Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Nuenen en Son en Breugel 2020

Geldend van 01-01-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Nuenen en Son en Breugel 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen en Son en Breugel;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2020 gemeente Nuenen en Son en Breugel 2020

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

Artikel 2 Terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de bijstand verstrekt op grond van het Bbz te herzien, in te trekken en terug te vorderen.

  • 2.

    Het gaat hier om de bevoegdheden zoals bedoeld in de artikelen 54, derde en vierde lid, 58, tweede lid en 59 van de wet, en de artikelen 12, tweede lid, onderdeel c, 41, vierde en vijfde lid, en 43, derde lid van het Bbz.

  • 3.

    Het college kan de bijstand terugvorderen;

    • a.

      bij het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste en tweede lid van het Bbz; of

    • b.

      een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in het geval het bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten betreft.

  • 4.

    Het college kan in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien.

Artikel 3 Rente- en aflossingsverplichtingen/aanmaning

Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt het geleende bedrag teruggevorderd.

Artikel 4 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

  • 1.

    Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als bedoeld in artikel 43 van het Bbz bij:

    • a.

      bestuurdersaansprakelijkheid,

    • b.

      privé bestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau,

    • c.

      en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

  • 2.

    De lening wordt voortgezet tegen dezelfde voorwaarden als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Artikel 5 Onderzoek

  • 1.

    Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en als het nodig is naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

  • 2.

    Het college is bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

Artikel 6 Onderzoek ter zake van uitkeringen en bedrijfskapitaal

  • 1.

    Het college verricht het heronderzoek, in die gevallen dat de heronderzoekstermijn niet in het Bbz is vastgelegd, binnen twaalf maanden:

    • a.

      na de ingangsdatum van de uitkering; of indien de uitkering met terugwerkende kracht is toegekend,

    • b.

      na de aanvraagdatum van de uitkering;

    • c.

      na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte heronderzoek werd genomen; of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond;

    • d.

      na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in het dossier van belanghebbende het laatst verrichte heronderzoek werd afgesloten.

  • 2.

    Het college kan voor categorieën van uitkeringsgerechtigden en voor te onderzoeken gegevens en omstandigheden termijnen vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn; de termijn bedraagt niet meer dan achttien maanden.

  • 3.

    Het college neemt op basis van het beëindigingsonderzoek uiterlijk zes maanden na de laatste maand waarin betaling van de uitkering heeft plaatsgevonden een besluit, met betrekking tot de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.

Artikel 7 Heronderzoek debiteuren

  • 1.

    Het college verricht het debiteurenonderzoek, in die gevallen dat de heronderzoekstermijn niet in het Bbz is vastgelegd, binnen twaalf maanden:

    • a.

      na de datum waarop de vordering is ontstaan;

    • b.

      na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd genomen: of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond;

    • c.

      na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in het dossier van belanghebbende het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd afgesloten.

  • 2.

    Het college kan voor categorieën van vorderingen en van personen, termijnen vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn; de termijn bedraagt niet meer dan achttien maanden.

  • 3.

    Ten aanzien van vorderingen waarvan de betalings-en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden, kan het college toepassing van het eerste lid achterwege laten zolang de belanghebbende zijn verplichtingen nakomt.

Artikel 8 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het college beslist over de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid waarin de beleidsregel niet voorziet.

Artikel 9 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    De beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Nuenen en Son en Breugel 2020”.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2020.

Aldus besloten in de openbare vergadering van het college op 3 maart 2020,

De secretaris, J. van Vlerken

De burgemeester, M.J. Houben

TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2020 wijzigt het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 op de volgende vier onderdelen:

  • 1.

    Vernieuwing van de financieringssystematiek;

  • 2.

    Afsluiten van de instroom bij centrumgemeenten voor Bbz-bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart, zij kunnen met hun aanvraag voortaan terecht bij hun woongemeente en indien die ontbreekt, bij de gemeente van de feitelijke ligplaats ten tijde van de aanvraag;

  • 3.

    Beperking nieuwe instroom van oudere zelfstandigen met een niet-levensvatbaar bedrijf tot personen die zijn geboren vóór 1 januari 1960;

  • 4.

    Verdere uniformering van het Bbz met de uitgangspunten van de Participatiewet.

De implementatie van de wijzigingen vraagt iets van gemeenten. Voor een (klein) deel gaat het om zaken die echt geregeld moeten worden. Voor een ander deel gaat het er vooral om dat de gemeente zelf beleidskeuzes maakt.

Wijziging financieringssystematiek

De financieringssystematiek wordt met ingang van 1 januari 2020 op de drie volgende onderdelen gewijzigd:

  • 1.

    de middelen voor het levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen worden toegevoegd aan de gebundelde uitkering artikel 69 van de Participatiewet;

  • 2.

    de financiering van de kapitaalverstrekking aan alle zelfstandigen wordt vernieuwd;

  • 3.

    de middelen voor de levensvatbaarheidsonderzoeken worden toegevoegd aan het gemeentefonds.

Gemeentelijke beleidsvrijheid

Gezien de nieuwe financieringssystematiek ontstaat er voor gemeenten een direct financieel belang om het Bbz zo goed en doeltreffend mogelijk uit te voeren. De gemeenten worden volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering. Dit betreft inclusief de terugvordering. Vandaar dat de terugvorderingsverplichting voor het college wordt omgezet in een terugvorderingsbevoegdheid. Gezien voorgaande is het van belang dat de gemeente beleidsregels opstelt ten aanzien van de terugvordering van de verleende bijstand en de onderzoeksmogelijkheden, zodat er sprake is van een doeltreffend debiteurenbeheer.

Op het Bbz is de Participatiewet van toepassing waardoor grotendeels kan worden volstaan met de artikelen:

  • -

    artikel 58 van de wet;

  • -

    artikel 59 van de wet;

  • -

    artikel 60 van de wet;

  • -

    artikel 60a van de wet; en

  • -

    artikel 60b van de wet.

Bij het opstellen van de beleidsregel is tevens gebruik gemaakt van de Handreiking Wijzigingen in het Bbz per 2020 van adviesorganisatie sociale zekerheid Stimulansz, van oktober 2019.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die meer toelichting nodig hebben worden hier behandeld.

Artikel 2 Terugvordering

Lid 4: uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt dat sprake is van dringende redenen als terugvordering te ernstige gevolgen voor betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet dan gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties leidt. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende(n) moet worden beoordeeld.

Artikel 3 Rente- en aflossingsverplichtingen/aanmaning

Artikel 40 van het Bbz is met ingang van 1 januari 2020 vervallen. In dit artikel was vastgelegd dat als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldeed, het geleende bedrag wordt teruggevorderd. Voorgaande regel wordt nu op grond van deze beleidsregel toegepast.

Uit artikel 39 lid 1 sub a onder 3 van het Bbz volgt dat het college in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend vastlegt dat het bedrag van de lening terstond opeisbaar is bij het niet nakomen van de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing. In lid 2 wordt nog verder aangegeven wanneer de lening terstond opeisbaar is.

Artikel 4 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Aan artikel 43 tweede lid van het Bbz is een andere invulling gegeven. In de eerste zin van het tweede lid wordt verduidelijkt dat de Bbz-lening renteloos kan worden gemaakt, als de bedrijfsbeëindiging niet verwijtbaar is en de zelfstandige heeft voldaan aan de verplichting om de lening zo volledig mogelijk terug te betalen. In de tweede zin van het tweede lid wordt aangegeven dat de aflossingsvorm van toepassing is als er sprake is van niet verwijtbaarheid en de lening renteloos is gemaakt. Het college kan van voorgaande afwijken als er sprake is van verwijtbaarheid. Gezien voorgaande is in artikel 4 van deze beleidsregels vastgelegd hoe er wordt omgegaan met verwijtbare bedrijfsbeëindiging.

Artikel 5 Onderzoek

Zowel bij de aanvraag als bij de beoordeling van het verdere recht op bijstand geldt voor de gemeente de algemene onderzoeksbevoegdheid. De gemeente vraagt niet meer gegevens en bewijsstukken dan die in redelijkheid nodig zijn om de rechtmatigheid van bijstandsverlening bij aanvraag of voortzetting van de bijstand te kunnen beoordelen. Het college kan de algemene onderzoeksbevoegdheid spontaan uitoefenen. Hiervoor is geen redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist (zie de toelichting op artikel 53a, zesde lid van de wet).

Artikel 6 Onderzoek ter zake van uitkeringen en bedrijfskapitaal

Lid 1: in artikel 53a zesde lid van de wet is de algemene onderzoeksbevoegdheid opgenomen. In de wet zijn geen verdere bepalingen opgenomen voor het doen van heronderzoeken. Gezien voorgaande heeft het college de vrijheid om te bepalen op welke wijze en wanneer de rechtmatige verstrekking van bijstand wordt gecontroleerd. In deze beleidsregels wordt daar uitvoering aan gegeven.

Lid 2: het college kan afwijkende termijnen vaststellen voor categorieën van uitkeringsgerechtigden en voor te onderzoeken gegevens en omstandigheden.

De volgende situaties doen zich voor binnen het Bbz:

  • -

    verlening van bijstand aan de beginnende zelfstandigen: de aanpak zoals in artikel 23 van het Bbz voor de wijziging van 1 januari 2020 wordt voortgezet.

  • -

    rechtmatigheidsonderzoeken:

  • -

    Algemene bijstand

    Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 eerste lid van het Bbz, met een vermogen boven de van toepassing vermogensgrenzen van artikel 3 van het Bbz, wordt de hoogte van de algemene bijstand definitief vastgesteld na afloop van het boekjaar (artikel 12 van het Bbz). Deze definitieve vaststelling vindt plaats uiterlijk binnen negen maanden na afsluiting van het boekjaar waarin algemene bijstand voor levensonderhoud is verleend.

    Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 eerste lid van het Bbz, met een vermogen boven de vermogensgrenzen van artikel 3 Bbz, wordt een besluit genomen over de terugbetaling van de renteloze geldlening volgens artikel 13 van het Bbz. Deze vindt plaats uiterlijk binnen drie maanden na beëindiging waarin de bijstand is toegekend.

    Voor de groep oudere zelfstandigen wordt naast de definitieve vaststelling levensonderhoud in hetzelfde onderzoek het winstcriterium beoordeeld, zodat kan worden vastgesteld of de algemene bijstand kan worden voortgezet volgens artikel 25 van het Bbz.

  • -

    Bedrijfskapitaal voor de groep gevestigde zelfstandigen

    Het aantal verplichte (her)onderzoeken is hierbij afhankelijk van wanneer het bedrijfskapitaal is aangevraagd. Is het bedrijfskapitaal aangevraagd vóór 1 januari 2020, dan zijn de overgangsbepalingen van artikel 60a van het Bbz van toepassing. Dat betekent dat voor deze zelfstandigen de oude wetgeving van artikel 21 van het Bbz van toepassing is.

    Aanvraag van bedrijfskapitaal voor 1 januari 2020

    Is de aanvraag voor bedrijfskapitaal gedaan vóór 1 januari 2020, dan wordt ambtshalve vastgesteld: berekening keuzejaar (jaar t of jaar t-1) en berekening rentereductie (jaar t+1 en t+2), waarbij t staat voor het jaar van aanvraag.

  • -

    Als de zelfstandige bij de aanvraag al kiest voor het jaar t-1, wordt de keuzejaarberekening gemaakt, gelijktijdig met de toekenning van het bedrijfskapitaal.

  • -

    Als de zelfstandige op het moment van aanvraag nog geen keuze maakt, vindt de ambtshalve vaststelling plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t.

  • -

    Kredietbestedingscontrole volgens artikel 39 van het Bbz vindt plaats binnen 2 maanden na uitbetaling van het bedrijfskapitaal, waarbij betrokkene verifieerbaar en objectieve bewijsstukken moet aanleveren in de vorm van bankafschriften en facturen.

  • -

    Rentereductie voor jaar 1 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+1.

  • -

    Rentereductie voor jaar 2 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+2.

    Aanvraag van bedrijfskapitaal na 1 januari 2020

    Als de aanvraag voor bedrijfskapitaal is gedaan voor 1 januari 2020, dan wordt ambtshalve vastgesteld: berekening van de rentereductie voor jaar t+1 en jaar t+2 (waarbij t staat voor het jaar van aanvraag). Hierop geldt één uitzondering: als in een jaar waarin de rentereductie moet worden vastgesteld algemene bijstand is verleend voor levensonderhoud, komt betrokkene voor dat jaar niet in aanmerking voor rentereductie.

  • -

    Kredietbestedingscontrole vindt plaats binnen twee maanden na uitbetaling van het bedrijfskapitaal, waarbij betrokkene verifieerbare en objectieve bewijsstukken moet aanleveren in de vorm van bankafschriften en facturen.

  • -

    Rentereductie voor jaar 1 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+1.

  • -

    Rentereductie voor jaar 2 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+2.

    Lid 3: zoals eerder vermeld in dit artikel heeft het college een algemene onderzoeksbevoegdheid. Daarmee heeft het college ook de bevoegdheid tot het bepalen op welk moment een beëindigingsonderzoek wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd. Het beëindigingsonderzoek is van belang om vast te stellen of niet teveel of ten onrechte bijstand is verleend. Het beëindigingsonderzoek dient om een juiste beëindigingsbeschikking te kunnen afgeven, waarbij alle rechten en plichten worden afgewikkeld. Beschikt het college reeds over alle relevante gegevens dan kan het college de beëindigingsbeschikking daarop doen steunen. Van het college mag verwacht worden dat de beëindiging van de bijstand voortvarend wordt afgehandeld. Een termijn van uiterlijk zes maanden is in deze een redelijke maatstaf. Dit was ook de termijn die gold op grond van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Bbz 2004, die per 1 januari 2020 is vervallen.

    Artikel 7 Heronderzoek debiteuren

    Lid 1: in de Participatiewet zijn geen voorschriften opgenomen voor het uitvoeren van debiteurenonderzoeken. Het staat het college vrij om te bepalen of en op welke wijze debiteurenonderzoeken worden uitgevoerd. De termijn van twaalf maanden, genoemd in het eerste lid was ook de termijn die gold op grond van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Bbz 2004, die per 1 januari 2020 is vervallen. Voor het overige zijn bepalend de termijnen die in het Bbz zelf zijn vastgelegd.

    Lid 2: het college kan afwijkende termijnen vaststellen voor categorieën van vorderingen en van personen.

    Lid 3: binnen het Bbz kennen we verschillende statussen waarin een (terug)vordering verkeert:

  • 1.

    Lopende rentedragende geldlening:

Als de debiteurenbewaking goed op orde is, waarbij na twee maanden achterstand een heronderzoek wordt geagendeerd bij de debiteurenadministratie en/of klantmanager Bbz, is er geen directe noodzaak om ook bij vorderingen met een looptijd langer dan vijf jaar ieder jaar een heronderzoek te doen.

  • 2.

    De rentedragende geldlening die renteloos is gemaakt op basis van artikel 43 tweede lid van het Bbz:

Bij het renteloos maken van de lening in jaar t vanwege een niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging, wordt een voorlopige aflossingscapaciteit vastgesteld.

  • -

    In jaar t+1 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+1;

  • -

    In jaar t+2 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+1 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+2;

  • -

    In jaar t+3 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+2 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+3;

  • -

    In jaar t+4 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+3 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+4;

  • -

    In jaar t+5 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+4.

    Bij de onderdelen 3 tot en met 5, is er alleen sprake van een heronderzoeksplan indien betrokkene het teruggevorderde bedrag niet in één keer heeft voldaan.

  • 3.

    De teruggevorderde rentedragende geldlening waarop wettelijke rente is verschuldigd volgens de Bbz-regelgeving van voor 1 januari 2020:

Bewaking van de invordering van deze teruggevorderde rentedragende geldlening ligt bij de debiteurenadministratie en/of klantmanager Bbz. Bij het overeenkomen van een betalingsregeling, wordt gestreefd naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat in de toekenningsbeschikking is vastgelegd. Zo wordt betrokkene door de terugvordering niet bevoordeeld ten opzichte van zelfstandigen die hun betalingsverplichtingen wel voldoen zoals vastgelegd in het toekenningsbesluit of indien uitstel is verleend volgens dat besluit. De overeengekomen betalingsregeling wordt vervolgens geboekt in de debiteurenadministratie.

  • 4.

    De teruggevorderde rentedragende geldlening waarop de Bbz rente blijft verschuldigd volgens de Bbz-regelgeving van na 1 januari 2020:

Hiervoor geldt hetzelfde als bij onderdeel 3. Verschil is alleen dat hierbij de Bbz renteverplichtingen worden geboekt. De overeengekomen betalingsregeling wordt vervolgens geboekt in de debiteurenadministratie.

  • 5.

    De teruggevorderde renteloze geldlening in het kader van artikel 12, eerste lid, onderdeel c Bbz:

Bewaking van de invordering van deze teruggevorderde renteloze geldlening ligt bij de debiteurenadministratie en/of klantmanager Bbz.

Bij het overeenkomen van een betalingsregeling, wordt gestreefd naar een regeling die past bij de betalingscapaciteit van betrokkene. De overeengekomen betalingsregeling wordt