpmiddel. Gezien de eisen die aan een subsidieaanvraag worden gesteld (zie artikel 6) is een hulpmiddel in de vorm van een formulier gewenst. Ook bij het gebruik van een aanvraagformulier is het mogelijk te regelen dat de subsidieaanvraag langs digitale weg wordt ingediend.

In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond. Voor zover het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verlenen. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld.

Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Het college heeft op grond van artikel 2, lid 3, van de verordening, de bevoegdheid om ook in die gevallen te besluiten over subsidieverlening.

Artikel 4 Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdelen (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Het derde legt vast dat het college bevoegd is om te besluiten op incidentele subsidies (een verbijzondering van de delegatiebepaling in artikel 2, lid 3). Het vierde lid maakt duidelijk dat het college in algemene zin door de raad belast is met de uitvoering van de verordening. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (vijfde en zesde lid).

Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen gegevens

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid).

Artikel 7 Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

Artikel 8 Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt het eerste lid, onder c, dat het college de subsidie weigert in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: WNT). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de WNT). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.

De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de WNT vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de WNT.

In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat wanneer de aanvrager bij de indiening van de aanvraag aantoont dat de verleende subsidie niet aan dergelijke bezoldigingen zal worden besteed, de weigeringsgrond van het eerste lid, aanhef en onder c, niet van toepassing is en de aanvraag dus niet (op die grond) geweigerd hoeft te worden. Er is dan immers geen reden meer om de aanvraag met het oog op de doelmatige besteding van subsidiegeld af te wijzen. De aanvrager zal een beroep hierop zelf cijfermatig met stukken dienen te onderbouwen, bijvoorbeeld met facturen, urenstaten en andere gegevens betreffende de kosten van de gesubsidieerde activiteit. In welke gevallen de aanvrager erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de subsidie niet zal worden besteed aan bezoldigingen die boven het bezoldigingsmaximum van de WNT uitkomen, staat ter beoordeling van het college.

Het tweede lid, aanhef en onder b, biedt de mogelijkheid om de dwingende weigeringsgrond niet toe te passen in het geval sprake is van [een aanvraag voor verlening van een subsidie voor een eenmalige activiteit,] een aanvraag voor een subsidie die lager is dan € 125.000 of een subsidie die minder dan 10 %van de totale omzet van de aanvrager bedraagt. Hierbij is de gedachte dat de weigeringsgrond niet hoeft te worden toegepast en getoetst in gevallen waarin de subsidie redelijkerwijs niet kan worden besteed aan hoge bezoldigingen.

In het derde lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking voor zover dat strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er moet sprake zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

In het vierde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

Onderdelen a, k en l spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt. Daaraan appelleren ook de onderdelen c (sluitende begroting), d (financiële positie)en e (onbenutte mogelijkheden verbetering financiële mogelijkheden). Onderdeel f gaat over de relatie van de subsidie en het eigen vermogen. Onderdeel g gaat over de relatie russen de subsidie en het aantal verwachte deelnemers aan de activiteit die wordt gesubsidieerd. Onderdeel h biedt de mogelijkheid voor het college subsidie te weigeren als die lager zou zijn dan € 500. Onderdeel i gaat over de accommodatiekosten. Er wordt uitgegaan van een redelijke maatschappelijke prijs. Indien een subsidieaanvrager méér betaalt dan deze redelijke maatschappelijke prijs kan het college van burgemeester en wethouders bij de hoogte van de subsidies rekening houden met niet de werkelijke accommodatiekosten maar met de redelijke maatschappelijke prijs. Onderdeel j betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid). Onder m is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd. Onderdeel n ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Artikel 10 Verantwoording

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.

Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • a.

    als de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    als de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening, subsidieregeling of de beschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven.

Artikel 12a Egalisatiereserve

Het figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidie-ontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen.

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidie-ontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve (tweede lid). De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het zesde lid elke subsidie-ontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. Vooral voor evenementen, waarbij het al dan niet doorgaan van het evenement sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden, kan dit van belang zijn.

Artikel 13 Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 9). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger.

Verder wordt het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.

Artikel 14 Eindverantwoording subsidies meer dan € 5.000 tot met € 50.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (tweede lid). Ingevolge artikel 8 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidie-ontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.

Artikel 15 Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.

Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.

Artikel 16 Subsidievaststelling

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel.

Artikel 17 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 18 Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

Artikel 20 Slotbepalingen

In lid 3 van dit artikel is geregeld dat de op het moment van vaststelling en bekendmaking van de Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016 lopende subsidieaanvragen voor het jaar 2017 nog worden getoetst aan de Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2008. Wij zullen bevorderen dat subsidieaanvragen voor 2017 zoveel mogelijk worden ingediend ná de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene Subsidieverordening.